Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 40
(2017)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 17]
| |
Philopater. Een daderonderzoek
| |
[pagina 18]
| |
meerderheid van de gelovigen. Zij twijfelden er niet aan dat God in de Heilige Schrift naar de waarheid spreekt en dat Hij zijn woorden nooit en te nimmer had aangepast aan hun beperkte bevattingsvermogen. Bekkers opvattingen verontrustten echter ook intellectuelen zoals de Amsterdamse publicist en advocaat Nicolaas Muys van Holy. Die vergeleek Bekker met een tuinman die de vogels uitlegt dat ze geen angst moeten hebben voor de vogelverschrikker - hij heeft gelijk, maar de gevolgen laten zich raden.Ga naar eind4 De positie van Bekker was onhoudbaar en in januari 1692 werd hij geschorst, maar daarmee waren de gemoederen nog niet tot bedaren gebracht. De boekhandelaar Daniël vanden Dalen werd op 11 maart 1692 veroordeeld tot een boete van duizend gulden wegens de verkoop van niet nader gespecificeerde paskwillen, vermoedelijk ter verdediging van dominee Bekker.Ga naar eind5 Een jaar later kreeg hij opnieuw een boete van duizend gulden, ditmaal met zekerheid wegens de verkoop van De betoverde wereld en pamfletten pro-Bekker.Ga naar eind6 Vanzelfsprekend was ook Het leven geen hartelijke ontvangst beschoren. Het is wel eens beweerd dat niemand er aanstoot aan nam ‘omdat alle partijen in de kerkelijke twisten hun vijanden zo treffend geschetst zagen’, maar de hoofdofficier was niet geamuseerd en stelde een onderzoek in.Ga naar eind7 In februari 1692 leidde dat tot twee getuigenverklaringen. Balthasar Bekker verklaarde dat hij een jaar eerder in de boekhandel van Daniël vanden Dalen in gesprek was geraakt met de proponent Johannes Duijkerius. Die had desgevraagd bekend dat hij de auteur was van Het leven. Daarbij had hij ook nog gezinspeeld op een vervolg. Dezelfde dag verklaarden zijn voormalige huisbaas Jacobus Fauconier en zijn voormalige medehuurder Abraham Hem dat Duijkerius hen in vertrouwen had genomen. Hij was openlijk uitgekomen voor het auteurschap van Het leven en had zelfs inzage gegeven in de tekst van een gepland vervolg. Nogal geschrokken hadden ze hun huisgenoot ontraden dit te laten drukken.Ga naar eind8 Het intimiderende vooronderzoek volstond. Duijkerius zag wijselijk af van verdere publicaties. | |
Het VervolgJarenlang bleef het stil, tot in 1697 Het leven van Paterphilo verscheen. Titel en inhoud waren geënt op Het leven van Philopater en de onbekende auteur suggereerde zelfs dat hij betrokken was geweest bij de vervaardiging van de illustere voorganger: Paterphilo doorspit alle theologische vakliteratuur. Hij stuit daarbij op Het leven van Philopater en verhaalt hoe dit tot stand was gekomen: een auteurscollectief had destijds onder het genot van vele koppen koffie en thee, pijpen tabak en kannen wijn over de inhoud van dat bewonderenswaardige boek gedebatteerd.Ga naar eind9 Dit commerciële handigheidje heeft bij latere onderzoekers voor enige verwarring gezorgd, maar vermoedelijk berustte de mededeling niet op enige kennis van zaken.Ga naar eind10 Het succesvol parasiteren op de reputatie van Philopater kan echter aanleiding hebben gegeven tot het uitgeven van het Vervolg van 't leven van Philopater, geredded uit de verborgentheeden der coccejanen, en geworden een waaragtig wysgeer. Dit verscheen in december 1697, opnieuw quasi bij Siewert van der Brug te Groningen. Het Vervolg bevat een niet te missen verwijzing naar de auteur. Philopater ontmoet de schrijver van Het leven van Philopater, die terloops wordt aangeduid als ‘Duiker’. Philopater raadt hem af een vervolg te schrijven, want in het eerste deel was hij nog een coccejaan en de spot met die wetenschappelijke prietpraat | |
[pagina 19]
| |
gaf het boek een komische noot, maar nu is hij een serieuze filosoof en dat leidt tot een veel saaier boek. Zijn biograaf antwoordt hem dat het tweede deel gewaardeerd zal worden door de meer oordeelkundige lezer.Ga naar eind11 Onbedoeld verraadt deze curieuze passage een zekere bezorgdheid over de verkoopbaarheid van het Vervolg. Dat die bezorgdheid terecht was, laat zich aflezen aan de inhoud. De hoofdmoot refereert nog aan de discussie over De betoverde wereld. Dat was inmiddels oude meuk. Daarom werd de tekst verrijkt met een debat over enkele recent verschenen boeken.Ga naar eind12 Voor de afwisseling waren er ook twee gedichten toegevoegd. Het ene, ‘Al weer wat nieuws’, zette de lezer op het verkeerde been, want het was een ingekorte versie van een gedicht van ‘den ouden Goessche dichter’ Anthonie Jansz van der Goes uit 1656.Ga naar eind13 Het andere presenteerde Mozes als een bevaren zeeman die door zijn kennis van eb en vloed de domme farao te slim af was.Ga naar eind14 In deze opgeleukte vorm kwam het Vervolg in december 1696 alsnog op de markt. Het Vervolg begint met een conversatie tussen drie predikanten. Twee van hen spreken met waardering over Het leven. De derde merkt op dat Philopater de gevoelens van Spinoza schijnt te zijn toegedaan. Zijn bezwaar wordt luchtigjes weggewuifd: hij denkt natuurlijk hetzelfde als zijn eerwaarde collegae, maar wil er niet openlijk voor uitkomen. Dat mag.Ga naar eind15 Hiermee was de toon gezet. In het eerste deel werden ook spinozistische denkbeelden gepropageerd, maar altijd tussen de regels door.Ga naar eind16 Het tweede deel was assertiever: Spinoza heeft onmiskenbaar gelijk. De predikanten voeren tegen beter weten in een hetze tegen hem en wonder boven wonder hebben ze nog succes ook.Ga naar eind17 Bovendien maakte het Vervolg sluikreclame voor de Amsterdamse editie van De rechtzinnige theologant (1693), een vertaling van Spinoza's Tractatus theologico-politicus. Die was te verkiezen boven de uit Friesland afkomstige roofdruk Een rechtsinnige theologant.Ga naar eind18 Dit was vragen om moeilijkheden. Descartes liet zich nog wel verenigen met de godsdienst. Voor hem is de mens een wezen dat zich door het bezit van een ziel onderscheidt van planten en dieren. Omdat de ziel in verbinding staat met iets hogers, is dat wat de ziel waarneemt niet per se onwaar. Bij Spinoza is de mens een deel van de natuur, onderhevig aan dezelfde wetten als alle andere levende wezens. De gedachte aan een transcendentale God komt voort uit een overspannen fantasie, want niets bestaat alleen maar omdat wij mensen dat denken. Godsdienst voedt op tot sociaal wenselijk gedrag, maar staat los van de intellectuele zoektocht naar de waarheid. Daarmee reduceerde Spinoza het geloof tot een Sinterklaasfeest voor volwassenen - een mooie traditie die moet worden gewaardeerd als ze verantwoord wordt ingezet, maar wie even nadenkt weet dat God niet bestaat. | |
De vervolgingDe ideeën van Spinoza vielen niet in goede aarde. In 1670 omschreef de synode van Zuid-Holland het Tractatus theologico-politicus als ‘so vuyl ende godtslasterlijck als men weet, dat oyt de werelt gesien heeft’.Ga naar eind19 Op aandringen van de kerk werden de geschriften van Spinoza verboden.Ga naar eind20 De publicatie van het Vervolg bleef dan ook niet onopgemerkt. Her en der wendde de kerkeraad zich tot het lokale gezag, wat resulteerde in stedelijke verboden, bijvoorbeeld in Leiden en Rotterdam.Ga naar eind21 De Haagse kerkeraad zocht het hogerop en wendde zich tot het Hof van Holland. Toen de gewestelijke rechtbank gehoor gaf aan de oproep tot een verbod, besloot ook Amsterdam een onderzoek in te stellen.Ga naar eind22 | |
[pagina 20]
| |
Vanzelfsprekend was Johannes Duijkerius al bij voorbaat verdacht. Hij werd dan ook in voorarrest genomen. Bij het eerste verhoor op 27 februari 1698 gebeurde er iets opmerkelijks: Duijkerius zei gehoord te hebben dat het Vervolg geschreven was door doctor Roman. Dat zeg je als verdachte niet zomaar. Gezien de gebeurtenissen die volgden moet er specifiek gevraagd zijn naar de mogelijke betrokkenheid van een medicus. Duijkerius ontkende dat niet, maar schoof de schuld in de schoenen van doctor Jacobus Roman - een bekend vertaler van medische werken.Ga naar eind23 De hoofdofficier beschikte over voorkennis, maar wat wist hij eigenlijk en hoe was hij dat te weten gekomen? Bij het tweede verhoor maakten de getuigen uit 1692 hun opwachting in het stadhuis. Omdat de notulist de verklaringen van zes jaar eerder letterlijk kopieerde, lijkt het alsof ze dateren uit 1698, maar het was toch echt oude kost. Duijkerius raakte dan ook niet in paniek en ontkende standvastig elke betrokkenheid bij het Vervolg.Ga naar eind24 De officier leek kansloos, maar op haast miraculeuze wijze wist hij de zaak uit het slop te halen toen op 28 februari, een dag na het eerste verhoor van Duijkerius, de Amsterdamse handelaar in ijzerwaren Dirk Santvoort een verklaring aflegde dat hij jongstleden zaterdag bij toeval de winkel van Wolsgrein had bezocht. Santvoort vond hem in de keuken, waar de eigenaar overleg pleegde met medisch doctor Joannes Pronck en de drukker Dirk Boeteman. Die voelden zich in verlegenheid gebracht door de arrestatie van Duijkerius. Pronck wilde een mogelijke getuigenis bij voorbaat ontkrachten door Duijkerius te beschuldigen van een of ander zwaar delict. Pronck stelde ook voor dat Wolsgrein zijn wisselboek zou vervalsen, zodat de herkomst van de door hem verzonden exemplaren niet meer kon worden getraceerd, en dat hij een opdrachtbrief zou fingeren.Ga naar eind25 Vervolgens werd Boeteman gehoord. Boeteman verklaarde bij de notaris dat hij het Vervolg gedrukt had in opdracht van Wolsgrein, die ook betrokken was geweest bij het corrigeren van de drukproeven.Ga naar eind26 Een dag later werd deze getuigenis bevestigd door zijn knechten.Ga naar eind27 Kennelijk werd Boeteman in de dagen erna geconfronteerd met het gegeven dat anderen inmiddels de hoofdofficier hadden geïnformeerd over het keukenberaad. Dat liet hem weinig keus. Hij bevestigde de verklaring van Dirk Santvoort over de snode plannen tot misleiding van de justitie.Ga naar eind28 Het opmerkelijke van deze procedure is dat de bedenker van die plannen ongemoeid werd gelaten. Dat kan maar één ding betekenen: doctor Pronck had om het vege lijf te redden de zaak verraden en was om die reden opgenomen in een getuigenbeschermingsprogramma. Met behulp van Proncks informatie kon de hoofdofficier eerst Duijkerius uithoren en vervolgens Santvoort en Boeteman dwingen tot het afleggen van een notariële attestatie. Duijkerius hield zich van de domme, maar Santvoort en na enig aandringen ook Boeteman gaven de hoofdofficier het bewijsmateriaal dat hij nodig had om Wolsgrein te arresteren. Die wist niets van het verraad en dacht zich bij het eerste verhoor te kunnen beroepen op zijn boekhouding. Vervolgens werd hem gevraagd of die boekhouding niet vervalst was? Kennelijk liet de hoofdofficier doorschemeren dat Santvoort hierover iets had gezegd had, want Wolsgrein verklaarde dat Santvoort, ‘wat gealtereert er uytsiende’, hem had gevraagd of er ‘enige zwarigheid’ in zijn boekhouding zat, maar Wolsgrein had daar ontkennend op geantwoord. Desgevraagd voegde hij daaraan toe dat ook de opdrachtbrief helemaal echt was. | |
[pagina 21]
| |
Die leugens zou hij later bekopen, maar eerst ging de hoofdofficier rekenen met de getallen uit het eerste verhoor. Bij het tweede verhoor vroeg hij naar de oplage - vijftienhonderd, was het antwoord.Ga naar eind29 Bij het derde verhoor speelde de hoofdofficier opnieuw een stukje voorkennis uit, waarna Wolsgrein erkende dat hij hoogstpersoonlijk de kopij had aangevuld. Vervolgens presenteerde de officier het resultaat van zijn rekenwerk. Het was volstrekt duidelijk dat de boekhouding niet klopte en dat de verdachte had geprobeerd de justitie te misleiden.Ga naar eind30 Wolsgrein moest dat beamen. Na deze bekentenis ontsloegen de schepenen Duijkerius van rechtsvervolging. Wel hielden zij de zaak in beraad en dus moest hij met een plechtige handdruk beloven zich desgevraagd weer te zullen melden.Ga naar eind31 Met zijn uitgever liep het slechter af. Die werd nog éénmaal verhoord. De officier toonde aan dat Wolsgrein zich niet kon verschuilen achter onwetendheid, want niet alleen had hij zelf meegeschreven, hij had ook ooit college gelopen over Descartes. Wolsgrein beweerde nog dat hij domweg was afgegaan op de veelbelovende titel, maar dat mocht niet baten.Ga naar eind32 Hij kreeg vierduizend gulden boete, acht jaar cel op de secrete plaats van het rasphuis en 25 jaar verbanning uit de stad.Ga naar eind33 Daarmee was het leed nog niet geleden. Eerst kwamen een dominee en een ouderling hem de kerkelijke censuur aanzeggen.Ga naar eind34 Vervolgens werd er beslag gelegd op de winkelvoorraad. Om te voorkomen dat de veroordeelde zijn bezittingen zou verduisteren, benoemden de schepenen een sequester die de boeken moest inventariseren en verkopen.Ga naar eind35 Ook Boeteman moest zich verantwoorden. Op 29 april 1698 werd hij ingedaagd op de criminele schoutsrol, maar vermoedelijk werd de zaak niet van voldoende belang geacht voor een persoonlijke comparitie, want korte tijd later machtigde hij een procureur om hem te vertegenwoordigen voor de rechtbank van kleine zaken.Ga naar eind36 De uitslag van dit proces is onbekend, maar de via deze civiele procedure op te leggen geldstraf was per definitie beperkt tot een onaanzienlijk bedrag. Overigens kwam hij daarmee niet weg, want later in dat jaar werd Boeteman opnieuw ingedaagd op de schoutsrol en veroordeeld tot een boete van duizend gulden wegens het drukken van een Franstalig maandblad, Le lit des nouvelles de toutes les cours d'Europe.Ga naar eind37 Het zal hem wel niet in dank zijn afgenomen dat hij in de zaak-Philopater net iets te lang had tegengestribbeld. | |
Rechtspraak zonder transparantieOok in een ander opzicht was de rechtspraak opvallend wispelturig: het blijft natuurlijk de vraag waarom Duijkerius vrijuit ging en Wolsgrein niet. Een vergelijking tussen hen beiden laat zien welke overwegingen ten grondslag lagen aan de keuzes die de hoofdofficier maakte. De auteur was voor hem minder interessant. Toen Duijkerius in 1683 met Janneke de Koster trouwde was hij 21 jaar.Ga naar eind38 De poorterakte van enkele maanden later vermeldt als beroep schoolmeester en een notariële attestatie uit 1685 situeert zijn schooltje achter de Noorderkerk.Ga naar eind39 Om het karige inkomen aan te vullen schnabbelde hij bij als publicist. Zo schreef hij De geoopende deure tot de heylige godgeleerdheyd (1687) tegen de sektariër Willem Deurhoff. Die antwoordde met een boekje waarin hij beschrijft hoe Duijkerius tweemaal bij hem aanklopte. De eerste keer omdat hij van gedachten wilde wisselen, wat Deurhoff weigerde, de tweede keer om hem te verwittigen van de publicatie van De geoopende deure. Bij die gelegenheid had Duijkerius | |
[pagina 22]
| |
hem gezegd dat hij zich in de Heilige Godgeleerdheid oefende en predikant wilde worden.Ga naar eind40 De zelfstudie leidde tot resultaat. In maart 1689 zat de Amsterdamse kerkeraad verlegen om een weerwoord op de godsdienstige publicaties van de voormalige burgemeester Coenraad van Beuningen. Duijkerius zou dit hebben geschreven, hetgeen een zekere deskundigheid veronderstelt.Ga naar eind41 In juli 1690 deed Duijkerius zijn proefpredicatie. De classis beloonde hem met een recommandatie voor de kerken buiten de Republiek.Ga naar eind42 Zijn naam werd echter maar één keer genoemd in verband met een vacature en dat was een farce: in september 1690 wilde de Sociëteit van Suriname de proponent Paulus Kleij beroepen. Omdat de classis het recht van voordracht had, nomineerde zij pro forma alsnog een drietal waaruit de Sociëteit mocht kiezen. De keuze stond echter al vast - de twee anderen, onder wie Duijkerius, maakten geen schijn van kans.Ga naar eind43 Twee jaar later betaalde de studie zich toch nog uit, maar niet voor lang. In mei 1692 werd Duijkerius aangenomen als schoolmeester voor de meisjes van het Aalmoezeniersweeshuis.Ga naar eind44 Verguld met zijn nieuwe betrekking droeg hij zijn boek Voorbeeldzels der oude wyzen (1693) op aan zijn nieuwe werkgevers, waarna hij een aantrekkelijke premie in ontvangst mocht nemen.Ga naar eind45 Helaas overleed zijn echtgenote en aangezien het een duobaan was en Duijkerius ‘niet con resolveeren, om uijt te zien, om een ander daar in te brenge’, moest hij zijn ontslag nemen.Ga naar eind46 Prompt liet hij zijn werk verslonzen en bekoelde de vriendschap, want al een week later werd hij vermaand om zijn school beter waar te nemen ‘op dat men als goede vrienden mogte schijden’.Ga naar eind47 Kort daarna werd er een opvolger aangesteld. Enkele jaren later kwam het tot een openlijke confrontatie. In januari 1695 overnachtte Duijkerius bij de dochter van de kammoeder - de werkneemster die het haar van de kinderen verzorgde. Dat was niet de bedoeling. Hem werd de toegang tot het huis ontzegd. Vervolgens wist hij zich weer binnen te praten met de smoes dat de regenten hun mening hadden herzien, waarna de portiers nogmaals het uitdrukkelijke bevel kregen deze ongenode gast te weren.Ga naar eind48 Deze scandaleuze overnachtingen en het conflict met het weeshuisbestuur brachten Duijkerius in diskrediet. De financiële implicaties daarvan kwamen aan het licht toen hij in 1697 hertrouwde.Ga naar eind49 Vier van de vijf kinderen van Duijkerius en zijn eerste vrouw waren kort na de geboorte overleden. Alleen Mara was nog in leven. Bij zijn hertrouwen moest Duijkerius haar erfdeel veiligstellen, maar hij verklaarde niet aan deze wettelijke verplichting te kunnen voldoen.Ga naar eind50 Duijkerius liep nog meer reputatieschade op: in januari 1698 bracht de Amsterdamse kerkenraad het Vervolg ter sprake. De raad was bekend met de notariële attestaties uit 1692. Bovendien vernam men tal van geruchten over het kwalijke gedrag van Duijkerius. Die zou te veel drinken en zijn vrouw slaan. Naar verluidt was hij zelfs bij haar weggelopen. De raad besloot overleg te plegen met de burgemeesters.Ga naar eind51 Daar was aanvankelijk geen haast bij, want Duijkerius werd in voorarrest genomen, maar na zijn vrijlating hervatte men de procedure. De predikant en de ouderling van de wijk berichtten dat de geruchten maar al te waar waren. Daarop werd besloten hem in te dagen. Duijkerius gaf gehoor aan de oproep en bekende Het leven geschreven te hebben. Ook gaf hij toe aan de drank te zijn, maar hij betwijfelde of dat als ergerlijk mocht worden aangemerkt. Over zijn veronderstelde buitenechtelijke escapade was hij minder mededeelzaam. Hij noemde dit ‘een domicile saake’ waar de kerkeraad niets mee te maken | |
[pagina 23]
| |
had. En hij ontkende categorisch dat hij het Vervolg geschreven had. Degenen die beweerden dat uit zijn mond te hebben vernomen waren abjecte leugenaars. Desondanks ontzegde de vergadering hem het avondmaal.Ga naar eind52 Vervolgens trok de classis de preekbevoegdheid in, waarbij de praeses hem nog eens aansprak op zijn ‘vuijligheden en enormiteiten’.Ga naar eind53 Daarmee was elke kans op een kerkelijke betrekking definitief verkeken. Duijkerius raakte aan lagerwal. Op 14 mei 1702 werd hij dan ook begraven op het nogal armoedige Karthuizerkerkhof.Ga naar eind54 Aart Wolsgrein had een veel hogere maatschappelijke status. Net als Duijkerius werd hij geboren in Amsterdam.Ga naar eind55 Bij zijn trouwen in 1681 was hij nog boekbinder, maar vermoedelijk bracht de echtgenote geld in, want een jaar later liet Wolsgrein zich inschrijven als boekverkoper.Ga naar eind56 Hij vestigde zich op de noordhoek van de Rosmarijnsteeg en de Nieuwezijds Voorburgwal. Zijn winkel ontwikkelde zich tot een speciaalzaak voor verboden literatuur, hetgeen ongetwijfeld geld opleverde, maar hem ook in aanraking bracht met de justitie. In september 1691 werd hij veroordeeld tot een boete van veertig gulden.Ga naar eind57 Het is onbekend om welke boeken het ging, maar op dat moment deed de hoofdofficier onderzoek naar de verspreiding van libellen in de zaak-Bekker door de boekdrukker Engel de Jongh en de boekverkopers Jan Otto, Baltus Boekholt en de weduwe Jochem van Dijk. De Jongh, Otto en Van Dijk werden beboet met respectievelijk twaalf, tien en vijftien gulden.Ga naar eind58 Ook Pieter Rotterdam werd ingedaagd en die zou nog jarenlang bekkeriana verkopen.Ga naar eind59 Vier jaar later struinden vier pseudokopers de Amsterdamse boekwinkels af op zoek naar het verboden werk van Spinoza. Bij Jan Rieuwertsz, Timotheus ten Hoorn en Aart Wolsgrein hadden zij beet. Die verkochten zowel de Nagelate schriften als De rechtzinnige theologant.Ga naar eind60 Ze werden alle drie ingedaagd.Ga naar eind61 Bij Anthony Schelte vonden de pseudokopers ook de Opera posthuma en een Franse vertaling van het Tractatus theologico-politicus.Ga naar eind62 Schelte werd echter niet vervolgd - het ging de overheid om publicaties in de volkstaal. Uiteindelijk kwamen ook zijn collegae er mee weg, wellicht omdat ze zo slim waren geweest de verkoop uit te besteden aan hun personeel.Ga naar eind63 Daarmee laat de discrepantie tussen de vrijspraak voor de auteur en de zware straf voor de uitgever zich ten dele verklaren uit de juridische voorgeschiedenis: Wolsgrein was een notoire recidivist die zich in het verleden al eens aan een bestraffing onttrokken had. De vrijspraak van Duijkerius had echter ook een financieel aspect: het was aantrekkelijker om de uitgever te vervolgen, want de hoofdofficier werkte op commissiebasis en Wolsgrein kon de boete betalen, Duijkerius niet. Een andere overweging was dat de hoofdofficier zijn informant moest ontzien. Als deelnemer aan het keukenberaad moet doctor Pronck hebben meegeschreven. Zijn bijdrage laat zich raden: Pronck kwam uit Hoorn en was aanvankelijk chirurgijn, maar promoveerde in 1690 in Utrecht en werd medisch doctor.Ga naar eind64 Het Vervolg bevat drie brieven uit juli en augustus 1693 die worden gepresenteerd als het resultaat van een verzoek van H.W. aan P.H., medisch doctor te Groningen, om opheldering over de fysiologie van de menselijke ziel. P.H. voldeed aan het verzoek. Hij betoogde dat alle lichamelijke activiteiten het resultaat zijn van een interactie tussen vaten en vloeistoffen. Het prestatieniveau van alle menselijke organen hangt direct samen met de vochthuishouding en stervenden hallucineren over een leven na de dood simpelweg omdat hun lichaam is uitgedroogd.Ga naar eind65 Toen H.W. zich niet zo snel liet overtuigen, lichtte P.H. zijn hydraulische biofysica | |
[pagina 24]
| |
nader toe, waarbij hij vaststelde dat de ziel lichamelijk is en met het lichaam sterft.Ga naar eind66 Deze brieven van P.H. zullen wel van ‘Pronck Hornensis’ geweest zijn. De noodzaak om deze kroongetuige te beschermen moet hebben meegespeeld bij de beslissing om het onderzoek naar de auteur of auteurs te seponeren. | |
De boze burgerEr is echter nog een vierde verklaring voor de strenge bestraffing van Wolsgrein, want waarom namen de autoriteiten de zaak zo hoog op? Het antwoord moet worden gezocht in de gespannen politieke situatie. Het Vervolg verscheen op een bijzonder ongelukkig moment. De Negenjarige Oorlog (1688-1697) was een kostbare aangelegenheid geweest. Veel belastingtarieven gingen omhoog, het toezicht werd verscherpt en er kwamen ook nieuwe belastingen. Dit alles resulteerde in een gestage achteruitgang van het besteedbare inkomen. De kleine ambachtsman had het moeilijk. De zaak escaleerde toen het gewest Holland eind 1695 een belasting op trouwen en begraven introduceerde. Om de controle te vergemakkelijken besloot Amsterdam het aantal begrafenisondernemers terug te brengen - voortaan mochten alleen officieel aangestelde dragers een lijk vervoeren. De dag dat deze regeling van kracht zou worden, brak er een volksopstand uit waaraan duizenden Amsterdammers deelnamen.Ga naar eind67 Op dinsdag 31 januari 1696 werden de huizen van burgemeester Jacob Boreel en van de kapitein van het garnizoen Martinus Sparoo geplunderd. Boreels naam stond onder de gehate publicatie en Sparoo had in de eerste schermutselingen twee demonstranten gedood. Op woensdag was eerst de bedenker van de nieuwe belasting, Joseph Kerby, aan de beurt.Ga naar eind68 Daarna weken de plunderaars uit naar de minder beveiligde Jodenbreestraat. Daar werden twee van hen gedood en vele anderen gevangengenomen terwijl ze bezig waren de woning van de koopman David de Pinto leeg te halen. Vervolgens maakte men korte metten met de opstandelingen. Op woensdagavond 1 februari werden twee arrestanten bij toortslicht vanuit de vensters van de Waag op de Dam opgehangen. Donderdag 2 februari kwamen er nog drie bij en maandag 6 februari nog eens zeven. Het snelrecht tegen de op heterdaad betrapte plunderaars bleek eenvoudiger dan de rechtszaken die volgden. De stad was gedwongen compromissen te sluiten. Zo bevonden zich onder de oproermakers honderden zeelieden van de oorlogsvloot. Voorkomen moest worden dat die zouden aanmonsteren bij de vijand.Ga naar eind69 Om die reden besloot Amsterdam bij de Staten van Holland aan te dringen op een ruimhartige amnestieregeling. Tegelijkertijd betoogden de burgemeesters dat het niet nodig was alle betrokkenen gelijkelijk te straffen - enkele afschrikwekkende voorbeeldvonnissen zouden volstaan.Ga naar eind70 Daarom mocht er met de strafvervolging van de plunderaars geschipperd worden. Dat gebeurde ook. De meest precaire aanklacht was die tegen een plunderaar die als spijtoptant een gestolen kledingstuk had ingeleverd, vermoedelijk omdat zijn schoonmoeder hem dit had opgedragen. De schepenen beperkten het vonnis tot een verbanning.Ga naar eind71 Verder probeerde de stad de onvrede weg te nemen met maatregelen tegen enkele ambtenaren die kort voor de plunderingen met grof geweld een wijnsmokkelaar hadden gearresteerd.Ga naar eind72 Al die tegemoetkomingen waren natuurlijk tegen heug en meug. Zodra de omstandigheden het toelieten, toonden de autoriteiten zich verre van inschikkelijk. Enkele vrouwen drongen luidruchtig aan op strafvermindering voor een | |
[pagina 25]
| |
van de plunderaars. Een van hen, de vriendin van de plunderaar, kreeg drie jaar spinhuis, de anderen werden verbannen, al of niet na een fikse geseling.Ga naar eind73 Naar aanleiding van deze zaak werd het de burgerij ook uitdrukkelijk verboden zich te mengen in de rechtspraak.Ga naar eind74 Daarnaast bleef het als noodmaatregel uitgevaardigde samenscholingsverbod nog maandenlang van kracht.Ga naar eind75 Op grond van dit verbod werd het impertinente optreden van enkele zeevarenden die onder veel bekijks met een ludiek protest in optocht naar het Oostindisch huis marcheerden zonder pardon afgestraft: alle vier moesten ze de stad verlaten, twee van hen na gegeseld te zijn.Ga naar eind76 De angst voor volksoplopen leidde zelfs tot de verbanning van ‘Doctor Pipoo’, een kwakzalver die grote menigten op de been bracht.Ga naar eind77 De schrik zat er goed in. Dat maakte het uitgeven van een spinozistische ideeënroman niet opportuun - zo kort na het aansprekersoproer had men meer behoefte aan zalvende teksten die getuigden van eerbied voor de door God ingestelde overheden. Het is speculatief, maar misschien was Wolsgrein er wel mee weggekomen als hij het Vervolg een paar jaar eerder had uitgegeven. | |
Vragen en antwoorden en nog meer vragenTijd voor een korte terugblik. Met de honderden confessieboeken en duizenden notariële protocollen bezit het Amsterdamse stadsarchief twee bijzonder waardevolle bronnen, maar uit dit onderzoek blijkt maar weer eens dat die niet mogen worden gebruikt als kant-en-klare bouwstenen voor een historisch verhaal. Er staat niet wat er staat. De schout hoefde geen verantwoording af te leggen over het recherchewerk dat aan zijn bewijsvoering ten grondslag lag. Dat gaf hem de mogelijkheid alle sporen naar informanten uit te wissen. Ook notariële attestaties hebben vaak een dubbele bodem, want tussen de beschuldigingen door moest de attestant worden gevrijwaard van betrokkenheid. De twee huisgenoten van Duijkerius hadden hem naar eigen zeggen ten stelligste afgeraden een vervolg te laten drukken. Was dat echt zo of namen zij de gelegenheid te baat om zich alsnog te distantiëren van deze kennelijk omstreden tekst? Dirk Santvoort liep spontaan de winkel van Wolsgrein binnen. Hij mocht zomaar doorlopen naar de keuken, waar de aanwezigen onbekommerd doorgingen met hun naar we mogen aannemen geheime beraadslagingen. Tja, lees maar tussen de regels door hoe toevallig het toeval was. En de belangrijkste verklaring, die van doctor Pronck, werd om moverende redenen niet op schrift vastgelegd. Er blijven ook veel vragen onbeantwoord, simpelweg omdat de informatie ontbreekt. Naar de betrokkenheid van de jonge Duijkerius bij de conventikelen in de Jordaan is nooit onderzoek gedaan. Het is natuurlijk verleidelijk om te denken dat Duijkerius het ‘schoolmeestertje’ was dat daar voorzong.Ga naar eind78 De laatste levensjaren van Duijkerius zijn zo mogelijk nog raadselachtiger. In augustus 1699 kreeg zijn tweede echtgenote Lysbeth Schouten een zoon, Johannes, maar dat zegt niet alles. Misschien had zij haar eigen affaire, misschien pendelde Duijkerius heen en weer. Moeder en zoon zijn spoorloos uit de archieven verdwenen.Ga naar eind79 Ook over de geliefde is vrijwel niets bekend. In ieder geval woonde ze in de Jordaan: twee dagen na zijn dood werd zijn dochter Mara opgenomen in het diaconieweeshuis. In haar dossier bevinden zich zowel de begraafceel van haar vader met als adres de Anjeliersstraat als de boedelpapieren met als adres de Egelantiersstraat.Ga naar eind80 Duijkerius woonde dus formeel in de Egelantiersstraat, maar overleed bij zijn vriendin in de Anjeliersstraat, of andersom. | |
[pagina 26]
| |
Over het leven van Aart Wolsgrein ná zijn veroordeling was de informatie tot dusverre uiterst karig. Toch lag het materiaal eigenlijk voor het grijpen. In 1704 werd hij vervroegd vrijgelaten. Inmiddels was zijn echtgenote overleden.Ga naar eind81 Wolsgrein had echter al een nieuwe partner gevonden en vertrok naar Leiden, waar hij zijn broer machtigde om in Amsterdam de ondertrouw met Helena van der Palm aan te tekenen, waarna het huwelijk werd voltrokken in Utrecht.Ga naar eind82 Het echtpaar vestigde zich in Rotterdam. Daar werd in 1725 de scheiding van tafel en bed uitgesproken.Ga naar eind83 Bij zijn dood in 1733 woonde Wolsgrein al weer samen met een nieuwe liefde.Ga naar eind84 Een grote boekhandelaar is hij nooit meer geworden, maar hij ontsnapte aan de armoede van Duijkerius, want bij zijn veroordeling was wel de winkelvoorraad in beslag genomen, maar het uitstaande commissiegoed niet. Zo bezocht Wolsgrein na zijn vrijlating Den Haag om af te rekenen met enkele boekverkopers.Ga naar eind85 En hij had tijdens zijn detentie nog wat geld ontvangen uit de erfenis van zijn moeder.Ga naar eind86 De rol van Dirk Santvoort is onduidelijk. Zijn notariële attestatie laat hem bij toeval de keuken binnenwandelen, maar wellicht werd de in filosofie geïnteresseerde ijzerhandelaar daar verwacht, want het is niet ondenkbeeldig dat hij had meegeschreven aan het Vervolg. Zo verhaalt een van de vrienden van Philopater hoe hij ooit een hond zag die aarzelde om over een brede sloot te springen. Honden hebben dus een vorm van wiskundig inzicht. Jaren later gebruikte Santvoort hetzelfde argument.Ga naar eind87 Omdat in de achttiende eeuw een tekst van hem in verlichte kringen circuleerde en Santvoort genoemd wordt in Den ingebeelde chaos van Hendrik Wyermars heeft hij in de voorbije jaren enige aandacht gekregen, maar hij blijft een mysterieuze auteur.Ga naar eind88 Zelf vond ik, afgezien van een verwijzing naar zijn ‘innocente’, in een inrichting opgenomen jongere broer Pieter, geen aanvullende informatie.Ga naar eind89 Van doctor Joannes Pronck, de gewetenloze schurk van mijn whodunit, weten we alleen maar dat loyaliteit niet zijn voornaamste karaktereigenschap was. Er is bitter weinig over hem te vinden.Ga naar eind90 Ik vermoed dat zowel zijn betrokkenheid bij het Vervolg als zijn verraad hem uiteindelijk enige schade berokkenden. Het Vervolg gaf namelijk aanleiding tot twee venijnige commentaren. Eerst verscheen het Gedragh en naam des schryvers, van Philopater. De auteur, ‘Jan Rodenpoort’, maakte van zijn hart geen moordkuil. Duijkerius was dik, had een onaangename, hinnikende stem, leidde een ongebonden leven en betaalde zijn leningen niet terug. Bovendien was hij een arme sloeber die zich geneerde met het slijpen van lenzen. Kinderen konden tegen betaling door zijn microscoop kijken.Ga naar eind91 Daarna verscheen 't Verleidend levens-bedrijf van Kakotegnus. Daarin verdedigde Rodenpoort een ‘overnatuurkundig gezelschap’ dat gecompromitteerd was door enkele radicale leden. Het vrome gezelschap had zich door die goddeloze spinozisten in de luren laten leggen.Ga naar eind92 Uit het Gedragh laat zich afleiden dat Duijkerius nog altijd met veel aplomb het ware woord verkondigde. Mogelijk dat hij daarbij Pronck aan de kaak stelde als een verrader, wat Pronck een motief gaf om hem in diskrediet te brengen. Het laat zich vergelijken met Proncks reactie op de arrestatie van Duijkerius: toen kwam hij met het voorstel om een eventuele belastende verklaring onschadelijk te maken door Duijkerius preventief te beschuldigen. Alle stukjes van de puzzel vallen in elkaar als we aannemen dat Jan Roodenpoort M.D. een pseudoniem was van Joannes Pronck M.D. | |
[pagina 27]
| |
Vanzelfsprekend is dit laatste niet meer dan een beredeneerde gok - zoals zo veel in dit daderonderzoek. Wat mij betreft is het duidelijk waarom Wolsgrein een zo zware straf kreeg opgelegd. Het Vervolg verscheen op een moment van grote maatschappelijke onrust, toen er weinig tolerantie was voor oneerbiedige publicaties; Wolsgrein was geen onnozele boekverkoper die om den brode teksten verkocht waar hij eigenlijk geen weet van had, maar een dader uit overtuiging die precies wist wat hij deed; vanwege de lucratieve boete concentreerde de hoofdofficier het onderzoek op de vermogende boekverkoper en niet op de berooide schrijver; en tenslotte was er een kroongetuige in het spel die ook had meegeschreven, daarom lag het voor de hand om geen diepgaand onderzoek te doen naar de auteurs en de zaak tegen de hoofdauteur zelfs te seponeren. De complexiteit van de bronnen betekent echter dat zelfs dit deel van mijn interpretatie aanvechtbaar is. Op heel veel punten is nader onderzoek meer dan welkom. Helaas vordert het onderzoek naar deze cause célèbre tot nog toe tergend langzaam. In 1991 publiceerde Gerardine Maréchal haar teksteditie. In 1998 ontdekte Jessica van Geel de notariële attestatie van Dirk Santvoort over het keukenberaad.Ga naar eind93 Dit artikel is een nieuwe stap. Hopelijk komt er nu wat schot in en neemt binnen afzienbare tijd iemand de moeite zich weer eens op deze materie te storten. |
|