zijn umiak door een buitenboordmotor werd voortgestuwd, maar dat is natuurlijk achterhaalde romantiek. Zoals een van zijn Eskimo-vrienden, die al sinds kort na de Eerste Wereldoorlog buitenboordmotoren gebruiken, tegen Bockstoce zelf zei: ‘Je denkt toch niet dat we gek zijn?’
Bockstoce heeft zonder meer zijn sporen verdiend. Tien jaar lang maakte hij elke zomer deel uit van een groep Eskimo walvisjagers; zijn dissertatie ging over de opgravingen van een prehistorische Eskimo-nederzetting. Hij is met hen bevriend, hij spreekt hun taal. En in een jarenlange estafette heeft hij de 3500 mijl afgelegd om Alaska heen, langs het noorden van Canada en onder Groenland langs, naar New York. De man is uit het goede hout gesneden, maar er is één probleem: hij kan niet schrijven. Zijn Arctic Passages is een onafzienbare opsomming van en-toen-en-toen, hoe was het ijs, hoe stond de wind. Alle drama, de hoogst persoonlijke obsessie om door die Passage heen te breken... die zijn tussen de schotsen zoekgeraakt.
Een misluke poging tot popularisering van de polen is Poles Apart; The Natural Worlds of the Arctic and Antarctic, een gezamenlijke onderneming van auteur Jim Flegg en het vader-en-zoon fotografenteam Eric en David Hosking. Door het lettertype alleen al valt het direct door de mand: dit boek is bestemd voor de salontafel. Maar belangrijker nog: hoe moet je een poolboek serieus nemen dat verklaart dat Peary als eerste de Noordpool bereikte, zonder ook maar in een bijzin de controverse daarover aan te halen die al meer dan een halve eeuw woedt? En wie Spitsbergen met een ‘z’ schrijft, heeft zijn huiswerk niet goed gedaan.
De afbeeldingen in Poles Apart maken wel veel goed. De kaarten zijn overzichtelijk en in kleur; de reprodukties van foto's die H. Ponting maakte tijdens zijn expedities met Scott zijn altijd een genot. Het boek is overigens opgedragen aan de zoon van Scott, die vlak voor het ter perse gaan overleed. De Hoskings weten goed de stilte en de weidsheid in beelden te vangen, evenals ijsbergen van gepolijst aquamarijn en zonsondergangen van onverwacht warme tinten. Hun portret en profil van een trompetterende zeeleeuw is kostelijk.
Voor de popularisering van de pinguïn is weinig nodig, want dit beest heeft een van de hoogste, zo niet dé allerhoogste vertederingscoëfficiënt van het dierenrijk. James Gorman heeft er een verrukkelijk boek over geschreven dat in de Engelse uitgave The Complete Penguin heet en in de Amerikaanse, net even beter, The Total Penguin. De foto's van Frans Lanting zijn in één woord magnifiek. Gorman is geen stijve wetenschapper die net probeert te doen alsof zijn onderwerp hem niet raakt, integendeel, hij laat zijn vertedering de vrije loop, waarbij hij slechts een enkele keer in het kleffe of te leuke vervalt. Gormans tekst is ook gewoon informatief: ik wist bijvoorbeeld niet dat er ook pinguïns zijn die alleen 's nachts leven, of die holletjes onder het gras graven, of op groene weiden vertoeven die ze met schapen delen.
In het eerste hoofdstuk, ‘Dressed for dinner’ geheten, onderzoekt Gorman