| |
| |
| |
Dirk vande Voorde: Franse literatuur
‘De hedendaagse romanciers durven hun verbeelding maar zelden de vrije loop te laten.’
Te oordelen naar het aantal romans waarmee de Franse uitgevers in het voorbije jaar de boekhandels overspoelden, moet de romanhonger van de Fransen langzamerhand gargantueske proporties aangenomen hebben. Tijdens de rentrée littéraire van 1990 verschenen er maar liest 382 nieuwe titels. Ter vergelijking: van september tot november 1983 waren dat er nog maar 235, in dezelfde periode in 1989 daarentegen al 336. Van die 382 waren er 220 oorspronkelijk Frans (waaronder 61 debuten) en 162 vertalingen. Als men daarbij de romans telt die tijdens de rest van een literair seizoen verschijnen, dan ligt de uitkomst dicht bij het kijkcijfer 400. Met een dergelijke inflatie aan titels is de kans groot dat de talrijke Parisiennes die de metro als favoriete leeshoekje uitgekozen hebben, straks het daglicht niet meer zien.
Hetzelfde gevaar bedreigt ook de recensent die deze romanberg wil opruimen. Voor hem is lezen al lang niet meer ‘ce vice impuni’ die het voor Valery Larbaud was. Bovendien zal de recensent onvermijdelijk enkele belangrijke romans niet gelezen hebben en dus zal de informatie die hij verondersteld wordt te brengen, weer eens onvolledig zijn.
Het is me dan ook een troost hier geen jaaroverzicht te moeten brengen, maar uit de zowat zestig romans die ik het voorbije seizoen las, de tien boeken van mijn persoonlijke voorkeur te mogen voorstellen. Gallimard is daarbij opvallend goed vertegenwoordigd. Daar zijn drie verklaringen voor. Deze uitgeverij, die op 31 mei 1991 haar tachtigste verjaardag vierde, heeft ontegenzeggelijk de grootste produktie, verzorgt ook het best haar service de presse en had in de hier behandelde periode simpelweg de meeste kwaliteit in huis. Antoine Gallimard werd door Bernard Pivot trouwens tot uitgever van 1990 uitgeroepen. Voor Grasset was het eerder een mager jaar, in tegenstelling tot 1989, toen deze uitgeverij maar liefst drie van de vijf grote herfstprijzen in de wacht sleepte. Ook bij Le Seuil viel er minder te rapen: met Lesyeux baissés haalde Tahar Ben Jelloun zeker niet het niveau van zijn vorige romans, met Fleurs de ruine plagieerde Patrick Modiano zichzelf en met Les phoques de San Francisco ontgoochelde Pierre Mertens mij vooral op stilistisch vlak.
Maar het grootste succes behaalde Jérôme Lindon, de directeur van Les Editions de Minuit. Deze uitgever, wiens naam onafscheidelijk met de Nouveau Roman verbonden zal blijven en die als enige op twee Nobelprijswin- | |
| |
naars prat kan gaan, is er de laatste jaren opnieuw in geslaagd jong en origineel talent aan te trekken. Ik denk bijvoorbeeld aan Marie Redonnet en Hervé Guibert, die intussen naar Gallimard overstapten en beiden een vervolg schreven op hun vorige romans, aan Jean-Philippe Toussaint, die in een mum van tijd Nederlandse vertalingen van zijn drie romans bij Van Gennep publiceerde, of aan Jean Echenoz, die in 1990 de voor het eerst toegekende Europese literatuurprijs wegkaapte. Het leverde hem in april 1991 twee drukken op van de bij Ten Bosch en Van Oorschot verschenen Nederlandse vertaling van zijn roman Lac. Het valt trouwens op hoe veel belangstelling Vlaamse en Nederlandse uitgevers de laatste tijd vertonen voor werk van jonge Franse, en ook wel van Franstalige Belgische, auteurs. Moet er een verklaring gezocht worden in de dalende kennis van het Frans bij onze jongere generatie?
Zelden zijn critici en lezers het zo eens geweest als bij de toekenning van de Prix Goncourt 1990 aan de 38-jarige debutant Jean Rouaud. De verkoopcijfers liegen er niet om: in mei 1991 kon Jérôme Lindon al melden dat Les champs d'honneur een oplage van een half miljoen bereikt had en in vijftien talen vertaald was. Meteen hoefde Rouaud geen krantenkiosk meer uit te baten.
De originaliteit van Les champs d'honneur ligt zeker niet in het onderwerp, want Rouaud behandelt een thema dat al een paar jaren opgeld doet in de Franse literatuur: de exploratie van het familiale verleden. Een anonieme verteller haalt herinneringen op aan drie familieleden die stierven in één enkele winter. Elk van deze doden brengt weer andere doden in herinnering, en op basis van nagelaten documenten of voorwerpen ontwart de verteller geleidelijk de draden die de familieleden met elkaar verbonden. Die draden voeren ons in de laatste twee hoofdstukken terug naar de Eerste Wereldoorlog, waarin twee oudooms van de verteller omkwamen. Dit levert sterke bladzijden op die, in een knap proza dat wel eens aan de Claude Simon van La route des Flandres herinnert, de ellende en het lijden in de modderige loopgraven evoceren.
Toch is Les champs d'honneur geen somber of pessimistisch boek. Zelden las ik een roman waarin zoveel plaats is voor milde humor en ironie. Rouaud is op de eerste plaats een meester van het portret. Met een weergaloze trefzekerheid weet hij de details te kiezen die een figuur tot leven brengen, of de situaties te scheppen die zowel het kleurrijke als het tragische van zijn personages onthullen. Zijn humor is licht, parelend, nooit kwetsend. Hij is eerder een uiting van sympathie, medelijden en vertedering dan een vorm van spot of kritiek, en erkent op ontwapenende wijze de komische elementen die onloochenbaar ook in de meest tragische aspecten van het leven verborgen zitten.
Ook stilistisch is Les champs d'honneur een bijzonder knappe roman. Meesterlijk is de passage waarin Rouaud het vochtige klimaat van de Loire-Inférieure beschrijft en de invloed daarvan op het humeur van de mensen analy- | |
| |
seert. Zijn taal is doorkneed, vol originele beelden en formuleringen, maar toch nooit zwaar op de hand. Ik aarzel dan ook niet dit boek als het beste van het voorbije seizoen te beschouwen. Rouaud zal het bijzonder moeilijk hebben om zichzelf te evenaren, laat staan te overtreffen.
Een andere veelbelovende auteur uit de stal van Jérôme Lindon is Marie Ndiaye. Ze was nog geen achttien toen ze met Quant au riche avenir, dat in Nederlandse vertaling bij Tabula verscheen, debuteerde. Lindon weigerde Comédie classique, haar tweede roman, die uit één enkele zin bestond en een klassieke vierkantsrelatie tussen vader, moeder, zoon en dochter beschreef. Femme changée en bûche, een met magie en tovenarij doorspekt Afrikaans verhaal, publiceerde Lindon weer wel. De titel van de vierde roman van Marie Ndiaye is duidelijk ironisch bedoeld. In tegenstelling tot Rouauds roman heeft En familie het immers niet over de banden die zelfs over de dood heen tussen verwanten blijven bestaan. Centraal staan een familieclan die leden uitsluit die door hun non-conformistisch gedrag een bedreiging voor de groep vormen. De achttienjarige Fanny ontdekt dat alleen aanvaarding van de banaliteit en de uniformiteit haar weer bij haar familie kan brengen. Hiervoor moet misschien wel een dosis avontuur ingeleverd worden, maar in de plaats daarvan komen in elk geval een gevoel van veiligheid en saamhorigheid, en een gerust burgerlijk geweten.
En familie laat zich het best omschrijven als een misschien toch wat te lang uitgesponnen parabel, die zijn structuur ontleent aan de roman feuilleton - de titel speelt met Hector Malots Sans familie - en tegelijk refereert aan het surrealisme of zelfs aan het magisch-realisme. Ndiaye slaagt erin deze heel aparte sfeer op te roepen door een aan wetmatigheden onttrokken tijd en ruimte te combineren met aan het fantastische ontleende elementen en met realistische en van details overlopende beschrijvingen.
En familie is een roman met een duidelijk maatschappij-kritische onder- | |
| |
toon. Via de mikrokosmos van Fanny's familie toont Marie Ndiaye hoe onze moderne samenleving op weg is naar een totale vervlakking en hoe mensen (bewust of gemanipuleerd) bereid zijn heel veel van hun persoonlijkheid op te offeren om toch maar het gevoel te hebben erbij te horen.
Misschien heeft Marie Ndiaye het in haar roman ook wel over haar eigen situatie: ze is een Française met een Senegalese vader. Zij behoort in elk geval tot de jonge auteurs die de Franse literatuur nieuw leven inblazen vanuit hun eigen achtergrond en cultuur. Zo ging de Prix Rossel, nog altijd beschouwd als de Belgische Goncourt, dit jaar naar De cendres et de fumées van de in Teheran geboren en in Brussel wonende Philippe Blasband. Een soortgelijk fenomeen doet zich al enkele jaren in de Engelse literatuur voor; daar gaat het vooral om auteurs van Aziatische afkomst.
Beloftevol en overtuigend was in dit opzicht ook La voyeuse interdite van de in 1967 in Rennes geboren Nina Bouraoui. Met haar eersteling werd ze genomineerd voor de Prix Colette en kaapte ze daarnaast ook meteen twee prijzen weg: de Prix Jury 1537 (die verwijst naar het jaar waarin François i het wettelijk deponeren van alle boeken verplicht maakte) en de Prix du Livre Inter. Gesitueerd in Algiers in het begin van de jaren zeventig, beschrijft La voyeuse interdite de totale afzondering waarin huwbare dochters worden opgesloten door ouders die trouw zijn aan traditionele (vaak religieuze) gebruiken.
In afwachting van haar huwelijk ziet de streng bewaakte hoofdpersoon Fikria maar één uitweg: de verbeelding. Maar over deze gave beschikken dient tot niets ‘si vos mots ne vous soutiennent pas’. Dit verklaart meteen waarom Bouraoui in haar roman een erg beeldrijke stijl gebruikt: wie niet over een op metaforen en vergelijkingen drijvende taal beschikt, blijft volgens Fikria immers botsen met de afgrijselijkheid van de dagelijkse realiteit.
Heel wat liefdevoller gaat het eraan toe in het met de Goncourt des lycéens bekroonde Le petit prince cannibale. In deze autobiografische roman vertelt Françoise Lefèvre haar succesvolle strijd om haar derde, autistische kind uit zijn isolement te halen, zonder hulp van psychiaters of instellingen, en zonder daarbij haar schrijverschap te verloochenen.
Net zoals de kleine prins van Saint-Exupéry woont een autistisch kind op een andere planeet en stelt het meer dan andere kinderen fundamentele vragen over leven en dood. Deze kleine prins is ook nog een kannibaal, die de kostbare tijd verslindt die moeder nodig heeft om te schrijven.
Le petit prince cannibale schetst een diep menselijke ervaring. Door haar strijd voor de kleine Sylvestre heeft de auteur zich weten te bevrijden van het bekrompen verlangen bemind te worden en werd ze ook als schrijfster herboren. Haar boek valt op door het sterk literaire karakter en de stilistische kwaliteiten.
De auteurs die zich tijdens de hier behandelde periode over hun kinderen jeugdjaren bogen, zijn weer bijna niet te tellen. Het genre doet het blijk- | |
| |
baar nog altijd goed bij het grote publiek, want Les Editions Haties aarzelden zelfs niet een nieuwe reeks te starten met de veelzeggende titel Haute enfance.
Tot de meest geslaagde boeken in dit genre behoren zeker Le petit garçon van Philippe Labro en Onitsha van J.M.G. Le Clézio, maar de beste herinnering bewaar ik aan Parfums des étés per dus van Claude Brami. De auteur, die in 1948 in Tunis geboren werd, laat zijn anonieme verteller herinneringen ophalen aan de jaren die hij als kind in een niet nader genoemde Noordafrikaanse stad doorbracht. Parfums des étés perdus is een boek dat je gelukkig stemt: het steekt vol bizarre en kleurrijke figuren en confronteert op een sympathieke manier de Europese en Arabische leefwijzen. Brami verstaat de kunst de lezer te boeien. Handig speelt hij met vooruitwijzigingen of bouwt hij zijn hoofdstukken rond bepaalde figuren of anekdoten op, waardoor ze het karakter van novellen krijgen. Hij toont zich vooral een uitstekend portrettist, die met een paar trekjes zijn figuren weet te schetsen. Alles lijkt even perfect gedoseerd als authentiek in dit boek. De luchtige toon en de gulle humor laten ook plaats voor verstilde emotie en gedempte melancholie. De exotische kleur is aanwezig, maar verblindt nergens. Brami is een sensueel schrijver en aan de parfums uit de titel moet dan ook een letterlijke betekenis gegeven worden.
In L'Ecole du Sud graaft Dominique Fernandez niet in zijn eigen leven, maar in dat van zijn ouders. Hij is namelijk op zoek naar een antwoord op het dubbele mysterie dat hem sedert jaren obsedeert. Waarom liet zijn vader, een intellectueel van Frans-Mexicaanse afkomst en in de jaren dertig een befaamd criticus bij de Nouvelle Revue Française, zich tijdens de Tweede Wereldoorlog tot fascisme en collaboratie verleiden? Waarom mislukte zijn huwelijk met de strenge en principiële dochter van onderwijzers uit de Auvergne, die het via de Ecole Normale van Sèvres tot jongste agrégée van Frankrijk gebracht had?
Fernandez' ouders zijn niet onder hun echte naam in de roman terug te vinden. Zoals we al weten uit zijn biografieën van Pasolini en Overbeck wordt de auteur immers veel meer geboeid door de diepe en verborgen impulsen die een leven sturen, dan door de nauwkeurige weergave van feiten en gebeurtenissen. Zo is Ramon Fernandez de zestigjarige Siciliaan en advocaat Porfirio Vasconcellos geworden.
Porfirio wijt zijn mislukte huwelijk aan het verschil in geografische afkomst en opvoeding van beide partners. Het gaat dus om de tegenstelling tussen twee diametraal tegenover elkaar staande culturen: die van Sicilië en die van de Auvergne, die van het zuiden en die van het noorden. Het is een bekend thema bij Fernandez, maar nooit behandelde hij het zo grondig. Dit van ideeën, analyses en originele inzichten uiteenspattende literaire vuurwerk verschaft de lezer een groot intellectueel plezier. Dat Porfirio's (of Fernandez') voorkeur uitgaat naar Sicilië, wekt nauwelijks verbazing voor wie met het werk van deze auteur vertrouwd is. Toch is er vernieuwing merkbaar.
| |
| |
De auteur verlaat niet alleen het thema van de homoseksualiteit dat hem altijd zo obsedeerde, hij verkent bovendien, met de ernst van een etnograaf en een historicus, een totaal andere cultuur dan die van de mediterrane wereld.
De romans van Angelo Rinaldi, de gevreesde criticus van L'Express die er bijna een gewoonte van gemaakt heeft zijn meest succesvolle collega's de grond in te boren, pendelen altijd heen en weer tussen het zelden of nooit genoemde Corsica en Parijs. In deze laatstgenoemde stad leiden zijn homoseksuele hoofdfiguren steevast een eenzaam en weinig fraai bestaan.
In La confession dans les collines staat het Proustiaanse thema van de herinnering weer centraal. In nauwelijks tien dagen wordt de anonieme verteller twee keer met zijn verleden geconfronteerd. Allerlei herinneringen aan zijn Parijse verleden, belicht uit verschillende invalshoeken, doen bij de verteller het besef ontstaan dat de medemens een raadsel blijft en dat niemand ooit diegene blijkt te zijn voor wie men hem aanzag. ‘Mentir’ is dan ook een sleutelwoord in deze roman. Een tweede reeks herinneringen, dit keer aan Corsica, duikt op tijdens de reis van de verteller naar het eiland. Hij moet er ervaren dat het absolute kwaad even onbereikbaar is als de absolute liefde.
Wat men ook over Rinaldi beweren mag, voor mij blijft hij een meester in het vervlechten van de draden die heden en verleden met elkaar verbinden en in het via metaforen en vergelijkingen bijeenbrengen van wat ons mijlen van elkaar verwijderd lijkt. Dit alles presteert Rinaldi in zinnen die nu eens iets hebben van een lange, sierlijke arabesk, dan weer met hun eindeloze vertakkingen van bij- en tussenzinnen doen denken aan de kronkelende, door elkaar wriemelende straatjes van een middeleeuwse stadskern, die altijd weer naar het marktplein voeren.
Via Rinaldi zijn we eindelijk beland bij auteurs die eerder de verbeelding dan de herinnering aan het woord laten. Pierrette Fleutiaux deed dat meesterlijk in Nous sommes éternels, met zijn 822 bladzijden wellicht de dikste roman van het afgelopen jaar. Door zijn boeiende, vernuftig ontrolde intrige (waarover ik heel weinig loslaat om het plezier niet te bederven), door zijn gepassioneerde, door dromen en fantasmen gedreven personages en zijn vloeiende, trefzekere stijl staat deze turf borg voor een paar dagen intens leesplezier.
Nous sommes éternels vertelt een familiedrama dat zijn oorsprong vindt in een te lang bewaard geheim dat, als het vroeger prijsgegeven was, de levensloop van een aantal protagonisten een totaal andere wending had kunnen geven. Door de fataliteitsgedachte die het hele boek domineert, door het excessieve van sommige karakters en door de aanwezigheid van de aan Tiresias herinnerende Tirésia lijkt deze roman sterk op een Grieks drama. Net als Oedipus moeten Dan en Estelle, de uiteindelijke slachtoffers van het door hun ouders weggemoffelde geheim, erkennen dat ze totaal blind waren voor dat ene punt dat voor hen nu net van levensbelang was. Mensen hebben geen greep op het leven, zo lijkt de boodschap van deze roman te zijn: mensen zijn
| |
| |
de speelbal van een blind lot, dat zich ergens in de plooien van de geschiedenis - in dit geval de Tweede Wereldoorlog - verborgen houdt.
Van de weinige romans met een sociale, maatschappelijke of politieke dimensie vond ik er twee bijzonder interessant. Opmerkelijk is wel dat ze niet uit Frankrijk zelf kwamen. Aan de problemen die de schrijvers van het Interbellum of van kort na de Tweede Wereldoorlog bezighielden, hebben de hedendaagse romanciers duidelijk lak. Ze opteren liever voor een autobiografisch gevoed verhaal en durven hun verbeelding maar zelden de vrije loop te laten.
In Les peupliers heeft de Belgische auteur Thierry Haumont het over de Vlaams-Waalse tegenstellingen. Wanneer het ministerie van landbouw besluit de Waalse populieren te laten tellen, voelt Victor Defuisseaux zich daarvoor geknipt. In brieven aan de directeur van de betrokken dienst somt hij de argumenten op die zijn kandidatuur kunnen steunen. Hij is een ietwat marginale figuur: hij beschikt over een ruime culturele bagage, maar heeft toch, uit liefde voor de natuur, voor een leven als seizoenarbeider gekozen. Indien hij de opdracht toegewezen zou krijgen, zou dit voor hem ook een soort morele overwinning betekenen. Bij populieren kan je immers ook een onderscheid maken tussen degene die netjes in rijen of in groepen opgesteld staan - ze ontstonden meestal niet door bevruchting, maar uit stekken en zijn dus eigenlijk onecht - en de eenzaten, verloren in een landschap, park of tuin.
Er wordt uiteindelijk een Vlaming met het telwerk belast. Defuisseaux ziet zichzelf eerder als slachtoffer van de gemeenplaatsen en vooroordelen die nog altijd over beide landsdelen bestaan, dan als slachtoffer van politieke onrechtvaardigheid. Les peupliers is dan ook op de eerste plaats een pleidooi voor de Waalse eigenheid. Dat komt op het einde van de roman naar voren, wanneer Defuisseaux vertelt welke lelijke streek hij voor de Brusselse statistiekenvreters in petto heeft. Volgens de auteur is die zet de vertaling van een zekere Waalse levenshouding: ‘We hebben wel verloren, maar we zijn toch sluwer dan al de anderen.’
Le désordre des choses van de Algerijnse schrijver Rachid Boudjedra is eigenlijk een vertaling uit het Arabisch. Maar omdat de auteur, die zijn eerste romans in het Frans schreef, zelf meewerkte aan de vertaling, kan ik zijn roman toch in deze context bespreken. Ik las de roman in mei, toen rellen met Islamitische fundamentalisten president Chadli Bendjedid naar de staat van beleg deden grijpen. De roman kreeg door die feiten plots een dimensie meer.
Le désordre des choses beschrijft hoe drie onschuldige personen het slachtoffer worden van moreel of fysiek geweld. De verteller, een geëngageerd chirurg, en zijn opportunistische broer kijken heel verschillend tegen deze gebeurtenissen aan. Met deze elementen heeft Boudjedra een roman opgebouwd die terzelfdertijd een prachtige hymne is aan de menselijke solidariteit (tot over de grenzen van de dood heen), een schrijnende aanklacht
| |
| |
tegen de eeuwenoude vrouwenhaat en een onverbiddelijk rekwisitoor tegen de menselijke wreedheid.
Door de veelvuldige, haast letterlijke herhaling van een aantal scènes probeert de verteller greep te krijgen op Le désordre des choses. Zo komt hij geleidelijk tot het inzicht dat er tussen de drie onschuldige slachtoffers een duidelijke parallel bestaat. Wie bereid is tot een langzame en geduldige lectuur, ontkomt in geen geval aan de dwingende kracht van Boudjedra's lyrisch, weelderig en bezwerend proza.
Franse literaire prijzen
|
• | Prix Fémina 1990
Pierrette Fleutiaux, Nous sommes éternels. Gallimard. |
• | Prix Goncourt 1990
Jean Rouaud, Les champs d'honneur. Les Editions de Minuit. |
• | Prix du Livre Inter 1991
Nina Bouraoui, La voyeuse interdite. Gallimard. |
• | Prix Jury 1537 1991
Nina Bouraoui, La voyeuse interdite. Gallimard. |
• | Prix Médicis 1990
Jean-Noël Pancrazi, Les quartiers d'hiver. Gallimard. |
• | Prix Rossel 1991
Philippe Blasband, De cendres et de fumées. Gallimard. |
• | Prix rtl Grand Public 1991
Claude Brami, Parfums des ét és per dus. Gallimard. |
Boekhandels gespecialiseerd in Franse literatuur
|
Allert de Lange
Damrak 62, 1012 lm Amsterdam |
Algemene boekhandel Van Couvée
Hoytemastraat 66, 2596 es 's-Gravenhage |
Boekhandel Ikaros
Molenstraat 21b, 2513 bh 's-Gravenhage |
Europese Boekhandel
A. Jonnartlaan 50, 1200 Brussel 20 |
Fnac
Groenplaats, 2000 Antwerpen |
Herckenrath
Veldstraat 43, 9000 Gent |
Standaardboekhandel
Huidevettersstraat 57, 2000 Antwerpen |
Tropismes
Galerie des Princes 11, 1000 Brussel |
Veritas
Huidevettersstraat 21, 2000 Antwerpen |
|
|