Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 42
(2019)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 142]
| |
De schoonste, of het ontzet van Schevening van Dirck Buysero
| |
Korte inhoudDe zeegoden Glaucus en Triton, beiden met de torso van een man en met een vissenstaart, zetten het spel in gang. Glaucus was ooit een man, maar was door het eten van kruiden een zeemeerman geworden. Er had ook een andere Glaucus bestaan, een beroemd arts uit de vierde eeuw voor Christus. Buysero haalt deze twee doelbewust door elkaar, omdat het er in het stuk uiteindelijk om zou gaan een dokter voor schut te zetten. Triton heeft het niet op doktoren, want die kunnen je zomaar sterfelijk maken. Hij weet dat er een arts in de buurt is die hen, Glaucus en Triton, kan beetnemen. Het is dus verstandig deze uit te schakelen. Daarom heeft hij een monsterlijke vis gesommeerd langs te komen. Herbergier Jeroen haalt herinneringen op aan de tijd toen er een walvis was aangespoeld op het strand. Hij had in die dagen goud verdiend met het serveren van alle soorten drank en van de versneden wijn is hij zo rijk geworden dat hij nu niets meer hoeft te doen. Dan komen de kinderen Keesje en Grietje aangerend met het bericht dat er een monster voor de kust in de zee ligt. Keesje geeft een overdreven signalement van het monster. Grietje probeert dat nog te ‘downplayen’, maar haar wordt de mond gesnoerd. Er verschijnt een kapitein op het toneel, die de leiding neemt bij het onschadelijk maken van het monster. Iedereen maakt zich op voor de strijd, Keesje voorop. Maar dan komen Triton en Glaucus weer tevoorschijn en delen mee dat iedereen rustig naar huis kan gaan, want er komt een held aan die het klusje wel zal klaren. Als beloning moet hij de schoonste van Scheveningen krijgen. Triton (half vis, half man), met opvallende vinnen bij de oren, blazend op een schelp. Ets door Jacob de Gheyn (ca. 1620). Collectie Rijksmuseum: RP-P-1878-A-925
Vervolgens komt de Duitse ‘miles gloriosus’ Hans Ysservresser met zijn | |
[pagina 143]
| |
knecht Ligthart het toneel op. Hans is niet van de straat: een deel van zijn verzen is afkomstig uit gedichten van de Duitse dichter en arts Paul Fleming.Ga naar eindnoot2 Hij wordt meteen voor de held aangezien. Zijn knecht schept op over hun heldendaden tijdens het ontzet van Wenen. Maar Hans ziet bij nader inzien af van deze heldendaad, het uitschakelen van het zeemonster. Triton en Glaucus kondigen inmiddels de komst van de echte held aan. Deze meldt in een toespraak dat hij, in het geval hij sneuvelt, een tombe wil hebben en een flinke lijfrente voor zijn paard. Buiten het zicht van de verzamelde menigte trekt hij ten strijde tegen het monster. Men hoort een vreselijk geweld in de zee. Dan gaat de dorpsklok luiden. Het is hem dus gelukt. De held wordt rondgedragen op een vismand, maar zakt er doorheen. In de verte trekt hij ten strijde tegen het zeemonster. Titelprent van [Buysero], De schoonste, (1717). Collectie UvA, Bijzondere Collecties: OTM: O 61-8646 (1)
Een rei van duinmaagden zingt en danst van vreugde. De held komt omringd door vissers terug en verhaalt hoe hij het monster overwon, met zijn hoed in de ene en zijn zwaard in de andere hand. Hij eist de ‘schoone Scheveningse’ op. Zij meldt zich en de held is tevreden. Hij wordt op een vismand, waar de bodem meteen uit valt, in triomf rondgedragen. Glaucus en Triton gniffelen over de dwaze held, die nu denkt een god te zijn. De klucht eindigt met een dans van een aantal Tritonnetjes. | |
InspiratiebronOp 4 en 6 december 1683 had Constantijn Huygens twee puntdichten geschreven op de in het toneelstuk beschreven gebeurtenissen.Ga naar eindnoot3 Het puntdicht van 4 december was opgedragen ‘Aen Bruijnestein’: | |
[pagina 144]
| |
Waer sagh men voor 't Vaderland heerlijcker strijden?
Heer Perseu, heer Doctor, heer Schepen, heer Vriend,
Laet lacchen en praten all' dies' u benijden;
De schoonste van Scheveling hebt ghij verdient.
Het betreft de lijfarts van stadhouder Willem iii, Johan Bruynesteyn (1642-1685), die in 1683 schepen was van Den Haag. Als secretaris van de stadhouder kende Huygens hem heel goed. Bruynesteyn was bovendien de reisgenoot geweest van zijn zoon Constantijn op diens reis door Duitsland in 1680. Uit diens journalen komt de arts naar voren als een prettige reisgenoot, die echter bang is in het donker. Niet bepaald een held dus. In het tweede puntdicht trekt Huygens de vergelijking met het ontzet van Wenen: Wat sien wij al wonderen in onse daghen,
Wat werden der groote Monsters verslaghen!
Door een Coningh van Polen een groote Vizier,
Door een helt uijt den Snuijter een groote Vis hier!
De keur is soo swaer datter over gewedt is,
Of Weenen of Schevening braver ontsett is.
6. Dec.
Illustratie uit Jeroen Jeroensz, Het derde, en laatste deel der koddige en ernstige opschriften (Amsterdam 1700). Bijschrift: ‘A. Het groote Zee-Monster. B. Den vaillianten Overwinner Perseus. C. De afgryselyke Schoonste van Scheveling, op krucken. D. Visschers, Kyckers, en Verwonderaars’. Collectie UvL, Universiteitsbibliotheken: 1178 G 33:3
| |
[pagina 145]
| |
Deze puntdichten waren de inspiratiebron voor Buysero. Hij kende Huygens persoonlijk en zal zeker op de hoogte zijn geweest van de zich verspreidende roddel over Bruynesteyns angsten. Bovendien heeft hij mogelijk de gedichtjes van Huygens onder ogen gekregen. Heeroma, die De schoonste in 1963 opnieuw uitgaf,Ga naar eindnoot4 was nog niet op de hoogte van de opvoeringen in 1684 - waarover straks meer - en gaat ervan uit dat ook de Koddige en ernstige opschriften op luyffens, wagens, glazen, borden, graven en elders de bron van de klucht had kunnen zijn. Iemand (Huygens zelf?) had de gedichtjes immers doorgegeven aan Hieronymus Sweerts, die op dat moment al twee delen van dit werk had gepubliceerd. Hij maakte van de twee puntdichten één gedicht, in licht gewijzigde vorm, en publiceerde het in het derde deel, dat in 1685 verscheen.Ga naar eindnoot5 Er is dus sprake van een snelle verspreiding van Huygens plagerige gedichtjes voor de held in kwestie. | |
De ‘schoonste’ en het monsterDe eerste druk van de Buysero's klucht verscheen pas in 1717, in Den Haag bij Gysbregt Gazinet, die in het bezit was van een aantal van zijn handschriften. In deze uitgave was het gedicht uit de Opschriften opgenomen. Het in de Opschriften afgedrukte prentje is echter vervangen door een ander, vergelijkbaar prentje. Het is even schrikken dat de begeerde Schoonste van Scheveningen in de Opschriften wordt omschreven als de ‘afgryselyke Schoonste, op krucken’. Ook zij blijkt een bestaand persoon. In het begrafenisregister in het Haags Gemeentearchief staat op 14 december 1692 haar overlijden vermeld met de omschrijving: ‘Rijkje Arents alias de schoonste van Schevelingh’. Op de prent in de uitgave van 1717 heeft zij ook krukken. Zij moet een plaatselijke beroemdheid zijn geweest, zo blijkt bijvoorbeeld uit de Haegse Mercurius van 30 juli 1698 waarin Hendrik Doedijns een fopcatalogus van de bibliotheek van Mercurius publiceert. De catalogus vermeldt humoristisch bedoelde varianten van titels van volksboeken, maar ook een paar echte titels, zoals de Leidse straatschender en Jan Tamboer. Eén van de fantasietitels luidt: ‘de Schoonste van Scheveling met haer Soontje Jantje die den hond Foely by de kool stoofde’. In De Weekelyksche Zeden-meester van 23 maart 1772 wordt deze catalogus, inclusief de vermelding van de ‘Schoonste van Scheveling’ ten dele opnieuw gepubliceerd. Verder bevindt zich in de verzameling volksverhalen van het Meertensinstituut een lied dat in 1892 werd ingezonden, waarin sprake is van malle Jantje van Schevelingen die van zijn moeder foelie bij het schapenvlees moest doen en toen zijn hondje Foelie de pot in duwde. De moeder is inmiddels niet meer de schoonste, maar oud.Ga naar eindnoot6 Zou deze schoonste wel zo'n hoofdprijs zijn geweest voor de held, vraag je je af. Wat betreft het monster: vergeleken met de potvissen die op het strand aanspoelden en waarnaar de herbergier zo terugverlangde, is de vis op de prenten maar een klein monstertje. Hij is niet groter dan de held. Was het een zeehond? Of een dolfijn? Aangezien Buysero zijn klassieken kende, gok ik op een dolfijn, want Triton pleegt zich vaak voort te bewegen op de rug van een dolfijn. Er is geen door Buysero geautoriseerde tekst. Er is een afschrift, dat zich bevindt in het Noord-Hollands Archief en waarvan de titel luidt 't Zee-monster bevogten en overwonnen. Daarnaast hebben we de door de boekhandelaar Gazinet uitgegeven tekst van 1717, gebaseerd op een handschrift uit de nalatenschap | |
[pagina 146]
| |
van Buysero.Ga naar eindnoot7 Gazinet zegt ‘des Dichters eigen handschrift woordelyk gevolgt’ te hebben. Wel heeft hij hier en daar de spelling aangepast om de uitspraak van de Scheveningers aan te geven. In de versie van het afschrift in het archief is echter niets van enig dialect te bespeuren. Ook zijn er, vergeleken met het afschrift, in de editie van 1717 enige passages weggelaten of enigszins gewijzigd, met name de passages waarin het over de dokter of de schoonste, het meisje Rijkje, gaat. Tot slot blijft de vraag of Buysero het gedicht uit de Koddige opschriften zelf in zijn handschrift had opgenomen of dat de uitgever het heeft toegevoegd.
Glorieuse representatie van den seer manhaften en vroomen helt (Vigos 1702). Spotprent op admiraal Sterrevelt, staande voor de Haagse Hofvijver, waar met miniatuurschepen de zeeslag in de baai van Vigo wordt nagespeeld. Bij zijn voeten doet een hond zijn behoefte. Anonieme gravure. Collectie Rijksmuseum: RP-P-1911-562
| |
Constantijn van SterreveltHet is niet bekend of De schoonste behalve op de Amsterdamse Schouwburg in 1684, ook later nog gespeeld is. Het is mogelijk dat het toneelgezelschap van Jacob van Rijndorp het stuk heeft opgevoerd. Dit gezelschap was actief in Leiden en Den Haag. Tot het repertoire behoorde een paar stukken van Buysero, van wie bekend is dat hij contact had met Van Rijndorp. Een ander stuk, waarmee het afschrift uit het Noord-Hollands Archief is samengebonden, is een bewerking van Claude de Griecks Bellizarius door de toneelspeler Wybrand de Geest, die ook voor de troep van Van Rijndorp speelde. Het is dus heel goed mogelijk dat het stuk in het begin van de achttiende eeuw in Den Haag werd gespeeld. Wellicht heeft Buysero toen nog wat aan de tekst geschaafd, waarmee de verschillen tussen de teksten verklaard kunnen worden. | |
[pagina 147]
| |
Het Haagse publiek zal begin achttiende eeuw de held van Buysero's klucht niet meer gekend hebben. Maar ze hadden een uitstekende kandidaat in de persoon van Constantijn van Sterrevelt. Hij was een notoire opschepper over wie een aantal spotprenten waren gemaakt. Op het prentje in de druk van 1717 zien we de held de zee inlopen. Dit lijkt een echo van de spotprent Representatie of Lof basuyn uit 1704, waar we op dezelfde plek Van Sterrevelt tot aan zijn middel de zee in zien lopen.Ga naar eindnoot8 Hij gaat hier geheel eigenhandig de Franse kapers te lijf. Het geval wil echter dat deze kapers al met een list waren overweldigd door de vissers, met behulp van enige Hagenaars. De kerkklok wijst vijf voor half twaalf aan, wat kan betekenen dat het vloed gaat worden, zodat Van Sterrevelts missie niet alleen overbodig maar ook kansloos is. Kansloos was hij ook bij de zeeslagen bij Candia (Kreta) en Vigo, waaraan hij zou hebben deelgenomen. Bij Vigo werd de Spaans-Franse vloot in 1702 verslagen door de Engels-Nederlandse vloot, waarbij weer eens een Spaanse zilvervloot werd veroverd en alle Spaanse en Franse schepen werden vernield. Op de spotprent Glorieuse representatie uit 1703 is de Hofvijver omgetoverd in een voorloper van Madurodam, waarin met miniatuurschepen de slag bij Vigo wordt nagespeeld.Ga naar eindnoot9 Van Sterrevelt wordt in het gedicht onder de prent volledig belachelijk gemaakt. Vermaas, die de eerste tekstuitgave maakte van De Schoonste, wees hem dan ook aan als kandidaat-held.Ga naar eindnoot10 Daarmee is maar weer eens bewezen dat er altijd wel iemand kan worden gevonden, die aan het profiel van een held voldoet. |
|