| |
Atte Jongstra: Encyclopedische poëzie
‘Een oude truc is het opzoeken van een lemma over een bekend onderwerp.’
Europa is een ware ‘tuin der lusten’ waar het naslagwerken betreft. Wij houden vol dat ons werelddeel de bakermat van de encyclopedie is, waarom ook niet? Al in de twaalfde eeuw verscheen de Hortus Deliciarum, een rijke en buitengewoon gelukkig geïllustreerde samenvatting van alle wenselijke kennis, met bekwame hand uit diverse bronnen overgeschreven door een Duitse abdis die Herrad van Landsberg heette. Het genre der naslagwerken heeft ongetwijfeld eerder bestaan, Hortus Deliciarum van zuster Landsberg is de eerste encyclopedie die we hebben overgehouden. Daarna is het genre ook nooit meer weggeweest. Al hebben de chauvinistische Fransen geprobeerd de encyclopedische jaartelling pas in de achttiende eeuw te laten beginnen. Zij beseften ook zelf dat dat rijkelijk laat was en begonnen derhalve een geheel
| |
| |
nieuwe tijdrekening, een ware revolutie in het klokkijken: 1792 werd het jaar 1. Eindelijk bestond de gelegenheid uren, dagen, maanden en jaren in ‘gelijkheid, vrijheid, broederschap’ achter elkaar te leggen. De Encyclopedie dateert op die manier van vóór het jaar nul, zodat de bakermat van het encyclopedische naslagwerk met de Franse slag heel natuurlijk in Parijs en omstreken moet worden gesitueerd.
Gallische haan Spotnaam voor Fransche opgeblazenheid (zie galliers) vooreerst met het oog op het Fransche roembewustzijn, dat zich snel verheft, zooals een haan in woede zijn kam opheft, en vervolgens als zinspeling op het Lat. woord gallus, dat beteekent 1e haan, 2e Galliër.
Het mooie van die achttiende-eeuwse, Franse Encyclopédie is het subjectieve ervan. Vooral Diderot had de neiging zich af te zetten tegen al het voorgaande: dit naslagwerk moest zo fel verlichten dat alles eromheen alleen nog maar uit schaduw bestond. Bronnen mochten wel worden gebruikt, maar alleen om ze zwart te maken en vervolgens geheel te verduisteren. Deze behoefte aan subjectiviteit bij Diderot en ook Rousseau - vooral verantwoordelijk voor de muzikale lemma's, vanwege zijn kennis van hoe je eerdere klanken kunt laten wegsterven - werd weliswaar getemperd door de erudiete bureauredacteur d'Alembert, maar het resultaat was toch een polemisch meesterwerk dat weliswaar geen blakend begin, maar wel een highlight in het genre mag worden genoemd. Dwars, persoonlijk en zo helder dat het de kaars van veel wegbereiders der encyclopedie heeft uitgeblazen.
Gelukkig hoeven we voor encyclopedieën en woordenboeken, al dan niet met de Franse slag samengesteld, niet naar Frankrijk. Ook Nederland heeft een rijke geschiedenis waar het naslagwerken betreft. Afgezien van namen als Witsen Geysbeek, Nieuwenhuis, Weiland, Brouwer, Wink, Kramer, Calisch, Kepper, Servaas de Bruyn en Vosmaer is natuurlijk vooral A. Winkler Prins bekend gebleven: zijn erfenis wordt nog steeds uitgebouwd en is tegenwoordig zelfs op floppy-disk beschikbaar. Winkler Prins is een andere encyclopedist dan bijvoorbeeld Diderot. Hij heeft zoveel mogelijk geprobeerd objectief te zijn. Dit is hem goddank niet erg gelukt, daarvoor was de onderneming te gewichtig. In de eerste van de in opgeteld zestien delen zien we hem bedaard de zaken van zijn keuze verklaren. Deel zes eindigt bij ‘Ezzelino de Romano’. Doorgeteld bij dit tempo van krap één behandelde letter per band zou Winkler Prins op meer dan zesentwintig delen uit zijn gekomen, terwijl alles in hem riep het bij zestien te laten. Mijn theorie is dat hij bang was voor al die delen méér tijd nodig te hebben dan hij volgens de gemiddelde levensverwachting had, en dat hij dit zich pas goed realiseerde toen hij het volgende lemma schreef: opkomst zie ondergang. Oplettende lezers zal de poëzie van deze betekenis niet ontgaan: je wordt gedwongen terug te bladeren in de richting van toen er nog niets méér was. Het mooie van deze ontboezeming is ook dat het de enige is. Heel even groeide het werk Winkler Prins boven
| |
| |
het hoofd, het zweet brak hem uit en hij verwoordde dit in encyclopedische poëzie. Toen ging hij verder met de snelheid van iemand die door de dood op de hielen wordt gezeten. Hij voltooide het werk in dertien jaar, het laatste (illustratie-)deel verscheen in 1881: deel zeventien! De dood had hem op dat moment echter nog steeds niet ingehaald, Winkler Prins had tijd genoeg voor een tweede druk (voltooid in 1888). Hij herinnerde zich zijn kortstondige wanhoop en deed begrijpelijkerwijs geen afstand van die ene versregel: opkomst zie ondergang is ook in de tweede druk opgenomen. De samensteller van de derde druk heeft het na Winkler Prins' overlijden in 1902 meteen geschrapt. Dit is de inzet van een verzakelijking in de wereld van het Nederlandse naslagwerk die ik hartgrondig betreur.
Die verzakelijking is in ultieme vorm terug te vinden in Nijhoffs Geschiedenislexicon. Nederland en België, een werk met kraak noch smaak, dat in 1981 verscheen. Samensteller H.W.J. Volmuller liet zich bijstaan door de voltallige redactie van De Grote Oosthoek en voor het poëtisch gehalte van laatstgenoemde encyclopedie hou ik in dit verband mijn hart vast.
Gelukkig heeft die objectiviteit sinds Winkler Prins' tweede druk niet meteen de overhand gekregen. Zo is er bijvoorbeeld Taco H. de Beer en dr. E. Laurillards Woordenschat. Verklaring van woorden en uitdrukkingen (1899). Op de titelpagina melden de samenstellers dat ze hulp hebben gehad van ‘vele mannen van wetenschap’. Laatstgenoemden hebben kennelijk niet te veel gewicht in de schaal gelegd. Zoals Winkler Prins in zijn vrije tijd wel dichtte, dichtte tenminste Laurillard ook, en in Woordenschat is ondanks de ‘mannen van wetenschap’ zeker de nodige encyclopedische poëzie terug te vinden.
Waar bestaat die poëzie der naslagwerken eigenlijk uit? Het heeft in de eerste plaats te maken met de ruimte die de lezer wordt geboden zelf de waarheid in de wereld te dichten. Een goed en poëtisch lemma mag de noodzakelijke vragen beantwoorden, mits het ten minste evenveel andere vragen oproept. Een encyclopedie moet niet naar de verlossende uitgang wijzen, maar de lezer zo gastvrij mogelijk welkom heten in het labyrint van feiten en omstandigheden waaruit de waarheid zo graag wil bestaan. Het encyclopedische genre biedt hier onvergelijkelijke mogelijkheden; de Woordenschat van De Beer en Laurillard benut die ruimte. Ik geef een paar voorbeelden.
afdra'anshoogte (afr.) Stijfkop, eigenzinnig mensch. |
dam 1. plas, vijver; 2. Omwalde vergaarplaats voor regenwater. |
de dut is er op gekomen Het meisje is 28 jaar. Ontleend aan het vroegere gebruik om een extra stempelmerkje van de grootte van een pokput, in de wandeling klop, ook wel dut geheeten, op den acht-en-twintig (f 1,40) te slaan. |
golf (2e of 3e-) (toon.) stumper: omdat onder het doek, voorstellende den Oceaan miskende grootheden of figuranten geplaatst worden, die door ruggelingsche bewegingen de golven van den Oceaan vertegenwoordigen. |
| |
| |
Een dergelijk naslagwerk is een afspiegeling van het labyrint dat ik noemde. Dat betekent dat er voldoende wordt verwezen naar andere mogelijke antwoorden voor hetzelfde probleem. Vanuit dat oogpunt is een synoniemenwoordenboek als dr. L. Brouwers S.J.'s briljante en nog steeds herdrukte Het juiste woord (1928) de ultieme vertegenwoordiger van het naslaggenre: het bevat alleen maar mogelijkheden. De lezer moet op weg worden gestuurd, het blijve liefst niet bij de ene stap naar wat de vraag ook alweer was: doorverwijzen is een hoog goed. Zo las ik, op zoek naar natuurhistorische bijzonderheden - opnieuw in genoemde Woordenschat - met veel genoegen bij gespekte haas zie folter werktuigen en bij hond van de zeven slapers zie kameel.
Het summum van encyclopedisch trachten naar waarheid is de verwijzing heen en weer (A zie B, B zie A). Ik heb die in het naslagwerk van Taco de Beer en E. Laurillard niet gevonden, al zou het me niet verbazen als ze zover waren gegaan. Slechts één keer heb ik in een naslagwerk een dergelijke durf aangetroffen. Dit verheugde me zozeer dat ik vergat het met een geel plakpapiertje te merken. Ik ben dus niet bij machte het hier te herhalen: het was in de uiterst zeldzame Volks-encyclopaedie; algemeen woordenboek behandelende kunsten en wetenschappen, de levens van beroemde mannen en vrouwen (voor die van onzen tijd), nijverheid, fabrieken, stoomwezen, stoomwerktuigen, landbouw, veeteelt, tuinbouw, bloemen, kruiden, gewassen, enz. enz. (1856). Het is samengesteld door ‘eene vereeniging van zaakkundigen’; ze hadden zich van mij ‘dichter’ mogen noemen.
Eén Nederlandse encyclopedist/woordenboekenmaker mag ik hier niet vergeten: K. ter Laan. Zijn poëzie is weer van een andere allure. Alleen in mijn bezit al zijn zijn Nederlandse spreekwoorden en zegswijzen (1950), Aardrijkskundig woordenboek van Nederland (1942), Woordenboek van de vaderlandsche geschiedenis (1939), Encyclopedisch woordenboek voor Groot-Nederland (1937) en het Letterkundig woordenboek (1942). Dat is nog niet alles. Er schijnt nog een Folkloristisch woordenboek van Ter Laans hand te bestaan, en een lexicon op Groninger spreekwoorden. Bovendien is er nog zijn onuitgegeven Multatuli-woordenboek, waarvoor sinds 1983 al ruim een ton aan gemeenschapsgelden is uitgetrokken om het alsnog deerlijk, onherstelbaar verbeterd het licht te doen zien.
Ter Laans naslagwerken hebben als grote gemeenschappelijke deler een verregaande onnauwkeurigheid. Ze roepen vooral vragen op. De titelpagina van mijn exemplaar van het Encyclopedisch woordenboek getuigt daarvan in woedende aantekeningen van een vorige lezer: ‘Sinds wanneer is een pastoor een geestelijke van tweeden rang? Hij is nota bene hoofd eener parochie, niets minder!’ Een andere notitie betreft dit lemma:
ziska, johann (1360-1424), de eenogige Hussieten-veldheer; verloor in 1421 ook nog het andere oog; gesneuveld tegen Oostenrijk.
| |
| |
‘Onjuist’ volgens de aan tekenaar: ik twijfel geen moment aan zijn gelijk. Ter Laans vaak multi-interpretabele lemma's zijn echter niet zozeer door een encyclopedische dichterlijkheid ingegeven, alswel door haastige slordigheid. Hij had nog wat anders te doen. Als vooraanstaand sdap-er (vandaar de pastoor in genoemd lemma?), maar vooral als woordenboekmaker. Dat woordenboek op Multatuli moest er bijvoorbeeld nog uit! Het resultaat van die haast is bijna even mooi als het werk van de encyclopedieëndichter. Je ziet alle hoeken van de wereld, er zijn méér mogelijkheden dan de vele die worden vermeld en de verbeelding van de lezer raakt behoorlijk geprikkeld. Moet ik nog meer zeggen tegen een Multatuli-genootschap dat al bijna tien jaar aan een ‘verbeterde’ en ongetwijfeld ‘verzakelijkte’ Ter Laan-Multatuli werkt?
Afgezien van traditie in binnen- en buitenland en genoemde encyclopedische misdaad in uitvoering: hoe staan naslagwerk en poëzie in Nederland er ondertussen voor? Wat heeft 1990-1991 ons gebracht? Ik richt mij hier op naslagwerken in den brede. Alles wat ‘woordenboek’ of ‘encyclopedie’ heet, algemeen of op beperkt gebied, maar ook studies over deelonderwerpen ‘met naslagwaarde’.
De Grote gezinsencyclopedie lijkt me erg zakelijk. Verwijzingen intern komen nauwelijks voor, ik krijg de indruk dat men dat encyclopedische poespas vindt, alleen voor liefhebbers van het genre: kennelijk vinden we die niet in het gemiddelde gezin. Hoe beoordeel je een naslagwerk als dit? Een oude truc is het opzoeken van een lemma over een bekend onderwerp. Helaas las ik over Strindberg alleen dat deze ‘toneelschrijver’ was, van essays en de vele romans, verhalen en gedichten wordt niet gerept. Het Swedenborg-lemma daarentegen bevat voldoende gezinsinformatie. Ook bloemkool wordt naar behoren beschreven als lid van de soort Cruciferae, ondersoort Brassicae. Maar waarom geen aandacht voor ondersoortgenoot broccoli?
Het Poly-juridisch zakboekje bevat in het ‘Woord vooraf’ een onaangename aankondiging. Samensteller prof. mr. N.E. Algra schrijft dat ‘de kracht van deze Zakboekjes ligt in het geven van encyclopedische informatie, niet naar trefwoorden, doch systematisch naar onderwerp gerangschikt’. Geen ongebruikelijke vorm van de encyclopedie: we hebben uiteindelijk de e(erste) n(ederlandse) s(ystematische) (encycloped)ie. Het gaat mij echter bij dit type naslagwerken als Proudhomme met spinazie: ‘Ik houd er niet van en daar ben ik blij om, want als ik ervan hield, zou ik het eten en ik heb er een hekel aan.’ Mijns ondanks toch nog een mooie regel gevonden: ‘In de casus Zeijense nachtbraker is de vordering van de politieambtenaar tegen een dronken man om naar huis te gaan gegeven ter handhaving van de openbare orde.’
Het Nederlands puzzelwoordenboek is eigenlijk een synoniemenwoordenboek. In tegenstelling tot het vermaarde Het juiste woord van de jezuïet Brouwers is het niet de spreektaal die de mogelijkheden aangeeft, maar de taal van puzzelmakers, die zich baseren op het aantal in te vullen hokjes. Dat geeft
| |
| |
oplossingen en associaties waarop je als niet-puzzelaar zo gauw niet zou komen. Mooie lemma's hier en daar:
dril lil |
losjes lichtzinnig |
scherpslijper letterknecht |
zebramangoester mungo |
Sinds het Puzzelwoordenboek weet ik dat de Top van de Ruwenzori (waar ook ter wereld gesitueerd) ook wel ‘Margarethapiek’ wordt genoemd en voor de afkorting wpk voor waterpaardenkracht ben ik zeer dankbaar: nu kan ik eindelijk opzoeken wat een waterpaard mag betekenen.
Van spreekwoorden kunnen er nooit genoeg zijn. Voor Nederlandse uitdrukkingen en zegswijzen tot 1900 hebben we weliswaar standaardwerken als Harrebomée en Stoett, maar ook daarna heeft de volksmond niet stilgestaan. We zien wel waar het schip strandt bevat zee- en scheepvaarttermen in het dagelijkse taalgebruik. Lemma's over zegswijzen als ‘veel zog maken’, ‘hij is een en al zeil en geen anker’ of ‘van zijn neus een anker maken’. Het jammere aan dit spreekwoordenboek is dat het te dun is. Het lijkt erop dat samensteller Jan Berns deze fractie van wat er moet bestaan voor de aardigheid bijeen heeft geharkt. We zien wel waar het schip strandt heeft het karakter van een bloemlezing en dat mag nooit de bedoeling zijn van een naslagwerk. Een encyclopedie of woordenboek, hoe beknopt en selectief ook, moet in principe alles willen bevatten.
Ook Jan Laugs lijkt Roomse spreekwoorden en zegswijzen voor de gezelligheid te hebben samengesteld. Hij noemt het zelf al een ‘bloemlezing zonder verdere gebruiksaanwijzing’. Dat is het, niets meer, niets minder. Geen reden om meteen een van zijn spreekwoorden in praktijk te brengen: ‘God van het
| |
| |
kruis vloeken.’ Laugs verklaart deze uitdrukking overigens zo: ‘Niet zomaar vloeken, maar ongemeen fel en heftig. Zo heftig dat God wel eens van zijn kruis zou kunnen komen om de vloeker eens mores te leren. Kan dat? Nee natuurlijk, God weet wel beter.’ Kan dit? Hoe heb ik het nu? Hing in plaats van de Zoon de Vader Zelve aan het Kruishout?
Een mooi werkje voor al te grage vleeseters is de Calorieënwijzer. Een gemiddelde haaskarbonade (van anderhalf ons) bevat 195 kcal., 815 kj., geen vezelstof en 65 chol. Terwijl drie groentelepels (225 gr.) gekookte savooiekool slechts 75 kcal., 310 kj vertonen, de ruwvezelstofwaarde (die planten tegen lage temperaturen beschermt, daarom betekent de winterharde boerenkool - vezelstofgehalte 13! - zo'n aanslag voor de maag!) is daarentegen 5. Zeer nuttig, maar begrijpelijkerwijs zit er weinig poëzie aan. Dat geldt voor de Magnetronvraagbaak in iets mindere mate. Hier en daar lijken we te maken te hebben met een propagandistisch geschrift, minder gewiekst geformuleerd dan Diderot destijds, maar toch met de stiekeme bedoeling alle eerdere kookmethoden in de schaduw te stellen: ‘Groenten uit de magnetron worden alom geprezen om hun voortreffelijke smaak, kleur en geur.’
In het voorwoord is de propaganda onverhuld. Er zijn al veel naslagwerken op magnetrongebied, schrijft auteur Ria Holleman, maar er kan er rustig eentje bij: ‘Niet iedereen brengt namelijk het geduld op om deze boeken van A tot Z te lezen. Voorts zijn er bezitters van een magnetron die helemaal geen boek hebben, die zomaar aan de slag gaan... en dan soms gekke dingen doen... en dan zijn er de serieuzen die het naadje van de kous willen weten... en er zijn twijfelaars die een ruggesteuntje nodig hebben... en ook gevorderden willen nog wel eens iets naslaan.’ Dan maar het boekje van Holleman van A tot Z gelezen! Mooi is het lemma ‘Aansluiten’, waar het gaat om de aansluitwaarde van de combimagnetron. Verlichtend is de manier waarop Ria Holleman de mythe ontzenuwt dat aardappelen met taaie velletjes uit de magnetron komen: dit kan alleen gebeuren bij gebruik van oude en slappe piepers!
Joop Luycx schreef in het Wijn ABC een van de opmerkelijkste lemma's van 1990-1991:
quinta Het is leuk de letter Q in een alfabetische opsomming te kunnen opvoeren, daarom komt de Quinta aan bod. Het is de Portugese naam voor een wijndomein, vergelijkbaar met een château in Frankrijk.
Een mooi, naar mijn smaak zeer tekenend stuk uit dit Wijn ABC ook betreft de geur van wijn:
Het definiëren of benoemen van geuren, dat is andere koek. Een geweldige spraakverwarring ontstaat en iedere proever heeft gelijk, want wat als individu ruikt is voor hem de waarheid. Om enig houvast te geven volgt hier de indeling van Emile Peynaud, professor in de oenologie te Bordeaux.
En dan volgt een zeer intrigerend geurenscala, helaas te lang om hier over te nemen.
| |
| |
Een wonderlijk naslagwerk is ongetwijfeld de Pius-almanak; jaarboek voor katholiek Nederland 1990-1991. Eigenlijk wil dit lijvige boekwerk (550 pagina's) niet meer zijn dan een adressenlijst, maar het betreft hier plaatsen en postcodes van tot de verbeelding sprekende tijdschriften of instellingen als Het Blauwe Boekje, Pokrof, de Landelijke Parochiebladenservice, Honger en dorst, Het legioen van Maria, Rapiarum of De Ridder der Onbevlekte.
Misschien wel het mooiste lemma uit Christina de Vries' Klein vegetarisch woordenboek is dat omtrent lavas:
‘De verse blaadjes van deze plant - hier ook bekend onder de naam “maggiplant” - worden voornamelijk verwerkt in soepen, sauzen en salades. Het helder groene blad van lavas - een forse plant met gele schermbloemen - lijkt qua uiterlijk en smaak op selderij.’
Hier is ruimte voor de twijfelaar. Ik stel me mezelf staande bij een selderij of lavasplant voor, proef een blaadje, vraag me af of het nu maggi, selderij of lavas is en alleen de gemeenschappelijke smaak al doet verlangen naar nog meer gelijkenissen.
Maar liefst zevenduizend jaar wordt bestreken door de ‘geheel herziene en aangevulde’ Encyclopedie van wapens, een ongelofelijk uitgebreid naslagwerk op het gebied van bommen, granaten en ander wapentuig. Als kind heb ik veel getuurd naar afbeeldingen van lepel- en slingerblijden, katapulten waarmee bij middeleeuws beleg van kastelen kokend lood of stenen over de muur werden geschoten. Dit was in een zoveelste druk van Winkler Prins' Encyclopedie; ik herinner me prachtige constructietekeningen. Die staan ook in de Encyclopedie van wapens, maar het is wel even zoeken voor je ze onder ‘wikkelkrachtmachines’ en ‘tegenwichtmachines’ hebt gevonden. Wat is het toch met naslagwerken op dit gebied? Ik krijg bij deze wapenencyclopedie dezelfde smaak als bijvoorbeeld bij de beroemde Jane's Encyclopedia of Battleships. Terwijl ik subjectiviteit in naslagwerken eigenlijk alleen maar toejuich, zou het hier eigenlijk wel wat objectiever kunnen. Hoe zakelijk en lexicaal dit gruwelijke instrumentarium ook wordt gebracht, hoezeer ook bedekt en tussen de regels, er zit iets verlekkerds aan deze verbluffende demonstratie van kennis omtrent vuurkracht, technische details en ‘voor- en nadelen’ van de apparatuur.
Strikt objectief weer is F.J.A. Mosterts Medisch woordenboek; E/N, N/E. Alleen voor de vasthoudende naslagwerkenlezer lijkt me hier iets te genieten:
k Overschrijdingskans |
java-aap Crab-eating macaque |
tricho'strongylus axei Bankrupt worm, hairworm |
Een bredere doelgroep wordt aangesproken door Harry Ekels' Nieuw computer woordenboek. Zeer zakelijk, net als genoemd Medisch woordenboek, en een buitengewoon nuttige handleiding als computer of computerprogramma's
| |
| |
weer eens een andere taal spreken dan men verstaat. Voor de liefhebber van de interne verwijzing: Ekels strooit er begrijpelijkerwijs kwistig mee, maar meestal zijn ze van het type write zie schrijven.
Langzamerhand nader ik de oogst van 1990-1991 die het Mekka der naslagwerken weliswaar niet belichamen, maar zich wel buigen in die richting. Jasper Daans, Annelies Jansen, Machiel Noordeloos en Anja Vrins vertaalden Roger Philips' Paddestoelen en schimmels van West-Europa. Niet iedereen zal meteen het dichterlijke in paddestoelen zien, maar wie zoals ik elke nazomer de Zweedse bossen intrekt op zoek naar eetbare exemplaren, zal in dit volstrekt zakelijke naslagwerk prachtige herinneringen vinden aan alles wat hij voor de veiligheid voorbij is gelopen.
Paddestoelen etcetera is een schitterend boek, niet in de laatste plaats vanwege het fotomateriaal. De zwammen zijn in minstens vier stadia afgebeeld, dat geeft goede mogelijkheden ze ook in werkelijkheid te determineren. De (on-)eetbaarheid zou met iets meer nadruk kunnen zijn vormgegeven, maar verder is het een voorbeeldige gids.
Brillen. Van Leesglas tot mode-artikel door Frank Rossi is een naslagwerk van het niet-encyclopedische type. Het laat zich gebruiken als alle titels met ‘de cultuurgeschiedenis van’ als im- of expliciete ondertitel, mits een register voorhanden is. Met een beetje ervaring haal je even snel zaken boven water als in een woordenboek of encyclopedie, zij het dan zonder te kunnen genieten van die eigenaardige, labyrintische sfeer van het naslagwerk pur sang. Prachtige knijpertjes, monocles en beugelbrillen zijn full-colour afgebeeld en Rossi's tekst mag er wezen. ‘In een Oudfranse bijbel (ca. 1380) in de Bibliothèque Nationale te Paris ziet men in een beginletter D een evangelist met een geklonken bril,’ schrijft Rossi. Mooi, maar echt mooi wordt het pas waar het de betwijfelbare overlevering betreft: daar raakt dit brillenboek aan de wereld van Taco H. de Beer, E. Laurillard, L. Brouwers S.J. en K. ter Laan: ‘Lange tijd heeft men de uitvinding van de monocle toegeschreven aan Koning Karel ii van Schotland en Ierland (1630-1685). De geschiedenis wil dat de koning tijdens een oponthoud in Keulen kennis maakte met een glasslijper. In diens werkplaats had hij op een dag door een lens gekeken waardoor hij alle dingen om zich heen beter zag. Naar verluidt heeft hij er na zijn kroning voor gezorgd dat de glasslijpers samen met andere handwerkslieden die kundig waren op het gebied van lenzen slijpen, naar Engeland kwamen om daar lenzen voor hem te slijpen. Pas na ongeveer 60 000 vergeefse pogingen kon de koning een glas worden overhandigd met de juiste optische werking. Het bewijs van de juistheid van dit verhaal kan echter niet worden geleverd.’
Jammer van die laatste regel, Rossi had hem beter kunnen weglaten. Verder zijn elementen voor een schitterend lemma aanwezig: een historische ontmoeting, de koninklijke behoefte de wereld zo nauwkeurig mogelijk waar te nemen, een oncontroleerbaar getal, astronomisch van hoogte en nog rond ook. Dat roept vragen op.
| |
| |
Sommige naslagwerken heten ‘woordenboek’, maar zijn het niet. Zo ook Ewoud Sanders' Eponiemenwoordenboek. Het is alfabetisch, gerangschikt op trefwoorden, maar de liefhebber ziet met lede ogen meer, veel meer dan één potentieel trefwoord in een lemma behandeld. Daarmee wordt de lezer het plezier van het bladeren heen en weer (en de daarmee samenhangende onbedoelde vondsten) onthouden. Zo wordt bij de beschrijving van het reddingsvest Mae West (vanwege Wests indrukwekkende bovenmaten) ook koningin Wilhelmina behandeld. Een jammerlijke combinatiedrift doet hier een mooie gelegenheid passeren voor een schitterend verwijzingslemma: wilhelmina, koningin zie mae west. De geschriften van Ewoud Sanders getuigen van bijna dichterlijke liefde voor het naslagwerk. Onbegrijpelijk derhalve dat zijn Eponiemenwoordenboek zo'n halfslachtig specimen van het genre is geworden. In het lemma maggi duikt Henri Nestlé op, een man die niets met soep, lavas of selderij te maken heeft, maar die wel degelijk een lemma nescafe had verdiend. Onder maxim (een machinegeweer) worden bijna achteloos niet minder dan zeventien potentiële lemma's weggegooid: beaumontgeweer, bertha (dikke), browning, chassepotgeweer, colt, derringer, flobert (tuingeweer), garandgeweer, kalasjnikov, lebelgeweer, luger, mauser, miniegeweer, thompson (machinepistool), uzi, walther en winchester.
Sanders' Eponiemenwoordenboek telt 222 bladzijden. Met alle respect voor zijn encyclopedische belezenheid en de smaak waarmee hij tal van (buitengewoon prettig leesbare) verhalen opdist: dit is te dun. Een woordenboek zoals dit hoort dik te zijn (zie boven). Ik kan niet laten nog een lemma te noemen waarbij vooral de liefhebber van encyclopedische poëzie een gevoel van spijt bekruipt: brommer. Een brommer, schrijft Sanders, is een Amsterdams huurrijtuig uit de negentiende eeuw. Hij verklaart dit woord als zijnde afkomstig van de Engelse staatsman Lord Brougham, die zich kennelijk (al meldt Sanders dit niet) graag in een Amsterdams huurrijtuig verplaatste. Het lemma brougham zie brommer ontbrekt, evenals brom (utrechts stalhouder) zie brommer. Eén alternatieve lezing over de oorsprong van het woord ‘brommer(tje)’ is namelijk dat het zou zijn ontwikkeld door de Utrechtse stalhouder Brom. Ewoud Sanders zegt ondanks uitgebreide naspeuringen niets over hem te hebben kunnen vinden. Reden te meer voor een eigen lemma, zou ik zeggen: een raadsel is er om zorgvuldig in stand te houden. Ten slotte draait Sanders ook onder brommer een aantal mooie lemma's de nek om: clarence, deleman, hansom, stanhope en tilbury. Het is een waar genoegen om dit Eponiemenwoordenboek te lezen (via het register is de naslagwaarde ook behoorlijk), maar het genoegen is te mager: de lezer wordt bekropen door een weemoedig verlangen naar alles wat nog meer mogelijk was geweest.
De hortulanus van de botanische tuin van de Amsterdamse Vrije Universiteit Daan Smit heeft een fraai vormgegeven en erudiet boekwerk samenge- | |
| |
steld over de bloemen en planten die zowel in zijn tuin als in de bijbel voorkomen. De beschrijvingen in zijn Planten in de Bijbel zijn zo volledig en goed dat ik met één voorbeeld kan volstaan. Onder ‘raketkruid’ lezen we het volgende:
Daarop ging er een naar het veld om groenten te plukken (2 Kon. 4: 39). In de oorspronkelijke Hebreeuwse versie van de hierboven aangehaalde tekst wordt voor ‘groenten’ de naam ‘oroth’ gebruikt, die in de Talmoed als ‘gargir’ wordt omschreven. Door de autochtone bevolking en het Middenoosten, waaronder vooral de bedoeïenen, worden diverse kruidachtige gewassen als groente in het veld verzameld en vervolgens tot moes gekookt. Een van de bekendste van deze kruiden die in het Arabisch met de naam ‘jarjir’ wordt aangeduid, draagt de wetenschappelijke geslachtsnaam Eruca en behoort tot de familie der kruisbloemigen (Cruciferae). Eruca versie aria ssp. satia (syn. Eruca sativa), in het Nederlands raketkruid en in Vlaanderen krapkool geheten, is een bekende verschijning in de landen rond de Middellandse Zee en is zeker ook in Israël geen onbekende plant. [...] Zij wordt als groente verzameld en gegeten. Daarnaast wordt uit de zaden olie geperst, op dezelfde wijze als dat gebeurt bij zwarte mosterd (Brassica nigra) en koolzaad (Brassica napus).’
Planten uit de Bijbel is geen woordenboek, maar laat zich graag zo gebruiken.
Een oude vertrouwde is de Bijbelse encyclopedie, samengesteld onder de redactie van vijf theologen. In 1991 verscheen de zesde druk. Het betreft hier een betrouwbaar naslagwerk op bijbelwoorden en de vele geschiedenissen daaromheen. Met mooie verwijzingen intern als dagorde zie priester- afdeling, hoed zie tulband, duikertje zie aalscholver, geboorten zie toledoot of ezel zie haezel. Fraai ook is dit lemma:
glasvenster Het hebr. woord, dat in Js. 54, 12 (sv) met - is vertaald, kan beter worden weergegeven met tinnen, borstweringen.
Het bladeren in een boek als deze Bijbelse encyclopedie brengt je op prikkelende details. Zo las ik onder hondengeld niets over de verplichte aanschaf van penningen voor de halsband, maar wel:
‘In onderscheiding van de vrouwelijke hoer (zie daar) heette de mannelijke hoer in Israël “hond” (zie daar), vgl. Opb. 22, 15, en zijn hoerenloon heette -, bedoeld als smadelijke onderscheiding. Dt. 23, 18.’
Jammer dat niet wordt vermeld dat in sommige vertalingen van laatstgenoemde bijbelpassage ook van de term ‘hondenprijs’ wordt gerept, maar voor het overige blijft een volgende druk van de Bijbelse encyclopedie elke keer opnieuw een hoogtepunt.
De verzakelijking die ik eerder noemde heeft tot vele reuk- en smaakloze naslagwerken geleid, maar niet alle resultaten van deze encyclopedische evo- | |
| |
lutie zijn even dor. Zo stelde dr. J. Waldram bijvoorbeeld een Encyclopedie van de filosofie samen.
Dr. Waldrams beknopte Encyclopedie is een voorbeeldig werk, het bezit een verrukkelijke luciditeit. Met een meesterlijke eenvoud worden zeer gecompliceerde begrippen en denkbeelden uiteengezet, ik kan alleen maar aanraden het zo gauw mogelijk aan te schaffen. Een ‘leesencyclopedie’ is het echter niet, geen bonte uit wassen die het lezen zo lekker maken als bij Ter Laan, geen verwijzingen heen en weer die je met genot doen beseffen om welk literatuurgenre het hier gaat, evenmin betwijfelbare verhalen die je onmiddellijk een alternatieve lezing der gebeurtenissen doen bedenken.
Daarmee kom ik op het absolute hoogtepunt waar het de naslagwerken van 1990-1991 betreft: het Gastronomisch woordenboek Frans/ Nederlands door Tony Dumoulin. Meer dan 7000 Franse gastronomische namen en begrippen vertaald en verklaard, en hoe! Vooral in het verklaren heeft Dumoulin zich niet ingehouden, dit heeft geleid tot een rijk werk, een highlight zowel in de Nederlandse keukenliteratuur als in die der woordenboeken. De samensteller schenkt aandacht aan de language van de menukaart, die der ‘typische tafelgesprekken’ en aan beroeps- en gelegenheidskleding. Ronduit vertederend zelfs is deze regel uit zijn ‘Woord vooraf’: ‘Volledigheidshalve zijn enkele beschermde diersoorten opgenomen, wat natuurlijk geen aanleiding mag zijn om de wetgeving op dit punt te overtreden.’
Uit deze waarschuwing spreekt een groot zelfvertrouwen van de samensteller: hij sluit de mogelijkheid niet uit dat de kok die de laatst overgebleven dodo bereidt, gelardeerd opgediend met sappige lenteuitjes, zich bij een eventuele rechtszaak zou beroepen op het Gastronomisch woordenboek.
Op een enkele plaats waag ik de informatie die Dumoulin de lezer schenkt te betwijfelen. ‘Artichauts de Jeruzalem’ (oftewel: - d'Espagne, bonnet-deprêtre, of patisson) wordt door hem vertaald als ‘soort pompoen-achtige vrucht’. Volgens mijn inlichtingen betreft het hier echter de ‘aardpeer’, eerder een gemberwortelachtige knol dan een vrucht met de blozende rondingen van de pompoen. Ik dank Dumoulin voor deze dwaling: het zet de verbeelding aan het werk, hij verwijst onbewust naar andere naslagwerken. Mooi ook is het idee dat hij oproept in het lemma caprices:
<v>., petits fours, kleine gebakjes.
Grillen van jezelf of anderen die je kunt wegslikken! Ik zou er zelf niet op zijn gekomen. Vaak ook zet Dumoulin zijn lezers op het verkeerde been. Wie bij capucin denkt aan capucijners, heeft het mis:
i warm voorgerecht van een licht gezouten taartbodempje met erop een soezendeeg vermengd met Gruyèrekaas 2 jachtterm voor een haas; zie ook lieuvre; pigeon - duivesoort, met een veren kraagje op de kop.
Of was het capucine? Nee, zegt Dumoulin, dat is een andere benaming voor
| |
| |
‘cresson du Mexique’. Groente weliswaar, maar geen capucijners:
<v> Oostindische kers, groentesoort met de smaak van waterkers.
Op ettelijke plaatsen is Tony Dumoulin veelduidig als de naslagwerken waarmee ik dit overzicht begon, er blijft voor de lezer zelf veel te dichten. Zo vertaalt hij hier en daar een groentevariëteit in meer dan één alternatief:
flageolet <m> Flageoletboon, bleekgroene boon, peultje, dwergdoperwtje.
En het oude begrip ‘renaissance’ wordt door Dumoulin van een geheel nieuwe inhoud voorzien:
renaissance <m> Garnituur van verse groente, b.v. worteltjes, sperzieboontjes, rapen, in boter bereid, gegarneerd met trosjes bloemkool, nieuwe aardappeltjes en sauce hollandaise.
Met veel smaak bewandelt Tony Dumoulin de weg die eerder door encyclopedische en lexicale voorgangers werd ingeslagen. Hij verklaart en ontregelt tegelijk. Hij biedt mogelijkheden te over. De aardappel is niet meer het oude begrip aardappel: het valt uiteen in honderdvijfentwintig zienswijzen op hoe je als kok deze vrucht het best kunt voorschotelen. Dumoulin buit het genre uit als encyclopedisten als Ter Laan, De Beer en Laurillard. Ik noem maar interne verwijzingen als renoncule zie capres, of buitelende referenties die ons bijvoorbeeld via ‘speeksel’ naar een klipzwaluw uit het Verre Oosten voeren. Dit is zuivere poëzie, via taal en persoonlijke associatie kan de lezer zich laten wegredeneren uit de grauwe zakelijkheid van het bestaan. Daarbij is Tony Dumoulin bescheiden gebleven in zijn dienstbaarheid de lezer alle hoeken van de Franse keuken tegelijk te laten zien. Hij vertoont nergens het kwalijke karakter van de Gallische haan. Wat mij eraan herinnert nog een bronvermelding schuldig te zijn: over het lemma omtrent Franse opgeblazenheid.
Dat staat in de beroemde Woordenschat van Taco de Beer en E. Laurillard.
|
|