Merlyn. Jaargang 1
(1962-1963)– [tijdschrift] Merlyn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 74]
| |
Vragen om te leven
| |
[pagina 75]
| |
broodroof en gevangenis. Kortom, het heeft geen zin om geen adhesie te betuigen. Tegenstanders bekhouden is het parool, want anders lijdt het goede doel schade. In het algemene gegrabbel naar meer geld worden ‘onderkruipers’ onder de voet gelopen. Er is een stemming van alles of niets ontstaan die sommigen al heeft verleid tot het weigeren van stipendia, en deze ‘gedupeerden’ worden nu schadeloos gesteld uit een noodfonds dat deels bestaat uit door de overheid aan een vijftal oude meesters toegekende eregelden. Bert Schierbeek is zo gegrepen door het mooie doel, dat hij als forumlid in Hypokriterion optredend, de hem door de voorzitter van de organiserende club overhandigde boekenbon afsloeg, maar een flesje pils vond hij best. Meer centjes dus, maar waarom van de overheid? Het lijkt voor de hand te liggen dat men zich tot zijn broodheer wendt als men meent onderbetaald te worden. Nu heb ik in de tientallen artikelen wel steevast een keurige berekening aangetroffen waaruit blijkt dat de uitgever, de zetter, de drukker, de binder, de boekhandelaar en zijn loopjongen allemaal loon naar werken ontvangen, uitgezonderd de schrijver zonder wie er helemaal geen boek zou zijn, maar even steevast ontbreekt dan de logische conclusie dat de uitgever dan ook aan de schrijver een reële beloning heeft uit te keren. De schrijvers leggen zich kennelijk deemoedie bij hun sluitpostpositie neer. Geen uitgever hoeft een mond open te doen om zijn standje te verdedigen; de schrijvers zijn zo goed geïndoctrineerd dat zij iedereen kunnen voorrekenen hoe beklagenswaardig hun uitgevers zijn. Zelfs exorbitante overheads worden geslikt. Deze mooie mythe hebben de uitgevers knap opgebouwd. ‘Terwijl de uitgever in staat is het risico van zijn bedrijf over een groot aantal uitgevers te verspreiden, drukt op de schrijver, telkens wanneer hij een boek publiceert, de volle last van dit ene risico.’ (Toelichting Schrijversprotest.) Een argument te meer om bij de uitgever met de vuist op tafel te slaan, maar nee, mijn uitgever is mijn beste vriend. De uitgever kan meer aan zijn auteur betalen door de boekprijs te verhogen, en die verhoging ten volle aan de auteur ten goede te laten komen. De boekprijs in Nederland is laag, heel laag in vergelijking met de ons omringende landen. Waarom zou men de prijs niet optrekken tot buitenlands peil? De uitgevers zeggen: omdat we dan minder boeken verkopen. Dit is een onbewezen stelling. Renate Rubinstein zegt: ‘Eerlijk gezegd vind ik het prettiger dat de heer Pietersen die nooit een boek koopt een dubbeltje meebetaalt dan dat ons onze pocket- | |
[pagina 76]
| |
boeken te duur worden.’ Dat is een mooi trekje in haar, die eerlijkheid. Het nederlandse boek is in vergelijking met andere artikelen te traag in prijs gestegen; het wordt tijd dat deze door de auteurs gesubsidieerde achterstand wordt ingehaald. Daar komt nog iets bij. Er bestaat hier een onnoemelijk groot aantal uitgeverijen, waardoor de vaste lasten onevenredig zwaar op elk boek komen te drukken. Vele uitgeverijen zijn dan ook marginale bedrijven. Een verhoging van de royalties door verhoging van de boekprijs zou het additionele voordeel kunnen hebben van een sanering door concentratie van het uitgeversbedrijf. Hierdoor zou bovendien de risicoverdeling door uitbreiding van het aantal uitgaven per bedrijf nog weer gunstiger komen te liggen. Wel zal de verhoging van de boekprijs voor een deel worden opgeslokt door de boekhandel, die immers tot 40% van het totaalbedrag in de wacht sleept dankzij zijn krachtige organisatie: de uitgever die onder het verlangde percentage zakt, raakt zijn boeken niet meer kwijt. Een collectieve actie van de uitgevers zou hier weer verandering in kunnen brengen. Maar in ieder geval, hoe de uitgevers rondkomen is een zaak van de uitgevers, niet van de schrijvers. De uitgevers begrijpen heel best dat ze tot nog toe buiten schot zijn gebleven tengevolge van het onbegrepen eigenbelang der auteurs. Toen de staatssecretaris de schrijvers terecht naar de uitgevers verwees, is de Kon. Ned. Uitgeversbond snel even van achter zijn boom vandaan gekomen en heeft boos om opheldering gevraagd. Kort daarop volgde de slimme zet van deze bond om zich pompeus achter het schrijversprotest te scharen, waardoor hij de aandacht van zichzelf afleidde en bovendien de opheffing van een van de stakingsparolen verkreeg. Zelfs een zo achterdochtig man als W.F. Hermans, die de uitgevers als zijn natuurlijke vijanden beschouwt, heeft deze manoeuvre in principe geaccepteerd, al ontmaskerde hij hem wel als voortgesproten uit eigenbelang. Enfin, de schrijvers hebben dus liever de uitgevers met zich tegen de overheid, dan de overheid met zich tegen de uitgevers.
De denkers die ik erop nageslagen heb vinden dat de overheid moet dokken omdat - het particuliere mecenaat is verdwenen (G.K. van het Reve) - de schrijvers het vragen (P.H. Dubois) - de verzorgingsstaat de plicht heeft potentiële voortbrengers van literatuur te steunen (J. de Kadt) - Nederland welvarend genoeg is (A. Nuis) | |
[pagina 77]
| |
- de mensen meestal zelf het beste weten wat goed voor ze is (Renate Rubinstein, zie Dubois). Nou ja. Dan is de toelichting op het schrijversprotest nog ietsje handiger door deze kwestie zorgvuldig uit de weg te gaan. Aanvankelijk ging het alleen om de verbetering van de financiële positie van de nederlandse schrijvers, maar toen de bontmutsendelegatie bij staatssecretaris Scholten de kous op de kop kreeg, werd snel een hogere positie ingenomen: ‘Het wezenlijke motief van ons handelen, het wezenlijke probleem dat moet worden opgelost, betreft minder de schrijver dan het schrijverschap, minder de sociale positie van de kunstenaar dan wel de culturele functie van de kunst.’ In dat geval is de kwestie heel eenvoudig bij de volgende lintjesregen te regelen. Het is een procédé van beproefde hypocrisie: meer geld vragen, niet te eigen bate, maar om de gemeenschap beter te kunnen bedienen. Geld vragen voor zichzelf schijnt als iets onzedelijks beschouwd te worden door deze (maar ook andere) geroepenen. Op het schrijvers-forum in Hypokriterion had Stuiveling nog weer een ander praatje: er waren onontdekte talenten die geholpen moesten worden. Karel van het Reve vond dat best, maar wou graag een lijstje met namen zien om de gedachten te bepalen. Er heerst een ontiechelijke verwarring des geestes bij de adherenten: ieder wil wat anders, en er zijn geen andere argumenten dan intimidatie en massaal gebrul, wat discussie nogal moeilijk maakt. Wordt een argument ontzenuwd, dan slepen ze snel iets anders aan dat er geen bal mee te maken heeft en evenmin houdbaar is (z.g. uitputtingstactiek). Overal duikt de neus van Cleopatra op: financiële steun aan de schrijvers kweekt grote literatuur, schrijvers zonder nevenbetrekking schrijven beter dan met, als Anna Blaman meer geld had gehad dan hadden wij nog een roman meer van haar. Dit soort verwachtingen wordt in het evenwicht gehouden door tegenovergestelde speculaties. Er zijn schrijvers die beter werk afleveren als ze op zolderkamers zitten, met nevenbetrekkingen enz.. Voor een deel is de schrijver met bijbaantjes te vergelijken met menig werkstudent: de bijbaantjes vormen een verontschuldiging om het interne gebrek aan productiviteit te maskéren; met geld of beurs falen zij. ‘Het gaat niet om het inkomen van de schrijver, maar om de mogelijkheid tot ontplooiing van de creatieve mens.’ Zeker, maar dat is geen kwestie die door overheidssubsidie kan worden opgelost. Het is een overschatting van het schrijversschap te menen dat de overheid ver- | |
[pagina 78]
| |
plicht is omstandigheden te scheppen waaronder elk talent tot de laatste druppel kan worden gemolken. Boer Staat melkt mij zo zalig...! De schrijvers hebben talrijke afgunstige vergelijkingen getrokken. De hoogleraren zitten op rozen, laat ze maar aan de ingang van de collegezaal gaan mansen. Advocaten hebben wel een vrij beroep maar krijgen prodeanen toegeschoven... Terwijl het van algemene bekendheid is dat vele advocaten romans moeten schrijven om het hoofd boven water te houden; zij zouden in hun vrije tijd veel liever nog een dossiertje doornemen. Hoogleraren, juristen e.t.q. hebben een uitvoerige opleiding achter de rug die een waarborg vormt voor een minimale bekwaamheid, dat is met schrijvers niet het geval. Als de schrijvers in de rij gaan staan voor overheidssteun zullen zij toch eerst aannemelijk hebben te maken, dat zij - objectief gezien - iets presteren; om kwaliteit en effect van hun prestaties helemaal buiten beschouwing te laten is iets wat geen andere vakbond met looneisen zich zou durven permitteren. De strijdmiddelen zijn ook nogal ongericht. Niet alleen de overheid wordt verstoken van juryleden, maar ook particuliere instellingen; het boekenbal is voornamelijk een feestje opgezet door boekhandel en uitgeverij, kortom allerlei nietsvermoedenden krijgen een paar klappen mee. Nou ja, speldeprikken. Een uiterst effectief strijdmiddel, gericht tegen de uitgevers en boekhandelaren, zou een manuscriptenstaking zijn. Men houdt netzolang de manuscripten in de la, tot de eisen zijn ingewilligd en de uitgevers liever boeken met enig verlies opleverende hoge royalty uitgeven dan met groot verlies geen boeken. Vertalers moeten dan natuurlijk meedoen, maar dat vormt geen probleem: zij zijn merendeels dezelfden. Economisch moet zo'n staking de schrijver heel wel mogelijk zijn: hij beschikt immers over zoveel bijkomende inkomsten? De door hem gebeurde en nu te ontberen royalties nemen zo'n kleine plaats in, dat hij het wel een tijdje zonder kan stellen. Uitgevers en boekhandelaren zullen ook moeten omzien naar bijbaantjes... Als de uitgevers het onderste uit de kan hebben gegeven, zal de situatie nog niet in alle gevallen bevredigend zijn. Er zullen gedichten, essaybundels, maar ook romans zijn waarvoor de beloning inadequaat zal zijn. Pas in dat stadium is overheidssteun in een of andere vorm te overwegen. Men kan heel goed op beide fronten tegelijk opereren, maar principieel komt de uitgeverij vóór de overheid in aanmerking voor bestoking. Men zal er niet onderuit kunnen te subsidiëren op bestaand werk. Niet | |
[pagina 79]
| |
omdat men geen belastinggelden mag vermorsen, want dat gebeurt ook in het merendeel van de gevallen dat men geschreven werk subsidieert, maar omdat er geen bruikbaar criterium voor het uitkeren van stipendia op de bonnefooi bestaat. De enige auteur die dit juiste systeem voorstaat is vreemd genoeg geen auteur, maar een uitgever: G. Lubberhuizen van de Bezige Bij. Het grote gevaar van overheidssubsidie dat in deze dagen zo luchtig wordt weggewapperd, is dat van de censuur. ‘Een dergelijke vrees is vanzelfsprekend volkomen ongegrond, daar zorgt het Nederlandse volkskarakter wel voor!’, huichelt Simon Vinkenoog in de Wereldkroninek van 16 febr. jl.. Het nederlandse volkskarakter is best tevreden met zijn Filmkeuring, met zijn Idil; een prent in Tirade heeft jarenlang een beletsel gevormd voor de toekenning van additionele subsidie, een reisbeurs is aan Gerard van het Reve niet toegekend op grond van zijn ‘liederlijkheid’, uit eigen ervaring weet ik hoe er geharreward kan worden voordat men additioneel subsidie heeft verkregen voor een tijdschriftartikel dat de regerings-politiek inzake Nieuw-Guinea tot onderwerp had... Er is reden genoeg om beducht te zijn voor overheidsinvloed in de kunst. Stelt men de overheid in staat om economische sancties te treffen tegen haar onwelgevallige uitingenGa naar voetnoot1, dan zal zij daar zo nu en dan gebruik van maken, dat is niets nieuws, dat is een heel oude geschiedenis. Van de corrigerende invloed van de volksvertegenwoordiging moet men zich ook niet teveel voorstellen: deze is namelijk een exponent van het ‘nederlandse volkskarakter’ dat nu eenmaal aan de literatuur vijandig is. En zelfs wanneer de overheid de discipline opbrengt om zich te onthouden van zachtkens stuwende en opbouwende bewegingen, dan nog is er altijd de mogelijkheid van zelfcensuur door onze auteurs. Mannen van karakter natuurlijk, stuk voor stuk, en zo'n vaart zal het niet lopen, maar toch... Wie weet bezwijkt er hier of daar een artistiek geweten voor het schrikbeeld van een geweigerd stipendium dat het gezinshoofd in een moment van vergeeflijke zwakheid voor ogen staat. Dat deze kwesties in dit stadium nog aan de orde gesteld konden worden, bewijst hoe weinig ernstig de schrijvers hun actie hebben genomen. Hun veni-vidi-vici-stemming doet hen rotte appels voor doorslaggevende argumenten aanzien. Hoe welwillend men hun streven ook beziet, het blijft een ongeloofwaardige naïeve toer. |
|