Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 41
(2018)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 23]
| |
Weyerman en de Amsterdamse boekverkoper Christiaan Petzold
| |
Opgegroeid in vrijzinnig milieuGa naar eind4Christiaan Petzold was de oudste zoon van Sebastiaan Petzold (†1704) en Theofilia Gottorp (†1746). Het gezin telde nog een zoon, Martinus (±1690-1742), die net als zijn vader en broer werk vond in de boekenbranche. Ze waren afkomstig uit Berlijn, maar omdat Petzold sr. daar geen gewetensvrijheid kon vinden, was hij met zijn gezin naar de Republiek uitgeweken. Petzold sr. sympathiseerde sterk met de socinianen, een vrijzinnig kerkelijke stroming die het theologische leerstuk van de Heilige Drie-eenheid van God verwierp en daarmee ook de goddelijke status van Christus. Met alle implicaties van dien. Het socinianisme werd daarom beschouwd als een ketterse denominatie die fel bestreden moest worden. Dat gebeurde dan ook, al vervaagden in de loop van de zeventiende eeuw de tegenstellingen met andere dissenters, zoals de remonstranten en doopsgezinden. | |
[pagina 24]
| |
Omstreeks 1694 moet het gezin in de Republiek zijn gearriveerd en een jaar later werd Petzold sr. ingeschreven als lid van de doopsgezinde gemeente van Amsterdam. Aanvankelijk verdiende hij de kost als vertaler uit het Engels, Duits en Nederlands, maar al snel stapte hij over naar het boekverkopersvak. Dankzij zijn internationale netwerk werd hij commissionair voor de Duitse geleerde Leibniz en wist hij als uitgever een aantal interessante sociniaanse titels aan zijn fonds toe te voegen. Maar reeds in 1704 overleed Sebastiaan Petzold. Hij liet aan zijn weduwe en zoons een aanzienlijke hoeveelheid schulden na. Weduwe Petzold zette de boekhandel annex uitgeverij voort, maar was daarin evenmin succesvol als wijlen haar man. Slechts vier titels telt haar fonds, waarvan er twee op naam van haar en zoon Christiaan. De aantrekkelijke positie als commissionair voor Leibniz raakten ze kwijt. Bovendien ondervond weduwe Petzold in haar pogingen om Christiaan zich in het boekverkopersgilde te laten inkopen onverwacht tegenwerking. Het moest op naam van Christiaan gebeuren omdat hij zijn verplichte leertijd had doorlopen bij zijn vader en bij Pieter Sceperus. Het gildebestuur beschikte echter negatief omdat Petzold sr. nooit het poorterschap had verworven en dus ook nooit lid was geweest van het gilde. Christiaans leerjaren bij hem telden dan ook niet mee. Tot overmaat van ramp waren de schulden van Petzold sr. dusdanig omvangrijk, dat zijn weduwe in 1710 een forse lening moest sluiten om schuldeisers tevreden te stellen en een solide basis te creëren om de boekhandel te kunnen voortzetten. Toen ze een jaar later niet in staat bleek aan haar financiële verplichtingen te voldoen, liet ze een deel van haar voorraad veilen, maar de opbrengst was vermoedelijk te klein om alle schulden te vereffenen. Het moet weduwe Petzold allemaal te veel geworden zijn. Ze begaf zich ‘met alle hare goederen van hier na Duitsland’,Ga naar eind5 waarna haar crediteuren beslag lieten leggen op de resterende voorraad. Ze was zelfs niet aanwezig op Christiaans huwelijk op 27 november 1711.Ga naar eind6 Een jaar later, op 29 november 1712, dienden haar schuldeisers een officieel verzoek in bij de schepenen van Amsterdam om de ongebonden boeken ‘uitterhand of wel publicq te moogen verkoopen’.Ga naar eind7 | |
Voortvarende start voor Christiaan PetzoldEen slechtere start kon een jonge boekverkoper als Christiaan Petzold zich niet wensen. Geen lid van het boekverkopersgilde, een geërfde boekhandel die zijn glorietijd ver achter zich had (als er ooit al sprake was van een glorietijd) en bovendien een moeder die wegens een ondraaglijke schuldenlast de benen had genomen. Het waren de voorboden van een rommelig bestaan als boekverkoper in de marge. Maar Christiaan Petzold liet het er niet bij zitten. Er was de 24-jarige boekverkoper in 1712 alles aan gelegen om de boekhandel van zijn vader uit het slop te halen. Allereerst besloot hij te verhuizen: zat hij aanvankelijk nog op het adres van waaruit hij met zijn moeder opereerde, op de Nieuwezijds Voorburgwal achter het Stadhuis, in juni 1712 was hij gevestigd in de Kalverstraat, nabij de Osjessluis, waar vanouds straatmuzikanten en straatverkopers hun nering deden en veel volk bijeenkwam. Op zichzelf was dit geen slechte plek voor een boekwinkel. Ook besloot hij in 1712 de rechten te verwerven van een werk waarvan hij wist dat het goed in de markt lag: de bundel toneelstukken van Weyerman. Ze waren zo populair dat er in 1718 zelfs een vierde druk van zou verschijnen, al | |
[pagina 25]
| |
was dat niet meer bij Petzold maar bij zijn plaatsgenoot Hendrik Strik. Later in dit artikel wordt duidelijk waarom Petzold de bundel zo snel weer van de hand deed. Titelpagina van Weyermans Democritus en Heraclitus Brabantsche voyage (Amsterdam 1712) (collectie Universiteit Leiden)
Verder probeerde Petzold in augustus 1712 via de burgemeesters het gilde ertoe te bewegen hem alsnog toe te laten. Dankzij zijn huwelijk met de rooms-katholieke Cornelia Kemper, wier vader poorter van de stad was, had Petzold met het behuwd poorterschap tevens het recht verworven om in Amsterdam een ambacht uit te oefenen.Ga naar eind8 Het gildebestuur kon dan ook geen nee meer zeggen. Op 3 april 1713 kreeg hij groen licht en mocht hij, weliswaar tegen dubbel tarief, toetreden tot het gilde.Ga naar eind9 Zijn verbeterde positie is af te lezen aan zijn adres: in 1713 verhuisde hij naar het Rokin, bij de Beurs, waar hij vermoedelijk meer handelaren als klant hoopte aan te trekken. Bovendien stelde het lidmaatschap van het gilde hem in staat zich op de veilingmarkt te begeven. Al een paar weken na zijn toetreding, op 21 en 22 april, veilde hij de boekerij van Abraham van Harencarspel, schepen van Amsterdam, die enkele jaren daarvoor was overleden.Ga naar eind10 Als uitgever was hij eveneens actief. Zijn fonds telt geen boeken van sociniaanse signatuur. Anders dan Petzold sr. beschikte Petzold jr. kennelijk niet over de juiste contacten in het vrijzinnig godsdienstige milieu. Het kan ook een bewuste keuze zijn geweest, want met dissidente religieuze geschriften had hij voortdurend rekening moeten houden met de lange arm van justitie.Ga naar eind11 Wel zette hij de trend voort die zijn vader al had ingezet met de Vryborstige Engelsman (1701) en Esopus in Europa (1701-1702): als uitgever nam Christiaan Petzold deel aan het publieke debat met een opvallend groot aantal opiniërende pamfletten over de politieke situatie in Groot-Brittannië. In een tijd waarin werd onderhandeld over de Vrede van Utrecht (1713) en er voor Groot-Brittannië gunstige verdragen werden gesloten, was daar de binnenlandse verdeeldheid groot. Whigs en Tories betwistten elkaar de macht en er was groot wantrouwen tussen anglicanen, dissenters en rooms-katholieken. Reeds lang voor het overlijden van koningin Anna - ze had een slechte gezondheid en geen van haar kinderen leefde nog - roerden de Jacobieten zich hevig over haar opvolging. Het waren controverses die ook na haar dood in 1714 de gemoederen bezighielden. | |
De Engelse vertalingen uit het fonds van PetzoldTussen 1712 en 1715 verschenen bij Petzold dertien titels over de Engelse politiek. Negen daarvan zijn vertalingen uit het Engels. De vraag dient zich aan of | |
[pagina 26]
| |
Petzold Weyerman, wiens werk hij in 1712 aan zijn fonds had toegevoegd, had ingeschakeld om vertalingen te leveren. Weyerman beheerste het Engels mede dankzij zijn moeder die van Schotse komaf was en was op dat moment reeds enkele malen naar Engeland geweest. In zijn latere werk zou hij er dikwijls blijk van geven dat hij zich door Engelse kranten en tijdschriften goed op de hoogte hield van de gebeurtenissen aldaar. Het eerste werk uit het fonds van Petzold dat door Weyerman vertaald zou kunnen zijn, is het Tractaat tusschen hare Brittannische majesteit en de Staten Generaal, om te verzekeren de successie tot de kroon van Groot Brittannien (1712).Ga naar eind12 Het betreft het Tractaat van Barrière en Successie (het Tweede Barrièretractaat) uit 1709 waarin onder meer de protestantse troonopvolging van koningin Anna opnieuw was vastgelegd. Een tweede kandidaat is De vier voortreffelyke predikatien van William Fleetwood (1712), een eloquente anglicaanse bisschop met Whig-sympathieën.Ga naar eind13 De voorrede van de preken stond wegens de kritiek op koningin Anna als troonopvolgster van de stadhouder-koning dermate ter discussie dat het Lagerhuis op 21 juni van dat jaar besloot het desbetreffende katern publiekelijk te doen verbranden. Deze vertaling was door Fleetwood voorzien van ‘eenige aanmerkingen’ waarin de voorrede ‘tegens alle lasteringen verdedigt’ werd.Ga naar eind14 Een derde werk dat uit het Engels is vertaald en duidelijk inhaakt op de actualiteit in Groot-Brittannië, is Brief van een koopman in Amsterdam, aan zijn vriend in Londen, wegens de compagnie van de Zuidzee (1712). De anonieme schrijver waarschuwt in dit pamflet tegen de risico's van de zojuist opgerichte Britse investeringsmaatschappij, de South Sea Company. In de jaren 1713-1715 volgden enkele andere vertalingen uit het Engels. Zo verscheen De christelyke zegenpraal, of De plicht van te bidden voor onze vyanden (1713) van Henry Sacheverell, de orthodox anglicaanse priester die katholieken en protestantse dissenters had vergeleken met de mannen van het Gunpowder Plot die in 1605 de protestantse Jacobus i naar het leven stonden. De rechtszaak tegen Sacheverell had een vloedgolf aan reacties tot gevolg. Ook het zojuist gesloten Tractaat van navigatie en commercie, tusschen Anna, koninginne van Groot Brittanjen en Philippus V. katholyke koning van Spanjen (1714) kwam bij Petzold in een vertaling uit het Engels uit. Voor de vertaling van Richard Steeles The Crisis, dat als De crisis, of Redenvoeringe, vertoonende door de aller authentikste gedenkschriften, de regtvaardige oorzaken van de laaste gelukkige revolutie (1714) bij Petzold verscheen, had deze een samenwerkingsverband gezocht met zijn Amsterdamse collega David Mortier, die het werk overigens met een eigen impressum op de markt bracht. In dit werk deed Steele een duit in het zakje over de opvolging van koningin Anna, wat ertoe leidde dat hem als Whig-politicus de toegang tot het Lagerhuis werd ontzegd. Ook na het overlijden van koningin Anna roerden de Jacobieten zich flink en bleven Whigs en Tories elkaar met pamfletten bestoken. Petzold aarzelde niet lang om An inquiry into the miscarriages of the four last years reign (1714) van de Londense bankier Charles Povey ‘zo haast als het my uit London toegezonden wierd, te doen overzetten, en met den Druk gemeen te maaken’.Ga naar eind15 Reeds in 1715 zag Poveys Historie van de handelingen der laaste [sic] staats dienaars en het parlement van Groot Brittanjen bij Petzold het licht. Het beschreef de complotten die tegen koningin Anna en haar zojuist aangetreden opvolger George i | |
[pagina 27]
| |
van Hannover waren gesmeed om de rooms-katholieke Pretendent alsnog op de Britse troon te krijgen. Van een paar plannen van Petzold is bekend dat ze geen doorgang hebben gevonden. In juni 1715 adverteerde hij voor de Staat van de roomsch catholyke religie, geschreven door Urbano Cerri en toegelicht door Richard Steele. Maar blijkens een advertentie in dezelfde krant had ook Nicolaas ten Hoorn het plan opgevat om de vertaling uit te brengen. De vertaler was de rechtsgeleerde en latere Pruisische gezant in Den Haag, Abraham Georg Luiscius, die zich in zijn vertalingen dikwijls schuilhield achter de letters a.g.l.r.g.Ga naar eind16 In zijn uitgave Historie van de handelingen zou Petzold verklaren waarom hij Ten Hoorn zijn gang had laten gaan: ‘om malkanderen niet in de Weg te zyn, nog nadeel of schaade te veroorzaaken’ waren ze overeengekomen een aantal nieuwe titels onderling te verdelen, maar wel in beider winkels te verkopen. Ook De sekreete historie van de witte staf, geschreven door Daniel Defoe en vermoedelijk wederom vertaald door Luiscius - de letters r.g. (‘Rechts Geleerde’) worden nu niet genoemd - vond bij Petzold geen doorgang. Het werd aangekondigd in Poveys Onderzoek van de misslagen, maar vooralsnog is er alleen een editie van Jacobus van Egmont uit 1715 bekend. | |
Petzold naar RotterdamAls Weyerman een of meer vertalingen uit het Engels voor zijn rekening heeft genomen, ligt het voor de hand dat hij Petzold omstreeks 1712 in Amsterdam heeft opgezocht. Helaas zijn daarvoor geen bewijzen aangetroffen. Het lijkt erop dat Weyerman pas in 1721 voor het eerst de Amsterdamse stadspoorten is gepasseerd. Maar misschien waren de schrijver en de uitgever elkaar in de tussenliggende jaren elders tegen het lijf gelopen? Zo is het heel goed mogelijk dat dit in Rotterdam is gebeurd, bijvoorbeeld op een van Weyermans reizen naar Engeland, die doorgaans langs deze havenstad voerden. Hij maakte de overtocht een paar keer en was bekend met een aantal leden uit de grote Engelse gemeenschap binnen Rotterdam.Ga naar eind17 We komen Weyerman echter niet in 1712 maar pas in 1718 tegen in Rotterdam. Op dat moment hield ook Petzold daar verblijf. Na de publicatie van zijn laatste uitgave in 1715 was zijn uitgeverij in Amsterdam namelijk stil komen te liggen. Het jaar daarvoor had hij nog samen met zijn plaatsgenoot Samuel Schoonwald de Historie van Broer Cornelis Adriaensen van Dordrecht, minrebroeder binnen de stadt van Brugge op de markt gebracht. In de zeventiende eeuw waren van dit beroemde satirische werk, met pikante beschrijvingen van ‘secrete penetentiën der vrouwen’, al verschillende edities verschenen. Het Amsterdamse boekverkopersduo moet dan ook een sterk debiet hebben verwacht. Misschien was dat inderdaad het geval, maar de revenuen waren voor Petzold vermoedelijk onvoldoende om zijn bedrijf financieel gezond te maken en/of te houden. Het kopijrecht op Weyermans toneelwerk deed hij van de hand. Al in 1715 - twee jaar nadat hij eindelijk het lidmaatschap had bemachtigd - werd hij door het gildebestuur gemaand om zijn jaarzang te voldoen.Ga naar eind18 Blijkens het impressum van een pamflet uit datzelfde jaar verhuisde hij zijn winkel van het deftige Rokin naar een goedkopere locatie: de St. Jansstraat, een nauw straatje tussen de Warmoesstraat en de Oudezijds Voorburgwal, waar zich in de zeventiende eeuw nog een hoge concentratie uitdraagsters bevond. Of het met de assorti- | |
[pagina 28]
| |
mentshandel nog naar wens ging, is onbekend maar met boekenveilingen is het na die ene veiling van de bibliotheek van Abraham van Harencarspel nooit meer wat geworden. Titelprent en titelpagina van de door Christiaan Petzold vertaalde Persiaansche Cromwel (1724) (Universiteit van Amsterdam, Bijzondere Collecties)
Kennelijk zat Petzold in Amsterdam op een dood spoor. Net als zijn vader kreeg hij de zakelijke bedrijfsvoering niet op orde. Hij liet zich daar echter niet door uit het veld slaan en zocht deze keer zijn heil in Rotterdam. Zo wordt op 22 december 1717 gemeld dat de Rotterdamse Courant gedrukt was voor courantier Luder Baltz en in Rotterdam uitgegeven (verkocht) door Christiaan Petzold op de Nieuwe Haven. Blijkens een van de advertenties hadden de ‘Autheurs van deze Courant’ bovendien octrooi gekregen voor een Engelstalige krant die met ingang van 1 januari 1718 zou verschijnen.Ga naar eind19 Had Petzold tot nu toe zelfstandige vertalingen uit het Engels uitgebracht, nu kon hij aan de slag met een krant waarmee hij de Engelse gemeenschap in de Maasstad van nieuws kon voorzien. De beoogde samenwerking tussen Baltz en Petzold, die ook de Nederlandse en Franse Rotterdamse krant betrof, liep uit op een fiasco. Petzold had zich dusdanig misdragen dat op 21 mei 1718 vier knechten namens Baltz een notariële verklaring aflegden over de misstanden binnen het krantenbedrijf. Het was allemaal de schuld van Petzold, die niet alleen herhaaldelijk dronken op het werk was verschenen maar ook uitermate grof was tegen het personeel. Hoewel hij daar volgens hen niet het recht toe had, dreigde hij steeds met ontslag. Bovendien kwam hij regelmatig veel te laat op z'n werk en liet de boel in het honderd lopen. Van de achttien afleveringen die de Engelse krant op dat moment gekend had moeten hebben, waren er maar tien uitgekomen. Soms was er zo weinig tijd over dat er op basis van de ingekomen brieven geen berichten konden worden opgesteld en de verzending ernstig in de problemen kwam. Petzold liet een Engelse vertaler het meeste werk doen en naar de Franse krant stak hij helemaal geen hand uit.Ga naar eind20 | |
[pagina 29]
| |
Het is dus niet verrassend dat er aan het Rotterdamse avontuur van Petzold spoedig een einde kwam. De Engelse Rotterdamse krant hield op te bestaan, waarna Rotterdam bijna een eeuw moest wachten op haar opvolgers: The New Merchant (1804) en The Mercury (1804-1807). Ook de Franse Rotterdamse krant, de Gazette de Rotterdam, ging snel ten onder. Baltz had in 1719 het desbetreffende octrooi onderhands overgedragen aan François Michel Janiçon, maar toen er in september van dat jaar klachten kwamen over de berichtgeving hadden de Heeren van de Weth de illegaliteit van deze transactie aangegrepen om de Gazette te verbieden.Ga naar eind21 In 1719 was Petzold weer vertrokken naar Amsterdam en een jaar later werd Baltz na diverse klachten zijn baan als courantier ontnomen. Ook de Nederlandse Rotterdamsche Courant hield toen op te bestaan. | |
Weyerman en Petzold: kroegtijgersOmdat zowel Weyerman als Petzold zich in 1718 in Rotterdam bevond, is het verleidelijk uit te gaan van een ontmoeting tussen hen beiden in de Maasstad. Een ontmoeting die ook in 1712 kan hebben plaatsgehad, aan het begin van Petzolds carrière als zelfstandig boekverkoper. Ze zouden elkaar getroffen kunnen hebben met een goed glas bier of wijn in de hand. Ook Weyerman was immers een bon vivant die weleens een slokje nam. Bovendien hadden ze hun belangstelling voor alles wat zich in Engeland afspeelde, met elkaar gemeen. Niettemin blijft de ontmoeting hypothetisch, zoals ook Weyermans rol als vertaler van de Engelse traktaten uit het fonds van Petzold een aantrekkelijke maar helaas onbewezen veronderstelling is. Dat die veronderstelling op drijfzand is gebouwd, laat de reconstructie van Weyermans beginperiode zien. Tot 1720 hield hij zich voornamelijk bezig met de schilderkunst, hetzij als schilder hetzij als handelaar. Af en toe schnabbelde hij wat bij, zoals voor Felix de Klopper, de courantier van de Leydse Courant, maar pas nadat hij op 13 september 1720 met de Rotterdamsche Hermes was begonnen, ging hij van de pen leven. Vertaalopdrachten van iemand als Petzold had hij in de jaren daarvoor helemaal niet nodig. Daar komt bij dat Petzold weliswaar het kopijrecht op Weyermans toneelstukken had bemachtigd, maar in het tijdperk waarin er van auteursrecht nog geen sprake was, voor de heruitgave de medewerking van de schrijver niet nodig had. Er hoeft dus helemaal geen contact tussen beiden te zijn geweest. Het voert dan ook te ver om de Engelse vertalingen van Christiaan Petzold zomaar op naam te zetten van Weyerman. Vooral ook omdat de uitgever, getuige zijn polemische uitgaven over de Engelse politiek, al dan niet via zijn vader (die overigens ook uit het Engels vertaalde), zelf deel zal hebben uitgemaakt van een Nederlands-Engels netwerk. Niet voor niets schrijft hij in het ‘Voorberigt van den uitgever tot den lezer’, voorafgaand aan het Onderzoek van de misslagen, begaan onder de laatste vierjaarige regering in Groot Brittanjen (1715), dat hij het ‘Tractaatje’ uit Londen had toegezonden gekregen. Petzold kende ongetwijfeld meer mensen die de vertaling voor hun rekening konden nemen. Misschien was hij er zelf een van. | |
Einde van de boekverkopersfirma PetzoldOmdat Petzold een bedrijf had geërfd dat er uiterst belabberd voor stond, moet hij in 1712 met de aankoop van het kopijrecht op Weyermans werk gehoopt | |
[pagina 30]
| |
hebben op een verbetering van zijn financiële positie. Maar daarin kwam hij bedrogen uit. De toneelstukken nemen in het bescheiden fonds van Christiaan Petzold een marginale plaats in: vrijwel al zijn uitgaven zijn polemische werken, vertaald uit het Engels. Wie de vertalingen leverde, is niet bekend; Weyerman in ieder geval niet. Misschien had Petzold er zelf een aantal voor zijn rekening genomen. Hij beheerste immers ook zelf de Engelse taal. Toen hij eenmaal terug was van zijn kortstondige avontuur in Rotterdam, was een carrière als boekverkoper niet meer voor hem weggelegd. Hij hield het hoofd boven water met wat broodschrijverij en vertaalwerk. Hij stelde ‘uyt authentike gedenkschriften’ Het leven en caracter van Jan Law (1722) samen in opdracht van zijn vroegere Amsterdamse collega Jacobus WolffersGa naar eind22 en ook vertaalde hij voor een Utrechtse boekverkoperscompagnie uit het Duits - zijn moedertaal - Der Persianische Cromwell in De Persiaansche Cromwel, of Het leven, en wonderbaare gevallen van Miri-weis, vorst van Candahar (1724).Ga naar eind23 Petzold overleed in 1725. Zijn lichaam werd vanuit het Pesthuis, waar behalve patiënten met een besmettelijke ziekte ook ‘krankzinnigen’ werden opgenomen, overgebracht naar het Heiligewegs- en Leidsche Kerkhof.Ga naar eind24 Zijn jongere broer Martinus Petzold was de laatste van de familie die nog in de boekenwereld actief was, maar ook hij maakte geen naam. Stonden zijn vader en oudere broer al niet hoog aangeschreven in het boekverkopersgilde, Martinus moest het stellen met een nog lagere positie. Hij trouwde in 1717 met de hoogzwangere Louise de Bruijn en werd in 1718, toen zijn broer Christiaan in Rotterdam zat, in het gilde ingeschreven als boekbinder.Ga naar eind25 Zijn fonds telt slechts vier titels. Allereerst een gelegenheidsbundeltje: Ter bruilofte van den wel ed: heere Willem Butler, oud directeur generaal van de Noord- en Zuitkust van Afrika (1724). De overige titels zijn van zeer uiteenlopende aard: over het gebruik van kwikzilver (1729), over de ‘Grooten Russischen Staats-Minister Alexander Danielowiz, vorst van Menzikof’ en een gelegenheidsgedicht van Abraham de Haen voor Jan Abraham Willink (1734).Ga naar eind26 Verder verkocht Martinus Petzold vanuit zijn winkel aan de Nieuwezijds Achterburgwal, naast de brouwerij van de Zwaan, geneeskrachtige middeltjes.Ga naar eind27 Toen hij in 1742 als onvermogend man werd begraven op het Sint Anthonis Kerkhof, werd bij zijn naam genoteerd ‘in de Slijkstraat’.Ga naar eind28 Het was een nauw en donker straatje bij de Oudezijds Achterburgwal, achter de Oudemanhuispoort, waar armoe troef was. Net als zijn vader en zijn oudere broer had ook deze Petzold het boekverkopersvak niet in de vingers. De moeder van Christiaan en Martinus Petzold, weduwe Petzold sr., overleefde haar beide zoons. In 1717 was ze teruggekeerd in Amsterdam en trad toen op als getuige bij het huwelijk van haar zoon Martinus.Ga naar eind29 Ze woonde aan de noordzijde van de Egelantiersgracht, voorbij de laatste brug, toen ze in 1746 overleed.Ga naar eind30 |
|