A la mode
Insteken, omslaan...
Leontine Kuijvenhoven-Groeneweg
‘Ik brei de Beemster aan elkander, als ik niets heb te naayen’, vertelt Elisabeth Wolff-Bekker, wonende in Middenbeemster, in de pastorie (nu Museum Betje Wolff) van haar echtgenoot, dominee Wolff. Als ze een middag doorgebracht had op haar zolderkamer die ze ‘kippenrust’ noemde, kwam ze naar beneden om bij het vuur haar breiwerk ter hand te nemen. Breien en haken was voornamelijk vrouwenwerk. Schaapherders en zeelui konden ook breien, maar zij hoefden niet te voldoen aan de eis die aan ieder meisje gesteld werd: per dag een verplicht aantal rijtjes te breien.
Breien, haken, kruissteekborduren (merken) en dergelijke behoorden tot de nuttige handwerken die meisjes van hun moeder en op de breischool leerden. Zo werden mutsen, kousen, wanten, kragen, omslagdoeken, steekmouwen, truien en ondergoed vervaardigd van breiwerk, dat ontstaat uit één draad van een knot wol of katoen en twee, drie of vier breipennen. Betje Wolff verzette zich niet tegen breien, maar geeft aan dat een vrouw, naast de breipennen ook een schrijfpen kan hanteren. In Bespiegelingen over de staat der rechtheid (1763) schreef ze: ‘Zo begrijp ik dat er vrouwen zijn kunnen, en zijn, die, gelijk ik, zeggen, zonder iets te verzuimen, voldoen mogen aan ene Neiging die ons ene pen, en geen breinaalden in de handen geeft’.