Mekka. Jaarboek voor lezers. Jaargang 1993
(1993)– [tijdschrift] Mekka. Jaarboek voor lezers– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 66]
| |
2.4 De rechten van de lezerBono is de zanger van U2. Hij heeft een visie. ‘I have a vision,’ galmt hij onder profetisch gezwaai van armen tijdens een live-concert van U2. ‘I have a vision!’ Global Village... Het is, zelfs voor een popartiest, een magere visie. Bono brengt het ironisch, misschien wel met enige zelfspot. Toch zou de Duitse schrijver en bibliofiel Lothar-Günter Buchheim er niet om kunnen lachen. Hij krijgt het heen-en-weer van de hedendaagse oppervlakkigheid. ‘Ik begrijp er niets van, dat dit volk van dichters en denkers met de dag dommer wordt,’ begon hij een vlammend essay in het Duitse boeken vakblad Börsenblatt van 10 maart 1992. Het essay was bedoeld als een verdediging van zijn hartstocht voor het lezen, een bezigheid die volgens Buchheim morele steun behoeft. Want met lezen - écht lezen - gaat het de kant op van activiteiten als hoofdrekenen, kerkbezoek en tabak pruimen. Het hoort langzamerhand thuis in vervlogen tijden, en voorzover men er nog aan doet, maakt men er niet al te veel ophef over. Want lezers worden beschouwd als ondoelmatige en saaie lui, overlevenden uit een tijd waarin de kwispedoor nog in gebruik was. Daarom stelt Buchheim zich in de titel van zijn opstel een knellende vraag: Tempi passati? Buchheim voert de televisie aan als het meest overtuigende bewijs dat de domheid van de gemiddelde Duitser zorgwekkend begint te worden. Toch geeft hij ook zelf weleens toe aan de verleiding van het onbeteugelde televisiekijken. ‘Soms bedrijf ik het zappen uit perverse nieuwsgierigheid: Ik wil gewoon zien, hoe idioot wij met zijn allen geworden zijn.’ Als de adrenalinespiegel ondraaglijk hoog wordt, gaat de televisie uit en verzucht hij: ‘Halve gare! Had je neus toch in een boek gestoken, in plaats van deze kolder te aanschouwen!’ De eigen bibliotheek is niet minder dan een toevluchtsoord: ‘Ik richt barricaden op tegen de heersende onwetendheid en de vigerende stompzinnigheid. En klinkt dat weer arrogant? Ach, loop toch naar de duivel! Dan is dat maar zo!’ De Franse docent Daniel Pennac volgt een andere strategie. Ook hij maakt zich zorgen over de sterk verminderde leeshonger van de jongere generaties. Maar hij verweert zich met een lofzang op la joie de lire. De ontdekking van het leesplezier heeft Pennac ervaren als een alchimistische uitbarsting van vreugde. Hoe kan het dan dat zoveel mensen niet lezen? Hij gelooft dat scholieren het lezen wordt tegengemaakt doordat boeken verplichte lesstof zijn. Ze vergeten daardoor dat een roman allereerst een verhaal vertelt, en dat boeken gelezen kunnen en dienen te | |
[pagina 67]
| |
worden wanneer men daar zin in heeft. Leesplezier staat voorop in het denken van Pennac. Het heeft hem op het spoor gebracht van tien fundamentele rechten van de lezer, tien vuistregels die, te zamen met allerlei daaraan voorafgaande overwegingen in het kader van de leesbevordering, in zijn essay Comme un romanGa naar eind* terechtgekomen zijn. Omdat lezen zo min mogelijk met dwang gepaard moet gaan, heeft Pennac ‘het recht om niet te lezen’ bovenaan gezet. Het essay kreeg een plaats in de Franse toptienen, en dat zegt iets over het enthousiasme dat van dit boek afspat, evenals over de aanschouwelijkheid waarmee zoiets weinig spectaculairs als lezen behandeld is. Want er mogen dan steeds minder lezers zijn, lezers die willen lezen over lezen zijn er nog veel minder. Pennac onderscheidt de volgende tien rechten van de lezer: | |
1. Het recht om niet te lezenVan dat recht bedient het grootste deel van de lezers zich dagelijks. Lezen is geen morele plicht. Alsof ieder individu dat niet leest een mogelijke bruut of een onverbeterlijke ezel is. De vrijheid van schrijven schept geen enkele verplichting tot lezen. | |
2. Het recht om bladzijden over te slaanHet is beter de politieke en militaire uitweidingen in Oorlog en vrede van Tolstoi, de technische beschrijvingen over de walvisvangst in Moby Dick van Herman Melville, of de legende van de Groot-Inquisiteur in De gebroeders Karamazov van Dostojevski over te slaan, dan die boeken geheel ongelezen te laten. Lezers mogen dat voor zichzelf uitmaken. Maar het is anders als anderen dat voor hen doen, als literatuurdocenten menen te weten welke passages moeilijk zijn voor middelbare scholieren, als ze die scholieren daarom romans laten lezen waaruit grote delen zijn weggelaten. ‘Dat geeft verschrikkelijke resultaten. Moby Dick of Les Misérables gereduceerd tot uittreksels van 150 bladzijden, verminkt, verknoeid, verschrompeld, gemummificeerd, voor hen [scholieren] herschreven in een gemeenzaam taaltje, waarvan men veronderstelt dat het het hunne is.’ | |
3. Het recht om een boek niet uit te lezen‘Het is zeker niet de schuld van Thomas Mann,’ zegt Pennac, ‘dat ik tot op de dag van vandaag niet de top van zijn Toverberg heb kunnen bereiken.’ Er zijn twee houdingen mogelijk tegenover het niet uitgelezen hebben van een boek. Of we geloven dat het onze eigen schuld is en dat het aan ons beperkte geestvermogen ligt, of we gooien het op een kwestie van smaak en zoeken de steun van medestanders. Volgens Pennac is het raadzaam kinderen de tweede oplossing aan te bevelen. | |
4. Het recht om te herlezen‘“Nog eens, nog eens,” zegt het kind dat wij waren...’ | |
5. Het recht om wat dan ook te lezenEr zijn goede en slechte romans. Maar er is een tijd dat we ze allebei lezen. Net zo goed als we niet van de ene op de andere dag de lectuur uit onze kinderjaren verloochenen. | |
[pagina 68]
| |
6. Het recht op bovarysme (tekstueel overdraagbare aandoening)Bovarysme is de romantische lezersbehoefte zichzelf anders (beter) te zien dan men is, een neiging waarvan de Bouquetreeks maximaal profijt trekt. Adolescenten zijn er heel vatbaar voor en ‘het is verstandig ons te verzoenen met onze adolescentie’. Het is, zegt Pennac, ‘de keuze voor de best bedeelde wereld’. | |
7. Het recht om waar dan ook te lezenZelfs op de plee: | |
8. Het recht om te hooi en te gras te lezenSommige boeken lenen zich beter dan andere voor grazend lezen, samengesteld als ze zijn uit korte en afzonderlijke teksten. Pennac noemt de verzamelde werken van Alphonse Allais en Woody Allen, de verhalen van Kafka en Saki, het Plakboek van Georges Perros, ‘die goeie ouwe La Rochefoucauld, en de meeste dichters’. | |
9. Het recht om hardop te lezenDe ware voorlezer legt zijn kennis en plezier in de tekst. Zijn voorlezen is een daad van sympathie jegens zowel zijn gehoor als de tekst en zijn auteur. Het lukt hem de noodzaak van het schrijven ten gehore te brengen en onze meest verborgen behoeften tot begrijpen te wekken, waardoor die boeken ontsloten worden en al diegenen die dachten dat de lectuur ervan niet voor hen bestemd was worden meegesleept. | |
10. Het recht om te zwijgen‘De mens bouwt huizen omdat hij leeft, maar hij schrijft boeken omdat hij weet dat hij doodgaat.’ |
|