| |
| |
| |
Van medelijden naar maatschappelijke actie
De Maatschappij tot Redding van Drenkelingen (1767) en de revoluties van 1787 en 1795Ga naar eind1
Cor de Vries
Bij de stichting van de Maatschappij tot Behoudenis (later: Redding) van Drenkelingen in 1767 schrijft de anonieme dichter Philanthrope (de menslievende) een gedicht waarin hij de inspiratie van de oprichters weergeeft met de woorden ‘Uit Menschenliefde alleen is al uw heil gesproten’.Ga naar eind2 Het tijdschrift De Philosooph van oprichters Pieter Meijer en Cornelius van Engelen neemt een ingezonden brief op waarin de schrijver zegt zijn verbeelding de vrije loop te laten. Op emotionele toon beschrijft hij daarin het gedrag van een echtgenote die op het bericht dat haar man verdronken is zich het haar uit het hoofd trekt en ‘den bangen boezem’ openkrabt. Hoe kan ze nog verder leven en hoe moet ze haar kinderen nu in leven houden? Ze is volkomen overstuur en huilt verschrikkelijk. De schrijver verbeeldt zich haar hartverscheurende jammerklachten te horen, ziet ‘een vloed van bittere traanen uit haare weduwlyke oogen vlieten’. Zijn hart krimpt ineen van medelijden. Hij verbeeldt zich ‘het akeligst schouwspel van onherstelbaar jammer en elende’. Maar dan neemt de situatie een gelukkige wending en krijgt ze het bericht ‘Uw Man leeft!’. De schrijver ziet haar van vreugde uitzinnig worden en op haar knieën vallen om de ‘Alzegenaar te looven’. Als haar man daarna wordt thuisgebracht werpt zij zich op zijn ‘leevend Lyk’ en gaat zij verder met de verwarming van het lichaam, zoals de Maatschappij tot Redding van Drenkelingen dat heeft aanbevolen. Zij omhelst de redders en looft de ‘verheven Zielen’ van de initiatiefnemers van de Maatschappij ‘aan welker edelmoedige instelling zy de behoudenis van alles wat haar op aarde dierbaar was, te danken heeft’.Ga naar eind3
Deze bijdragen illustreren het gebruik van gevoelens bij de pogingen om deze Maatschappij tot een succes te maken.Ga naar eind4 In dit artikel onderzoek ik of dit gebruik van gevoelens in de aanloop naar de Patriotse Revolutie van 1787 en de Bataafse Revolutie van 1795 ook een politieke context heeft gekregen. Het onderzoek naar het gebruik van gevoelens is redelijk nieuw en voor het Nederlandse taalgebied komt dit onderzoek maar langzaam op gang. In het buitenland is al regelmatig gewezen op het verband tussen het gebruik van gevoelens en de ontwikkelingen in de civil society van de tweede helft van de achttiende eeuw.Ga naar eind5 Dat heeft tot gevolg gehad dat ‘the Age of
Reason’ op verschillende onderzoeksgebieden al is omgedoopt tot ‘the Age of Sensibility’.Ga naar eind6
Uit verschillende studies blijkt inmiddels dat onze ‘rationele’ voorouders in de loop van de eeuw steeds meer waardering krijgen voor de emotionele component in het denken en handelen. De maatschappelijke implicaties van dit nieuwe sensibele gedragsmodel komen langzaam naar buiten en op het toneel, in de concertzaal, op de kansel en in de politiek zijn de sporen van dit gedragsmodel duidelijk terug te vinden.Ga naar eind7
Voor de moderne mens is het voor de hand liggend dat liefdadigheidsinstellingen een beroep doen op het empathische vermogen van het publiek,
| |
| |
maar in de achttiende eeuw is dat nog niet gebruikelijk. In De Philosooph (1766-1769), het tijdschrift van Meijer en Van Engelen dat de oprichting van de Maatschappij tot Redding van Drenkelingen begeleidt, is deze trend te herkennen. Maar ook in eerdere tijdschriften van Van Engelen, zoals De Philanthrope of Menschenvriend (1756-1762) en De Denker (1763-1774), begint men halverwege de jaren 1760 gevoelens in te zetten om een maatschappelijk doel te bereiken.Ga naar eind8 Werden gevoelens en emoties in de eerste helft van de achttiende eeuw meestal gezien als een destabiliserende factor in het denkproces, in de tweede helft van de eeuw worden ze meer en meer gewaardeerd, vooral wanneer ze aanzetten tot sociaal gedrag.
Te water geraakte koets met inzittenden voor het gebouw van Felix Meritis. Ongesigneerde gravure in: Nieuwe Vaderlandsche Almanach voor het jaar MDCCXCII (Amsterdam [1791]). Over de prentmaker verschillen de meningen; Jan Bulthuis (Stadsarchief Amsterdam) of Cornelis Brouwer (Rijksmuseum) (Universiteit van Amsterdam, Bijzondere Collecties, OK 06-1264).
In het initiatief van de Maatschappij tot Redding van Drenkelingen lijken deze processen bij elkaar te komen. De Maatschappij is een belangrijke vernieuwing in de ontwikkeling van de civil society. Het is het eerste utilitaire genootschap in Nederland en functioneert onafhankelijk van de bestaande bestuursstructuren van kerk en staat.Ga naar eind9 De Maatschappij zet menslievende gevoelens om in een maatschappelijk initiatief.
| |
Achtergrond van de oprichting
De stichters laten weten dat ze geïnspireerd zijn door voorbeelden van burgerlijke initiatieven uit Engeland.Ga naar eind10 Tegelijk benadrukken ze dat hun Maatschappij
| |
| |
uniek is in de wereld: ‘thans bogen wij op een genootschap van mensen-vrienden, waarvan misschien geen land, geen eeuw een dergelijk voorbeeld uitlevert’.Ga naar eind11 In de achttiende eeuw is de kans om te verdrinken nog vrij groot: kades en waterkanten zijn nauwelijks afgescheiden en met grote regelmaat raken er mensen te water die verdrinken omdat ze niet kunnen zwemmen. Uiteraard werden er reddingspogingen ondernomen, maar wanneer het slachtoffer bewusteloos raakte werd daar meestal mee gestopt. Wettelijke voorschriften bepaalden vervolgens dat het levenloze lichaam naar de kant moest worden gehaald, waarbij de benen in het water moesten blijven. Slechts in een enkel geval ging men over tot een poging tot reanimatie, maar dat gebeurde volgens De Philosooph meestal zo ruw ‘dat men er van tien, welken men hadt kunnen behouden, misschien negen onbarmhartig onder de Aarde stopt’.Ga naar eind12 Vanuit het idee dat de drenkelingen vol water zijn gelopen, gaat men soms over tot handelingen die averechts werken: ‘Men hangt hen by de Beenen op, men rolt hen op een Ton, men schudt en sleurt hen, men belemmert de Longen, die men moest ontladen, men overlaadt de harsenen, die men moest verligten, en men solt de rampzalige slagt-offers eener onkundige hulpe dood’.
In 1779 kreeg Nicolaas Valjee (1747-1796) deze zilveren medaille uitgereikt door de Maatschappij tot Redding van Drenkelingen (Amsterdam Museum, pa-608).
Aan deze weinig effectieve praktijken wil de Maatschappij tot Redding van Drenkelingen een eind maken. Het lijkt een eenvoudige opdracht, maar er komt heel wat bij kijken. De oprichters moeten de overheid overhalen om preventie-maatregelen te nemen en de wettelijke bepaling dat slachtoffers met de benen in het water moeten blijven liggen, moet worden aangepast. Vooroordelen, bijvoorbeeld het idee dat het slachtoffer niet meer gered kan worden omdat zijn dood door God is voorbestemd, moeten worden weggenomen. Daarbij komt ook nog eens dat de door de Maatschappij gepropageerde reddingsmethodes nogal controversieel zijn, zoals het in het ‘fondament (den aarsdarm)’ blazen van tabaksrook, het verwarmen van het slachtoffer via direct lichaamscontact en het geven van mond op mondbeademing.
| |
| |
Zonder een fundamentele mentaliteitsverandering bij het grote publiek en de overheid is de kans van slagen van de Maatschappij niet erg groot. Op drie manieren probeert men deze mentaliteitsverandering tot stand te brengen: op een rationele manier door het geven van voorlichting, op een emotionele manier door het opwekken van medelijden met de slachtoffers en hun nabestaanden en door een beloning uit te loven van zes dukaten voor iedere redder die kan bewijzen dat hij een bewusteloze drenkeling weer tot leven heeft gewekt.
Van Engelen schrijft dat hij zoveel mogelijk mensen van dit initiatief wil laten profiteren omdat alle mensen immers ‘broederen’ zijn. Hij sluit niemand uit: zelfs ‘het redden van een dronkeman of een zelfmoordenaar verheugt de Engelen’. De oprichters proberen daarom hun initiatief een landelijke en zelfs een Europese dekking mee te geven en versturen tienduizend exemplaren van het oprichtingsontwerp aan iedereen in hun persoonlijke netwerk.Ga naar eind13 Het initiatief vindt gehoor in binnen- en buitenland.Ga naar eind14 In Nederland verbinden invloedrijke figuren hun naam aan de Maatschappij.Ga naar eind15
| |
Sensibiliteit en algemeen welzijn
De oprichters benadrukken dat hun Maatschappij een nieuw concept is. Van Engelen vindt het belangrijk te benadrukken dat de oprichters onafhankelijk zijn en dat ze hun eigen geld, tijd en energie in dit project steken: ‘Thans kunnen wij roemen op een Maatschappij die haar geld, tijd en moeite gereed heeft om het welzijn harer landgenoten op de belangelooste wijze te bevorderen’.Ga naar eind16
De oprichters behoren allemaal tot de economische en culturele elite van Amsterdam en hebben vrijwel allemaal een dissenterse achtergrond. Zij presenteren zich als een nieuw soort burger.Ga naar eind17 Vier van hen publiceren letterkundig werk waarin gevoelens een belangrijke rol spelen.Ga naar eind18 Ze halen hun ideologische overtuiging uit de bergrede van Jezus.Ga naar eind19
Zij doen dit in een nieuwe schrijfstijl die in de Engelse letterkunde in opkomst is. Joannes Lublink de jonge karakteriseert deze nieuwe manier van schrijven als taalgebruik waarin de auteur zich ‘op een zinnelijke wijze; door beelden, en met een bijzondere kracht’ uitdrukt. Het is een stijl die met opzet bedoeld is om de ‘hartstogten in beweging’ te zetten die de ‘geestelijke aandoeningen’ opwekken die leiden tot de verering van God. Deze manier van schrijven bereikt ‘voor de gevoelige mens veel meer dan de tientallen, in dor proza geschreven leerredenen’. Hij haalt fel uit tegen critici die geen waardering voor deze stijl kunnen opbrengen. Zij zijn ongevoelig.Ga naar eind20
De Algemeene Oefenschoole van Konsten en Weetenschappen, waaraan bestuurders Meijer en Lublink samen schrijven, met name in de zesde afdeling, besteedt veel aandacht aan de functionaliteit van gevoelens.Ga naar eind21 Al in 1757 nemen ze daarin een ‘vertoog over het medelyden’ op.Ga naar eind22 Deze bijdrage zet zich af tegen de gangbare ideeën over het medelijden. Daarin worden gevoelens van medelijden gezien als een ‘vermaaklyke aandoening’, als een ‘hartstocht’ die beschouwd wordt ‘als een blijk van louter zelfbelang en boosaardigheid’: een gevoel waardoor men vooral zichzelf beter gaat voelen. Deze opmerkingen worden gevolgd door een heel precieze beschrijving van een oorlogstafereel waarin een aantal mensen hulp geeft aan de slachtoffers. Daarmee zegt de schrijver te willen bewijzen dat gevoelens van medelijden helemaal niet dienen om het eigen ego op te poetsen, maar dat ze voortkomen uit een diepgevoeld verlangen om goed te doen, een
| |
| |
door God ingeplant verlangen. Dit gevoel van medelijden is ‘afkomstig van Hem die beloofd heeft een nieuw hart en een nieuwen geest in ons te zullen scheppen’ waardoor ‘de liefde voor anderen’ bevorderd wordt.Ga naar eind23
De thema's medelijden en menslievendheid blijven ook de volgende jaren terugkomen, maar de maatschappelijke context van die begrippen is nog ver te zoeken. Rond het jaar van de oprichting van de Maatschappij tot Redding van Drenkelingen krijgen ze een maatschappelijk kader. Menslievende gevoelens worden nu ook ingezet bij het streven naar verbetering van het algemeen welzijn en, in het verlengde daarvan, naar verbetering van het vaderland.Ga naar eind24
In De Philanthrope, De Denker en De Philosooph wordt dit duidelijk.Ga naar eind25 Deze tijdschriften bepleiten een morele verandering, streven naar een altruïstische, actieve en humanitaire levenshouding en bestrijden asociaal gedrag als luiheid, domheid, egoïsme en hang naar luxe. Van Engelen besteedt in De Philosooph veel aandacht aan menselijk leed en koppelt dat aan de boodschap dat een menslievende houding tot een hoger welzijnspeil en dus tot een gelukkiger samenleving leidt.Ga naar eind26 De Philosooph benoemt deze gevoelens als de ‘vriendelijke’, ‘zachtmoedige’ of ‘beminnelijke’ hartstochten, gevoelens die de sociale cohesie versterken.Ga naar eind27 Zonder deze sociale gevoelens is een samenleving gedoemd te mislukken en kan geen mens gelukkig worden. Voor Van Engelen zijn ze de essentie van het menselijk bestaan.Ga naar eind28 De Denker stimuleert eveneens de ontwikkeling van de ‘zielsbegeertens en hartstogten van medelyden, menschenliefde, goedgunstigheid’ omdat deze gevoelens het ‘algemeen welzijn’ bevorderen.Ga naar eind29 In 1765 verschijnen bijvoorbeeld twee artikelen met de titel ‘Dat er geen ander middel is, of kan zyn, om regt gelukkig te worden, dan door het genoegen onzer medemenschen te bevorderen’. Het verrichten van goed werk wordt daarin niet
meer gezien als een vorm van individuele hulpverlening, maar als hulpverlening waarvan de hele samenleving profiteert.
Met persoonlijke verhalen probeert De Denker de mentaliteit van de bevolking te beïnvloeden, bijvoorbeeld via de plaatsing van een persoonlijke brief van een gebochelde regent, waarin deze magistraat beschrijft aan welke vernederingen hij blootstaat. Hij schrijft dat hij door deze vernederingen een heel gevoelig mens is geworden die zich de ellende van anderen heel erg aantrekt, waardoor hij regelmatig in tranen uitbarst (‘want ik schrei’). Dat inspireert hem om op een andere manier met zijn hulpbehoevende medemensen om te gaan.Ga naar eind30 Dat goed-doen levert een enorm geluksgevoel op dat hij beschouwt hij als een beloning van God: ‘O Hemelsch vermaak van goed doen, hoe verrukt gy myne ziel!’. Die verrukking is zo sterk dat hij het vergelijkt met het gevoel van ‘verlieven’.Ga naar eind31
In een bijdrage getiteld ‘Over de voordeelen van een gelukkig huwelyk boven eene ongebonde levenswyze’ schrijft hij over het belang van deze gevoelens:
Neem Vriendschap, Menschenliefde, onderlinge hulp en vertrouwen, neem erkentenis en wederkeerige liefdeblyken uit de wereld weg, en gy verkeert dezelve in eene akelige woestyn, daar ik twyffel of de allerbedorvenste Ligtmis, zelfs in de volle verzadiging zyner dierlyke lusten, ja met overvloed van wyn, moedige harddravers en eerlooze vrouwen, in zoude willen of kunnen leeven.
Dit betekent niet dat hij vindt dat iedereen maar aan zijn medelijden moet toegeven door het geven van geld.Ga naar eind32
| |
| |
| |
Van menslievendheid naar politiek activisme
Bij de oprichting van de Maatschappij tot Redding van Drenkelingen schrijft Van Engelen te hopen dat de oprichting ‘die beminlyke hartstogten van Grootmoedigheid, Medelyden en Menschenliefde, welke de Schepper ons ter bevordering van het algemeen belang heeft ingeschaapen, en die door eene toomlooze baatzugt gemeenlyk zo jammerlyk verdrukt en vertreeden worden, mag doen herleeven’.Ga naar eind33 Empathische gevoelens worden in zijn tijdschriften gemoraliseerd en vertaald naar ethisch handelen.Ga naar eind34 De zachte gevoelens maken voortaan deel uit van het streven naar een beter vaderland.
Tot 1780 heeft dit welzijnsstreven nog nauwelijks een politieke betekenis. Het ideaal wordt door alle geledingen in de samenleving ondersteund. Wanneer ten gevolge van de Amerikaanse Revolutie (1775-1783) en het verlies van de Vierde Engelse Oorlog (1780-1784) de tegenstellingen in het land toenemen, wordt het welzijnsstreven echter onderdeel van het politiseringsproces dat de tegenstellingen tussen de patriottische partij en de Oranjepartij aanscherpt. In verschillende dichtgenootschappen en in de vrijkorpsen en exercitiegenootschappen, begint men dan openlijk naar bestuurlijke veranderingen te streven die het welzijnsideaal ondersteunen. Ook de tegenstanders gebruiken het welzijnsideaal, maar alleen de patriottische partij kan aantonen dat zij zich via diverse utilitaire genootschappen daadwerkelijk inzet voor het welzijn van het volk.
Het welzijnsideaal wordt in de jaren tachtig en negentig verbonden met het patriottische streven naar een nieuw vaderland waarin de burger zelf de verantwoordelijkheid neemt voor het bestuur van het land. Menslievendheid wordt onderdeel van een nuttigheidsconcept dat gericht is op verbetering van het welzijn van alle inwoners van het vaderland. Menslievendheid en vaderlandsliefde worden nagenoeg een synoniem. Deze verbinding zorgt ervoor dat de bestuurders van een utilitair genootschap als de maatschappij tot Redding van Drenkelingen, zich automatisch tot de idealen van de patriottische partij aangetrokken voelen. Halverwege de jaren 1780 zijn de utilitaire genootschappen opgenomen in het patriottische politieke vertoog.Ga naar eind35
Het welzijnsideaal wordt nu opgenomen in patriottische politieke programma's zoals het Leids ontwerp van 1785, dat op de titelpagina vermeldt dat dit Ontwerp bedoeld is om de Republiek ‘van binnen gelukkig’ te maken.Ga naar eind36 In het patriottische partijprogramma dat in Amsterdam verschijnt onder de titel Grondwettige herstelling van Nederlands staatswezen (1784-1786) staat te lezen dat ‘alle de onderscheiden deelen der maatschappy behooren, of van zelven, of door bykomend gezag, mede te werken tot het algemeene welzyn’. In De patriot in de eenzaamheid, of Proeve van bespiegelingen, ter opwekkinge van vaderlands en vryheids-liefde (Amsterdam 1787) staat geschreven dat voor iedere inwoner van het nieuwe Nederland moet gelden dat het zijn plicht is ‘om, ten allen tyde, een gedeelte van zyn eigen geluk, aan het algemeen welzyn op te offeren’.
In het bestuur van de Maatschappij tot Redding van Drenkelingen steunt het overgrote deel deze idealen, waardoor de Oranjegezinde directeuren P. Camper en H. Tollius de Maatschappij verlaten. Zij worden opgevolgd door bestuurders die ook een leidinggevende rol spelen in diverse patriotse organisaties. In de aanloop naar de revolutie van 1787 zal een aantal leden van dit bestuur laten zien dat hun menslievende gevoelens zo sterk zijn dat ze zich daadwerkelijk voor de revolutie gaan inzetten. Van de ongeveer 24 directeuren die er sinds de
| |
| |
oprichting benoemd zijn, zijn er in 1787 nog twintig in staat mee te doen aan de patriotse opstand van 1787.Ga naar eind37 Negen bestuurders en ex-bestuursleden blijken dan vaak al vanaf de oprichting in 1783 betrokken te zijn bij de strijdbare patriottische Vaderlandsche Sociëteit. Verder zijn vijf bestuursleden en ex-bestuursleden betrokken bij de oprichting van het Nationaal Fonds dat eind 1783 door een aantal verontruste burgers wordt opgericht met het doel geld in te zamelen voor de gewapende tak van de patriottenbeweging. Dat betekent dat maar liefst een derde van de Amsterdamse initiatiefnemers van het Nationaal Fonds afkomstig is uit de Maatschappij tot Redding van Drenkelingen. Tijdens de revolutiedagen van 1787 zijn acht (ex)bestuursleden aantoonbaar revolutionair actief.Ga naar eind38 Slechts negen (ex)bestuurders houden zich afzijdig.
De verklaring voor het feit dat niet alle bestuurders actief meedoen is tweeledig. Lang niet iedereen is het in 1787 eens met het gebruik van geweld om tot een bestuurlijke verandering te komen. In het sensibele gedragsmodel wordt immers de weg van de overtuiging gepropageerd. Daarnaast vertrouwt lang niet iedereen de patriotse leiders, die voor een belangrijk deel afkomstig zijn uit de aristocratie.Ga naar eind39
Wanneer de opstand wordt neergeslagen, blijft het welzijnsideaal natuurlijk gewoon bestaan. In de genootschappen en in tijdschriften en kranten blijft men dit ideaal nadrukkelijk steunen. Nieuwe utilitaire organisaties als de Maatschappij tot Nut van het Algemeen (met max. 3000 leden, net zoveel als eerder de Oeconomische Tak) en de Kweekschool voor de Zeevaart laten zien wat de burger wil en waartoe hij zelfstandig in staat is. Zij fungeren als voorbeelden voor een nieuwe maatschappij waarin de menslievende burger zich het lot van zijn medemensen aantrekt.
Bij de Bataafse Revolutie van 1795 blijkt dan opnieuw dat een groot deel van de bestuurders zich politiek actief opstelt. In 1795 zijn van de 32 directeuren die sinds de oprichting zijn benoemd, er veertien overleden en hebben twee zich teruggetrokken. Van de overige bestuurders worden er nu tien politiek actief in de periode 1795-1796 en twee in een latere periode: de meeste van hen in de stedelijke politiek en sommigen zullen tot volksvertegenwoordiger worden verkozen.
| |
Conclusie
In de geschiedschrijving over de betekenis van de genootschapscultuur voor de Patriotse Revolutie van 1787 en de Bataafse Revolutie van 1795 is men het erover eens dat de genootschappen een belangrijke rol spelen in het bewustwordings- en politiseringsproces van de burgerij. Toch is er voor de relatie tussen het streven naar algemeen welzijn in de studies naar de Patriottische Revolutie van 1787 en de Bataafse Revolutie van 1795 nauwelijks aandacht.Ga naar eind40 Het simpele feit dat alleen al uit een onschuldig ogend genootschap als de Maatschappij tot Redding van Drenkelingen zich zovelen bij deze revoluties hebben aangesloten, is voor mij toch wel het bewijs dat het in de historiografie steeds maar weer benadrukte a-politieke karakter van de genootschapscultuur moet worden bijgesteld. Een op het oog onschuldig concept als hulpverlening kan zich onder de juiste omstandigheden ontwikkelen tot een politiek concept.
(Bijlage: ledenlijst, na de noten)
| |
| |
| |
Bijlage. Ledenlijst Maatschappij tot Redding van Drenkelingen
naam |
genootschappen |
Bondt, Nicolaas (1765-1796) |
Concordia et Libertate, Provinciaal Utrechts Genootschap, Felix Meritis |
Bonn, Andreas (1738-1823) |
Oeconomische Tak (directeur), Concordia et Libertate, Bataafsch Genootschap der Proefondervindelijke Wijsbegeerte te Rotterdam, Provinciaal Utrechts Genootschap, Zeeuws Genootschap |
Bosch, Gerrit (1718-1798) |
Oeconomische Tak |
Chatelain, Daniel Zacharias (1723-1807) |
Oeconomische Tak |
Clercq, Jacob de (1710-1777) |
Libertate et Concordia. |
Clercq, Stephanus de (1747-1819) |
Oeconomische Tak, Maatschappij tot Nut van het Algemeen |
Ebeling, Ernestus (1738-1796) |
Oeconomische Tak (directeur), Concordia et Libertate, Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen te Haarlem |
Engelberts, Engelbertus Matthias (1731-1807), directeur Hoorn |
Oeconomische Tak (directeur), Vaderlands Fonds, Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen te Haarlem, Provinciaal Utrechtsch Genootschap, Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde |
Engelen, Cornelius van (1726-1790) |
Maatschappij ter Bevordering van den Landbouw, Provinciaal Utrechts Genootschap, Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde, loge La Vertu |
Goll van Frankenstein, Joan sr. (1722-1785) |
|
Goll van Frankenstein, Joan jr. (1756-1821) |
Oeconomische Tak, Felix Meritis |
Lankeren, Pieter Willem van (1752-1806) |
Oeconomische Tak (directeur) |
Lublink de jonge, Johannes (1736-1816) |
Oeconomische Tak (directeur), Kweekschool van de Zeevaart (directeur), Vaderlands Fonds (directeur), Libertate et Concordia, Concordia et Libertate, Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen te Haarlem, Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde, Provinciaal Utrechts Genootschap |
| |
| |
politieke genootschappen |
patriotse revolutie |
bataafse revolutie |
|
lid Raad Amsterdam (1795) |
|
|
|
vlucht naar Zwitserland (1787) |
|
|
|
lid Raad Amsterdam |
Vaderlandsche Sociëteit, Doctrina et Amicitia |
Nationaal Fonds (1785), raad (1787), Geconstitueerden uit de Burgerij (1787), verbannen (1787) |
Comité van Justitie te Amsterdam (1795) |
|
|
actief in patriotse politiek te Leiden (1787) |
|
|
Vaderlandsche Sociëteit, Doctrina et Amicitia (medeoprichter) |
lid Raad Amsterdam (1787) |
|
Vaderlandsche Sociëteit, Doctrina et Amicitia (medeoprichter). |
Nationaal Fonds (1785) |
|
|
actief in de Bataafse politiek (1796-1805) |
| |
| |
naam |
genootschappen |
Martinet, Joannes Florentius (1729-1795), directeur Zutphen |
Vaderlands Fonds (directeur Zutphen), Oeconomische Tak (directeur), Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen te Haarlem |
Meijer, Pieter (1718-1781) |
Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde |
Noortwijck, Claude (1709-1797) |
Oeconomische Tak, Concordia et Libertate |
Oosterdijk, Herman Gerard (1731-1795) |
Oeconomische Tak, Concordia et Libertate, Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde, Provinciaal Utrechts Genootschap, Zeeuws Genootschap, Diligentia Omnia, loge La Paix |
Oosterwijk Bruin, Jacob van (1752-1810) |
Oeconomische Tak (directeur), Maatschappij tot Nut van het Algemeen, Libertate et Concordia, Felix Meritis, Provinciaal Utrechts Genootschap, Tot Leerzaam Vermaak |
Schlosser, Johannes Albertus (1733-1769) |
|
Serrurier, Hendrik Cornelis (1754-1812) |
Concordia et Libertate |
Staphorst, Nicolaas van (1742-1817) |
Oeconomische Tak, Maatschappij tot Nut van het Algemeen, Concordia et Libertate, Felix Meritis |
Thin van Keulen, Isaac Gerard (1753-1815) |
Oeconomische Tak, Concordia et Libertate, Felix Meritis |
Thooft, Gerardus Jacobus (1768-1799) |
Felix Meritis |
Tollius, Herman (1742-1822) |
Oeconomische Tak, Libertate et Concordia, Concordia et Libertate, Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde, Dulces Ante Omnia Musae, Provinciaal Utrechts Genootschap |
Verbrugge, Gijsbert Antwerpen van Freyhoff (1717-1777) |
Maatschappij ter bevordering van den landbouw, loge La Bien Aimée |
Vernède, Jean Scipion (1714-1779) |
Genootschappen: Oeconomische Tak, Libertate et Concordia (officieus) |
Verrijn, Gerard (1738-1825) |
|
Vollenhoven, Cornelis (1723-1789) |
Genootschappen: Maatschappij tot Nut van het Algemeen, Concordia et Libertate, loge La Bien Aimée |
Vollenhoven, Hendrik (1753-1813) |
Genootschappen: Oeconomische Tak (directeur), Maatschappij tot Nut van het Algemeen, Libertate et Concordia, loge La Bien Aimée |
Weddik, Theodorus Johannes (1754-1815) |
Genootschappen: Maatschappij tot Nut van het Algemeen, Felix Meritis, loge La Bien Aimée |
Willink, Jan Ananias (1751-1827) |
Genootschappen: Oeconomische Tak, Maatschappij tot Nut van het Algemeen |
| |
| |
politieke genootschappen |
patriotse revolutie |
bataafse revolutie |
|
actief in Bataafse politiek (1796-1805) |
|
|
|
Vaderlandsche Sociëteit (bestuurder), Doctrina et Amicitia |
|
lid Raad Amsterdam (1795), Provinciaal bestuur van Holland (1797) |
|
|
lid Raad Amsterdam (1803) |
Vaderlandsche Sociëteit, Doctrina et Amicitia (medeoprichter) |
Nationaal Fonds (1785), poging tot staatsgreep (1794), verbannen |
Comité revolutionair, lid Raad Amsterdam (1795), Provisionele representanten van het Volk van Holland |
Vaderlandsche Sociëteit, Doctrina et Amicitia |
|
lid Raad Amsterdam (1804) |
|
|
opvoeder kinderen Willem v |
|
|
|
|
Nationaal Fonds (1785) |
Bataafse revolutie: lid Raad Amsterdam (1795-1798) |
|
Vaderlandsche Sociëteit |
Provinciaal bestuur van Holland (1796), Departementaal bestuur van de Amstel (1798) |
|
Vaderlandsche Sociëteit |
lid Raad Amsterdam (1795) |
|
Vaderlandsche Sociëteit |
Nationaal Fonds (1785) |
lid Raad Amsterdam, Comité van finantie (1795) |
|
-
eind1
- Dit artikel verschijnt in de context van een NWO-gesubsidieerd promotieonderzoek, onder begeleiding van prof. dr. I. Leemans en dr. G.-J. Johannes, naar het verband tussen de genootschapscultuur en de ontwikkeling van de civil society in de tweede helft van de achttiende eeuw.
-
eind2
-
De Philosooph, nr. 94 (5-10-1767).
-
eind3
-
De Philosooph, nrs. 86, 88 en 94.
-
eind4
- De Maatschappij tot Redding van Drenkelingen bestaat nog steeds en is gevestigd op het Rokin in Amsterdam. Een belangrijke studie over de Maatschappij is H. Brokken en W. Frijhoff (red.), Idealen op leven en dood. Gedenkboek van de Maatschappij tot Redding van Drenkelingen 1767-1992 (Den Haag 1992).
-
eind5
- Het begrip civil society definieer ik als de ontwikkeling van een samenleving waarin burgers zelf zorg dragen voor hun belangen en idealen. Algemeen over dit verband: U. Frevert, ‘Defining emotions. Concepts and debates over three centuries’, in: Frevert e.a., Emotional lexicons: continuity and change in the vocabulary of feeling 1700-2000 (Oxford 2014). Zij noemt deze ontwikkeling ‘the moralisation of feelings’. C. Taylor, Bronnen van het zelf. De ontstaansgeschiedenis van de moderne identiteit (Rotterdam 2007), vertaling van: Meaning, morals and modernity (Cambridge 1985); U. Frevert, Emotions in history: lost and found (Budapest 2011); W. Ruberg en K. Steenbergh (red.), Sexed sentiments, interdisciplinary perspectives on gender and emotions (Amsterdam / New York 2011).
-
eind6
- Zie voor een korte introductie op het onderzoek naar gevoelens: S. Matt en P. Stearns (red.), Doing emotions history (the history of emotions) (Chicago 2014) en J. Plamper, Geschichte und Gefühl: Grundlagen der Emotionsgeschichte (München 2012). Buitenlandse studies wijzen al veel langer naar het gevoel in de Verlichting, bijv. J. Riskin, Science in the age of sensibility. The sentimental empiricists of the French Enlightenment (Chicago 2002).
-
eind7
- Baanbrekend voor Nederland o.a.: D. Sturkenboom, Spectators van hartstocht. Sekse en emotionele cultuur in de achttiende eeuw (Hilversum 1998); P. Buijs, De eeuw van het geluk. Nederlandse opvattingen over geluk ten tijde van de Verlichting, 1658-1835 (Hilversum 2007); H. Roodenburg, ‘Tranen op het preekgestoelte, de achttiende-eeuwse kanselwelsprekendheid tussen toneel en authenticiteit’, in: De Achttiende Eeuw 41 (2009), nr. 1; E. Hagen en I. Leemans, ‘Een vuurige aandoening van het hart. Drift en geestdrift in het Nederlands theater en de Nationale Vergadering, 1780-1800’, in: Tijdschrift voor Geschiedenis 126 (2013).
-
eind8
- Dat is vijftien jaar vroeger dan geconstateerd wordt in Hagen en Leemans (2013). Over Van Engelen als tijdschriftredacteur: T. Jongenelen, ‘Kakera Akotie, Cornelis van Engelen en Christiaan Hagerop. De historische context van een Afrikaanse brief uit 1764’, in: Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman 39 (2016), p. 17-28; W. van Bunge e.a. (red.), Dictionary of seventeenth and eighteenth Dutch philosophers (Bristol 2003); N.C.H. Wijngaards, Bloemlezing uit het werk van Cornelius van Engelen (Zutphen [1972]). Doopsgezind uitgever Meijer lijft hem in nadat zijn uitgevers Houttuin en Tongerlo in 1766 overlijden.
-
eind9
- Andere achttiende-eeuwse burgerlijke organisaties die het maatschappelijk welzijn willen verbeteren zijn: Het Bataafsch Genootschap der Proefondervindelijke Wijsbegeerte (1769), de Maatschappij van Landbouw (1776), de Oeconomische Tak (1777) en de Maatschappij tot Nut van het Algemeen (1784).
-
eind10
-
De Philosooph, nr. 86 (24-8-1767): ‘Het zyn tot nog toe vreemde Natiën, en byzonderlyk de Engelschen geweest, waar onder wy de treffendste blyken eener zonderlinge Grootmoedigheid gingen zoeken’.
-
eind11
-
De Philosooph, nr. 88 (7-9-1767).
-
eind12
-
De Philosooph, nr. 86 (24-8-1767).
-
eind13
- De stichters hebben veel internationale contacten. Secretaris Joannes Lublink de jonge beheerst zeven talen en heeft veel contacten in het Oostzeegebied; Johannes Albertus Schlosser heeft contacten aan het Russische hof en is lid van de Royal Society; Johann Goll en Gysbert Antwerpen Verbrugge hebben nauwe contacten met het Oostenrijkse hof; predikant Jean Scipio Vernède heeft veel contacten in Frankrijk en Claude Noortwijck is geboren en getogen Londenaar. Lublink onderhoudt de contacten naar buiten als secretaris, maar ook via de Historie- en Gedenkschriften van de Maatschappij tot Redding van Drenkelingen (Amsterdam 1768-1797), door Vernède vertaald als Histoire et Memoires de la Societé en Faveur des Noyés.
-
eind14
- Details in Brokken en Frijhoff, Idealen op leven en dood. Uitgever Pieter Meijer, een van de initiatiefnemers, drukt de Bekendmaaking, van de onlangs opgerichte Maatschappij ter behoudenis van drenkelingen (Amsterdam 16-12-1767), één blad plano.
-
eind15
- Dokter Pieter Stinstra in Franeker, hoogleraar Petrus Camper (Groningen), predikant E.M. Engelberts (Hoorn), predikant J.F. Martinet (Zutphen), filosoof Simon de Vries en predikant Jean de Zollicoffer (Deventer). Stedelijke
bestuurders die het initiatief omarmen zijn de baljuw van Amstelland, Abraham Calkoen, de hoofofficier van justitie in Amsterdam, Isaac Sweers, en de Utrechtse griffier H.H. van den Heuvel.
-
eind16
-
De Philosooph, nr. 88 (7-7-1767).
-
eind17
- Voor veranderingen in het denken over burgerschap: P. den Boer (red.), Beschaving. Een geschiedenis van de begrippen hoofsheid, heusheid, beschaving en cultuur (Amsterdam 2001) en J. Kloek en K. Tilmans (red.), Burger. Een geschiedenis van het begrip burger in de Nederlanden van de Middeleeuwen tot de 21ste eeuw (Amsterdam 2002).
-
eind18
- Naast Van Engelen zijn dat Vernède, Meijer en Lublink. Zij publiceren werk uit de ‘Graveyard school’. Vernède vertaalt dit als Pensées angloises sur divers sujets de religion, et de morale (Amsterdam 1760); Lublink vertaalt van Edward Young de Nachtgedachten over het leven, den dood en de onsterfelijkheid der ziele (Amsterdam 1766). Met Meijer vertaalt Lublink van J.J. Dusch Zedelyke brieven, tot verbetering van het hart (Amsterdam 1767-1771). Over deze stroming in Engeland: E. Parisot, Graveyard poetry. Religion, aesthetics and the mid-eighteenth-century poetic condition (Ashgate 2013). Over deze stroming in Nederland: P.J. Buijnsters, Tussen twee werelden. Rhijnvis Feith als dichter van ‘Het Graf’ (Assen 1963); A. Noord, ‘Marten Schagen en zijn vertaalarbeid van James Hervey’, in: Doopsgezinde Bijdragen, nieuwe reeks, 33 (2007).
-
eind19
- Bijvoorbeeld in Lublinks vertaling van Vernède, Drie leerredenen over de Voorzienigheid (Amsterdam 1771), over de bergrede van Jezus, in 1779 in het Frans
uitgegeven als Sermons sur le discours de notre seigneur Jesus Christ sur la montagne (Amsterdam 1779).
-
eind20
- In het voorwoord van zijn vertaling van Het graf, de Opstanding en het Laatste Oordeel (Amsterdam 1772) van Danneil. Over Lublink: C.W. Westerbaen, Lofrede op Joännes Lublink, den jongen: uitgesproken in de Maatschappij Felix Meritis, op den 19den van lentemaand 1817 (Amsterdam 1817).
-
eind21
- Dit tijdschrift wordt besproken in Huib J. Zuidervaart, ‘Science for the public: the translation of popular texts on experimental philosophy into the Dutch language in mid-eighteenth century’, online op www.huygens.knaw.nl.
-
eind22
-
De Algemeene Oefenschoole van Konsten en Weetenschappen, 6e afd. (1757), nr. 1, p. 205. Mogelijk een vertaling uit The Rambler.
-
eind23
- Het verhaal is uiteraard gestoeld op dat van de Barmhartige Samaritaan. In 1758 verschijnen maar liefst vier vertogen over de ‘Goedaartigheid’, waarin wordt aangetoond dat ieder mens het medelijden kent, wat een uiting is van zijn natuurlijke menslievendheid. Verder wordt ‘bewezen’ dat de mens door het beoefenen van menslievend gedrag gelukkiger wordt. Over datzelfde thema een bijdrage ‘De algemeene huishouding der menschen hervormd, een droom’, in: Algemeene Oefenschoole, 6e afd. (1758), nr. 2. Meer over het achttiende-eeuwse denken over geluk: Buijs, De eeuw van het geluk.
-
eind24
- C.O., ‘De grootheid van 't geluk 't geen den christen ontstaat uit de betrachting van zynen plicht’, in: Algemeene Oefenschoole, 6e afd. (1767), nr. 8, p. 195: ‘door hen [de hulpbehoevenden] aan te merken als onze medebroederen [...] spannen wij te zamen tot onze eigen veiligheid; want hoe meer wij allen tot elkanders bestendig geluk meedewerken, hoe vaster de maatschappy staat’.
-
eind25
- Bijvoorbeeld in De Philosooph, nr. 8 (1766), p. 14, en nr. 87 (1767).
-
eind26
- In De Denker 5 (1767), nr. 226: ‘Onderzoek, waarom de menschen doorgaans zoo gaarne van steelen, moorden en yzelyke gebeurtenissen hooren vertellen’.
-
eind27
-
De Philosooph, nrs. 16 (1766) en 88 (1767).
-
eind28
-
De Denker, nr. 143 (23-9-1765).
-
eind29
-
De Denker, nr. 113 (25-2-1765).
-
eind30
-
De Denker, nrs. 151 en 152 (18 en 25-11-1765): ‘Brief van eenen mismaakten over den onbillykheid der gewoone behandeling en vooroordeelen tegen zodanige lieden, en wederlegging van dezelve’.
-
eind31
-
De Denker, nr. 162 (3-2-1766): ‘Brief van den heer Denkgraag, waarin de werkzaamheid om wel te doen, boven het enkel wel denken word aangepreezen’.
-
eind32
- In ‘Over de hartstogt van medelyden en het welbestuuren van dezelve in 't geeven van aalmoesen’ in De Denker, nr. 247 (1767) schrijft hij dat medelijden pas deugdzaam is als men de hulpbehoevende niet vertroetelt, maar in staat stelt om zich nuttig te voelen. Deze bijdrage kan worden geïnterpreteerd als een koerswijziging; zie Jongenelen, ‘Kakera Akotie’.
-
eind33
-
De Philosooph, nr. 88 (7-9-1767).
-
eind34
- Voor een dergelijke analyse in Europese context, zie o.a. A. Epple, Empfindsame Geschichtsschreibung. Eine Geschlechtergeschichte der Historiographie zwischen Aufklärung und Historismus (Keulen 2003), p. 67.
-
eind35
- Als bewijs daarvoor de uitgave in 1786 van een aantal dobbelspelen waarop de vakjes Maatschappij der Drenkelingen, Vaderlandsche Exercitiegenootschappen, Goede Regent, Oeconomische Tak en Vaderlandsche Dichtkundige Genootschappen winst opleveren, terwijl de afbeeldingen Verdervende Hand, de Hertog, de Oproerpreker, de Oproerschrijver, de Oproermaker en de Vaderlandsche Twijfelaar verlies opleveren.
-
eind36
- De eigenlijke titel luidt: Ontwerp om de Republiek door eene heilzaame vereeniging der belangen van regent en burger, van binnen gelukkig, en van buiten gedugt te maaken. Bespreking in W. Velema's recensie van Buijs, De eeuw van het geluk, in: bmgn 124 (2009), p. 475-477.
-
eind37
- De anderen zijn overleden of hebben zich van de Maatschappij gedistantieerd.
-
eind38
- Zie daarvoor Bijlage. Opvallende naam: de steenrijke koopman Nicolaas van Staphorst (samen met zijn broer groot investeerder in de Verenigde Staten). Hij wordt ervan beschuldigd in contact te staan met Robespierre. In 1794 wordt in de kelder onder zijn huis een wapenvoorraad gevonden. Ook Cornelis van Engelen, oprichter van het eerste uur, wordt politiek actief. Hij verandert zijn voornaam veelbetekenend in Cornelius (hoeder van het volk). Van Engelen verschijnt in de anti-patriotse geschriften van Le Francq van Berkhey en in 1784 in een Lied van de Leidse weevers. Hij wordt geplaatst naast bekende patriotten als de doopsgezinde predikant F.A. van der Kemp, Pieter Vreede en Jan de Kruyff junior, de schout C.P. Chasteleyn, boekverkoper K. de Pecker en arts Pieter van Schelle.
-
eind39
- Lublink schrijft dat hij niet het risico wil lopen het ene corrupte bestuur van aristocraten in te ruilen voor het andere (aangevoerd door Palland van Zuthem en Capellen tot den Marsch). Vermelding in een brief aan N.S. van Winter, aanwezig in het Six-archief.
-
eind40
- Bijvoorbeeld in E.H. de Jong, Weldenkende burgers en Oranjeliefhebbers. Patriotten en prinsgezinden in Leiden 1775-1795 (Hilversum 2014). Voor een algemeen overzicht: J. Rosendaal, De Nederlandse Revolutie. Vrijheid, volk en vaderland 1783-1799 (Nijmegen 2005).
|