Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 42
(2019)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 62]
| |
Venus en CupidoGa naar eindnoot*
| |
InhoudVenus fatsoeneert de gehavende Cupido. De twee praten over prostitutie en liefde. Uit Venus en Cupido (z.p., z.j.). Collectie auteur
De ongehoorzame Cupido krijgt billenkoek van een boze Venus. Uit Venus en Cupido; of het tooneel der liefde; waarop vertoond wordt, alles wat men in den uitgebreidsten zin, kan verwachten, dat 'r op vertoond zal worden (z.p., z.j.). Collectie UvA, Bijzondere Collecties: OTM O 60-517
Het episodisch opgebouwde boek Venus en Cupido bestaat uit erotisch getinte verhalen over ongelukkige liaisons, doorspekt met satirische verhandelingen over onder meer toneelspelers, dichters en de hopeloos modieuze jeugd. De verhalen zijn geplaatst binnen een kaderverhaal over Venus en Cupido, dat opgehangen is aan een serie prenten van de liefdesgodin en haar zoon. De titel | |
[pagina 63]
| |
doet lieflijk aan, maar de boog van Cupido schittert in dit boek van opgewreven wreedheid. De jonge liefdesgod gedraagt zich ronduit malicieus; hij koppelt de verkeerde mensen aan elkaar en verkneukelt zich over de ellende die hij zo veroorzaakt. Zijn pijlen veroorzaken zelfs een reeks sterfgevallen onder de ongelukkige getroffenen. Zo wordt Eduard, die met zijn ‘elektriseermachine’ niet alleen zijn vrouw, maar ook diverse andere patiëntes behandelt, vergiftigd door zijn eega. Een getrouwde banketbakker kruipt van huwelijksellende in zijn eigen oven. Twee uiterst zuinige echtelieden sterven een hongerdood omdat ze geen eten voor zichzelf of elkaar willen kopen. Een wellustige man trouwt een vrouw van hetzelfde slag en sterft aan uitputting na ‘altoos in conjunctie’ te zijn geweest. Een zeer vroom meisje wordt in haar huwelijk geterroriseerd door haar wellustige en gewelddadige man, die haar nooit bezocht ‘als met de broek in zyn hand’ en wel bij voorkeur tijdens haar avondgebed. Zij noemt haar bed haar slachtbank en hangt zichzelf op. Een dorpsorganist krijgt het flink te pakken van een meisje dat een kerkdienst bijwoont, probeert haar te verkrachten, maar wordt betrapt door haar vader. Die trekt zijn degen en steekt de verliefde zo lek als een ‘gateplettiel’ (vergiet). Cupido's slechte inborst toont zich bij uitstek wanneer de jonge Ferdinand zich uit liefdesverdriet verdrinkt in de Maas en de liefdesgod bij wijze van ‘plengoffer’ over de plek van zijn verscheiden heen pist. Uiteindelijk komt de booswicht er ook zelf niet zonder kleerscheuren vanaf: een hoerenmadam geeft hem een ongenadig pak slaag en een 21-jarige brunette verkracht hem op pijnlijke wijze. Wanneer blijkt dat noch zijn belevenissen, noch de reprimandes en straffen van Venus de jonge god tot inkeer brengen, besluiten de goden gezamenlijk dat Cupido geblinddoekt op jacht moet gaan. Zij zullen hoogstpersoonlijk de pijlen uit zijn boog besturen. Geef dus toe aan de liefde, port de verteller de lezer sardonisch, want deze is ons door de goden ingegeven. Misschien heeft de auteur zich in grote lijnen laten inspireren door Ehen werden im Himmel geschlossen van Gottlieb Rabener.Ga naar eindnoot1 In Rabeners tekst wordt, na een pessimistische bespiegeling over geluk in het huwelijk, een reeks korte verhalen over stukgelopen huwelijken opgedist. Hij laat de slachtoffers van onbezonnen begonnen liefdesaffaires denken: ‘Is 't onze schuld dat wy zotten zyn geweest? De huwelyken worden in den hemel gesloten! Wy zyn geheel onschuldig’.Ga naar eindnoot2 De teksten verschillen echter aanmerkelijk van elkaar. De felheid van Venus en Cupido wordt bij lange na niet gehaald, en bij Rabener is er geen sprake van een narratief dat de verhalen onderling verbindt. | |
Scherzi d'amoreDe tekst van Venus en Cupido is opgehangen aan een serie van tien prenten waarop beide personages zijn afgebeeld. Deze zijn buiten de collatie gebonden, wat de behouden overlevering van de boeken niet bevorderd heeft; uit alle vier de mij bekende exemplaren zijn enkele prenten verdwenen en drie van de tien prenten zijn in geen van de boeken bewaard gebleven. De oorspronkelijke plaatsing hiervan kon worden herleid uit de tekst. Voor een marginale publicatie als deze is het speciaal laten maken van etsen veel te kostbaar. Ze moeten ergens op de plank hebben gelegen. Waar komen ze vandaan? De krantenadvertenties uit februari 1781 hebben het over tien platen, | |
[pagina 64]
| |
vervaardigd door ‘een Gezelschap van Smaak’.Ga naar eindnoot3 Latere advertenties reppen van ‘Fransche Plaaten’ en ‘Kunstplaaten, welken de verborgene Dingen openbaaren, vervaardigd door de beroemdste Meesters van Parys, men weet dat de Fransche bekwaam zyn in dit soort van zaaken’.Ga naar eindnoot4 Cupido ontvangt de eerste opdracht van zijn moeder: met zijn pijlen mensen aan elkaar koppelen. De prent, vervaardigd in 1617, is omstreeks 1650 nagestoken en voorzien van de serietitel ‘Scherzi d'amore’: bedoeld als titelblad van een reeks losse prenten. Collectie Rijksmuseum: RP-P-OB-36.089
De etsen blijken echter helemaal niet gemaakt door een Fransman. Ik uploadde een scan van één van de prenten in de beeldzoekomgeving van Google en kwam er zo achter dat ze zijn gebaseerd op een serie vroeg-zeventiende-eeuwse etsen van de Italiaan Odoardo Fialetti, de ‘Scherzi d'amore’. Deze wijdverbreide serie bestaat uit dertien prenten met Venus en Cupido, alle voorzien van een vierregelig Italiaans vers. De platen die voor het boek zijn gebruikt, zijn echter niet die van Fialetti zelf, maar door een andere hand naar zijn voorbeeld gesneden. Op de veilingsite Catawiki vond ik afbeeldingen van twee in 2017 verkochte prenten uit ca. 1650 die duidelijk wél van dezelfde platen gedrukt zijn. Getuige de zeer ruime bladspiegel, de tekst onder de prenten en de bindgaatjes bovenin het blad, maakten zij deel uit van een los verkochte prentenserie. Een van de etsen, voorzien van de serietitel en het monogram van Fialetti, is bedoeld als titelblad. Deze is gesigneerd door de Duits-Nederlandse plaatsnijder Johan Julius Milheuser (ca. 1611-1680). Hij is dus de vervaardiger van de platen die in 1781 voor Venus en Cupido gebruikt zijn. Over Julius Milheuser is niet veel bekend. Rond 1611 werd hij geboren in het Duitse Baden. In enkele biografische schetsen wordt waarschijnlijk ten onrechte aangenomen dat hij in Luik gewoond heeft; uit zijn ondertrouwakte weten we dat hij al in 1640 Amsterdammer was.Ga naar eindnoot5 Hij lijkt zijn geld vooral verdiend te hebben met het maken van stadspanorama's en plattegronden. Zijn vroegst bekende gedateerde werk is een gezicht op het Huis te Nieuwburg bij Rijswijk uit 1644. Hij werkte voor enkele belangrijke uitgevers: voor Joan Blaeu maakte hij grote stadsgezichten en plattegronden voor diverse atlassen. In 1661 werkte hij aan kaarten voor Jacob Colom. Voor de stad Amsterdam graveerde hij in 1662 het uitbreidingsplan van Daniël Stalpaert. Naast zijn cartografische werk vervaardigde hij ook ‘reguliere’ boekillustraties: de platen van het vierde deel van de Wyse jaer-beschryver, in 1662 uitgegeven bij Cornelis Jansz Zwol, zijn waarschijnlijk van zijn hand. Wanneer de ‘Scherzi d'amore’ zijn vervaardigd, blijft in het ongewisse. Milheuser trouwde in 1640 met de ruim tien jaar oudere, van oorsprong uit Keulen afkomstige Johanna (Janneke of Jannechien) Pontkees. Met haar streek | |
[pagina 65]
| |
hij neer op de Keizersgracht, schuin tegenover de schouwburg, naast de familie Witsen. Zijn huisbaas was de Dordtse koopman en wisselaar Johannes de Canjoncle (ca. 1621-1691). Met deze neef van Janneke moet het echtpaar Milheuser een goede band moet hebben gehad, zo blijkt uit het feit dat ze getuige waren bij de doop van elkaars kinderen.Ga naar eindnoot6 Toen Milheuser in conflict raakte met een buurtgenoot, getuigde De Canjoncle voor hem bij de notaris.Ga naar eindnoot7 In een testament uit 1646 maakte Janneke Pontkees haar neef tot haar enige erfgenaam, waarbij werd vastgelegd dat haar echtgenoot tot zijn hertrouwen of dood over het vruchtgebruik van haar goederen beschikte. Toen zij in juli 1666 overleed, bleef hij, 55 jaar oud, op de Keizersgracht wonen. Zijn carrière moet toen al over zijn hoogtepunt heen zijn geweest; er is geen werk van na 1662 van hem bekend. Haar geld, juwelen en zilverwerk zouden de familie De Canjoncle nooit bereiken. Op 24 december 1679, toen Milheuser door een ernstige ziekte aan bed gekluisterd was en de dood voelde naderen, liet hij een notaris komen. Ten overstaan van De Canjoncle bekende hij dat hij geen rooie cent meer bezat en dat hij de erfenis van zijn vrouw geheel opgemaakt of verpatst had. Om dit goed te maken, benoemde hij De Canjoncle tot erfgenaam van zijn roerende goederen. Op 7 januari 1680 stierf de plaatsnijder en werd drie dagen later begraven in de Westerkerk. De Canjoncle moet vermoed hebben dat er schulden waren en repudieerde de erfenis. Venus dekt de gehavende Cupido toe, nadat deze door een hoerenmadam hardhandig uit een bordeel is gezet. Uit Venus en Cupido; of het tooneel der liefde (z.p., z.j.). Collectie UvA, Bijzondere Collecties: OTM O 60-517
Het napluizen van notariële akten leverde geen informatie op over de totstandkoming of de verblijfplaats van de ‘Scherzi d'amore’. Zou Milheuser de | |
[pagina 66]
| |
serie hebben gemaakt in opdracht van een uitgever, of zou hij de prenten zelf gedistribueerd hebben? In de fondslijsten van de hierboven genoemde uitgevers zitten geen publicaties waarin de platen gebruikt zijn. Wanneer de platen ruim een eeuw later opduiken in Venus en Cupido, hebben ze de nodige aanpassingen ondergaan. Slechts tien van de dertien platen zijn gebruikt voor het boek. De boekillustraties zijn ontdaan van hun Italiaanse teksten. Te oordelen naar de moeten (indruksels) zijn de platen afgezaagd onder de afbeelding. Bovendien is de signatuur van de etser verdwenen van de titelpagina. Een nauwkeurige inspectie van de bewuste boekillustratie onthult dat de naam bijna helemaal van de plaat afgeschuurd is, maar dat de bovenste halen van de dubbele lange-s - hij schreef zijn naam als Milheuffer - nog net zichtbaar zijn. Ook Fialetti's monogram en de titel van de serie zijn weggepoetst, samen met een stuk lucht, dat met wat slordig gezette lijnen min of meer is teruggebracht. Het is niet duidelijk of deze aanpassingen speciaal voor de boekuitgave van Venus en Cupido zijn doorgevoerd, of dat de platen wellicht al voor een eerder gebruik zijn bewerkt. De maker van het boek heeft zijn best gedaan om de tekst op de prenten te laten aansluiten, maar andersom zijn er ook verhaalelementen toegevoegd in enkele prentvoorstellingen. Nadat Cupido een pak slaag heeft ontvangen van een hoerenmadam, wordt hij op diverse illustraties afgebeeld vol blauwe plekken en schrammen. Die verwondingen zijn er op de platen bij gekrast, net als rondslingerende pijlenkokers, bogen en extra onkruid op de grond (om Milheusers signatuur en nummering te verbloemen). Ook is er op de platen een paginanummering aangebracht die correspondeert met de plaatsing van de illustraties in het boek. De gemutileerde platen zullen hierna niet meer voor nieuw drukwerk zijn gebruikt. Het stapeltje etsplaten dat een broodschrijver ruim honderd jaar na hun schepping inspireerde tot een nieuw boek, heeft die inspiratie waarschijnlijk met omsmelting moeten bekopen. | |
UitgeverDe uitgever moet een goed debiet verwacht hebben van Venus en Cupido, want er werd in 1781 en 1782 minstens vijftien keer voor geadverteerd, in drie reeksen. De eerste drie keer in de Noordhollandsche Courant en nadat deze verboden werd, in de opvolger daarvan, de Diemer- of Watergraaf-meersche Courant. De lezer wordt lekker gemaakt met de belofte van ‘een menigte galante Voorvallen en Gebeurtenissen’, waaronder ‘de ontmoeting van een naakt Meisje’, een ‘Historiekundige Beschryving van twee Globens’ en ‘Cupido in het hoerhuis’. Ook is er sprake van een ‘Kabinetje van Naturalia’. Daarnaast is het boek ‘vercierd niet alleen, maar ook opgehelderd met 10 Kunstplaaten, welken de verborgene Dingen openbaaren’ en ‘waarop de Liefhebbers niet weinig speculatie kunnen oeffenen’. Kortom, een boek om het niet droog bij te houden. Aanlokkelijk genoeg, zou je zeggen. Toch lijkt de uitgever met zijn handelsgeest de waarheid geweld aan te doen in de advertenties die hij vanaf december 1781 plaatste. Hij beweert hierin dat er in het boek sprake zou zijn van een ‘Historie des Lichaams van een dik Man, in Holland bekend onder den naam van Philip, de Kindervormer of de Prins Liefhebber’. In het boek is het echter tevergeefs zoeken naar die dikke man, achter wie de volumineuze hertog van Brunswijk zou kunnen schuilgaan. Volgens een andere advertentiereeks bevat het boek een ‘Geslacht Lyst van zekeren Patriot, die al vrij Ouderwetsch is’. | |
[pagina 67]
| |
Deze verwijzing naar het orangistische tijdschrift De Ouderwetse Nederlandsche Patriot is curieus, want Venus en Cupido werd gedrukt voordat in december 1781 het eerste nummer van het tijdschrift verscheen. In het boek zelf is geen sprake van politiek rumoer. Het lijkt er dus sterk op dat de uitgever slechts een publicitair graantje wilde meepikken van de groeiende spanningen van 1781/82. In de advertenties worden vier Amsterdamse boekhandelaren/uitgevers genoemd: Hendrik Arends, Johannes Geyger, Gerrit Bom en Frans Hendrik Demter. De kans is reëel dat één van deze vier verantwoordelijk is voor de publicatie. Wellicht was het Hendrik Arends, want alleen bij zijn naam wordt een adres vermeld. Wanneer hij zich in de loop van de jaren 1780 ontpopt als orangistisch boekverkoper, krijgt hij het zwaar voor de kiezen. In pamfletten uit 1784 komt hij voor als ‘schele Hein’, met een verleden als oppasser in een hoerenhuis.Ga naar eindnoot8 Een dergelijk verleden lijkt uit de lucht gegrepen maar past goed bij de galante aard van Venus en Cupido. Een derde aanwijzing is te vinden in een inventarisatie van de schade die een patriotse menigte op 30 mei 1787 aan het huis van Arends heeft toegebracht. Na de Pruisische interventie maakten de boekverkopers Willem Holtrop en Jan Barend Elwe op verzoek van het slachtoffer een overzicht van de schade. Daarin komen onder andere ‘koperen plaatjes van galanterieën’ voor, die volgens Arends' opgave vijftig gulden waard zouden zijn.Ga naar eindnoot9 Waren dit misschien tien etsen à vijf gulden? Het blijft echter onzeker of Arends werkelijk de uitgever was van Venus en Cupido. Zijn orangistische sympathieën laten zich slecht rijmen met de toenemende anti-orangistische berichten in de kranten waarin voor het werk werd geadverteerd. Dat alleen zijn adres wordt vermeld, zou er ook op kunnen wijzen dat dit was omdat hij een nieuwkomer was, maar ook Johannes Geyger had zich kort geleden gevestigd als boekverkoper. Het publiek kende zijn winkeladres net zo min, maar bij zijn naam wordt geen adres vermeld. | |
Een werk vol lappenHet is onduidelijk of de verhalen in Venus en Cupido bij elkaar verzameld zijn, of dat de schrijver ze zelf heeft geconcipieerd. De titelpagina vertelt dat ze ‘met groote moeite byeengebracht’ zijn, maar uitgebreide zoektochten in Engelse, Franse en Duitse bronnen leverden niets op. Toch moet er sprake zijn van een vertaling, te meer daar de teksten hier en daar de indruk wekken slordig vertaald te zijn. Bovendien wordt er af en toe gezinspeeld op exotische locaties, wat in episodische romans vaak een indicatie is voor een vertaling. De capriolen van de liefdeszieke organist spelen zich bijvoorbeeld af in een niet gespecificeerd buitenlands dorp. Hoewel de stad Amsterdam in het boek vaak genoemd wordt, is het slechts bij uitzondering dat er in de tekst werkelijk een voet wordt gezet op de Amsterdamse straatstenen. Dat gebeurt eigenlijk alleen wanneer een zeker ‘liefhebber van de natuurkunde’ zijn hoerenloperij moet bekopen met een geslachtsziekte en zich naar de ‘Tuin van Gezondheid’ begeeft om daar een kuur te ondergaan. De Tuin van Gezondheid was een in 1779 achter in de Amsterdamse Plantage gevestigd etablissement, geleid door de Franse dokter (en later ook Macbeth-vertaler) Guillaume René le Febure baron de St. Ildephont. Mannen, vrouwen en kinderen die leden aan ‘verborgen kwalen’ konden daar, desnoods in de kost, worden behandeld. Ook verkocht hij Moretwijn tegen scheurbuik. De instel- | |
[pagina 68]
| |
ling was zeven dagen per week geopend en reclameaffiches in het Nederlands, Engels en Frans hingen door de hele stad. In mei 1781 verhuisde Le Febure naar de Doelenstraat. In september 1785 moest hij terechtstaan nadat hij iemand had uitgedaagd tot een duel op het pistool. Hij besloot de uitspraak niet af te wachten en verliet de stad, om in Frankrijk de lijfarts te worden van de jongere broer van Lodewijk xvi, de latere koning Lodewijk xviii.Ga naar eindnoot10 De gemiddelde lezer zal zich ervan bewust zijn geweest dat de roman bestond uit aan elkaar ‘genaaide’ verhalen en zal waarschijnlijk moeiteloos over obligatoire stoplappen heen hebben gelezen. Ongestoord doorlezen is er echter niet bij in Venus en Cupido. De verteller bestookt de lezer constant met metafictioneel commentaar. Wanneer Cupido voor de zoveelste keer zijn moeder verlaat om nieuwe pijlen af te schieten, lijkt de verteller zijn eigen opzet een beetje zat te zijn: Wy zullen [..] Mevrouw Venus aan hare droefheid overlaaten; zy tog is de Persoonaadjen, welke een lap in ons werk begint te worden, trouwens onze Lezers, zullen zich desaangaande niet belgen, aangezien men hen, zedert enige tyd, gewend heeft geene andere werken, dan die vol lappen zyn, onder oogen te krygen; de smaak is wispeltuurig, thans is dezelve op lappen gevallen.Ga naar eindnoot11 De verhalen over de naakte Julia en Cantor en Harmonia zijn ook te vinden in een anoniem, ongedateerd almanaksupplementje: ‘Een wonderlyke liefdenshistorie. Voorgevallen tusschen een daame en haar knegt’.Ga naar eindnoot12 Het enige exemplaar dat hiervan lijkt te zijn overgeleverd, bevindt zich los in een verzameling met andere supplementjes en is dus niet exact te dateren. De tekst lijkt direct uit Venus en Cupido overgenomen, inclusief verwijzingen naar personages die niet in het supplementje voorkomen. | |
AuteurWie had er in 1781 genoeg branie om Venus en Cupido te schrijven? Was het misschien de broodschrijver Willem Ockers (1741-1782), zoals Ton Jongenelen vermoedt? Direct bewijs lijkt niet te leveren, maar de anonieme auteur van Venus en Cupido en Ockers delen in ieder geval een vrijmoedige satirische pen. Beiden tonen in hun werk lak aan conventies en interesse in boekbedrijf, theater en opera. In Venus en Cupido gaat menig vertelling vergezeld van tongue-in-cheek redeneringen in de trant van ‘onze Amsterdammers doen dit niet’, een techniek die Ockers toepaste in bijvoorbeeld Het klagend Nederland (1764) en Aan den Deensen grave van Struensee (1772). Een andere aanwijzing voor Ockers' betrokkenheid lijkt een opmerking in de eerste aflevering van Noordhollandsche Courant (16 februari 1778), uitgegeven door Harmanus Koning. Hierin maakt de toenmalige redacteur - Willem Ockers, een oude vriend van de uitgever - duidelijk welke berichten de nieuwe krant in ieder geval niet zal brengen, zoals ‘laffe Geslachtlysten en andere draadige geduldstroppen’. Deze zinsnede doet sterk denken aan de opening van Venus en Cupido, waarvoor enkele jaren later alleen in de Noordhollandsche Courant en zijn opvolger werd geadverteerd. Er zijn ook lijnen te trekken naar andere broodschrijvers. De anonieme auteur lijkt een fascinatie te hebben gehad voor de mode van de onthullende decolletés. | |
[pagina 69]
| |
Ockers' concurrent Nicolaas Hoefnagel (1735-1784) wijdt aan deze kwestie in 1772 een heel nummer van de Naamlooziana.Ga naar eindnoot13 Hij toont zich hierin verheugd dat de dames hun ‘schoone tweelinge’ eindelijk kunnen ontbloten. Een boezem omschrijft hij als ‘een paar allerliefelykste Bergen, die door haar eigen zwoegen een Aardbeving vertonen’ en hij noemt ze liefkozend ‘melkfonteyntjes’ en ‘melkvaatjes’. In Venus en Cupido worden ze in vergelijkbare metaforiek opgevoerd als ‘beweegende heuveltjes’, ‘roodgetopte bergjes’ en ‘melkflesjes’. Ook op andere plaatsen vertoont de erotische beeldspraak in Venus en Cupido overeenkomsten met die van Hoefnagel, bijvoorbeeld als hoeren hun ‘kabinetjes’ ontsluiten. Dat is echter te weinig om de tekst aan Hoefnagel toe te schrijven. De auteur van Venus en Cupido lacht voorlopig nog in zijn anonieme vuistje. |
|