Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 41
(2018)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 139]
| |
De bouwlustigheid van Nicolaas Listingh
| |
[pagina 140]
| |
Kerken en torens doen het goed in die virtuele nevenstad. De Sint Willibrordus buiten de veste werd door architect Pierre Cuypers rond 1870 ontworpen als een neogotische hyperkathedraal met zeven torens. De daadwerkelijk gebouwde en inmiddels al weer gesloopte kerk was niet meer dan een flauwe afspiegeling van het exuberante ontwerp. Geldgebrek en protestantse benepenheid verklaren het verschil tussen droom en werkelijkheid. Ruim twee eeuwen eerder, in 1645, bedachten de vroede vaderen van Amsterdam een toren voor de Nieuwe Kerk, die de hoogste van de Republiek moest worden - hoger dan de Utrechtse Domtoren van 112 meter. Aan de westzijde van de kerk werden 6363 palen geheid, maar door ruziënde bestuurders kwam de superlatief van de hoogbouw amper boven het maaiveld uit. De toren ad maiorem Dei gloriam legde het af tegen het nieuwe stadhuis, dat tot meerdere eer en glorie van Amsterdam vlak naast de kerk werd gebouwd. Twee gelijktijdige megaprojecten gingen de draagkracht van de stad te boven en de kerkelijke aspiraties moesten wijken voor de wereldlijke. De koopman won het weer eens van de dominee.Ga naar eind1 In de stad van de verbeelding had ook een megalomaan godshuis moeten verrijzen op de Botermarkt, het huidige Rembrandtplein. Nicolaas Listingh (1630-1705) ontwierp een koepelkerk van negentig meter hoogte en spande zich jarenlang in om zijn geesteskind te verwerkelijken. Na de mislukte torenbouw van de Nieuwe Kerk had zijn drietrapsbasiliek de Amsterdamse skyline moeten bepalen. Listingh had zijn wolkenkrabbende vingerwijzing naar de hemel gesitueerd aan de oostzijde van het plein, zo'n veertig meter achter de plek waar nu het standbeeld van Rembrandt en de daaraan toegevoegde bronzen figuren uit de Nachtwacht staan. Deze amateur-architect heeft meer onuitgevoerde ontwerpen op zijn naam staan; hij is rond 1700 bij uitstek de bouwmeester van het ongebouwde. | |
Kerkmeester en liefhebberNicolaas Listingh werd in 1630 geboren als zoon van een welvarende kruidenier in de Langebrugsteeg.Ga naar eind2 Hij trad niet in de voetsporen van zijn vader, maar werd notaris en advocaat - voor het eerste volstond een praktijkopleiding, het tweede impliceerde een promotie aan een juridische faculteit. In 1658, aan het begin van zijn loopbaan, trad hij op als notaris voor de inmiddels failliete Rembrandt van Rijn en ook in de jaren daarna vervaardigde hij een aantal aktes voor de schilder en diens gezinsleden.Ga naar eind3 In 1660 promoveerde hij aan de universiteit van Leiden op een juridisch proefschrift.Ga naar eind4 Drie jaar later trouwde hij met Geertruyt, een dochter van de regent Hendrick Dircksz Spiegel. Zijn schoonvader was in 1663 voor de derde keer burgemeester en leeft onbegrepen voort als de naamgever van de in dat jaar gegraven Spiegelgracht. Dankzij zijn huwelijk leek Listingh toegang te verkrijgen tot de bestuurlijke vleespotten van Amsterdam, maar dat viel tegen. In de slangenkuil van de plaatselijke politiek werd Hendrick Spiegel in 1666 terzijde geschoven door Gillis Valckenier, die destijds en zeker na 1672 het hoofdstedelijke bestuur naar zijn hand zette. Kort na het huwelijk bezorgde Spiegel zijn schoonzoon het eervolle maar weinig lucratieve ambt van kerkmeester van de Oude Kerk. Meer dan veertig jaar, tot zijn dood in 1705, bleef Listingh kerkmeester. Verder dan dat zou hij het in bestuurlijk opzicht niet brengen en na verloop van tijd deed hij daarvoor ook geen moeite meer. Zijn gebrek aan politieke ambitie had misschien te | |
[pagina 141]
| |
maken met het ooggetuigeverslag van de moord op de gebroeders De Witt, dat hem in augustus 1672, heet van de naald, werd toegestuurd. Het kantoor van zijn Haagse vriend en collega Adriaen Copmoijer was gevestigd tegenover de Gevangenpoort, de plaats van de slachtpartij. Diens brief, geschreven tijdens de gebeurtenissen, is een uniek verslag van het drama.Ga naar eind5 Zeedwingers bestand tegen de ‘alderwreetste baarren’, met drijfbalken om de golfslag te breken. Ze zouden het land voorgoed bevrijden van ‘de alles overweldigende en verbreeckende Kracht des Oceaans’. Ontwerp van Nicolaas Listingh (1702). De gravure is van Daniël Stoopendaal, de golven werden getekend door de zeeschilder Ludolf Bakhuizen. Collectie UvA, Bijzondere Collecties: HB-KZL 107.09.23
Aanvankelijk woonden Nicolaas en Geertruyt in zijn ouderlijk huis in de Langebrugsteeg, waar hij ook zijn praktijk uitoefende. In 1668 verhuisden ze naar Herengracht 179, ter hoogte van de kruising met de Leliegracht. Hendrick Spiegel was een jaar tevoren overleden en waarschijnlijk werd het grachtenpand aangekocht mede dankzij het erfdeel van Geertruyt. Het huwelijk bleef kinderloos. Listingh behoorde niet tot de bestuurlijke elite, maar wel tot de welgestelde notabelen van de stad. Na 1683 zijn er geen notariële akten van zijn hand bekend.Ga naar eind6 Waarschijnlijk had hij tegen die tijd zijn schaapjes min of meer op het droge, hoewel hij zijn advocatenpraktijk tot in de jaren negentig voortzette. In ieder geval slokte zijn beroep niet al zijn tijd op en kon hij zich volop wijden aan zijn liefhebberijen. Hij verzamelde tekeningen, prenten en boeken, vooral op het gebied van architectuur. In de omschrijving van de bibliotheek die na zijn dood werd geveild is sprake van ‘veel ingebonde werken van Italiaense, Franse en andere voorname gebouwen, Architectuur, Perspectief &c., Boeken van groote Meesters, Printen van Italiaense, Franse, Hoog- en Nederduytse Meesters, geleerde mannen &c’. Uit de boedelinventaris die na zijn overlijden werd opgemaakt blijkt dat hij ook een grote verzameling gouden en zilveren pen- | |
[pagina 142]
| |
ningen en medailles bezat, evenals een collectie porselein en een aanzienlijke hoeveelheid schilderijen.Ga naar eind7 De advocaat ontwikkelde zich tot een verzamelaar en kunstminnaar, een ‘amateur’ in de oorspronkelijke zin van het woord. ‘Afbeeldinge van een fraaye Coupel-kerk, uytgevonden door Mr. Nicolaas Listing, Advokaat, om op de Booter-markt alhier geplaatst te worden; beneffens de geheele Bootermarkt, en alle de om-leggende Huysen’. Gravure (1695/1700) van Daniël Stoopendaal, naderhand verschenen in Isaäc le Long, Historische beschryvinge van de reformatie der stadt Amsterdam (1729).
Collectie Stadsarchief Amsterdam: 010097016156 Zijn liefde voor de bouwkunst kwam tot uitdrukking in zijn gedroomde koepelkerk voor de Botermarkt, waaraan hij vanaf 1684 zo'n tien jaar werkte. Listingh was een vaardig tekenaar en de nauwkeurige tekeningen waarin hij het ontwerp uitwerkte, waren van zijn eigen hand. Misschien bestond er een verband tussen zijn bouwkundige hobby en zijn kerkmeesterschap. In die hoedanigheid was hij verantwoordelijk voor de aanschaf van twee door Emanuel de | |
[pagina 143]
| |
Witte geschilderde interieurs van de Oude Kerk, waarvan het ene tegenwoordig in de kerkmeesterskamer en het andere in het Amsterdam Museum hangt.Ga naar eind8 De verstilde ruimtelijke bekoring van het werk van De Witte, die de Oude Kerk herhaaldelijk schilderde, sluit aan bij de architectonische aspiraties van Listingh. Zijn bouwkundige ontwerpen zijn prozaïsche analogieën van diens schilderijen. | |
Opluistering van de BurgerzaalAfgezien van de koepelkerk trad Listingh rond 1700 in de openbaarheid met twee andere bouwkundige projecten die evenmin tot uitvoering kwamen. In de | |
[pagina 144]
| |
eerste plaats bemoeide hij zich met de Burgerzaal van het stadhuis op de Dam. Vondels ‘achtste wereldwonder’, dat een halve eeuw eerder de torenbouw van de Nieuwe Kerk had verijdeld, bleek last te hebben van lekkage. In 1698 werd vastgesteld dat de dakconstructie boven de Burgerzaal grotendeels verrot was en vervangen moest worden. Listingh had in april 1699 een onderhoud met de regerende burgemeesters, waarin hij zijn visie op het probleem uiteenzette. Volgens hem was het niet nodig de gehele kap te vervangen en kon men van de nood de deugd maken. In de dakconstructie konden een ruime koepel en twee grote erkers worden aangebracht, die de lichtinval zouden verbeteren en aldus de luister van de zaal aanmerkelijk zouden verhogen.Ga naar eind9 Listingh bood aan zijn ideeën op eigen kosten uit te werken in houten schaalmodellen, een voorstel dat door de burgemeesters gaarne werd aanvaard. Acht weken later kon de bouwlustige knutselaar twee grote maquettes laten zien, de ene met een koepel en twee erkers en de andere zonder. Helaas, de burgemeesters hadden inmiddels hun belangstelling voor zijn plannen verloren en namen niet eens de moeite om zijn schaalmodellen te komen bekijken. Ze hadden bij nader inzien meer vertrouwen in de dakconstructie die was ontworpen door de stadsmeestertimmerman en zijn collega's. Listingh was overtuigd van de superioriteit van zijn ontwerp en probeerde door middel van een publicatie alsnog zijn gelijk te halen. Hij maakte gedetailleerde tekeningen van de door hem bedachte dakconstructie en decoraties, en liet die in het koper brengen. Vermoedelijk werden ze gegraveerd door Pieter Schenk I, die in 1701 ook optrad als uitgever van de Nette prent-verbeeldingen vande twee kloecke houte modelle, inde maandt juny 1699 vervaardigt. Volgens de lange ondertitel openbaarden de prenten ‘het middel, tottet nog goet-maaken en lange jaaren staande houden van het schoone en kostelyke dak over de grootte saal van het stadthuys tot Amsterdam’. In gebonden vorm was dat een prentenboek met zes fraaie dubbelbladige gravures op groot-folio formaat, die Listingh een lieve duit moeten hebben gekost. De enorme prenten werden ook opgehangen in een toonkast in de Beurs op het Rokin, met de bedoeling een zo breed mogelijk publiek te bereiken. Ze hadden wervende onderschriften als ‘Wat cieraat en nut dese beide en hooge ligten op die kostelijke saal en elders souden geven’ en ‘Welk een heerlijk perspectief het soude sijn, dit vermaakte saal-dak van de eynden in te sien’. De verleidelijke reclame mocht niet baten: het dak van de Burgerzaal werd verbouwd volgens de sobere plannen van de stadsmeestertimmerman. Van Listinghs bemoeienis met de Burgerzaal resteert slechts het grafische hoogstandje van zijn artist's impressions. | |
Onbreekbare dijkenHetzelfde kan worden gezegd van zijn bemoeienis met de Diemerdijk, die in 1701 zware stormschade had opgelopen en in april van het volgende jaar voor de zoveelste keer doorbrak. De overstroming van de laaggelegen landerijen ten oosten van Amsterdam deed de ruim zeventigjarige Listingh in de pen klimmen. In de nazomer van 1702 verscheen zijn Incitamentum & adiumentum, dat is Opweckinge ende aanleydinge tot het uytvinden van bequaame middelen en gronden om de zee-dycken, in Hollandt en West-Vrieslandt tegens het soo dikwils doorbreeken [...] te beschermen.Ga naar eind10 | |
[pagina 145]
| |
In bondige bewoordingen beschreef de amateur-waterstaatkundige de tekortkomingen van de Diemerdijk en andere zeeweringen. Hij reikte middelen ter verbetering aan: houten beschoeiingen aan de buitenkant, zware palissaden die het dijklichaam aan de binnenkant versterkten, drijfbalken voor de dijk om de golfslag te breken enzovoorts. Gezien de kosten die dat mee zich meebracht, bepleitte hij dat kritieke zeeweringen de status zouden krijgen van ‘Gemeene Lands-dijk’. Als zodanig zou bijvoorbeeld de Diemerdijk niet langer ten laste komen van de dijkplichtige ingelanden, maar van de provincies Holland en Utrecht. Extra geld voor dijkversterking kon worden vrijgemaakt door middel van een loterij en extra accijnzen. De ‘Aucteur’ was zich ervan bewust dat hij een roepende was in de woestijn en verweerde zich op voorhand tegen ‘Beeter-Weeters’ die ‘syne goede yver, en teedere sugt voor 't Gemeene Best’ zochten te ‘blameeren’. Hij trachtte zijn verachters de wind uit de zeilen te nemen door zichzelf te vergelijken met Columbus, die tegen beter weten in was doorgevaren en daardoor Amerika had ontdekt. En die na zijn terugkeer zijn benijders de mond had gesnoerd door zijn truc met het legendarische ei, dat zij niet op zijn punt konden laten staan - waarop de zeevaarder daar een simpel ‘kneusje’ aanbracht, zodat het de zwaartekracht trotseerde.Ga naar eind11 Met andere woorden, Listingh had volgens hemzelf in het dijkwezen het ei van Columbus ontdekt en bleek wederom zeer overtuigd van zijn eigen kunnen. Kennelijk waren de omstanders daarvan minder overtuigd, want de schrijver zag zich verplicht in 1705 nog een boekje te laten verschijnen, nu onder de titel Incitamentum & adiumentum secundum, dat is een Tweede opwecking en aanleiding, so tot het lang vereischte beeter versorgen en meerder verstercken van de oude magteloose Muyder-Zee-Dyk. Voor dit vervolg - iets dunner dan de eersteling - schreef hij een geheel nieuwe tekst.Ga naar eind12 De twee kwartoboekjes gingen vergezeld van een aantal prenten, waaronder weer enige dubbelbladige op groot-folio formaat - veel te groot om ze te kunnen inbinden. De tekeningen van Listingh werden ditmaal in het koper gebracht door een andere bekende prentkunstenaar, namelijk Daniël Stoopendaal (1672-1726). De gravures maken duidelijk hoe Listingh zich een ideale zeewering voorstelde. Hij liet zich bij de strijd tegen het water inspireren door de vestingbouw van zijn dagen: de door hem ontworpen ‘zee-dwingers’ vertonen overeenkomst met de dwingers in de bolwerken rondom een stad. Listingh legt die relatie ook in het voorwoord van zijn tweede Incitamentum: hij beschouwt zichzelf als een ‘Zee-Soldaat’ die oorlog voert tegen ‘de wilde woeste zee’ en zich ter verdediging van het land bedient van ‘Bolwercken, Ravelynen, halve Manen, Hoornwercken &c’.Ga naar eind13 Opzwiepende en schuimkoppende baren verlenen de prenten van zijn dijkontwerpen een dramatische spanning - ter verhoging van het effect liet hij de waterpartijen intekenen door de zeeschilder Ludolf Bakhuizen, gespecialiseerd in stormachtige golven. Onmiskenbaar had Listingh zich binnen enkele jaren de nodige waterstaatkundige kennis eigen gemaakt, maar ook zijn deltawerk kwam niet verder dan fraaie prenten. Zijn voorstellen waren te duur om werkelijk zoden aan de dijk te kunnen zetten. De papieren perfectie van zijn ontwerpen ging voorbij aan de financiële en bestuurlijke beperkingen van de realiteit. De houten beschoeiing van de Diemerdijk werd inderdaad versterkt, maar niet volgens zijn richtlijnen. Overigens haalde die versterking weinig uit, toen na | |
[pagina 146]
| |
1730 de paalworm toesloeg. De dijk werd na die ramp beschoeid met steen, een oplossing waaraan Listingh merkwaardigerwijze niet had gedacht.Ga naar eind14 | |
Kunstige koepelkerkRond 1700, waarschijnlijk een paar jaar eerder, bracht Listingh ook zijn troetelproject van de koepelkerk in de openbaarheid. Ook dat gebeurde met een reeks prenten op groot-folio formaat, uitgebracht onder de titel Niew desseyn tot een seer groote, stercke, en om te hooren, heel bequame coupel-kerck met een hooge tooren daer midden uyt rysende; gansch dienstig- en gevoeg-lyck te plaatsen op de Booter-Marckt. De ondertitel vermeldt dat hij het ontwerp had gemaakt ‘door ordre’ van de burgemeesters en andere stadsbestuurders, die dan ook geacht werden het tot hun ‘glorie en roem’ ten uitvoer te brengen. Ook deze prentenreeks werd gegraveerd door Daniël Stoopendaal.Ga naar eind15 De achterliggende reden van het ontwerp was de Amstelkerk. Deze houten kerk op het Amstelveld was in 1670 door Daniël Stalpaert gebouwd als een provisorische preekschuur in de toenmalige nieuwbouwwijk ten oosten van de Reguliersgracht. De noodkerk bestaat nog steeds, maar dat was niet de bedoeling: tegen het einde van de zeventiende eeuw ging men ervan uit dat het houten bouwsel zou worden vervangen door een bestendig stenen godshuis. Listingh had zijn koepelkerk op de Botermarkt gedacht als het blijvende substituut van de Amstelkerk en tevens als de hoofdkerk van het oostelijk deel van de grachtenring. Dat ook dit project niet verder kwam dan de prenten had dezelfde oorzaak als zijn andere ontwerpen: het was te duur. Het oplappen van de Amstelkerk door nu en dan een paar planken te vervangen was een stuk goedkoper. Het grondplan van de overweldigende basiliek was een twaalfhoek met een doorsnede van 180 voet, ruim vijftig meter. De twaalf muurvlakken hadden hoge kerkramen met spitsbogen, op de frontale gedeelten met rondbogen. Dankzij een toelopende kapconstructie versmalde de twaalfhoek in de tweede geleding tot een zeshoek met een doorsnede van ruim dertig meter. De kerkramen in de zes muurvlakken waren even groot als die in de eerste bouwlaag en hadden een latei met de drie andreaskruisen van het stadswapen. Boven de tweede geleding verhief zich het zeshoekige koepeldak, dat rustte op de zes hoge pilaren die de infrastructuur van het gebouw vormden. De koepel versmalde naar boven tot een toren met een klok en een zonnewijzer. De toren werd bekroond door een opengewerkte spits en een windwijzer in de vorm van een leeuw met het stadswapen. De hoogte van het geheel was negentig meter - ruim drie meter hoger dan de toren van de Westerkerk met zijn keizerskroon, de hoogste van Amsterdam. Het stadsbestuur, blijkbaar de opdrachtgever, stelde enige pogingen in het werk om de kerk te realiseren. Er schijnt althans een geldinzameling te zijn gehouden, maar de opbrengst was bij lange na niet genoeg. In het kader van de fondsenwerving verscheen een speciale editie van de stadsplattegrond van Daniël Stalpaert, oorspronkelijk uitgebracht in 1664. De opeenvolgende staten van deze kaart tonen de voortschrijdende bewoning van de nieuwe grachtengordel. Op een deel van de vijfde editie is de koepelkerk op de Botermarkt ingetekend, als een hoopvolle wissel op de toekomst. Normaliter bevat de cartouche een gezicht op Amsterdam, maar in deze speciale editie is die afbeelding bij de druk afgedekt. Ter vervanging is daar een gegraveerde tekst gedrukt met | |
[pagina 147]
| |
Ses bondighe reedenen, waarom de plaats tot een kerck op de Booter-marckt, voor alle andere te verkiesen is. In wervende bewoordingen wordt uitgelegd dat de locatie in het hart van de stad ideaal is, dat de koepelkerk drie geplande kerken in de oostelijke uitleg overbodig maakt, dat op het plein geen onteigening of sloop nodig is en dat de graven ‘ongelyk veel meer, dan elders’ opbrengen. Kennelijk verwachtte men dat de Amsterdammers massaal in de koepelkerk begraven wilden worden, vandaar het eigenaardige argument van de funeraire winstgevendheid.Ga naar eind16 Detail van de plattegrond van Amsterdam, editie Stalpaert (ca. 1695). In deze variant van de vijfde editie is de nooit gerealiseerde koepelkerk (nr. 19) ingetekend op de Botermarkt, in de zichtas van de Utrechtsestraat. Naast de kerk de Boterwaag (nr. 18). Collectie Stadsarchief Amsterdam: 010001000837
| |
MaquetteBovendien liet Listingh een eikenhouten maquette bouwen van zijn kerk, zoals ook was gebeurd met zijn ontwerpen voor de kap van de Burgerzaal. Sinds eind 1679 was hij eigenaar van een tuin even buiten de Utrechtse Poort, aan de noordzijde van de Zaagmolensloot en dichtbij de Amstel - ter hoogte van de plek waar in de negentiende eeuw, na demping van die vaart, de Gerard Doustraat zou ontstaan in de stadswijk de Pijp.Ga naar eind17 In die tuin stond een buitenhuis waar Listingh geregeld verbleef. De timmerlieden Claes van Houten en Roelof Germeling vervaardigden daar onder zijn toezicht de schaalmodellen, vermoedelijk in een hoge schuur. De verkleinde houten uitvoering van de koepelkerk werd gebouwd op een schaal van 1: 18, zodat de hoogte ongeveer vijf meter was. Het is te danken aan Listinghs kerkmeesterschap dat de maquette bewaard is gebleven: na zijn overlijden in 1705, mogelijk al eerder, is het omvangrijke model overgebracht naar | |
[pagina 148]
| |
de Oude Kerk. Door een wonderlijk toeval of een weldoende voorzienigheid is de maquette nooit in de kachel verdwenen en valt ze tot op de dag van vandaag te bezichtigen in de Oude Kerk.Ga naar eind18 Het fascinerende miniatuurgebouw bevat aan de binnenzijde een maatgevend mannetje, dat versteld staat te wezen van de gigantische afmetingen. Van het buitenhuis waar Listingh liefhebberde in de bouwkunst is een poëtische beschrijving overgeleverd - ‘Lustig plaetsje, hoog gebouwt,/ Daer de kunst haer wooning hout’. De dichter is een zekere Jacob de Moor (1631-1705), een leeftijdgenoot en vriend van Listingh. De Moor had zijn gedichten opgetekend in een niet meer te achterhalen handschrift, waaraan in 1885 een artikel werd gewijd door de toenmalige bezitter.Ga naar eind19 Zijn rijmelarij is nooit in druk verschenen en over de maker zijn geen verdere bijzonderheden bekend. De Moor vermeldt in een van zijn gedichten dat hij soms dichtbundels leende van Listingh, terwijl uit het poëem over het buitenhuis valt op te maken dat deze zich in zijn lusthof ook zelf wel eens overgaf aan de dichtkunst: ‘Daer hy [Listingh] seer diepsinnig dicht,/ In gedachten hoog verlicht,/ En de Godtheyt soo geleert/ Met syn goude vaersen eert.’ Listinghs poëzie is evenmin gedrukt en heeft het nageslacht nimmer bereikt, zodat wij ons van een oordeel kunnen onthouden. Het gedicht van De Moor lijkt een toespeling te bevatten op (het model van) de koepelkerk: Listingh voert zijn bezoeker in figuurlijke zin omhoog in zijn droomkerk en toont hem vandaaruit de Domtoren van Utrecht. Die kon je vanaf een denkbeeldige hoogte van negentig meter met je geestesoog natuurlijk gemakkelijk ontwaren. Waaruit De Moor de conclusie trekt dat de geest van zijn gastheer ‘niet aerts en is’. | |
Meer koepelkerkDoorsnede van het tweede ontwerp voor een koepelkerk op de Botermarkt door Dirk Truer, ‘Mr. Metselaer’ (1736). Gravure door Joost van Sassen. Collectie Rijksmuseum: RP-P-AO-23-75D
In 1702, kort na de verschijning van het eerste Incitamentum over de dijkbouw, liet Listingh zich portretteren door de schilder Arnold Boonen (1669-1729). Een vriendelijke oude heer van 72 jaar, gezeten op rode stoel, kijkt ons welwillend aan. Zijn witte bef is een verwijzing naar zijn vroegere beroep van advocaat. Hij heeft zich omringd met attributen die zijn werkzame leven illustreren. Zijn handen rusten op het Corpus iuris, waaronder twee herkenbare prenten liggen: de ene van een versterkte dijk, verschenen bij het eerste Incitamentum, de andere van de koepelkerk op de Botermarkt. Op de muur achter hem hangt een derde prent, onmiskenbaar een van de Nette prentverbeeldingen van de kap van de Burgerzaal. Het doet wat tragisch aan dat Listingh zich met gepaste trots heeft laten vereeuwigen met zijn drie bouwkundige mislukkingen.Ga naar eind20 Het tweede Incitamentum verscheen begin augustus 1705 en korte tijd later, op 7 oktober, overleed Listingh, tot het einde van zijn dagen | |
[pagina 149]
| |
voortbouwend aan zijn luchtkastelen en imaginaire dijken. Op 12 oktober 1705 werd hij begraven in de Oude Kerk, naast het graf waarin zijn vrouw Geertruyt hem vier jaar eerder was voorgegaan. Hun laatste rustplaats in de graven 351 en 352 in de noordelijke zijbeuk werd gemarkeerd door een zerk met hun namen, familiewapens en de optimistische epitaaf ‘Na dit een beter’.Ga naar eind21 Ongetwijfeld was die fraaie grafsteen door Listingh zelf ontworpen, zodat er op de valreep althans één ontwerp werd gerealiseerd. Het zou passend zijn geweest als de maquette van de koepelkerk boven het graf was geplaatst, maar voor zover valt na te gaan is dat niet gebeurd. De afwikkeling van de nalatenschap, met een geschatte waarde van f 60.000, werd verricht door notaris Michiel Servaes.Ga naar eind22 De erfgenamen waren neven en nichten van hem en zijn vrouw, in de eerste plaats nicht Elisabeth die de laatste jaren zijn huishouden had bestierd. In de boedelinventaris worden ook de talrijke koperplaten opgevoerd die Listingh had gebruikt voor de illustraties van zijn bouwkundige publicaties - voor de koepelkerk alleen al 33 stuks.Ga naar eind23 Die platen moeten in maart 1706 zijn geveild samen met de prentencollectie en de bibliotheek. Als de neerslag van onuitgevoerde en onuitvoerbare projecten verloren ze hun waarde en latere afdrukken zijn dan ook niet bekend - met uitzondering van één prent, de mooiste van de serie over de koepelkerk. In 1729 verscheen bij de Amsterdamse boekhandelaar Johannes van Septeren de Historische beschryvinge van de Reformatie der stadt Amsterdam, geschreven door de bibliofiel en historicus Isaäc le Long.Ga naar eind24 Aan het slot van zijn boek komen Listingh en diens koepelkerk ter sprake. Verwijzend naar de maquette in de Oude Kerk en de prenten van de koepelkerk deelt de auteur mee dat hij op het nippertje een van de koperplaten in handen heeft gekregen: Van deze konstige Plaaten is my de voornaamste by geluk in handen gekoomen, terwyl deselve reeds na haaren ondergang helde; verbeeldende dese Coupel-Kerk in syn geheel, beneffens den gantschen Booter-Markt vol gewoel, gelyk die gemeenlyk op de Markt-daagen gesien wordt; als meede alle de omliggende Huysen, seer nauwkeurig en niet min konstig na't leven verbeeldt [...].Ga naar eind25 Le Long voegde afdrukken van de groot-folio prent (53 × 71 cm op de plaatrand) bij zijn boek - te groot om in te binden, dus voor zover nog aanwezig ligt hij als een losse, opgevouwen bijlage achterin. Dankzij het feit dat Le Long de koperplaat redde en de koepelkerk als curiosum opnam, zijn verscheidene afdrukken bewaard gebleven. Stoopendaal had dertig jaar eerder een grafisch hoogstandje geleverd. Je kunt tijden kijken naar de details van het marktgewoel: kramen, kruiwagens, koetsen, spelende kinderen, kopende huisvrouwen, flanerende wandelaars, rondhollende honden en ga zo maar door. Aan de rechterzijde, naast de vierkante Boterwaag, staat een podium waarop toneelspelers of kwakzalvers voor een toegestroomde schare publiek hun kunsten vertonen. Als pendant is aan de linkerzijde achter het waaggebouw een tweede podium afgebeeld, waarop je een grote opengewerkte ton ziet - het rekwisiet van de legendarische kwakzalver Tetjeroen, die vanuit deze verwijzing naar Diogenes bezig is zijn onfeilbare geneesmiddelen aan de man te brengen.Ga naar eind26 Le Long sprak de hoop uit dat de koepelkerk alsnog zou worden gebouwd en blijkbaar werden die woorden ter harte genomen door Dirk Truer, ‘Mr. Metse- | |
[pagina 150]
| |
laer’. Geïnspireerd door de maquette en de prenten van Listingh vervaardigde hij een eigen ontwerp voor een koepelkerk op de Botermarkt, minder imposant en ook minder hoog dan die van zijn voorganger. Het grondplan bestond bij hem uit een achthoek met gebogen muren, met een doorsnede van ongeveer 35 meter. Zijn tekeningen werden door de graveur Joost van Sassen in het koper gebracht en in 1736 als een reeks van vier prenten gepubliceerd door de Amsterdamse kaartuitgevers Reinier en Joshua Ottens. Maar ook het ontwerp van Truer zou niet verder komen dan mooie folioprenten - en daarmee is het laatste woord gezegd over een koepelkerk op de Botermarkt.Ga naar eind27 | |
CatootjeZo'n ongebouwde kerk wekt algauw weemoedige mijmeringen over de rijkdom van het onvoltooide. Aan de andere kant geeft het fiasco aanleiding tot een zekere opluchting, want Listinghs buitenproportionele schepping zou het hele Rembrandtplein hebben gedomineerd. Het immense gevaarte had zelfs geen ruimte gelaten voor het standbeeld van Rembrandt, zodat ook de naamsverandering achterwege was gebleven. Zo'n enorme sta-in-de-weg had het tramverkeer naar het oosten en zuiden van de stad geblokkeerd. Zoveel versteende godsvrucht had de jaarlijkse kermis op de Botermarkt om zeep geholpen en de ontwikkeling tot een uitgaans- en theatergebied gefnuikt - wat overigens de in 1927 aldaar vermoorde zanger Pisuisse het leven zou hebben gered. Enzovoorts, met de ‘contrafactuele analyse’ kun je alle kanten op. In ieder geval is het mooi dat de simpele houten kerk op het Amstelveld dankzij het falen van Listingh is blijven bestaan.Ga naar eind28 Tot slot moet er nog een mogelijke misvatting uit de wereld worden geholpen. Wanneer je een tijdje bezig bent met de Botermarkt, begint er in je hoofd een liedje te dreinen over ene Catootje die daarheen ging en kon maken wat zij wou. En zij maakte van boter een dominee, een wafelvrouw, een toverheks en nog veel meer, wat zij ‘pardoes’ deed. Al die figuren doen hun zegje en stapelen zich daarmee op in het steeds langer wordende refrein. Zou dat botervrouwtje zijn ontstaan in de achttiende eeuw? Dat blijkt niet het geval, haar relatie met de Botermarkt is even virtueel als die van de koepelkerk. Het lied werd in 1954 door Jean Senn geschreven voor een cabaretprogramma van Wim Sonneveld. Senn gebruikte de melodie en bewerkte de tekst van een ouder lied, maar dat speelt niet op de Botermarkt. In die eerdere versie gaat Catootje naar de Rozenstraat, waar zij kon maken wat zij zag - een viool, een schuiftrompet, een Turkse trom en nog veel meer, waaronder een paar antisemitische gewrochten. Elk maaksel wordt opgevoerd met een kenmerkend geluid dat wordt herhaald in het stapelrefrein. De Rozenstraat-versie ontstond in het laatste kwart van de negentiende eeuw en greep terug op een Vlaamse variant, waarin ‘Mijne man kwam door de Lombaardstraat / en hij kon maken wat hij zag’. Op haar beurt is deze Vlaamse ballade te herleiden op een anti-napoleontisch straatlied dat kort na 1800 ontstond in Hamburg en waarin ene Jan Hinnerk kon maken wat hij wou, met inbegrip van een Franse keizer. Alle varianten hebben gemeen dat de melodie is afgeleid van een aria uit Mozarts Le nozze di Figaro - zodat deze folkloristische uitweiding toch nog een achttiende-eeuws slotakkoord heeft.Ga naar eind29 |
|