| |
| |
| |
Joost Zwagerman: Hordes jonge Amerikanen
‘Wie afgaat op de flapteksten, moet het idee krijgen dat er in Amerika ieder jaar weer een nieuwe J.D. Salinger opstaat.’
Eerst even Nederland. Connie Palmen is niet de enige die in 1991 debuteerde. Bij de grote en middelgrote uitgeverijen heb ik veertien debuten geteld - en dan was 1991 nog een ‘rustig’ jaar. In vorige jaren was het niet ongewoon dat er meer dan twintig schrijvers debuteerden. Dat is ongeveer iedere twee à drie weken een debuut. Welke lezer kan dit bijhouden?
De ‘uitstoot’ van debuten in Nederland is slechts een rimpeling in een binnenmeertje in vergelijking met de Amerikaanse literatuur. Daar is het aantal debutanten ieder jaar weer schier ontelbaar, en wie de produktie ervan wil bijhouden moet het doorzettingsvermogen hebben van iemand die de graankorrels blijft tellen die uit een lekke silo stromen. In The Village Voice werd eens voorgerekend dat de verhouding tussen een scorend debuut en degenen aan wie alle aandacht voorbijgaat gemiddeld een op dertig is. Het ene, succesvolle debuut slorpt alles - kolommen in de krant, tv-optredens en leespubliek - op. Het gevaar van onterechte verwaarlozing is dus maximaal negenentwintigvoudig. Goed, het is waarschijnlijk dat het overgrote deel van die negenentwintig resterende boeken inderdaad maar beter ongelezen had kunnen blijven, maar welke oprecht geïnteresseerde lezer wil het op z'n geweten hebben naast die achtentwintig grijze boeken die ene parel te hebben genegeerd? Toch is het, gezien de enorme produktie, nog maar nauwelijks te doen om op eigen kracht, dat wil zeggen: zonder af te gaan op de literaire kritiek, alle debuten in Amerika te lezen.
Ik wil maar zeggen: de kans bestaat dat in het hierna volgende overzicht enige prachtboeken van veelbelovende jonge Amerikanen over het hoofd zijn gezien. Mijn excuus is mager: te weinig vingers om de graankorrels te tellen. Op de recensies in de Amerikaanse dag- en weekbladpers valt niet te bouwen: er is daar altijd wel íemand te vinden die bereid is om een halve pagina lang te jubelen over alweer een beloftevolle nieuweling. Hetzelfde geldt voor de flapteksten in Amerika. In Nederland is het tot nog toe tamelijk onbekend, maar in Amerika is het heel gewoon om reeds op het omslag van een eerste druk enige lovende slogans af te drukken van zo invloedrijk mogelijke culturati die het boek in manuscript hebben toegestuurd gekregen van de uitgever. Vaak zijn die complimenten zó royaal dat ze alleen maar een inflatoire werking hebben: wie afgaat op de flapteksten, moet het idee krijgen dat er in
| |
| |
Amerika ieder jaar een nieuwe J.D. Salinger opstaat.
Een tweede probleem bij het samenstellen van mijn lijst is de leeftijd van de schrijvers. Amerika is het land waar men op steeds jongere leeftijd volwassen is en tegelijk steeds langer jong blijft. Tot op welke leeftijd is in zo'n land een schrijver nog ‘jong’? Bovendien wordt het vitaalste proza er geschreven door oudgedienden als John Updike en Saul Bellow, beiden tot op heden door geen schrijver van de jongere generatie overtroffen. Die hebben, zo lijkt het wel, allemaal een tic van het minimalisme meegekregen, willen allemaal even kaal en basaal schrijven als indertijd Raymond Carver deed. En aangezien het voor weinigen is weggelegd diens niveau te bereiken, is het merkwaardige gevolg dat hele hordes jonge Amerikanen zich bedienen van een gezonaamd kale, ‘beladen’ en ‘spanningsvolle’, maar in werkelijkheid kurkdroge, gemakzuchtige en soms zelfs kokette stijl. Alleen Richard Ford en schrijfsters als Susan Minot, Lorrie Moore en Joy Williams weten het dirty realism te paren aan een eigen toon. Vele anderen meten zich een zichtbaar gekunstelde pseudo-naïviteit aan, in de hoop minimaal proza af te scheiden.
De beste Amerikaanse roman van het seizoen 1990-1991 komt van een veteraan: na een stilte van zeventien jaar publiceerde Thomas Pynchon Vineland, een even hybridische als hilarische groteske over Zoyd Wheeler, aan wie de mores van de Amerikaanse samenleving zich in buitenissige proporties voordoen. Overal waar hij kan morrelt Pynchon welgemoed aan de wetten en regels van de klassieke roman, een streven waaraan het de jonge schrijvers lijkt te ontbreken. De jongeren met het meeste succes schrijven verhalen en romans volgens het recept van The New Yorker. precieus proza met kop en staart, subtiel plot en braaf wisselend perspectief. Dat doen ze, jazeker, uiterst vakbekwaam - maar voor vormtechnische subversie moet je bij de jongeren niet aankloppen. De enige aan wie een schrijver als Pynchon niet onopgemerkt voorbij lijkt te zijn gegaan is David Foster Wallace, die met The Broom of the System wat mij betreft het beste Amerikaanse debuut van de laatste vijf jaar schreef.
Officieus winnaar van mijn lijstje is dus Thomas Pynchon. Maar gezien zijn leeftijd valt hij buiten de competitie, hoe vitaal en ‘jeugdig’ Vineland ook is in vergelijking met de belegen schoonschrijverij van de jongere generatie. Een tweede kandidaat is inmiddels ook de status van ‘jong en veelbelovend’ ontstegen: Paul Auster. Hij is de veertig gepasseerd. Nu staan er in mijn lijst schrijvers van ongeveer dezelfde leeftijd, maar omdat Auster reeds behoort tot de canon, dingt zijn meest recente roman The Music of Chance, opnieuw een thrillerachtige queeste, niet mee.
Bret Easton Ellis is jong genoeg om in mijn lijstje te worden opgenomen, maar komt er om minder formele en veel treuriger stemmende redenen niet in voor. Ellis' American Psycho - door zijn reguliere uitgever geweigerd op grond van gebrek aan kwaliteit - was niet alleen het meest geruchtmakende boek van het literaire seizoen, maar ook een onverwacht - en overigens door
| |
| |
mij betreurd - dieptepunt in zijn carrière. In American Psycho waart een serial killer rond die in flink wat jong en mooi vrouwenvlees hakt en snijdt, en het liefst klaarkomt in een afgehouwen hoofd of een door ratten aangevreten vagina. En passant slacht de killer ook een enkele zwerver of hond af. Een schokkend boek, oordeelde de pers, maar dan toch vooral schokkend slecht geschreven. Een enkeling deed nog pogingen een Dostojewskiaans fatum of droomdoorschoten gelaagdheid in de roman te ontdekken, maar dat kon allemaal niet verhelen dat Ellis' gewoon een stierlijk vervelend boek bleek te hebben geschreven, zo plat als een dubbeltje en stilistisch zo doods als het onwelriekend vlees in zijn roman.
Anderen zijn afwezig omdat ze net als Ellis teleurstelden. Mark Lindquist bijvoorbeeld. Hij debuteerde in 1988 met Sad Movies, een hippe en niet onaardige roman à la Ellis' eersteling Less than Zero. Lindquists tweede roman heet Carnival Desires en behandelt opnieuw de sores van een exclusief groepje jonge, succesvolle, cokesnuivende mooie jongens en meisjes, ditmaal voornamelijk werkzaam in de filmindustrie. Hoogst vervelend en gênant dat iemand een boek schrijft dat als twee druppels water lijkt op zijn debuut. En dan Catherine Texier. Samen met haar echtgenoot Joel Rosé voerde zij de redactie over het inmiddels tot cult-status verheven tijdschrift Between C & D, gefabriceerd op eenvoudig computerpapier. In Between C & D werden schrijvers opgenomen die zich afzetten tegen het zogeheten ‘yuppie-proza’, daarbij doelend op Ellis, Mclnerney en Janowitz. Texier debuteerde in 1987 met Love Me Tender, over een Newyorkse stripteaseuse. Het verschilde eigenlijk weinig van Janowitz' Slaves of New York, behalve dan dat Texier een beetje therapeutisch omging met haar heldin. Met haar tweede roman Panic Blood (1990) dreigt zij zich te ontpoppen tot een hypergevoelige nazaat van Erica Jong. Echtgenoot Joel Rose schreef wél een interessante Newyorkse roman: Kill the Poor (1988). Rose portretteerde een Newyorkse afbraakwijk, maar liet de vervreemding van de hoofdfiguur ontstijgen aan plaats en tijd.
Paul Auster
françoise schein
| |
| |
Ten slotte ontbreken de beide jonge Pauls, Paul Micou en Paul Watkins, niet omdat hun nieuwe romans evenals die van Ellis en Texier zouden teleurstellen, maar eenvoudig omdat zij zijn terechtgekomen in wat in Amerika de bubbling under-lijst heet: op nummer elf en twaalf.
Wie staan er wél in mijn lijst? Dit zijn, in volgorde van alfabet, mijn tien favoriete boeken van jonge Amerikaanse auteurs. Er staan vier debuten in; anderen hebben reeds één of meer titels gepubliceerd. Wat opvalt is dat de helft van de boeken homoseksuele perikelen tot onderwerp heeft. Ook in de meest recente Amerikaanse literatuur lijkt er sprake van een ‘inhaalmanoeuvre’ ten opzichte van de vigerende hetero-cultuur.
1. Slow Motion Riot van Peter Blaumer in het eerste boek waarin de allesfnuikende drug crack een prominente rol speelt. Hoofdfiguur is Steven Baum, een jonge, nog idealistische ambtenaar, werkzaam bij de reclassering. De bloeddorstige zwarte teenager Darryl King kruist zijn pad. Al het goede werk van ambtenaar Baum is dweilen met de kraan open; het door verslaving aan crack aangewakkerde gang-geweld verergert met de dag. Slow Motion Riot behandelt op consistente, zij het weinig spectaculaire toon een geval van grootstedelijke uitzichtloosheid. Veel hiphop, zwart slang en verbijsterend geweld in dit boek, dat Bret Easton Ellis maar eens moet lezen. De hoofdfiguur is soms iets té gewetensvol, een Joris Goedbloed in New York - maar gaandeweg verhardt ook hij. Behalve spannend - ik voorspel een kassucces indien het wordt verfilmd - is Slow Motion Riot óók een beetje educatief: de hoofdfiguur doet keurig aan safe sex, een nouveau été in de Amerikaanse hetero-roman.
2. Michael Chabon baarde in 1988 opzien toen bekend werd dat zijn debuutroman The Mysteries of Pittsburgh voor een recordbedrag van zes ako-prijzen was opgekocht door uitgevershuis William Morrow. Het onderwerp - jonge student ontmoet beeldschoon meisje en dito jongen, en twijfelt aan zijn seksuele identiteit - deed een hippe, snelle roman vermoeden in de jonge traditie van het Brat Pack-gezelschap Ellis, McInerney en Janowitz, maar dat bleek niet het geval. The Mysteries of Pittsburgh was een ‘ouderwets’ doortimmerde roman, al schemerde hier en daar de invloed van de cursus creative writing door. Zijn tweede boek is een verhalenbundel en heet A Model World.
Chabon schrijft keurig nette verhalen in de traditie van The New Yorker. elegant, subtiel en melodieus. De verhalen over het teerhartige jongetje Nathan dat lijdt onder de scheiding van zijn ouders zijn het meest geslaagd. Rest het bezwaar dat het allemaal niet bijster origineel is wat Chabon voor klein leed in zijn gevoelige verhalen weeft.
3. Blanche McCrary Boyd heeft al eerder romans en essaybundels gepubliceerd en is ook eigenlijk niet zo jong meer, maar haar roman The Revolution of Little Girls is een regelrechte verrassing. Zij beschrijft het licht bizarre leven van een duurzaam ontwricht gezin in het diepe zuiden van Amerika. Alle gezinsleden blijken prettig gestoord en hebben iets komieks, en allemaal wor- | |
| |
den ze liefdevol beschreven, zodat het des te harder aankomt wanneer blijkt dat de haat tegen en discriminatie van negers de gewoonste zaak van de wereld is in het gezin. Hoofdfiguur Ellen Jean ontworstelt zich aan het milieu, raakt verslaafd aan diverse middelen, scheidt van haar man en wordt verliefd op een vrouw, zoekt hulp bij een sjamaan en krijgt enge dromen over kleine meisjes die haar de gruwelijkste dingen toewensen. McCrary Boyd schrijft met vaart en humor en relativeert zelfs de diepste tragedies. De ellende begint als Ellen Jean op jonge leeftijd ontdekt dat er in de wereld drie categorieën mensen bestaan: ‘mannen, vrouwen en ik’.
4. In A Home At The End of the World, het debuut van Michael Cunningham, is Clare verliefd op Bobby en Bobby bevriend met en semi-verliefd op Jonathan. Zij leven gedrieën samen, Clare krijgt een kind, en de drie verzorgen een stervende vriend, Erich, die aids heeft. A Home At The End of The World is een vuistdik boek, waarin we Jonathan en Bobby leren kennen als ze nog jonge kinderen zijn. Cunningham is een geduldig, consciëntieus verteller, wiens liefde voor de drie hoofdpersonen onvermijdelijk overslaat op de lezer. Dat hun huis midden in Amerika en toch aan het eind van de wereld blijkt te liggen, komt doordat liefde, geboorte en dood er organisch vervloeien. Niet toevallig wordt de roman op het omslag aangeprezen door David Leavitt: de twee schrijvers delen niet alleen thematiek maar ook stilistisch raffinement.
5. Mary Gaitskill is het lesbische antwoord op Cunningham en Leavitt. Haar roman Two Girls Fat and Thin behandelt de damesliefde. De mannen komen er niet al te best af, echter zonder dat ook maar ergens de suggestie van voorgekookte vijandschap tussen de seksen wordt gewekt. Hoofdpersoon Justine Shade is een overgevoelige femme fatale, zowel voor de heren als voor de dames. De eenzaamheid is groot, de desolate momenten talrijk - misschien had dat wat gereserveerder gekund.
6. Brooks Hansen en Nick Davis zijn de Bril & Van Weelden van overzee. Hun debuut Boone is een kruising tussen een roman en een documentaire. Het duo verzon voor de gelegenheid een legendarische kunstenaar, Eton Arthur Boone genaamd, inmiddels overleden, maar sporen nalatend die Hansen en Davis optekenen uit de monden van zijn - al even fictieve - tijdgenoten: vrienden, geliefden en collega-kunstenaars. Hansen en Davis hebben een soort intellectuele, omnivore Andy Warhol verzonnen en feit en fictie vermengd: zo stond de fictieve Boone op goede voet met fenomenen als Richard Burton en Janis Joplin. Het boek, 394 bladzijden dik, bestaat louter uit gefingeerde monologen, met Hansen en Davis in de rol van reporters. Origineel idee van de jongens om een heel tijdvak en milieu - de Amerikaanse kunst-scene van de jaren zestig en zeventig - te portretteren, maar een beetje verblind door de vondst moeten de twee wel zijn geweest tijdens het schrijven. Het boek had wel wat dunner gekund.
7. Ouders met probleemkinderen bevolken regelmatig de Amerikaanse li- | |
| |
teratuur, maar A.M. Homes laat de lezer kennismaken met kinderen met probleemouders. In haar verhalenbundel The Safety of Objects besluit een echtpaar, na voor anderhalve week te zijn verlost van hun kinderen die naar oma gaan, om eens te experimenteren met crack. Het huwelijk is slecht en de drugs brengen slechts ten dele uitkomst. Jack, Homes' eerste roman, gaat over een weerspannige puber wiens leven een flinke knauw krijgt als zijn vader hem onthult homoseksueel te zijn. Een mietje als pa - dát is de pest voor de all American teenager Jack. Homes is een van de schrijvers bij wie op het omslag de vergelijking met J.D. Salinger opduikt. Puber Jack wordt ‘a Holden Caulfield for the 90's’ genoemd. Ook in het geval van Homes werkt zo'n compliment alleen maar averechts. Homes schrijft humoristisch en met tederheid over ‘haar’ puber - maar zij is géén nieuwe Salinger: daarvoor is het puberleed in Jack te expliciet.
8. Na de romans The Lost Language of the Cranes en Equal Affections komt David Leavitt met een tweede bundel verhalen, A Place I've Never Been. Een aantal personages uit zijn debuutbundel Family Dancing (1985) keert terug in de nieuwe verhalen, die qua toon, beheersing en intelligentie zeker niet onderdoen voor die uit zijn veelgeprezen debuut. Alleen in de verhalen die Leavitt in Toscane heeft gesitueerd, verliest hij hier en daar de macht over het stuur en maakt hij de typische fout van de wat onbeheerste en onhandige Amerikaan die té enthousiast vertelt over de charmes van het oude Europa. Maar voor de rest zijn de verhalen in A Place I've Never Been opnieuw bewonderenswaardig en vaak ontroerend. Het korte verhaal is zíjn terrein - op het moment is er niemand van zijn generatie die hem hierin overtreft.
9. De verhalen in The Art of Cartography, het debuut van J.S. Marcus, lijden een tikje aan het eerdergenoemde Carver-toontje. Marcus heeft nog een lange weg te gaan voordat zijn verhalen ook maar enigszins in de schaduw van meester Carver kunnen staan, maar zijn eerste poging is niettemin verrassender dan die van zijn collega-epigonen. Een beetje hip en trendy zijn Marcus' verhalen ook, maar tegelijkertijd weer nét sophisticated genoeg om in de New Yorker terecht te kunnen. Handige jongen dus, die J.S. Marcus. Redelijk goeie verhalenschrijver ook, als ie tenminste zijn beïnvloeding door lichtende voorbeelden wat aan banden weet te leggen.
10. In haar debuut Self Help (1985) pasticheerde Lorrie Moore de stijl van de in Amerika razend populaire How to...-boeken, de gidsen waaruit verdoolden kunnen leren hoe zij moeten omgaan met problemen in, vooral, de liefde. De pastiche gaf aan de verhalen in Self Help een navrante dubbelzinnigheid. In Moores tweede verhalenbundel Like Life staan ‘gewone’ verhalen - zij heeft niet nog eens gebruik gemaakt van het vervreemdende do it yourself- jargon. De nieuwe verhalen zijn er echter niet minder verontrustend om. In het titelverhaal tuurt een arts in de keel van zijn patiënte, onderzoekt hierna een moedervlek en diagnostiseert: ‘Precancer.’ De patiënt reageert verbaasd: ‘Precancer? Isn't that... like life?’ Mooie, sombere verhalen, al waart ook bij
| |
| |
Moore soms wat al te nadrukkelijk de geest van Raymond Carver rond.
Wat is nu het beste boek uit dit lijstje? Ik aarzel. Was A place I've Never Been niet Leavitts vierde maar eerste boek, dan was de keuze gemakkelijk geweest. Nu geef ik toch de voorkeur aan de verrassing van het nieuwe: A Home at the End of the World van Michael Cunningham, het debuut dat hier en daar zó natuurlijk en vanzelfsprekend overkomt dat het lijkt alsof de schrijver al jaren publiceert. De stijl van Cunningham bezit dezelfde aantrekkingskracht als die van Leavitt. Beiden schrijven nauwgezet en met een onnadrukkelijke souplesse, zonder dat er sprake is van het ontvelde en ontbeende proza van de minimalistisch schrijvende collega's. Daarom: Michael Cunningham.
Prijzen voor Amerikaanse literatuur
|
• | Pulitzer Prize 1991
John Updike, Rabbit at Rest. Penguin. |
• | National Book Critics Circle Award 1991
John Updike, Rabbit at Rest. Penguin. |
• | pen/Faulkner Award for Fiction 1991
John Edgar Wideman, Philadelphia Fire. |
|
|