Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 42
(2019)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 150]
| |
Regenhoeden en tegenspoeden
| |
[pagina 151]
| |
geklopt met het verzoek gelezen te worden. In 2006 ving ik in het werk van Gerrit Paape echo's op van Van Merkens Nut der tegenspoeden, niet alleen in het gedicht ‘Dank voor tegenspoed’ uit 1778, maar ook in later werk, waar hij de ‘Waereld’ beschouwt als ‘een Leerschool, waar de Deugd door Tegenspoed geoeffend word’.Ga naar eindnoot5 Van Merken, zag en hoorde ik, zonder haar gelezen te hebben. In 2011 gaf Pim van Oostrum me, kort voor haar overlijden, Van Merkens Nut der tegenspoeden cadeau: editie 1762, Amsterdam, Pieter Meijer, uitgever op de Vijgendam. Het geschenk verplichtte me tot dankbaarheid en die zou ik, bedacht ik toen, het beste kunnen tonen door het te lezen en erover te schrijven. Intussen heb ik Het nut der tegenspoeden gelezen, drie ‘Zangen’, 880 versregels. Wat hieronder volgt, is een reeks indrukken, bij elkaar een verslag van mijn leerschool in Van Merkens nutsdenken. | |
Weg naar het boekVoordat ik me over het Nut buig, eerst iets over de bundel waarin het leerdicht is opgenomen. Die verscheen onder dezelfde titel als het gedicht zelf en is, materieel gesproken, een overwinning: wie zo'n boek bij zo'n prominente uitgever weet te publiceren, behoort tot de schrijvers met aanzien. Uitgever Pieter Meijer was in de jaren na 1750 in Amsterdam de belangrijkste uitgever van poëzie.Ga naar eindnoot6 De titelprent en de afbeelding op de titelpagina zijn in mijn editie ingekleurd. De vraag of die inkleuring door een eerdere eigenaar van het boek of door een professional is verricht, is ondergeschikt aan de omstandigheid dát het is ingekleurd. Een dergelijke versiering getuigt van waardering. Als een eerdere eigenaar verantwoordelijk was, is dat een vorm van ‘toe-eigening’ van het boek. In 1762, toen de bundel verscheen, was Van Merken een groot dichteres. Aan de boekuitgave ging naar alle waarschijnlijkheid een flinke tijd vooraf, waarin de belangrijkste gedichten ‘gelezen’ werden en in handschrift onder vrienden of familieleden circuleerden. Zo was er plaats voor milde kritiek en grote bewondering. Het bestaan van een dergelijke periode van voorlezing en circulatie, voorafgaand aan boekuitgave, is niet gemakkelijk te documenteren. Van het satirisch gedicht ‘Aan Avitus’ van Juliana Cornelia de Lannoy is bekend dat het voor druk ‘in afschrift circuleerde’.Ga naar eindnoot7 Van Van Merkens Nut is vóór de definitieve uitgave vermoedelijk een afschrift bezorgd bij de Amsterdamse burgemeester Gerard Aarnout Hasselaar. Aan hem is het boek opgedragen en die opdracht is gedateerd de achtste van wintermaand (8 december) 1761, terwijl op de titelpagina 1762 als jaar van uitgave prijkt. Lucretia van Merken was de kleindochter van de geletterde Geraerd Brandt en groeide op in een omgeving met boeken en belezen familieleden. Haar moeder en de dichter Frans de Haes, haar oudere neef, wakkerden het vuurtje aan.Ga naar eindnoot8 Tot haar vrienden behoorde de dichter Nicolaas Simon van Winter. Van Winter was bij het verschijnen van Het nut de echtgenoot van Van Merkens grote vriendin Johanna Muhl. In 1768, een half jaar na Johanna's overlijden, trouwden Van Merken en Van Winter met elkaar. Uitgever Pieter Meijer heette in hun correspondentie ‘onze Vriend Meijer’.Ga naar eindnoot9 Zij had geen gebrek aan vrienden, bekenden en familieleden die nieuwsgierig waren, haar aanmoedigden en haar graag wilden behoeden voor fouten. Volgens Van Winter had Meijer de neiging om wat goed was te verslechteren, ‘van goud [...] koper’ te maken, maar tijd en gelegenheid waren er om dat te herstellen.Ga naar eindnoot10 | |
[pagina 152]
| |
De bundel en het leerdichtHet boek telt zo'n 350 pagina's en begint met traditioneel voorwerk. Dan komt het eigenlijke leerdicht met zo'n veertig bladzijden, gevolgd door zeven helden- en heldinnenbrieven, in de Ovidiaanse traditie,Ga naar eindnoot11 en tenslotte een grote hoeveelheid gelegenheidsgedichten. Dat voorwerk en enkele van die gelegenheidsgedichten hebben duidelijk betrekking op het ‘Nut’, in een opvallend a-chronologische orde. De gelegenheidsgedichten die de bundel besluiten, dateren van 1759 of daaromtrent en betreffen de dood van haar ouders en zus en haar eigen ziekbed. Zij bieden zicht op de tegenspoeden waar Van Merken in de jaren voorafgaand aan Het nut door getroffen is. Het boek opent met een ‘opdragt’ en een ‘toeeigening’, beide uit 1761 en duidelijk van na de voltooiing van het leerdicht. De a-chronologie is veelzeggend. Die gelegenheidsgedichten tonen de weg die voor Van Merken naar ‘Het nut’ leidde. De opdrachtverzen kijken als het ware terug op de door Van Merken afgelegde weg, die haar van tegenspoed tot Nut bracht. De lezer gaat al lezend dezelfde weg. Ik laat het voorwerk en de gelegenheidsgedichten echter rusten; de 880 regels van het leerdicht bieden hier voldoende stof. | |
Raaps Nut der TegenspoedenDe titel van Van Merkens gedicht is merkwaardig, al was die al zo'n vijftien jaar eerder gebruikt in een politiek pamflet van porseleinverkoper Daniel Raap uit 1747: Nut der tegenspoeden of 't Altyd wel.Ga naar eindnoot12 Raap, de leider van het Doelistenoproer en vanaf 1747 middelpunt van veel controverse, woonde net als Pieter Meijer ‘op de Vygendam’.Ga naar eindnoot13 De naam van zijn huis was ‘Altyd Wel’. In zijn pamfletje, acht bladzijden klein, roept Raap eerst op tot nederigheid, om daarna de verheffing van stadhouder Willem iv als een godsgeschenk te beschouwen. In de eerste zinnen krijgen de lezers te horen dat ze eigenlijk weinig weten: Wat sterveling is de kundigheid gegeven van het goede te zien, 't geen in oogschynlyk kwaad verborgen leid? die zwaare bezoeking der Vee-Pest, wie zal oordeelen wat bekeering dit tot God, zoo in Land als Stedeling heeft gewerkt?Ga naar eindnoot14 De runderpest, die in de periode 1744-1765 de boerenstand hevig trof, wordt hier als ‘vermomd goed’ gezien. Het kwaad spoort volgens Raap aan tot bekering en daarmee tot het goede. Hij stond niet alleen in deze gedachte: in het kielzog van de zogeheten ‘“tout est bien”-school, waarvan Leibniz, Pope en Shaftesbury de belangrijkste vertegenwoordigers waren geweest’ zagen ook veel predikanten in rampen ‘blessings in disguise’.Ga naar eindnoot15 Het kwaad inspireerde tot het goede.Ga naar eindnoot16 In veel opzichten staat deze benadering met de rug naar de Verlichting. Op de verstandelijke vermogens van de stervelingen wordt afgedongen: de mens mist ‘de kundigheid’ om te oordelen, om het goede van het kwade te scheiden. Zelfs het zo evident ogende kwaad van ‘de verwoestende oorlog’ blijkt bij nader inzien zo slecht nog niet: ‘Zeker is 't dat de benauwde staat van ons Land, duizende gebeden tot God heeft verwekt, dat hy van al die Bidders, als de eenige Helper is aangeroepen en erkend’.Ga naar eindnoot17 Door die gebeden zijn ‘Nederlands Onderdanen’ tot het inzicht gekomen dat ‘God hun diergekogte Vryheid, haar hadde geschonken onder het beleid van het Liefde waerdig Huis van Oranje’.Ga naar eindnoot18 De ‘nog overgebleven Tak van de Liefdewaerde Oranje Stam’, de nieuwe erfstadhouder Willem iv, had God voor de Nederlanders in een goede conditie behouden. | |
[pagina 153]
| |
Raaps variant van het ‘tout est bien’- denken of van het kosmisch conservatisme, zoals Pope dat vastlegde in zijn maxime ‘Whatever is, is right’, biedt de mogelijkheid om bepaalde vormen van het kwaad wel degelijk als kwaad te etiketteren. De uiteindelijk dodelijke val te paard van Willem iii in 1702 zal door de prinsgezinde Raap vermoedelijk niet als een zegen zijn beschouwd. Raap klaagde evenmin over de beperktheid van zijn eigen verstandelijke vermogens: hij had immers in tegenstelling tot anderen wel in de gaten wanneer kwaad goed uitpakte. Lucretia van Merken. Pastel door Rienk Jelgerhuis (1790). Venduehuis der Notarissen, catalogus veiling 14-11-2019
| |
Van Merkens NutTussen de straatvechter Raap en de remonstrantse Lucretia van Merken gaapt een afgrond. Haar Nut is bovendien mijlenver verwijderd van de traditie van de paradoxale lof. In dergelijke spotloven, zoals Erasmus' Lof der zotheid, verheerlijkte de dichter wat eigenlijk de lof niet verdiende en in zekere zin ook weer wel: kaalhoofdigheid, luiheid, langdradigheid, dronkenschap, alles verachtelijk en noodzakelijk. In de jaren tachtig van de achttiende eeuw, toen het substantief ‘lof’ was ingeruild voor ‘nut’, verschenen onder meer Het nut der vooroordeelen, door de gebroederen Godowardus en Egbertus Wysneus (1783) van Elisabeth Wolff-Bekker en Het nut der luchtbollen (1784) van Jacob van Dijk. Echter, de ambiguïteit, zoals je die bij Erasmus en diens navolgers vindt, ontbreekt volledig bij Van Merken. Er valt bij haar voor de lezer ook niet veel te lachen, zoals dat bij de spotloven geboden was. Bij Van Merken is er de van Raap en veel predikanten bekende tegenstelling tussen wat tegenspoed lijkt en wat bij nader inzien een voordeel blijkt: Ik zing, door leed geleerd, het Nut der Tegenspoeden,
Die op den zwakken mensch in 't rustloos leven woeden;
Het ligchaam en de ziel bestryden, maar metéén
Die beide veiligen voor al de aantrekkelykheên
Der looze waereld, die steeds toelegt op verleiden.Ga naar eindnoot19
In de eerste regels van het leerdicht beschouwt de dichteres zich als een ervaringsdeskundige in leed. Dat leed heeft haar lessen geleerd, onder andere dat het lijden van de mens ervoor zorgt dat het lichaam en de ziel van de lijdende mens niet worden blootgesteld aan wereldse verleidingen. Het woordje ‘metéén’ is veelzeggend: de tegenspoed is als het ware tegelijkertijd een weldaad, van nut. Die gelijktijdigheid van voor- en tegenspoed is niet het enige verschil met het nutsdenken van Raap. Van Merken laat uitschijnen dat haar denken doorleefd is en door persoonlijk leed gevormd is. De politieke (en opruiende) component van Raaps denken ontbreekt bij Van Merken. | |
[pagina 154]
| |
De lessen die het leed haar heeft bijgebracht, deelt ze mee aan christelijke lezers die ook getroffen worden door tegenspoeden. Die lezers worden afwisselend toegesproken als ‘Treurenden’, ‘Treurgenooten’, ‘Drukgenooten’, ‘Rampgenooten’, ‘Strydenden’, maar het achtervoegsel ‘genooten’ is favoriet. De ‘genooten’ behoren tot de intieme kring van de dichteres. Zij zitten als het ware in de schoolbanken van het leed. Een dergelijke intimiteit is door Raap niet gezocht. Die positie als leermeesteres bekleedt de dichteres op grond van haar ervaring in lijden. Die ervaring komt naar voren in de funeraire verzen aan het slot van de bundel, maar ook in ‘Het nut’ zelf. Ze noemt zich in de eerste versregel ‘door leed geleerd’ en elders ‘ik ben erin ervaaren’. Zij leidt de ‘Treur’- en ‘Rampgenooten’ naar het dieper inzicht, dat wat tegenspoed lijkt het niet is, maar in Gods wijze bedoeling ligt. Zij maakt in haar onderwijs afwisselend gebruik van conjunctief en imperatief, van aanvoegende en gebiedende wijs. Voor wie wil onderrichten, is het slim om wat moet te vermommen als wenselijkheid. Soms is aan dwang niet te ontkomen. Juist de afwisseling van advies en eis kenmerkt de didactiek van Van Merkens leerdicht. Het denken over lijden is in het ‘Nut’ ver verwijderd van een visie die lijden als straf duidt. In het begin klinken echo's van het ‘kosmisch conservatisme’ van Alexander Pope: Deeze aarde, een strydperk vol verdriet en tegenspoed,
Is juist voor ons geschikt gelyk zy weezen moet.Ga naar eindnoot20
Het woord ‘geschikt’ is hier meer dan een kenmerk (‘geschikt’ als passend, uitstekend), het is vooral het resultaat van een actief ‘schikken’, ordenen, inrichten. Het vraagt niet veel voorstellingsvermogen om te schatten wie hier de aarde zo geweldig als ‘strydperk’ heeft aangeharkt. In de Tweede Zang demonstreert de dichteres haar nutsdenken aan de hand van verschillende typen rampen: 't Lust my de rampen, die des levens kreits beslaan,
Zo verr' myn kracht zulks duld, aandachtig na te gaan.Ga naar eindnoot21
De rampen die de revue passeren, zijn ballingschap, gevangenschap, schipbreuk en de dood van ouders, echtgenoot en kind. Het valt niet mee, maar voor wie de deugd volgt, is er medelijden en troost: Nog is 'er onderstand in onzen ramp te zoeken
In 't stil gezelschap van gewenschte en nutte boeken:
Die vrienden wyken nooit, hoe sterk het onheil woed';
Hun taal schenkt altoos rust aan een ontroerd gemoed.Ga naar eindnoot22
Tot die ‘gewenschte en nutte boeken’ behoren ‘Gods Orakelblaêren’, maar de ‘Treurgenooten’ zullen aan dat lijstje ook Het nut der tegenspoeden toegevoegd hebben. In de Derde Zang wordt de levensgang van de mens, die vergezeld gaat van ramp en tegenspoed, vergeleken met de Kruisweg. Zo krijgt de blijmoedige aan- | |
[pagina 155]
| |
vaarding van het lijden een diepere zin, de zin ook die het lijden van Christus had. De Derde Zang eindigt met een gebed tot het Opperwezen, waarin de dichteres de wens uitspreekt - geen imperatief, maar conjunctief - dat haar zuchtend hart leren mag ‘zyn kruis gelaaten te draagen’.Ga naar eindnoot23 Door dat gebed wordt het leerdicht een leerschool voor haarzelf: ze hoopt zelf het ‘Nut der Tegenspoeden’ te mogen zien en hoopt dat haar lezende ‘Treurgenooten’ het dan met haar ook zo gaan zien. Zo schiep Van Merken met haar lezers een gemeenschap van treuren en het aanvaarden van rampzaligheden. De dichteres gaf in die lerende en ervarende gemeenschap niet slechts leiding, maar zij volgde er ook onderricht. Iets van het succes van Het nut der tegenspoeden schuilt in de gemeenschap van dichteres en lezers. Die hield meer dan een halve eeuw stand. Die verbondenheid tussen Van Merken en haar lezers werd nog versterkt door haar bijdrage aan de nieuwe psalmberijming. In 1760 al, nog voor Het nut, raakte zij betrokken bij dit project, waaraan ook Van Winter zijn medewerking verleende. Spil van het project was Meijer, de uitgever die de nieuwe psalmdichters gastvrij onthaalde. Pas in 1773 was het project afgerond. Wel heel opvallend was Psalm 94, vers 6: Welzalig is de man, o Heer,
Die door Uw tucht en hemelleer
Het nut der onderdrukking weet
En voordeel trekt zelfs uit het leed.
Ruim tien jaar na Het nut weerklonk de les van Van Merken in de psalm. Haar Nut werd enkele keren herdrukt, maar het aantal herdrukken stond in geen verhouding tot de faam die haar gedicht intussen genoot. | |
Mina van Kraaijenhorst of Het nut der tegenspoedenDe frase ‘Nut der Tegenspoeden’ kwam in het begin van de negentiende eeuw nog voor in een kinderboek, als ondertitel in de tweede uitgave van het kinderboek, Mina van Kraaijenhorst of Het nut der tegenspoeden. De eerste uitgave dateert van 1826. Pas de tweede druk van 1835 heeft genoemde ondertitel.Ga naar eindnoot24 Het kinderboekje, dat zonder naam van de auteur verscheen, bevat zes platen. Eén van die platen is gesigneerd: D.S. De verteller, die zich voorstelt als ‘uw vriend’, richt zich nadrukkelijk tot de ‘Lieve Kinderen’ en zegt zijn jeugdige lezers en lezeressen te willen waarschuwen. Veel kinderen die door ‘het tijdelijk vermogen van hun ouders’ begunstigd zijn, worden immers verleid om ‘op kinderen van minderen stand in de maatschappij’ neer te kijken.Ga naar eindnoot25 Voordat de vertelling begint, zet een motto de toon: De mensch verheft zich veelal onder de slagen des ongeluks naar den hemel, en buigt zich niet zelden onder het geluk ter aarde; even gelijk de planten in den heeten zonneschijn verflenscht ter aarde hangen, en onder den vallenden regen zich weder met kracht omhoog heffen.Ga naar eindnoot26 Hoofdpersoon van de vertelling is Mina van Kraaijenhorst; op het moment dat de geschiedenis een aanvang neemt, is zij tien. Huize Kraaijenhorst ligt ‘te midden der lagchende velden en rijke akkers, niet verre van onzen grijzen landstroom, die bruisend van de Alpen schiet, en zich te Katwijk in zee ver- | |
[pagina 156]
| |
liest’.Ga naar eindnoot27 Een Rijnidylle! Het verhaal begint echter sinister, haast ‘gothic’ met ‘akelig gewoel en geschrei van den voornacht’, gevolgd door ‘eene diepe stilte’. Het oude huis van ‘het geslacht van kraaijenhorst lag in de asch’. Dat was niet de eerste ramp die mooie Mina trof en zeker niet de laatste. Op vierjarige leeftijd was haar goede en alom beminde vader overleden, vervolgens was de opvoeding van Mina geheel voor rekening van de ‘toegevende’ moeder gekomen. Haar schoonheid, haar voorname positie en de in alles meegaande moeder hadden van Mina een verschrikkelijk kreng gemaakt, haast de personificatie van de hoogmoed. Illustraties uit Mina van Kraaijenhorst of Het nut der tegenspoeden (1835), waarschijnlijk vervaardigd door ene D.S. Collectie P. Altena
Mina's hoogmoed wordt door een reeks van rampen beproefd: het kistje waarin zich het familievermogen bevond, is na de brand verdwenen, Mina's moeder overlijdt, de familie wil Mina niet opnemen, de predikant bij wie Mina mag inwonen overlijdt, het familielid in de stad wil Mina niet helpen. Het is die laatste tegenslag die haar hoogmoed laat omslaan in wanhoop. Nood hoog, redding nabij: het oude echtpaar Doris en Martha, ooit als tuinlieden werkzaam op Kraaijenhorst, biedt haar in een nederig stadsstulpje onderdak. Iets van dankbaarheid gloort in het gemoed van Mina. Tijd voor de verteller om een tussenbalans op te maken: ‘Zoo veranderen tegenspoeden, lieve kinderen! de menschen; - zoo strekken rampen tot leering voor sommigen, om zich te beschaven en van lieverlede beter te worden’.Ga naar eindnoot28 Het duurt echter nog een aantal bladzijden voor Mina echt tot inkeer komt. Zij moet gaan werken voor de kost en ontdekt haar geweten, dat haar bestraffend toespreekt en haar trots verbrijzelt. Zo leerde Mina ‘door tegenspoeden, wat zij te vooren nimmer had willen leeren’.Ga naar eindnoot29 De wijze Martha en de bedaarde pijproker Doris waarschuwen haar met succes wanneer haar hart belaagd wordt door de verleider Edwin. Veel tranen, veel gebed en op bladzijde 70 zijn er zo'n zes jaar verlopen na de brand in huize Kraaijenhorst. Die zes jaren hebben het hooghartig meisje ‘door tegenspoeden’ veranderd in een ‘goed meisje’.Ga naar eindnoot30 Zoals Job na het moedig doorstaan van rampen en beproevingen uiteindelijk door God beloond wordt, zo herwint Mina haar fortuin: Robbert, de door schuldgevoel geteisterde voormalige kamerdienaar van Kraaijenhorst, komt het kistje terugbrengen en Mina is weer rijk. Ze bedankt Robbert voor de diefstal, omdat ze ‘juist aan den onderscheidene | |
[pagina 157]
| |
tegenspoeden’ haar nieuwe geluk te danken heeft.Ga naar eindnoot31 Robbert vertrekt en van hem wordt nooit meer iets vernomen. | |
Tot slot: bedoeld als lectuur voor vrouwen?Niet zo lang na de verschijning van het kinderboek maakte in Hildebrands Camera de moppige makelaar zijn entree. Hij distantieerde zich met een grapje van de taal en het denken van Van Merken. De ‘laffiteit’ over de regenhoeden maakt duidelijk dat die treurende gemeenschap voor sommige lezeressen nog wel degelijk bestond, leeskringetjes van toen, maar dat het einde ervan in zicht kwam. Was Van Merkens Nut in 1839 lectuur voor vrouwen? De scène in de Camera met de bespotte smaak van lezeressen suggereert dat wel. Was dat altijd al zo? Dat lijkt me niet. Het leerdicht van Van Merken presenteerde zich in 1762 niet als lectuur exclusief voor vrouwen. Er zijn jammer genoeg geen reacties van lezers uit die tijd die op dit punt richting geven. In 1747, het jaar van Raaps pamflet, was het denken over ‘nadelen die hun voordelen hebben’ zeker niet exclusief mannelijk; het was eigenlijk behoorlijk eigentijds. In de traditie van Leibniz en Pope dachten velen zo. Vlak voor Van Merken Het nut publiceerde, raakte het kosmisch conservatisme, dat in rampen zegeningen las, onder de wielen. In Candide, verschenen in 1759, werd het optimisme van Leibniz en andere aanhangers van de ‘tout est bien’-gedachte, genadeloos bespot door Voltaire. Aardbevingen, zoals die in Portugal in 1755, waren nergens goed voor! Van Merkens denken was in 1762, toen haar Nut verscheen, ontmanteld en gedateerd. Denkbeelden waar je in de laatste decennia van de achttiende en zeker in de negentiende eeuw niet meer mee kon aankomen in wijsbegeerte en literatuur, waren blijkbaar nog best aanvaardbaar voor dwepende lezeressen en ‘lieve kinderen’. In de marge - in de Watergraafsmeer waar een lokale filosoof meende dat ‘ieder nadeel’ enzovoort en in sektarische gemeenschappen, waar orkanen als straf gezien worden voor de legalisering van abortus en het homohuwelijk - blijft de gedachte populair dat tegenspoeden leerzaam zijn en tot het goede leiden. |
|