Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 42
(2019)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 30]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Jan van Santen en zijn ‘Fratelli’
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gedrukte en handgeschreven bronnenDe geschiedenis van Jan van Santen, zijn leven en zijn dood, kennen we uit diverse bronnen. De gedrukte Leevens beschryving van Jan van Santen, een boekje van 76 bladzijden dat in 1756, dus kort na die 13e november, in Leiden bij Hendrik van der Deyster verscheen, is de belangrijkste bron,Ga naar eindnoot4 maar er zijn ook twee gedrukte edities van de Sententie, in verschillend formaat en al op 23 november te koop in Amsterdam,Ga naar eindnoot5 én een relaas van tien bladzijden in de gezaghebbende Nederlandsche Jaerboeken.Ga naar eindnoot6 In die Jaerboeken gaat het overigens niet enkel om Jan, maar ook om zijn broer Willem, die zo'n tien dagen na Jan op een schavot in Rotterdam het leven liet. Van Willems bekentenis werd een lied gemaakt.Ga naar eindnoot7 Op de melodie ‘Van de Agtkante Boer’ belijdt de 56-jarige Willem van Santen zijn zonden en die van broer Jan.Ga naar eindnoot8 Hij kijkt in het lied terug op de executie van zijn broer en bereidt zich voor op het eigen levenseinde: Myn Broer heeft tot Gouda Straf geleeden,
En hier in Rotterdam de Steede,
Moet ik myn nu maaken bereid,
Om te gaan na de Eeuwigheid.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De broers - er was ook nog broer Barend, die meer dan eens het verkeerde pad met Jan en Willem deelde - vormden een kleine bende, een enkele keer aangevuld met neef Jan, de zoon van Barend. Van een vervolging van Barend en neef Jan is niets bekend. Uit de bekentenissen van de oude Jan blijkt dat hij in de beginjaren van zijn loopbaan als dief nog hulp had gehad van een Duitse jongen. Diens naam onthulde hij niet. In november 1756 was de vervolging van de twee broers nieuws. Met hun dood en hun optreden in de Leevens beschryving, in de gedrukte Sententie, in de Jaerboeken en in een liederenbundel was het verhaal van hun leven in de misdaad kortstondig ‘trending topic’. Dat de broers na 1756 niet meer opduiken in opsommingen van befaamde misdadigers, laat zien dat hun geschiedenis uiteindelijk een strovuur bleek. Behalve de gedrukte bronnen zijn er archivalische gegevens, die ik in het stadsarchief van Gouda en in het Gelders Archief te Arnhem aantrof. De stukken over Jan van Santen, in het bijzonder de gespecificeerde rekening van de scherprechter, zijn meer dan eens geraadpleegd en geciteerd.Ga naar eindnoot9 Hoewel de tekst van de Leevens beschryving en die van de Sententie in grote lijnen de handgeschreven ‘Sententie’ volgen,Ga naar eindnoot10 zijn zij juist door hun publieke toegankelijkheid en beschikbaarheid van een andere orde dan de handgeschreven teksten. De gedrukte teksten functioneren in een publiek domein, terwijl de slechts in handschrift bewaarde verhoren, de briefwisselingen tussen de schout en schepenen van Gouda aan de ene kant en de baljuw, schepenen ‘en Mannen van Schieland’ en de baljuw en ‘Geswoore Welgebore Mannen van Rhijnland’ aan de andere kant, tot het besloten domein van stadsbestuur en justitie behoren. Een aantal vragen dringt zich op. Om te beginnen is er de vraag of de samenwerking van de drie Van Santen-broers de naam van ‘bende’ verdient. Zijn er overeenkomsten tussen het banditisme zoals zich dat in de laatste decennia van de achttiende eeuw manifesteerde, en dat van Jan en zijn broers? Zijn de patronen die het leven en stelen van de ‘Grote Nederlandse Bende’ in de periode 1790-1799 kenmerkten, ook al te zien in de loopbanen van Jan van Santen en diens broers?Ga naar eindnoot11 Of er in de achttiende eeuw in de Republiek een lijn zat in het banditisme, was volgens Florike Egmond in 1986 nog moeilijk te bepalen: overzichtswerken ontbraken en aan roversbenden was toen niet veel aandacht besteed.Ga naar eindnoot12 Sindsdien is dat beeld wel veranderd, niet in de laatste plaats door de studies van Egmond zelf. Inmiddels zijn we bijvoorbeeld over de roemruchte bende van Sjako goed geïnformeerd.Ga naar eindnoot13 Die bende was actief in het begin van de achttiende eeuw. Ook over de bende van de Bokkerijders is veel bekend,Ga naar eindnoot14 maar juist de geschiedenis van het banditisme in de periode 1730-1780 ‘ten noorden van de grote rivieren’ blijft een blinde vlek.Ga naar eindnoot15 De eerste vraag die hier aan bod komt, is of het criminele netwerk van Jan van Santen, in het bijzonder actief in het gewest Holland, een bende mag heten en of er gelijkenis is met het netwerk van de ‘Grote Nederlandse Bende’. In haar boek over de ‘Grote Nederlandse Bende’ ziet of construeert Egmond een relatie tussen een hausse aan banditisme en maatschappelijke en politieke instabiliteit.Ga naar eindnoot16 Als de centrale macht de touwtjes weer krachtig in handen neemt, verdwijnt het banditisme naar de achtergrond. De door haar beredeneerde samenhang is misschien te mooi en te kloppend om helemaal geloofwaardig | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te zijn, maar uitdagend is haar visie zeker wel. Een tweede kwestie die hier rijst, is: wat is in de zaak van de gebroeders Van Santen de relatie met de ‘staat van Holland’? Wijzen hun misdaden op zwak bestuur? In haar proefschrift bespreekt en onderzoekt Egmond nog een ander verband. In tijden van oorlog lijkt het banditisme te verwaarlozen, maar het steekt de kop op in de jaren die volgen op het sluiten van vrede en de daaropvolgende afdanking van troepen. Na 1650 en na 1715, dus na de Tachtigjarige Oorlog en de Spaanse Successieoorlog, zouden bendes grote activiteiten ontplooien.Ga naar eindnoot17 In het verlengde van de vraag naar de samenhang tussen zwak bestuur en misdadigheid ligt de vraag of de criminele werkzaamheid van de broers verband houdt met het einde van een oorlog of oorlogen. De derde en laatste vraag luidt: wat maakt de zaak van de gebroeders Van Santen zo uniek? Dat die uniek is, leert bijvoorbeeld de vergelijking met de lotgevallen van de 74-jarige tuindief Robbert Jansz. Ariens de Roos. Zijn diefstallen zijn beschreven in een ongedrukt gebleven sententie van 29 juli 1757. Op 10 augustus daaropvolgend, nog geen jaar na de terechtstelling van Willem van Santen, is hij ‘agter het Raadhuis’ van Rotterdam ‘met den koorde gestraft’.Ga naar eindnoot18 Bij mijn weten hebben de misdaden en executie van De Roos niet die aandacht en zelfs niet de kortstondige vermaardheid gekregen die die van Jan van Santen en zijn broers wel oogstten. Als de zaak uniek is, waarin bestaat die uniciteit dan en wat zegt die dan over de gewóne gang van zaken? Waarom baarde de zaak van De Roos nauwelijks opzien? En welke gevoelige snaren raakte de geschiedenis van Jan, Willem en Barend van Santen? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Jans leven en strafbladVoordat deze vragen beantwoord worden, eerst een overzicht van leven, loopbaan en verhoor van Jan van Santen. De Levens beschryving biedt een nauwgezet overzicht. Hij moet omstreeks 1697 zijn geboren in het Gelderse Elst, tussen Arnhem en Nijmegen. Zijn vader en moeder woonden daar ‘op den vergert’,Ga naar eindnoot19 een wijk die nog steeds bestaat. Aan Jans eerste arrestatie wijdt de Levens beschryving weinig woorden, maar over die geschiedenis weten de handgeschreven ‘Sententie’ en diverse verklaringen, te vinden in het Gelders Archief, veel te vertellen.Ga naar eindnoot20 In 1719 - Jan is 22 - wordt hij in Elst gepakt. Hij pronkte al te opzichtig met de kleren en de rijkdom die hij uit de kist van Claas Janssen had gestolen. Die diefstal had plaatsgevonden in Overijssel ‘op 't Lant van Vollenhoven’, in de boerderij van Goossen Lubberts, waar Jan en Claas als knecht werkten. Jan had de pech dat iemand uit de omgeving van Blokzijl Elst doorkruiste en hem herkende als de verdachte jongeman die zich uit de voeten had gemaakt. Tijdens het verhoor bekende Jan nog enkele andere diefstallen. Degenen die in Elst recht moesten wijzen, wisten niet goed wat een passende straf was: zij overwogen op een bepaald moment de doodstraf, want tegen ‘diverijen van domestiquen’ moest hard opgetreden worden. Boeren die tevreden waren over de tijd dat Jan bij hen als knecht gediend had, legden verklaringen af, die aan het dossier werden toegevoegd. Uiteindelijk werd Jan veroordeeld, ‘ter exempel’, tot zes jaar tuchthuis in Arnhem. Na zijn vrijlating verlegde Jan zijn werkterrein naar Holland. Bij tal van boeren diende hij als knecht en van zijn vrije tijd en avonden maakte hij gebruik om kraakjes te zetten. Bij geen enkele boer bleef Jan lang: de criminele loopbaan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vereiste mobiliteit. Bij de diefstallen, meestal op het platteland bij rijke boeren, kreeg Jan aanvankelijk assistentie van een ‘bovelandsche Jongen’, een jonge Duitser die inwoonde bij zijn broer Willem. Vanaf 1736 kreeg Jan hulp van zijn broers Willem en Barend, in wisselende combinatie en met wisselende rollen. De ene keer pleegde hij de inbraak met Barend, de andere keer met Willem, soms met beiden. Willem en Barend stonden ook wel eens op de uitkijk, soms dienden zij als tipgever en braken de broers in bij een boerderij waar de andere broer werkzaam was geweest. De Levens beschryving besteedt vele pagina's aan al die diefstallen. De terechtstelling van de Parijse moordenaar Antoine-François Derues op 6 mei 1777 werd op vergelijkbare wijze voltrokken als de executie van Jan van Santen op 13 november 1756. Collectie Archives Nationales de France
Op 14 januari 1753 liep het uit de hand. De drie broers hadden het gemunt op een boerenwoning ‘in de Wypoort, onder de Ambagte van Soeterwoude’, maar bij de uitvoering van de nachtelijke diefstal ging het mis toen Adrianus Immerseel, ‘een voorname Bouboer’, de dieven betrapte. Broer Barend trok als eerste zijn pistool, vuurde op de boer en sloeg hem er daarna zo hard mee op het hoofd dat het pistool brak. Om het handgemeen te beslissen pakte ook Jan zijn pistool, schoot de boer in zijn linkerzijde en sloeg hem ook met het pistool op het hoofd. Vervolgens sleepte de bende van drie de boer naar buiten, bond hem aan de karnmolen en verbrijzelde zijn hoofd. Ruim drie jaar later, in oktober 1756, werd Jan van Santen, die op dat moment in Polsbroekerdam in de Lopikerwaard woonde, gearresteerd vanwege een diefstal op 24 september, kort ervoor dus. Het ging om een gewelddadige inbraak in Lekkerland in de Alblasserwaard, bij Jan Ariensz. de Groot en Ariaantje de Groot. Een enorme buit. In Jans huis werden enkele gestolen goederen teruggevonden. Bij verhoren op 2, 6 en 7 oktober bekende Jan naar hartelust allerlei inbraken, van recente datum maar ook van lang geleden.Ga naar eindnoot21 Die loslippigheid had hem in 1719 al bijna de das omgedaan, nu helemaal. Toen hem bij het vierde verhoor gevraagd werd of hij nog meer op zijn geweten had, bekende hij de moord in Zoeterwoude.Ga naar eindnoot22 Terloops tekende Jan van Santen zo zijn doodvonnis. In de dagen die | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
volgden, kwam die moord in de verhoren niet ter sprake. Daarin kwamen vragen aan de orde die kennelijk voordien al opgesteld waren. Pas veertien dagen en drie verhoren later kreeg de bekentenis een vervolg. Tijdens het zevende, achtste en negende verhoor - van eind oktober tot en met begin november - ging het voornamelijk over de moord. Wat Jan bezielde om dit allemaal te vertellen? Dacht hij door eerlijkheid sympathie te wekken, zijn schuld te verkleinen? Of bracht de tortuur hem aan het spreken? Dat zou vreemd zijn, omdat in 1756, tijdens de eerste verhoren, iedere verdenking van moord ontbrak en er voor een tortuur dus geen aanleiding was. Ogenschijnlijk kostte het degenen die Jan verhoorden, nauwelijks moeite om hem aan het spreken te krijgen. Of had het recente Lekkerlands geweld de ondervragers in Zoeterwoudse richting gedreven? Liet Jan na weken gevangenschap, in het aangezicht van justitie, alle verweer varen? Zijn bekentenissen lijken intussen niet door schuldgevoel en berouw afgedwongen. Was Jan zwakbegaafd? Op het eerste gezicht lijkt het al niet zo slim van de jonge Jan om in 1719, kort na zijn greep in de kist van Claas Janssen, in Elst met het gestolen goed te pronken. In die gewoonte volhardde hij: op het moment van de arrestatie, die het einde van zijn loopbaan en leven inluidde, had hij de zojuist gestolen ‘Schoengespen mede nog in zyn Schoene’.Ga naar eindnoot23 Vergelijkend onderzoek leert dat het vaker gebeurde. Rovers probeerden met dure kleren en schoengespen anderen te overtuigen van hun welstand. Indertijd was Jan, die het ouderlijk huis al verlaten had, teruggekeerd naar Elst om de mensen daar te imponeren; ook in Polsbroekerveen wilde hij blijkbaar weer de gebraden haan uithangen. De leden van de ‘Grote Nederlandse Bende’, decennia later, leden aan die zelfde kwaal: met nieuwe, soms uit diefstal verworven kleren, hoopten zij de weg van sociale stijging in te kunnen slaan, door zich alvast uit te geven voor ‘grand seigneur’. Keurige kleding leidde vanzelf tot aanzien, was de gedachte.Ga naar eindnoot24 Tegelijkertijd zwegen zij beter dan Jan van Santen en herkregen meer dan eens, tegen alle schijn en alle verwachtingen in, de vrijheid. Van Jans lust tot bekennen hadden zij geen last. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bende ja of nee?De eerste vraag die hierboven is opgeworpen, is de vraag of Jan en zijn broers, de ‘Daltons van Elst’, aanspraak mogen maken op de eretitel ‘bende’. Als het criterium ‘meer dan vier personen’ is, voldoet de criminele equipe van Jan daar geen moment aan.Ga naar eindnoot25 Vergeleken met de ‘Grote Nederlandse Bende’ is die van Jan van Santen te klein om als bende te kunnen gelden. Egmond laat in haar boek zien dat de leden van de ‘Grote Nederlandse Bende’ soms in kleine, dan weer grotere groepen opereerden, maar altijd in grotere groepen dan die Van Santen op de been bracht. De ‘Grote Nederlandse Bende’ was in feite een optelsom van diverse bendes, die allerlei vertakkingen vertoonden. Om die reden spreekt zij liever van een ‘netwerk’ dan van bendes.Ga naar eindnoot26 En een ‘netwerk’ vormden de Van Santens natuurlijk wel. Uit de gedrukte en ongedrukte bronnen komt naar voren dat Jan van Santen vaak alleen opereerde, soms met een Duitse jongen of een van zijn broers en slechts in bijzondere gevallen als onderdeel van een Elsts kwartet. De kans bestaat natuurlijk dat Jan in zijn bekentenissen het aantal diefstallen en de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
omvang ervan minimaliseerde, anderen dekte en het aantal betrokkenen klein hield, maar bij wat hij wél bekende, was hij zo gul met het noemen van betrokken familieleden en helers, dat er weinig reden is te denken dat zijn equipe groter was. Hoorden de helers bij de kring van Jan van Santen? In de Leevens beschryving is vijf keer sprake van heling: vier keer in Rotterdam, een keer in Delft. In Rotterdam was de heler twee keer een zilversmid - de ene woonde op de Kaasmarkt, de andere op de Hoogstraat -; daarnaast boden de lokale Bank van Lening en een ‘Uytdraagster op de Luyzemarkt’ uitkomst. In Delft, op de Markt, was het ook een zilversmid die voor gestolen goed contanten uitkeerde.Ga naar eindnoot27 Het heeft er alle schijn van dat zilversmeden en ‘uitdraagsters’ tot de infrastructuur van de misdaad behoorden en ook wel tot het netwerk, maar in strikte zin geen leden van een bende waren. Het verschil in omvang tussen de ‘Grote Nederlandse’ en de kleine Elstse is evident, maar er zijn toch enkele interessante overeenkomsten. De voortdurend wisselende samenstelling van de roversequipe is iets wat bij beide treft. Aanvankelijk lijkt Jan van Santen een solist, vervolgens krijgt hij hulp van een Duitse jongen, na verloop van tijd schakelt hij steeds vaker zijn broers en zijn neefje in, maar wie van de familieleden meegaat, verschilt van geval tot geval. De ‘Grote Nederlandse Bende’ bestond voor een belangrijk deel uit joodse rovers. Zij stonden buiten de stedelijke orde en beschikten over internationale netwerken, waarin behalve rovers ook ‘baldovers’ (tipgevers), helers en herbergiers participeerden. Voor de christelijke of vooral niet-joodse rovers gold wat anders: zij beschikten niet over een dergelijk internationaal netwerk en waren in veel opzichten aangewezen op familie. Die bood hun de grootste veiligheid. De leiders van de ‘Grote Nederlandse’ waren de tweelingbroers Jan en Frans Bosbeeck; prominente leden waren ook de broers Andries en Jan Jaspers. De beroepsachtergrond van de christelijke en joodse rovers verschilde. Hoewel bijna alle rovers - en ook niet-rovers - kleine ambachten en handelsactiviteiten combineerden of op elkaar lieten volgen, dwongen de beroepsbeperkingen de joodse rovers vaak tot ambulant werk (speellieden, dansmeesters, toverlantaarnvertoners). Christenen waren vaak actief (geweest) in ambachten, de agrarische sector, het leger. Als uitvalsbasis voor een dievencarrière was het agrarisch bedrijf, waarin landarbeiders regelmatig van werkgever wisselen, bijzonder geschikt.Ga naar eindnoot28 In een aantal opzichten past Jan van Santen dus in het profiel van de niet-joodse leden van de ‘Grote Nederlandse Bende’: medeplichtigen vond hij in de familiekring en hij was van jongs af aan werkzaam als boerenknecht. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Misdaad en de staat van het landJans loopbaan in het stelen loopt van 1719 tot en met 1756. Twee keer liep hij tussentijds tegen de lamp: in 1719 in zijn geboorteplaats en in augustus 1755, toen hij ‘in een kwaade Reuk’ raakte en door de ‘Mans Mannen van de Leckerkerk en Zuydbroek’, ‘voor al zyn Leeven’ gebannen werd ‘uyt den Lande van Holland en Westfriesland’.Ga naar eindnoot29 Vermoedelijk is die verbanning een gevolg van een hooglopende ruzie in Lekkerkerk. Hoewel een directe relatie tussen de criminele activiteiten en de verbanning ontbreekt, vestigde de verbanning wel allerlei achterdochtige ogen op Jan. Hij trok zich niets aan van de verbanning: al in september 1756 was hij met broer Willem aan het stelen in Lekkerland, waarbij hij zich blijkbaar niet realiseerde dat hij er onder een vergrootglas lag. Kort na de diefstal in Lek- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kerland ging het definitief mis, voor Jan en Willem. Broer Barend en diens zoon Jan, beiden genoemd in de verhoren en in de Leevens beschryving, schijnen de dans te zijn ontsprongen. Het is niet moeilijk te raden dat zij, gealarmeerd door het nieuws over hun broers en ooms, probeerden zo snel mogelijk Holland te verlaten, zo ver mogelijk weg en liefst met nieuwe namen. Die periode 1719-1756 is te lang om een verband met bijvoorbeeld het einde van de Spaanse Successieoorlog of met het Tweede Stadhouderloze Tijdperk te zien. Misschien is zo'n verband tussen oorlogseinde en bendevorming ook alleen geldig voor bendes die wat groter zijn dan die van de drie van Elst. Het lijkt erop dat de gebroeders Van Santen van meet af aan als boerenknechten werkzaam waren en dus niet in het Staatse of een ander leger gevechtservaring en zwerflust hadden opgedaan. Jan van Santen had het bij zijn dieverijen vooral gemunt op boeren, in het bijzonder die in de rijke rurale gebieden in de omgeving van Leiden, Rotterdam, Delft en Gouda. Het ging veelal om boerderijen die welvarend oogden en weinig vast personeel herbergden. Dat hadden de broers dan vooraf geconstateerd: bij berovingen door Jan en Willem diende Barend bijvoorbeeld als ‘Spioen of aanwyzer’.Ga naar eindnoot30 Boeren maakten veel gebruik van seizoensarbeiders en losse krachten. Dat zorgde ervoor dat er volk rondtrok en arbeiders zich bij boerderijen meldden met de vraag of er werk was. Ook handelaren gingen van boerderij naar boerderij, met hun almanakken, geneesmiddelen en andere koopwaar. Er was op het platteland zoveel volk onderweg, dat ‘spionage’ niet opviel. Bij nachtelijke diefstallen stuitten de Van Santen-broers zelden op verweer. Als zij overdag hun slag sloegen, letten ze op de tijd: in de zomer van 1736 bijvoorbeeld wachtten Jan en Barend tot het werkvolk, ‘des morgens omtrent vier Uuren’, ‘Landinwaards in gegaan waaren om haar Beesten te Melken’, om vervolgens ‘eene Boere Wooning’, waarvan de deur open stond, binnen te gaan.Ga naar eindnoot31 Van dat ochtendritme moeten ze vooraf hebben geweten. In de boerderijen vonden de broers heel wat geld en goederen, wat de juistheid van hun criminele intuïtie bevestigde: veel boeren waren rijk. In de jaren na zijn Arnhemse detentie richtte Jan zich bij zijn boerderijenbezoek in het begin op een ‘Party Peekelspek’, een koperen melkketel en ‘stukken Runtvlees’, maar al snel ging het om zilverwerk, dure kleren en contanten. Jan en zijn broers wisten dat de boeren bij wie zij werkten, goed in de slappe was zaten. Zij kenden de weg naar de bewaarplaatsen van de rijkdommen. Wat in de geschiedenis van het banditisme vaak als motief wordt genoemd - honger of armoede - lijkt hier geen rol van betekenis te spelen. De Van Santens lijken vooral gemotiveerd door het verlangen in die rijkdom te delen. Het is denkbaar dat de bronnen, beheerd door de bestuurders van de stad, hier openbaren wat zij wensen te openbaren. Veelzeggend in dit verband is de korte passage over de jonge Duitser, ‘de bovelandsche Jongen’, die zich door Jan liet aanwerven. In de Leevens beschryving staat dat hij ‘gelyk menig bovelander tot de hebzugt besmet bevonden werd, menende wanneer zy uit haar Land trekken, de straaten hier met Goud belegt zyn’.Ga naar eindnoot32 Hebzucht, dat was de verklaring van diefstal die het meest voor de hand lag en het gemakkelijkst ingang vond. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Platteland versus stadOf er in de jaren van Jans roverijen van politieke instabiliteit sprake was? Het is niet moeilijk om in het omvangrijke tijdvak 1719-1756 jaren te vinden waarin | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de Republiek wankelde en de economische stagnatie een uitweg vond in collectieve angsten. Zo rond 1730 was er vrees vanwege de paalworm, angst voor sodomie, voor vrijmetselaars en voor een katholieke greep naar de macht, in 1747 stonden de Fransen aan de grenzen en leek het vaderland verloren. De meeste van die angsten gingen voorbij en lijken de stabiliteit van het land niet beslissend aangetast te hebben. Belangrijker is hier de tegenstelling tussen stad en platteland. Terwijl de agrarische sector jaren van voorspoed kende, groeiden de onvrede en armoede in de steden. De gebroeders Van Santen kenden het platteland, ze werkten er en richtten zich bij hun expedities vooral op dat platteland. Slechts twee keer pleegden zij een inbraak in de stad, beide keren in Weesp. In 1740 maakten zij gebruik van de plaatselijke paardenmarkt om er op advies van Barend, de ‘aanbrenger’, op klaarlichte dag een huis in de ‘Agter straat’ binnen te gaan. Een paar maanden later sloegen zij elders in de stad andermaal hun slag.Ga naar eindnoot33 Het is niet moeilijk te raden waarom zij het platteland verkozen als werkterrein: het was veiliger. In steden was de sociale controle groter: iedere stad kon beschikken over mannen die toezagen op de orde, de meeste steden hadden onder het stadhuis een gevang ingericht. Op het platteland, buiten de stadsmuren, wemelde het van rondtrekkend volk. Wie kwaad wilde, was snel uit zicht. Bovendien, in een stadje als Weesp en bij veel boerderijen stond de deur open en waren de kastladen ‘ongeslote’.Ga naar eindnoot34 Van het onderling vertrouwen dat daar blijkbaar heerste, maakte Jan van Santen misbruik. Niet zonder reden wezen de slachtoffers, in hun vertrouwen bedrogen, met een beschuldigende vinger naar de stad. Wat zij op dat moment niet wisten, maar mogelijk bevroedden en nadien aan de weet kwamen, was dat wat op het platteland geroofd was in de stad te gelde werd gemaakt. Daar woonden de helers. Uit het onderzoek naar de ‘Grote Nederlandse Bende’, maar ook uit het onderzoek naar de bende van Jaco en die van Gerrit Rubon alias Gerrit de Koe, blijkt dat de meeste bendeleden in grote steden als Amsterdam en Rotterdam hun toevlucht zochten. Dat gold niet voor Jan van Santen, die naar eigen zeggen ruim 25 jaar in Lekkerkerk woonde en na zijn verbanning uitweek naar Polsbroekerdam. Misschien hangt zijn ‘gemakkelijke’ arrestatie in 1756 daarmee ook samen: in Lekkerkerk en Polsbroekerdam kon je niet onderduiken. Dat degenen die zich op het platteland schuldig hadden gemaakt aan diefstal en doodslag vrijuit konden gaan, weten de mensen van het platteland aan stedelijke laksheid. De landelijke gebieden waarin de Van Santens hun misdaden pleegden, vielen onder de jurisdicties van Rijnland en Schieland, die hun zetel in Leiden en Rotterdam hadden. De vijandige, anti-stedelijke sentimenten bleven in de steden niet onopgemerkt. In zijn eerste verhoor, op 2 oktober, toen de kwestie zich nog beperkte tot de verdenking van diefstal in Lekkerland, vertelde Jan dat zijn broer Willem ‘aen de Rotte Buijte’ woonde. Die werd per ommegaande in Schieland gearresteerd. Op 5 oktober vroegen baljuw, schepenen en de ‘Mannen van den Hove en Hogevierschaare van Schieland’ aan hun collega's in Gouda of zij de medeplichtige Jan van Santen naar Rotterdam wilden sturen. Gouda weigerde, zoals Gouda ook nee zei tegen het zwaarwegender verzoek van de Rijnlandse collega's in Leiden. Dat verzoek dateert van 19 oktober. Een paar dagen ervoor, op 13 oktober in Gouda, had Jan, haast tussen neus en lippen door, de moord op de Zoeterwoudse boer | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bekend. Die moord viel binnen de jurisdictie van Rijnland en als de moord op de Zoeterwoudse boer ergens bestraft moest worden, dan toch in Leiden, zo luidde de argumentatie.Ga naar eindnoot35 De Rijnlandse brief maakt ten overvloede duidelijk waarom iedereen zo begerig was om Jan van Santen te berechten. De zo talrijke diefstallen ‘in het hart der Provincie’, met veel geweld en zelfs doodslag, verscherpten de tegenstellingen tussen platteland en stad. Op het platteland was intussen een vijandige stemming ontstaan. De justitie was ‘het onschuldig voorwerp van de Laster der onkundigste en onbescheijdenste yveraars uijt de gemeenten’. Er klonken beschuldigingen van ‘Nonchalance, quade directie’ en andere ‘grovere ondeugden’. Het gerucht deed de ronde dat ‘de Administratie van het regt zoude zyn verspert’,Ga naar eindnoot36 dat het recht zijn beloop niet kreeg. De stedelijke bestuurders was er veel aan gelegen om die indruk van ontoereikende daadkracht te bestrijden. De schepenen en burgemeesters van Gouda gaven opdracht om de stoelen van de macht voor het raam in gereedheid te brengen, opdat de heren niets van de executie hoefden te missen, maar vooral om de verwachte grote aantallen toeschouwers, ook boeren en buitenlui, duidelijk te maken dat zij de ‘landslieden’ niet aan hun lot overlieten en als het moest misdaden tegen die ‘landslieden’ genadeloos straften. Misschien is het zo dat bendevorming gedijde bij vrede én politieke onrust. Bij Jan van Santen zijn de criminele activiteiten echter geen gevolg van politieke onrust, maar juist een oorzaak van maatschappelijke onrust. Die maatschappelijke onrust kon natuurlijk gepolitiseerd raken, maar in de jaren dat Van Santen actief was, bleef dat uit. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Jan van Santen bijzonderToen Jan van Santen die zaterdag in Gouda op het kruis lag, brak scherprechter Jan Diepenbroek zijn leden, ‘van onderen op, langzaam’. Hij werd geradbraakt. Daarna schoot Diepenbroek de geradbraakte Jan in zijn rechterzijde, met hetzelfde pistool waarmee deze de Zoeterwoudse boer had beschoten. Vervolgens verbrijzelde de beul met dat pistool het hoofd van Van Santen, waarna hij het afkapte. Buiten de stad kreeg het hoofd een plaats op ‘een spil, en een houten Machine, als een Pistool daar boven’. Dat alles, zo herhaalden de schepenen in de beschrijving van de executie, ‘anderen ten Exempel’. Dat executies bedoeld waren om anderen af te schrikken, is geen nieuws en het maakt de executie van Jan van Santen dan ook niet tot een buitengewone gebeurtenis. Dat was het blijkbaar wel: de Sententie, waarin een overzicht van de strafbare feiten en het vonnis te vinden was, werd gedrukt en herdrukt, een Levens beschryving kwam uit en in de voorname Jaerboeken werd een en ander geboekstaafd als een memorabele gebeurtenis in de geschiedenis van het land. Op de terechtstelling van Jan volgde bovendien die van zijn broer Willem. Aan zijn broer werd geen biografie gewijd, maar wel een liedje. Waarom al die aandacht? Een nadere beschouwing van de Leevens beschryving werpt misschien licht op het bijzonder karakter van de geschiedenis van Jan van Santen. Het is duidelijk dat van de in de Sententie verzamelde, in chronologische orde gepresenteerde gegevens door de schrijver van de Leevens beschryving een verhaal wordt gemaakt, waarbij narratieve procedés gevolgd worden. Dat begint al in de ‘Voorreden’, waarin wordt beweerd dat in de biografie ‘geen vercierde grollen en verdichtzels te vinden zyn’.Ga naar eindnoot37 Dergelijke verklaringen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van authenticiteit behoren tot het instrumentarium van de schrijvers van ware en gefabuleerde geschiedenissen, maar ontbreken in gerechtelijke sententies. Die leggen de ten laste gelegde overtredingen en het reeds uitgevoerde oordeel vast. Er hoeft niemand meer overtuigd te worden. Dat is anders in de Leevens beschryving, die op een algemener schare lezers mikt. Op de eerste bladzijde plaatst de schrijver Van Santens verhaal in een traditie van criminele biografieën. Het gaat daarbij om de geschiedenissen van ‘den aller-befaamdste Cartouche, Jaco, Colonel Jac &c, en [...] den onlangs binnen Valence ge-executeerden Louis Mandryn’.Ga naar eindnoot38 Met zijn verwijzing naar de Franse bandiet Mandrin, wiens leden op 26 mei 1755 op het rad gebroken waren, was de auteur behoorlijk bij de tijd. Cartouche en Jaco, zij waren dan wel legendarisch en hun verhalen behielden langdurige bekendheid, maar ze hadden echt geleefd. Colonel Jack, de hoofdpersoon uit de gelijknamige roman die Daniel Defoe in 1722 publiceerde en in 1729 een Nederlandse vertaling beleefde, had niet echt bestaan. In de opsomming van de schurken van de achttiende eeuw raakten zo feit en fictie met elkaar vermengd, al zal het voor de lezer vermoedelijk niet veel hebben uitgemaakt. Iets soortgelijks deed zich voor in de reisbeschrijvingen van deze tijd, die zich kenmerkten door een ‘osmose van authentiek en imaginair’. Over het werk van Defoe heette het: ‘He made fiction seem like truth and truth like fiction’.Ga naar eindnoot39 De schrijver van de Leevens beschryving doet er verder veel aan om de misdaden van Jan van Santen meer orde te geven dan die van de chronologie alleen. Hij voorziet de biografie ook van voortekens. Zo etaleren Jan en zijn broers al in hun jonge jaren ‘eene tegenstrevigen Aart, een wrevelig humeur, en eene begeerlykheid’, die ‘een kwaat einde’ beloofden.Ga naar eindnoot40 De misdaden, in de Sententie nog goeddeels nevenschikkend, krijgen nu niet alleen de ordening ‘van kwaad tot erger’, maar ook een beoordeling door God: de ‘wanbedryven’ groeiden aan ‘in God tergende gruweldaden, die tot den Hemel om Wraak riepen’.Ga naar eindnoot41 Opmerkelijk is verder het gebruik van spreekwoorden in zowel de Leevens beschryving als in de Jaerboeken: ‘den Bal loopt zo lang tot dat hy ten eynden is’ en ‘De Kruik, zegt ons oude spreekwoord, gaet zoo lang te water tot dat zy breekt’.Ga naar eindnoot42 In deze wijsheden wordt een comfortabel, geruststellend en volks wereldbeeld gerepresenteerd, dat vermoedelijk aansloot bij dat van de lezers.Ga naar eindnoot43 Deze ‘verliteraturing’ van juridische gegevens maakt van de geschiedenis van Jan van Santen een bijzonder verhaal, maar de vraag naar het waarom is daarmee niet beantwoord. Er dienen zich enkele mogelijkheden aan. Was het de ernst van de bedreven misdaden? Was het de verbreking van de ban die Jan van Santen zwaar werd aangerekend? Was het hun niet-Hollandse komaf?Ga naar eindnoot44 De Rotterdamse tuinrover Robbert de Roos kwam zelfs uit Wesel, maar hij had geen moord gepleegd. Van Jans overtreding van de ban wordt geen grote zaak gemaakt. De briefwisseling van het gerecht in Gouda met de collega's in Leiden en Rotterdam maakt duidelijk dat de kritiek van het platteland tot groeiend ongemak in de steden leidde. De moord in Zoeterwoude bleef ruim drie jaar onopgelost en met een zekere overdrijving beweerden boeren dat het de heren in de stad niet veel kon schelen. In Gouda, Rotterdam en Leiden brandden de burgemeesters en schepenen daarom van verlangen om aan iedereen, in het bijzonder aan de boeren in de omgeving, te laten zien dat zij krachtig optraden tegen dergelijke misdaden. In Gouda liet men zich de executie van Jan van Santen niet afpakken. Rotterdam had Willem. En Leiden? In Leiden verscheen de Leevens beschryving, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
daar kende de bevolking niet de genoegdoening van een executie, maar wel de beschrijving ervan. In die Leevens beschryving zijn diverse bewijzen van bestuurlijke flinkheid te vinden. Bijvoorbeeld in het commentaar op de gevangenisstraf die Van Santen in zijn jonge jaren kreeg opgelegd: Hoe zeer ook de inzigt van den Rechter mag zyn en een Roemwaardige daat is, om misdadigers voor eenige jaaren, in eenige Tugthuyzen te Confineren, tot verbetering van hunne voorgaande fylen, zo leerd de ondervinding, dat het zelve eer tot een oplegging van Pracktyk, en tot verdre en veel ergerlyke levens aanlyding geeft.Ga naar eindnoot45 Volgens de Leevens beschryving haalde zo'n tuchthuisstraf weinig uit. De ‘ondervinding’ leerde dat het vaak juist averechts werkte: misdadigers verbeterden er niet, maar verergerden. In de tekst is nog een andere ‘ondervinding’ te vinden: de opvatting dat een crimineel onverbeterlijk is, niet tot inkeer komt, maar zich juist van kwaad tot erger ontwikkelt. Die kennis put de schrijver uit de levens van ‘andere Rovers en Moordenaars’: hoe groter den geroofden Buyt, hoe meerder, Groter en Bozer stukken zy ter Uytvoer bragten, en dus daar door zo veel te eer na hunne eindens snellen, om 't eeniger tyd Loon na Werken te ontfangen.Ga naar eindnoot46 Zo is er andermaal een ‘ondervinding’, nu aangevuld met de stelling dat ‘een Dief die Huysbraak doet, [...] te gelyk voor een Moordenaar gehouden’ wordt.Ga naar eindnoot47 De beeldvorming van de gevangenis als hogeschool van de misdaad en die van de misdadiger als iemand die zich niet laat corrigeren en tot steeds groter kwaad vervalt, is er ook nu nog. Die beelden en de ‘ondervinding’ die daaraan voeding geeft, blijken hardnekkig. In de Leevens beschryving staan die beelden en ervaringen in dienst van het pleidooi voor het gemakkelijker opleggen van de doodstraf. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
KatharsisTot die doodstraf kwam het uiteindelijk in Gouda en Rotterdam. Het justitieel toneelstuk beoogde een katharsis: met de executie hoopte men de maatschappelijke onvrede weg te masseren. Het toneelstuk werd heropgevoerd in de gedrukte Sententie, de Leevens beschryving en in de Jaerboeken, zodat ook de afwezigen aanwezig konden zijn. De belangrijkste functie die de executie blijkens het vonnis had, was om ‘anderen ten Exempel en Afschrik’ te dienen, maar wie de Sententie en de Leevens beschryving bekijkt, ziet dat daarmee geen genoegen genomen werd. Dat executies beogen de aanwezigen een voorbeeld te stellen en tot braafheid en inkeer te brengen, dat lees je steeds weer. De executie, de Sententie en de Leevens beschryving laten zien dat de straf wil ‘spiegelen’. In dubbel opzicht. Natuurlijk wil de executie de omstanders in de eerste plaats een spiegel voorhouden: dit gebeurt er met je als je je gedraagt als Jan van Santen. Diens leven en dood zijn zo een eigentijds exempel. De executie in Gouda wil echter meer dan dat: de straf weerspiegelt de misdaad. Oog om oog, tand om tand, dat is de richtlijn. De straf spiegelt en imiteert | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de misdaad zelfs: wat Jan van Santen de ongelukkige boer in Zoeterwoude liet ondergaan, moet hij nu zelf ondergaan. Tot in details. De straf wordt zo een wraakoefening die publiek sadisme bevredigt en collectieve angst bestrijdt. Op het platteland was die angst in de voorbije jaren zo gegroeid, dat de overheid zich uitte in ‘overstatements’.
De buitengewone aandacht voor het misdadig leven en de terechtstelling van Jan van Santen komt naar voren in de bijzonder wrede en theatrale executie en in de geschriften die aan hem gewijd werden. De Sententie en de Leevens beschryving herhaalden op papier het toneelstuk dat in Gouda opgevoerd was. De Leevens beschryving deed meer: de schrijver verliteratuurde de geschiedenis en gebruikte het verhaal om grotere strengheid in straffen te bepleiten. Al die aandacht op het podium van Gouda en op het papier had de bedoeling om de onrust op het platteland te bestrijden. Op het platteland vertegenwoordigden de boeren de nieuwe welvaart en zij lieten zich niet meer mismoedig met een kluitje in het riet sturen. Zeker niet door de stad. Om bij de boeren en burgers een goede indruk te geven, presenteerden de stadsbestuurders zich als rechtlijnige en meedogenloze crime fighters. |
|