Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 40
(2017)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 64]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Aarnout en Arnold Nachtegaal, graveurs
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dwergen in sierkadersAan de productie van een prent kunnen meerdere mensen bijdragen: dat is goed te illustreren aan de hand van de reeks dwergenprenten Il callotto resuscitato (nummer 10 in het overzicht, hieronder p. 68 e.v.).Ga naar eind2 De uitgever ervan bood zowel in 1716 als bij de aangepaste herdruk in 1720 aan, dat de klant exemplaren op groot formaat papier kon laten drukken. De prent werd dan voorzien van een apart gedrukt sierkader. Er kon uit zeker zes verschillende kaders gekozen worden, en op een daarvan komt ook de naam ‘Nagtegaal’ voor. Maar op zo'n prent-met-omlijsting staan veel meer namen. Zo heeft een exemplaar van de achtste dwerg, ‘Mr. Curtius van Pleithuisen in Schenckenfeld’, de opschriften ‘J. Sasse fecit’ en ‘W. Koning exc[udit]’, terwijl op het ‘Nachtegaal-kader’ ook nog eens te lezen valt: ‘Wilh. Koning exc[udit] et inven[i]t’, ‘Nagtegaal del[ineavit]’ en ‘F. Folkema fecit’.Ga naar eind3 Deze prenten werden volgens de titelpagina door Wilhelmus Koning gedrukt en verkocht, en dat is ook waar excudit voor staat: Koning gaf de prenten uit. Met invenit lijkt hij ook het bedenken van het concept van de publicatie te claimen.Ga naar eind4 Joost Sasse graveerde kennelijk de prent, en Fopje Folkema de lijst [fecit], terwijl het ontwerp voor de lijst door (ik vermoed: Arnold) Nachtegaal gemaakt is. Dat impliceert weer dat we alleen enig belang aan de spelling en de belettering van de naam ‘Nagtegaal’ kunnen hechten als we ervan uitgaan dat Fopje Folkema ook in dat detail het ontwerp heeft uitgevoerd zoals dat haar aangeleverd was. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Welke Nachtegaal maakte welke prent?Een groot deel van de hieronder te noemen prenten is eenvoudig online te bekijken. De site ‘De Collectie’ van het Rijksmuseum bevat er een flink aantal, en ik heb daarom voorzover van toepassing de inventarisnummers vermeld waaronder de prenten bij het Rijksmuseum gecatalogiseerd zijn. Daar staan alle prenten, op de nummers 16a en 16b na, op naam van ‘Aernout Naghtegael’; de toevoeging ‘Clem.’ aan de achternaam in de signatuur bij de nummers 16a en 16b, en dat ze in de Mengeldichten van Arnold zijn opgenomen, lijken er inderdaad op te wijzen dat die prenten werk van Arnold zijn. In mijn overzicht zijn de prenten voor zover mogelijk in chronologische volgorde geplaatst. De eerste groep bestaat uit zeven prenten die vóór 1690 zijn gemaakt, terwijl nummers 8 en 9 hoogstwaarschijnlijk ook nog van voor 1700 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dateren. Aangezien Arnold Nachtegaal in 1694 geboren is, kunnen deze werken zonder aarzeling op naam van zijn vader gezet worden. Titelprent voor Johannes van Keulen, De groote nieuwe vermeerderde zee-atlas (editie 1700). Ongedateerde gravure door Aarnout Nachtegaal naar Jan Luijken. Overzicht nr. 1 (Universiteit van Amsterdam, Bijzondere Collecties, KF 61-2275).
Er zijn argumenten om de prenten 10 t/m 17 als afzonderlijke groep te beschouwen. Zo zijn deze alle na 1715 vervaardigd, en ligt er tussen het ontstaan van de eerste en van deze tweede groep zo'n twintig jaar. Op de eerste acht prenten staat een voorletter A of voornaam Aernout vermeld, en is de naam Nachtegaal gespeld met g of gh en met ae. Bij de latere prenten ontbreken voornaam en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voorletter; op nummers 10 en 11 is de achternaam als ‘Nagtegaal’ gespeld, en op nummers 12 t/m 17 als ‘Nachtegaal’. Verder zitten er bij zes van de eerste acht prenten spelfouten in de gebruikte Latijnse afkortingen, terwijl van de latere prenten alleen nog de ondertekening van het portret van Christiaan Cornelisen (nr. 13) zo'n fout bevat. En als we naar de portretten kijken, dan zien die van Isaac da Fonseca Aboab en van Franciscus Ridderus er stijf en statisch uit, terwijl er in die van Christiaan Cornelisen en Pasquier Quesnel een overdaad aan beweging en draaiingen zit. Er zijn echter goede redenen om ook de latere prenten op naam van Aarnout te zetten. Het portret van Aboab is in een andere techniek gemaakt (mezzotint), wat vergelijken moeilijk maakt; maar bij alle andere portretten is bij nadere beschouwing de manier waarop de gezichten gegraveerd zijn vrijwel gelijk: in grote delen van het gezicht zijn geen fijne arceringen gebruikt, maar zijn met kracht heel korte streepjes gezet, en ook de manier waarop ogen, wenkbrauwen en oogkassen zijn gegraveerd is vrijwel eender. Het portret van Sydenham oogt losser, en vertoont lang niet de stijfheid van de portretten van Aboab en Ridderus. De stijl van de letters waarin de naam Nachtegaal is neergezet varieert, en dat is bij de handtekening van Aarnout Nachtegaal ook het geval. De handtekening van Arnold had constanten, zoals zijn hoofdletter N.Ga naar eind5 De eenheid van stijl en variatie in de belettering van de naam doen mij vermoeden dat Aarnout de maker vrijwel alle portretprenten is. De enige prent die een ondertekening heeft die in de richting van Arnold wijst, is het portret van Menno Simons. Portret van Isaac Aboab da Fonseca op 81-jarige leeftijd, 1686/5446. Mezzotint en gravure van Aarnout Nachtegaal. Overzicht nr. 5 (Rijksmuseum, Amsterdam, RP-P-1908-390).
Ongedateerd portret van Menno Simons, gegraveerd door Aarnout Nachtegaal. Overzicht nr. 17 (Rijksmuseum, Amsterdam, RP-P-1907-2300).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Titelprent bij Arnold Nachtegael Klemens, Mengeldichten (1726): allegorische voorstelling ‘Apollo en de Muzen’. Overzicht nr. 16a (Rijksmuseum, Amsterdam, RP-P-1938-1982).
In mijn vorige artikel heb ik al vermeld dat Aarnout tot op hoge leeftijd zijn school voerde en schrijflessen bleef geven, en dat hij nog in 1737 met vaste hand een sierlijke handtekening onder zijn testament heeft gezet. Zijn gevorderde leeftijd is beslist geen argument om hem het auteurschap van de latere prenten te ontzeggen. In dat kader dient ook gewezen te worden op een gedicht dat Arnold in zijn Mengeldichten opnam.Ga naar eind6 Daarin bedankt hij zijn vader voor een portret dat die van hem ‘getekent’ heeft. Het gedicht vermeldt niet om welk medium het ging, maar het is 1725 gedateerd en impliceert dat Aarnout Nachtegaal toen nog portretten vervaardigde. Het ontwerp voor de omlijsting voor de dwergenprenten (nr. 10) is in het grafische werk een buitenbeentje. Het fantasierijke onderwerp maakt vergelijking met de andere prenten lastig, maar als we alle prenten uit die periode werk van Aarnout achten, dan ligt het voor de hand dat ontwerp ook op zijn conto te schrijven. Ik wil met het op naam van Aarnout zetten van de prenten nog een stap verder gaan. De grote titelprent van de bundel huwelijksgedichten voor Jacobus Desmaréz en Johanna Suzanna Marissal doet denken aan de titelprent voor de Zee-atlas, en de signatuur eronder lijkt mij ook van Aarnout. Verder herinneren de manier waarop de handtekeningen in de prenten in Arnolds Mengeldichten zijn geplaatst en de belettering daarvan aan de prent van het sluiten van de vrede van Nijmegen (nr. 7). Aan de handtekeningen is weliswaar de naam ‘Clem.’ toegevoegd, maar ook Aarnout gebruikte het patroniem Clemens(-soon), zoals aan de afbeelding van zijn handtekening in mijn vorige artikel te zien is.Ga naar eind7 Sterker, Aarnout tekende daar ‘Clemens’, met een C, terwijl op de titelpagina van de Mengeldichten ‘Arnold Nachtegaal Klemens’, met een K, staat. Samenvattend wil ik, onder enig voorbehoud, alleen het portret van Menno Simons op naam van Arnold Nachtegaal zetten, en alle andere genoemde prenten op die van zijn vader, Aarnout Nachtegaal, maar ik nodig de lezer uit om de online beschikbare prenten te bekijken en zich zelf een oordeel te vormen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De prenten van Aarnout (en Arnold?) Nachtegaal: overzicht
De inhoud van de Zee-atlas was wisselend samengesteld. Bijzondere Collecties van de Universiteit van Amsterdam (bc/uva) en het Amsterdam Museum bezitten meerdere exemplaren, uit de jaren 1682, 1683, 1685, 1688, 1695, 1700 en 1709. Van Keulen voorzag deze atlas ook wel van een voorwoord en titel in het Frans: Le grand nouvel atlas de la mer, ou Monde aquatique. Bij al deze edities werd de prent ongewijzigd gebruikt. Picarta vermeldt verder drukken van de Zee-atlas uit 1681 en 1690, en verwijst ook naar een editie van Le grand nouvel atlas uit 1680. WorldCat vermeldt een exemplaar van El grande nuevo aumentado atlas de la mar, o Mundo de agua van Van Keulen uit 1680 in de University of Virginia Library, dat ook al met deze titelprent gesierd is. Van Keulen voorzag vergelijkbare atlassen ook van de titel De nieuwe groote lig[h]tende zee-fakkel, maar die uitgaven hebben doorgaans andere, door Jan Luyken ontworpen titelprenten. De Koninklijke Bibliotheek van België (kbb) bewaart een atlas van Van Keulen waarvan alle zes delen 1722 gedateerd zijn en elk deel een andere titelprent bevat.Ga naar eind8 Het eerste deel heeft een Zee-atlas-titelpagina, de vijf vervolgen zijn op de titelpagina aangeduid als tweede t/m zesde deel van de Zee-fakkel. Nachtegaals titelprent is in het zesde deel opgenomen. In de kbb bevindt zich ook een tweedelige atlas van Van Keulen waaraan de titelpagina ontbreekt, maar die op de ruggen als Zee-atlas benoemd staat. Beide delen bevatten de titelprent van Nachtegaal, gedateerd 1722 resp. 1728.Ga naar eind9 Ik heb alleen de exemplaren in bc/uva, Amsterdam Museum en kbb gezien.
Marcus van Rossum gaf in 1684 nagelaten werk van Franciscus Ridderus uit, dat door Gregorius Mees bezorgd was. Deze prent werd daar soms bij ingebonden, maar was kennelijk in de losse verkoop ook populair. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deze prent kent geen ondertekening, maar is evident gebaseerd op het portret 3a/3b. Het lijkt daarom redelijk het portret op naam van Aarnout Nachtegaal te zetten.
Deze prent is opgenomen in L.v.B. [= Lambert van den Bos], Eerste vervolg, of tweede deel, van den Romeynschen Adelaer, handelende van de principaelste voorvallen / soo te water als te lande / in Europa: beginnende met het jaer 1667. En eyndigende met het jaer 1680. (Utrecht 1689). Dit werk is een vervolg op De Romeynsche Adelaer van Dirck Pietersz Pers, waarvan vanaf 1642 meerdere drukken zijn verschenen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De werken van de arts Sydenham waren tientallen jaren populair, maar werden voornamelijk in Londen en Genève gedrukt. Er zijn relatief weinig Nederlandse drukken - er verschenen er onder meer in de jaren 1683-1694 enkele bij Wetstein in Amsterdam. Deze prent zal voor een Nederlandse druk gemaakt zijn, maar ik kan niet aangeven voor welke.Ga naar eind10 Het voorbeeld was (in spiegelbeeld) een gravure van Abraham Blooteling naar het portret van Mary Beale, die vermoedelijk al vóór 1680 gemaakt is en in Londense drukken is ingebonden; zie Rijksmuseum, rp-p-1904-3642.
Van dit portret heb ik geen exemplaar getraceerd. Het wordt vermeld in F.W.H. Hollstein, Dutch and Flemish etchings, engravings and woodcuts ca. 1450-1700 (Amsterdam enz. 1949-2010), deel xiv, p. 126, en deze signalering gaat terug op J.F. van Someren, Beschrijvende catalogus van gegraveerde portretten van Nederlanders (Amsterdam 1888-1891), deel 3, p. 529, nr. 4576. Van Somerens beschrijving correspondeert met het portret van Roldanus door Jan Verkolje (zie Rijksmuseum rp-p-ob-17.518), en als zijn vermelding correct is, dan heeft Nachtegaal ongetwijfeld het portret van Verkolje nagevolgd. Johannes Roldanus was van 1647 tot zijn dood op 16 oktober 1688 als dominee werkzaam in Enkhuizen, waar in 1685 ook zijn psalmberijming verscheen.
Pasquier Quesnel (1634-1719) was een voorman van de jansenisten. In 1703 vestigde hij zich, na vervolgingen in Frankrijk en de Zuidelijke Nederlanden, in Amsterdam. De prent bevat een datering die als 1716 of 1726 gelezen kan worden. In 1716 had Quesnel de aangegeven leeftijd van 84 jaar weliswaar nog niet bereikt, maar Jan Potgieter overleed in 1720, en ook het ontbreken van een verwijzing naar het sterfjaar van Quesnel maakt duidelijk dat 1716 toch de juiste lezing is. Potgieter drukte enkele jansenistische pamfletten en boeken. Ik heb | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
niet kunnen ontdekken of de uitgave van deze prent aan een van die boeken gekoppeld was.
Deze prent is verbonden met de uitgave van de Vraagbijbel van Dezius (1719) bij Nicolaas Korte in Rotterdam. Dezius was van 1711 tot 1721 luthers predikant in Rotterdam.
De Vraagbybel (1719) van Zacharias Dezius bevat een opdracht aan de diplomaat Christianus Cornelisen, die Dezius in Rotterdam had leren kennen, maar die kennelijk inmiddels naar Londen was overgeplaatst. Het portret werd dan ook wel in de Vraagbybel ingebonden.Ga naar eind11 Blijkens de ondertekening van nr. 12 had Cornelisen de opdracht voor het graveren van Dezius' portret gegeven.
De eerste vier delen van de gedichten van Jan van Hoogstraten werden in Gouda uitgegeven met titelprenten van Jan Wandelaar; het is de vraag in hoeverre Van Hoogstraten bemoeienis met deze uitgave gehad heeft. Arnold Nachtegaal had zich rond 1715 in de Poëtenstrijd sterk tegen Van Hoogstraten gekeerd, en het lijkt onwaarschijnlijk dat deze ingestemd zou hebben met de bestelling van een titelprent bij Arnold, of bij diens vader.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het verschijnen van deze bundel werd vanaf 7 november 1726 vermeld in de Oprechte Haerlemsche Courant en later dat jaar ook in de 's Gravenhaegse Courant.
Dit portret, dat als losse prent populair was, lijkt te zijn gemaakt voor de vierde druk van Geraert Brandt, Kort verhaal van de reformatie en oorlog tegen Spanje in, en ontrent de Nederlanden tot den jare mdc, die in 1730 in Utrecht bij P. vander Veer en J. Servaas Bosch verscheen. In die druk staat op p. 4 een gedicht ‘op het afbeeldzel van Menno Symons’, dat niet in de derde druk (1699) voorkomt. Bij dezelfde uitgevers verscheen, ook in 1730, de vijfde druk van het Onpartydig chronykxen der voornaamste Nederlandsche geschiedenissen, zoo kerkelyk als politycq, t'zedert den jare 1600. Dit werd achter het Kort verhael ingebonden, en dáár weer achter zat een ‘Onderregting voor den Boek-binder, om de Platen in te zetten’ die instrueert Menno Simons' portret tegenover p. 4 in te voegen.Ga naar eind12 Deze uitgave van het Kort verhaal en het Onpartydig chronykxen bevatten meer portretgravures: (in de spelling van de aanwijzing) in het eerste werk J. van Oldenbarnevelt, en in het tweede Hugo de Groot, P[rins] Wilhem de ii, Cornelis de Wit, Jan de Wit, Joost van Vondel, Gerard Brand en Wilhelm de iii. Alleen van prins Willem ii en Geraert Brandt is niet bekend of Arnold Nachtegaal hen in ivoor vereeuwigd heeft, en van een ivoortje met een portret van Willem iii is alleen een achttiende-eeuwse vermelding bekend. Van de overige vaderlandse kopstukken heeft Arnold portretten in ivoor gesneden die op dezelfde voorbeelden terug gaan als deze prenten. Toch is er hier waarschijnlijk alleen van een toeval sprake: de ivoortjes, die van een hogere kwaliteit zijn dan deze prenten, moeten vóór de publicatie van deze uitgave ontstaan zijn, en de meeste gravures | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijn gemaakt door P. van Gunst, die net als Arnold oudere portretprenten als voorbeeld gebruikt heeft.. De prent van het standbeeld van Erasmus in het Onpartydig chronykxen, ten slotte, is een nieuwere versie van de prent die tegenover p. 144 van de Nederduitse en Latynse keurdigten (Rotterdam 1710) te vinden is. Het is me niet gelukt de exacte publicatiedatum van het Kort verhaal vast te stellen.
Deze prent, waarvan ik geen exemplaar heb kunnen vinden, wordt vermeld in Hollstein, Dutch and Flemish etchings, deel xiv, p. 126. Hollstein heeft dit werk ook nooit gezien, want hij geeft alleen verwijzingen naar drie eerdere auteurs, en geen afmetingen van de prent. Volgens de oudste van die drie auteurs, Christaan Kramm, was deze prent ‘Clem. Nachtegaal f’ gesigneerd. |
|