Vlaanderen
Na de Franse Revolutie kwam de Vlaamse kantproductie echt goed op gang, ten koste van de Franse.
Van kloskant werden zowel eenvoudige strookjes voor mutsen als ingewikkelde patronen voor jabots en manchetten gemaakt. Binche-kant, in Antwerpen geklost, had een dichte achtergrond van spinnetjes. Eerder in de eeuw, in de Régence- en Rococotijd, was binche de belangrijkste kantsoort.
Kant uit Vlaanderen werd met de naam Flandres aangeduid. Vaak waren het geschulpte stroken, aan kragen en manchetten gezet, zoals op het schilderij van Johannes Cornelisz Verspronck, Meisje met blauwe jurk (1641), dat in het Rijksmuseum wordt bewaard. Flandres werd ook wel Trolle-kant genoemd. Het is niet duidelijk waarom. Misschien wegens de dikke draden die men gebruikte: die werden in het Vlaams ‘drollen’ genoemd. Maar het woord kon ook van ‘trolies’ (tralies) zijn afgeleid: de achtergrondmaas was immers vierkant en leek op tralies.
Kant uit Mechelen was zeer kostbaar. Kenmerkend was een dikke draad rond het ornament, dat in linnenslag was gewerkt. De breedte van de stroken was vijftien centimeter. De techniek was erg ingewikkeld en dus tijdrovend, omdat er veel klossen voor nodig waren. Kant uit Lille (Rijsel) is in de achttiende eeuw ontstaan. Het is op dezelfde manier gemaakt als Blonde, maar is veel grover en van linnen.