| |
| |
| |
Martin Ros: De biografische explosie
‘De biografie is als literair genre onovertrefbaar omdat zij alle genres bevat.’
Precies tweehonderd jaar geleden verscheen The life of Samuel Johnson van James Boswell, door Richard Holmes in het eerste nummer van Atlas de geboorte genoemd van de moderne literaire biografie. Boswell schreef niet alleen de biografie van de geniale gelijkhebberige brompot Samuel Johnson zó dat hij nog altijd levend als geen ander voor ons staat. In de biografie zit ook op intrigerende wijze het verhaal verweven van Boswells gefascineerdheid door Samuel Johnson. Boswell had zichzelf opnieuw ontdekt in zijn relatie tot het leven van Samuel Johnson. Dit leven had hem uitgekozen om er ordening in te brengen, zo onderging hij zijn roeping tot biograaf van de zeldzame zonderling. Boswell had daarvoor, gelijk Jacob ooit met de engel, moeten worstelen met Johnson: ‘Ik laat hem niet los tot hij me zegent!’ De biografie is door de gedrevenheid van de biograaf, die zich, met alle sympathie en voorbehoud, zelf in het boek gooide, de modernste prelude gebleven inderdaad van de biografische explosie die we thans beleven, van wat Richard Holmes het gouden tijdperk en braakliggende terrein van de levensbeschrijving noemt.
De onuitputtelijkheid van het genre is door veel schrijvers opnieuw ontdekt. In de biografie kan men zich uitleveren aan de verhalen die te lang ontbraken in veel romans, in veel geschiedschrijving ook. En die verhalen, die aan sommige levens nog altijd contouren kunnen verschaffen van de grote Griekse mythen, mogen weer gehoorzamen aan de onhistorische droomwetten van geheugen en fantasie, zoals Simon Schama zo virtuoos demonstreert met zijn versmelting van faction en fiction in Dodelijke zekerheden.
Er bestaat geen onwrikbare historische waarheid of feitelijkheid. Er bestaan alleen maar rangschikkingen van feiten en details, die een aantal waarheden over een leven kunnen opleveren, maar nooit, het woord is weer van Holmes, de ultieme waarheid. Het fascinosum blijft dat de tijd een aantal raadselachtigheden uit een leven onaantastbaar maakt, dóór de tijden. Zoals omgekeerd de biograaf, die het leven van zijn held overziet alsof hij er vanuit een hoge toren op neerkijkt, alle wendingen en kronkels doorziende, vragen kan verhelderen waarvan zijn held zelf nimmer weet had of kon hebben gehad.
Verbanden in een leven ontdekken zoals de tijdgenoten nog niet konden, inclusief de speculatie die de biograaf zich in zijn presentatie en verbeelding van de feiten mag toestaan, kan ook van een schijnbaar chaotisch of niet zeer
| |
| |
beduidend leven alsnog een welbesteed leven maken, een biografie namelijk die, zoals Holmes het zo prachtig uitdrukt, de lange en tamelijk verrassende handdruk verleent die de tijd overwint.
De biografie is als literair genre onovertrefbaar omdat zij alle genres bevat: het geschiedverhaal, het essay, de ontwikkelingsroman, het drama, de detective, het korte verhaal, de anekdote, de polemiek, de tragedie. De biografie gaat over het leven van een mens. Is dat niet een bedenkelijke individualistische toespitsing van geschiedschrijven, van doorlichting van het verleden? Nee! Burckhardt omschreef het al eens zo: de wereld heeft het leven van elk individu nodig om zijn complete geschiedenis te kunnen volbrengen. Het kan geen toeval zijn dat de biografie, juist nu de ideologieën die ook op literatuur en geesteswetenschappen zoveel bijna fatale invloed hebben uitgeoefend bezig zijn uit de geschiedenis te verdwijnen, zo glanzend opnieuw doorbreekt.
De promotie vorig jaar in Nijmegen van Jan Fontijn op het eerste deel van zijn Frederik van Eeden-biografie had ook iets pikants in het voordeel van de biografie. Promotor was immers Kees Fens, die ooit in Merlijn een strenge afwijzing van, of althans heel wat nadrukkelijk voorbehoud over, het biografische als zinvol duidingsmateriaal bij literaire teksten uitsprak. Fens is nu, getuige zijn doorlopende biografische kronieken in de Volkskrant, een ernstig verslingerde aan het genre, die het leven van de schrijver in z'n volle betekenis wil laten meetellen in het zicht op diens oeuvre. Een andere strenge merlinist van het eerste uur, Oversteegen, bereidt thans zelf een biografie van Cola Debrot voor.
Fontijns boek verscheen in het jaar van duidelijke biografie-doorbraak in Nederland. Er werd een Werkgroep Biografie opgericht die kwam met een nieuw tijdschrift, Biografie Bulletin, waarin onder meer verslag wordt gedaan van biografische workshops en toogdagen. Er blijken ineens tientallen biografieën in voorbereiding te zijn, van Bordewijk zelfs vier tegelijk! In Dordrecht werd de Dordtse Academie voor de Biografie opgericht, die om de twee jaar een grote Biografieprijs toekent en het schrijven van biografieën stimuleert en ondersteunt. Bij de uitreiking van de eerste Biografieprijs dit najaar presenteerde de Dordtse Academie voor de Biografie een beschrijvende bibliografie van de biografie in Nederland in de laatste twee tot tweeënhalf jaar. De verrassende conclusie uit dit boek is dat er in Nederland, in tegenstelling tot wat onder meer door veel klagende journalisten, die zich kennelijk te spaarzaam documenteren, werd beweerd, wel degelijk een biografie-traditie is. Er verschijnen enkele tientallen titels per jaar, soms bij zeer kleine zondagsuitgeverijtjes in heel beperkte oplagen, soms in eigen beheer in een vorm die nauwelijks de boekhandel kan halen, maar toch: ze verschijnen, de levensbeschrijvingen van onbekende Drenten en Overijsselaars tot en met het levensverhaal van Eddy Merckx, als wielrenner en als zakenman, de ware selfmade man.
Een tweede ding dat opvalt in de Dordtse bibliografie van de biografie is
| |
| |
dat er over grote figuren uit onze vaderlandse geschiedenis bij bepaalde herdenkingen wel omvangrijke boeken verschijnen, maar dat dat vaak titels zijn die bestaan uit bijdragen van diverse auteurs. Ik noem uit de periode 1990-1991 verzamelbundels (waaruit met enige goede wil door de lezer bij benadering zelf wel een biografie te boetseren valt), over Coornhert, Voetius, Hoedemaker, Schilder, Staring, Daendels. Het is goed dat dergelijke bundels als opkontjes naar een biografie verschijnen - zo produceerde een van de medewerkers aan zo'n Schilderbundel inmiddels het eerste deel van zijn Schilderbiografie - maar de ideale biografie dient toch geschreven door één auteur. Alleen dan immers kan de confrontatie van de biograaf met zijn held uitgroeien tot de dragende en uitdagende leidraad in het hele boek.
Onder meer uit het overzicht in het Biografie Bulletin weten we dat binnen enkele jaren de grote biografieën die zo beschamend lang onze culturele geschiedschrijving ontbraken eraan komen: die van Domela Nieuwenhuis, van Vliegen, van Michiel de Ruyter, van Marsman, van Nijhoff, van Slauerhoff, van Heijermans, van Van Deyssel, van Gorter, van Bordewijk, van Herman de Man, van Jef Last, van Constant van Wessem, van Boon, van Romme en van vele anderen zijn in voorbereiding. Die van zogenoemde kleinere figuren trouwens ook: Jo Schoormans uit de Hoptille in Amsterdam bijvoorbeeld werkt al jaar en dag aan een biografie van Dirk de Vroomen, beter bekend als de Rooie Reus, agitator van tientallen buitenparlementaire acties voor belangrijke politieke en sociale doelen die echter geen massa's of meerderheden meeslepen.
Met de kleinere biografie wil ik mijn toplijstje van de grosso modo tussen de herfst van 1990 en de herfst van 1991 verschenen en gelezen biografieën ook beginnen. Drie titels streden voor mij om de tiende plaats. Bij het Universiteitsmuseum in Groningen verscheen van Ynte Botke de biografie van Theodorus van Swinderen. Deze leefde van 1784 tot 1851, meestentijds als een brave hoogleraar en schoolopziener, maar vrijwel tot aan zijn dood toe op merkwaardige wijze rusteloos gedenktekens door en voor zichzelf stichtend.
| |
| |
Waarom en hoe deed zo'n man dit? Lees dit intrigerend biografietje! Nauwelijks minder curieus: Jan Baptist Horbag, 1839-1914 van M.C.J. Broos, een uitgave van de gemeentelijke archiefdienst in Roosendaal en Nispen. Deze Horbag was vijfentwintig jaar lang stationschef in Roosendaal. In 1903 stond hij pal tegen de spoorwegstakingen, die in het westen toen een eerste grote vuist van het socialisme vormden. Waarom kreeg het socialisme in het donkere zuiden zo lang geen schijn van kans? Onder meer door Horbags optreden op het station in Roosendaal. Het mooiste curiosum is voor mij echter - en daarom de echte tiende titel in mijn rangschikking - een in eigen beheer uitgegeven proefschrift van Zweder Rudolf Willem Maria van Martels uit Dalfsen. Het boek is de biografie van Augerius Gislenius Busbequius, keizerlijk gezant aan het hof van Suleyman de Grote. In de zestiende eeuw was deze in Boesbeke geboren Busbequius, die in Italië tussen de humanisten een groot geleerde werd, vele tientallen jaren gezant voor de keizer aan de verheven Porte, aan het hof van het Ottomaanse rijk. Busbequius bestudeerde geschiedenis, taal en cultuur van dat rijk grondig, en publiceerde verschillende werken in de diverse talen, waarin hij zich soepel leerde uitdrukken. Deze ten diepste verrassende biografie werpt licht op een Oost-Westverhouding, die tussen islam en christendom, die toen besliste over koude oorlog en hete vrede.
Op de negende plaats komt voor mij een heel serie-initiatief: de Passa tempo mini-biografie. In de zes tot nu toe verschenen deeltjes streven René Zwaap en Mohammed El-Fers ernaar steeds binnen de honderd pagina's te blijven.
Elk nam drie titels voor zijn rekening: Zwaap die over Keizer Wilhelm ii, Slauerhoff en Rimbaud, Mohammed El-Fers die over Bob Marley, Jacques Brei en Mehmed vi. Ze willen biografieën neerzetten die uit het bestaande, overstelpende, voor de Nederlandse lezer niet altijd even direct toegankelijke materiaal een efficiënt, persoonlijk profiel snijden. 1991 is een Keizer Wilhelm ii jaar, het duizelt in Duitsland van de tentoonstellingen en artikelen.
| |
| |
Een beknopte Nederlandse of vertaalde biografie was er te onzent van deze keizer nog niet. Hij was wel degelijk een sleutelfiguur tot een heel tijdperk. Jaarlijks pelgrimeren vele duizenden Duitsers naar Doorn, waar de keizer in ballingschap na 1918 leefde en stierf. Zwaaps met laconiek gebrek aan respect geschreven biografietje voorziet verrassend in een leemte.
Mohammed El-Fers toont zich in zijn profielen voortdurend een koning van het soort anekdoten dat, naar het woord van Boswell, een biografie de kruimige kern moet geven. Hoe zijn al die landen in het Midden-Oosten - Irak, Saoedie-Arabië, Jordanië, Syrië - eigenlijk ontstaan? Uit het enorme Turkse rijk waarover Mehmed vi, de tragische held van Mohammed El-Fers, als de zieke man aan de Bosporus tot en met de Eerste Wereldoorlog regeerde. Zijn ziekte werd ten slotte het doodsbed dat een tijdvak afsloot. Wie zou deze raadselachtige laatste sultan niet wat beter willen leren kennen via de gedreven schrijvende Mohammed El-Fers die in de Osmaanse raadselen en schandalen behoorlijk ingevoerd is?
De hardnekkigheid waarmee Passa tempo deze unieke serie mini-biografieën uitgeeft, moge Sijthoff stimuleren de draad weer op te nemen van een helaas stagnerende, reeks kleine biografieën van foute figuren over wie nog niets bestond: Van Geelkerken, Max Blokzijl, Alfred Haighton, Esmée van Eeghen.
De achtste plaats is voor de predikant B.J. Wiegeraad uit de Bilt. Hij publiceerde bij Groen in Leiden, het fonds voor het orthodox-reformatorische boek, de biografie van Hugo Visscher, 1864-1947; een calvinist op eigen houtje. Hoe kon de geleerde theoloog en filosoof Hugo Visscher, van wie in de reformatorische wereld in Nederland een charismatische invloed is uitgegaan, zo'n dominerende figuur zijn in de Nederlands Hervormde Kerk, terwijl hij als ultra-gereformeerde binnen die kerk een Gereformeerde Bond oprichtte? De historie van het reformatorische landschap in Nederland lijkt volkomen ondoorgrondelijk en onoverzichtelijk. Wiegeraad presteert het in zijn biografie van Visscher enige opheldering te geven over de meest bonte en bizarre protestants-christelijke kerkprovincie ter wereld. Visscher heeft ook nog gebroken met de Anti-Revolutionaire Partij en met een exclusieve groep mannenbroeders de Christelijke Nationale Actie opgericht, om politiek ten slotte te eindigen als overtuigd nationaal-socialist. De kenner van Leibniz, Schleiermacher, Hegel, Bilderdijk, Kant enzovoort wenste dat na de mislukte aanslag op Hitler in juli 1944 een uitgave van zijn hand gedateerd zou worden op de wonderdag waarop de Voorzienigheid de Führer voor de bevrijding der volken spaarde. Wat was de intrigerende samenhang tussen geloof, leer en fatale weg in het leven van een zo gerespecteerde kerkfiguur? Wiegeraad demonstreert dat het mogelijk is zulks boeiend vast te leggen, ook voor hen die niets geloven.
Op de zevende plaats komt een boek dat in Nederland totaal onbesproken bleef en dat toch een speciale uitdaging was onder de moderne biografieën:
| |
| |
Marthe Robin. Le voyage immobile, van Jean Jacques Antier.
Marthe Robin werd in 1928 op zesentwintigjarige leeftijd getroffen door een mysterieuze ziekte. Tot aan haar dood in 1981 lag ze in vrijwel verlamde toestand in een donkere kamer. Ze sliep nooit, ze at nooit, ze dronk nooit. Elke vrijdag onderging zij de stigmata, de tekenen van Christus in zijn lijden. Tientallen artsen en specialisten hebben haar onderzocht, allen stonden voor een raadsel. De zeer terughoudend geschreven biografie is, of men nu gelooft of niet, een onrustbarend en aangrijpend getuigenis van een uniek mystiek teken van tegenspraak in een wereld van godsverduistering.
Nummer zes is een schitterend geslaagd produkt van wat maar zelden lukt bij een biografie: auteurssamenwerking. Jean François Nivet en Pierre Michel brachten Octave Mirbeau. Biographie tot stand. Het is binnen de recente hausse aan biografieën in Frankrijk een hoogtepunt, omdat het auteursduo op bijzonder knappe wijze het opwindende verhaal van het leven van Mirbeau - die zich ontwikkelde van monarchist en antisemiet tot anarchist en Dreyfusard - in harmonisch en overzichtelijk verband weet te brengen met Mirbeaus omvangrijke oeuvre aan romans, toneelstukken en strijdschriften, die in literair opzicht misschien secundair zijn geworden, maar bij hun verschijning uiterst invloedrijk waren.
Nummer vijf is een buitengewoon verrassend en pront boek als voorstoot van de biografische golf die gaat komen: Mijnheer Gezelle, biografie van een priester-dichter van Michel van der Plas. Evenals de in 1988 zeer geprezen Achterbergbiografie van Wim Hazeu is het boek van Van der Plas de vrucht van een jarenlange, zelfs decenniënlange bezetenheid. Wat de literatuurhistorici van professie lieten liggen, deed opnieuw een liefhebbende amateur. Het boek heeft uit de hoek van de Gezelle-geleerdheid detailkritiek gehad. Van der Plas heeft eerder gepubliceerd materiaal wel eens te lichtzinnig in eigen woorden herverteld en misschien ook geen wezenlijk nieuw Gezelle-profiel neergezet. Maar de enorme vertelkracht van het boek en het feit dat de auteur zich radicaal in de wereld van Gezelle stortte - zo zelfs dat hij zijn hoofdfiguur enkele malen liefhebbend of berispend toespreekt - leverden een confrontatie op die Zuid-Nederland over zijn grootste dichter de meeslepende volksbiografie schonk die Noord-Nederland over diens evenknie, Herman Gorter, nog steeds niet bezit.
Nummer vier is voor mij een geleerde dissertatie van 600 pagina's in zeldzaam fraaie uitvoering uit de professionele universitaire hoek: Jan Hendrik Kinsbergen, 1735-1819), admiraal en filantroop, van R.B. Prud'homme van Reine. Van Kinsbergen was onze laatste zeeheld - van de niet zeer succesvolle slag bij de Doggersbank overigens - en hij heeft dynamisch in Russische en Deense dienst gestaan. Hij was een voor zijn tijd zeer respectabel filantroop en een originele en energieke mecenas. Prud'homme van Reine geeft, zich baserend op intensief bronnenonderzoek, alle feiten, alle details, maar hij doet dit in het kader van een bruisend verhaal over een leven op de grens van
| |
| |
achttiende en negentiende eeuw, tussen orangisme en patriottisme, tussen traditie en vooruitgang, in een bij alle universitaire geleerdheid opvallend ontspannen en ironische stijl. Het mag dan ook een beschamend raadsel genoemd worden dat dit boek, dat van een modern Britse allure is, een jaar na verschijnen nog geen enkele serieuze bespreking kreeg. Het boek is toch opvallend mooi uitgegeven door de Bataafsche Leeuw, die het werk langs de normale kanalen in de boekhandel bracht. Waarom werd deze biografie nu niet naar boven gelepeld door al die journalisten die zo handenwringend klaagden over het ontbreken van een nationale biografische traditie?
De derde plaats delen toch weer twee auteurs. Ik kan gewoon geen keus maken tussen de twee biografieën die, bij alle afstandelijkheid en kritiek, gegrepen bewonderaars schreven over de twee grootste schrijvers van deze eeuw, Marcel Proust en Vladimir Nabokov. Op het moment dat ik dit schrijf, zit ik te tandakken naar deel twee van Brian Boyds Nabokov-biografie, The American years, in 1990 was het eerste deel, The Russian years, al de schrijversbiografie van het jaar. Bij Nabokov kwam de literatuur voort uit nimmer eindigende verwondering en verrukking over het leven. Bij Boyd komt de biografie voort uit nooit eindigende verbluftheid over een auteurschap dat het leven zo geniaal in literatuur herschiep dat literatuur door Nabokov terecht gepresenteerd kon worden als een hogere vorm van leven.
In zijn Proust-biografie ging Ghislain de Diesbach nog iets verder. De hele kolossale Proust-produktie die er al over werk en leven bestond, geeft Diesbach toch weer een nieuwe impuls, niet alleen door nieuwe bronnen op te diepen, maar vooral door uit nieuwe combinaties van al bekend materiaal strategieën die Proust zo uniek maken te reconstrueren, de kanten in zijn karakter die misschien voorwaarde waren voor de verwikkelingen, ideeën en stijl in zijn boeken. De schrijver was een, soms in afzondering en teruggetrokkenheid levende, zonderlinge Schöngeist en dandy. Maar legt men naast elkaar wat Proust in een bepaalde periode schreef en deed, zoals Diesbach in zijn door kritische bewondering bezielde boek deed, dan rest de conclusie dat Proust vóór alles een rusteloos intrigerende kameleon aan de ene kant, een dag en nacht doorwerkende explosie van energie en eerzucht aan de andere kant is geweest. En de grootste schrijvers hebben gelijk: de as van de wereld behoort te draaien om hun werk en leven.
Nu we het einde van het ideologische tijdperk heten te hebben beleefd, is het een genot voor de biografieminnaar op zijn wenken te worden bediend door Alan Bullock met zijn Hitler en Stalin, parallelle levens. Nationaal-socialisme en communisme hebben met elkaar een, voor de geschiedenis waarschijnlijk beslissende, totale oorlog uitgevochten. Ze golden als eikaars uiterste ideologische tegenpolen. Toch waren ze elkaar ook verwant en hebben ze beide het woord en het begrip socialisme benut, misvormd en verkracht. De levenslopen van Hitler en Stalin, die op soevereine wijze nationaal-socialisme en communisme hebben gemaakt en gebroken, vertonen,
| |
| |
meer dan we vóór het magnifieke en originele boek van Bullock vermoedden, verwantschap. Hun levenslopen in parallel verband hergroeperend verhelderde Bullock, die al begin jaren vijftig de eerste revolutionair-moderne Hitler-biografie neerzette, op zeer originele manier opkomst en ondergang van de twee invloedrijkste Westerse wereldideologen van onze eeuw.
Voor mij stak één biografie er in 1990 ongehoord boven uit: Tweespalt. Het leven van Frederik van Eeden tot 1901, van Jan Fontijn. Het boek laat - laten we eens één keer nationaal-ijdel zijn - alle andere biografieën achter zich, omdat de auteur als een geleerde bever alle materiaal en elk detail over zijn held verzamelde, en tevens als een proevende, genuanceerde vlinder de meest persoonlijke en subjectieve conclusies, profileringen en karakteriseringen geeft. De raadselachtigheid van het fenomeen Frederik van Eeden, in wie Jekyll en Hyde op welhaast paradigmatische wijze samengingen, heeft Jan Fontijn weten te handhaven bij een maximum aan verheldering. Van Eeden blijft een raadsel, maar Fontijn legt precies uit waarom. Hij doet dit vanuit het vermogen zich geheel te laten meevoeren en te identificeren, terwijl hij toch steeds net iets méér ziet en weet dan Van Eeden; de lezer ondergaat deze meerwaarde doordat hij met meelevend begrip of kritische empathie geïnformeerd wordt. In de vertellende lijn gaat Fontijn gedurfd en speculatief te werk door het accent te leggen op incidenten die het verhaal geleidelijk naar het arrangement en de fascinatie van de roman tillen. We willen weten hoe het gaat aflopen, daarom zien we zo uit naar het tweede deel. Wat een gedrevenheid, wat een macht om zoveel details, zoveel materiaal zo te onderwerpen aan een vloeiend verhaal; wat een boek, wat een biografie! Het werk laat slechts één vraag, één verzoek over: mag de nieuwe biografische golf binnenkort ook zulke biografieën opleveren van die twee andere monumentale negentiende-eeuwers, Bilderdijk en Multatuli?
Boekhandels gespecialiseerd in biografieën
|
Boekhandel Ikaros
Molenstraat 21b, 2513 bh 's-Gravenhage |
Boekhandel Ulysses
Denneweg 108/ 108a, 2514 ck 's-Gravenhage |
Boekhandel Broese Kemink
Stadhuisbrug 5, 3511 kp Utrecht |
|
|