Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 40
(2017)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
[Mededelingen van de stichting Jacob Campo Weyerman, Jaargang 40, Nummer 1, zomer 2017]Pierre Lyonet (1706-1789), een stem uit de zwarte kamer
| |
PredikantZelfportret van Pierre Lyonet, tekening, 1758 (Rijksmuseum, Amsterdam, RP-T-00-1759).
Hoewel Lyonet met een beurs van de Waalse kerk gestudeerd had en ook in mei 1729 na het afsluiten van zijn theologische studies als proponent werd toegelaten, heeft hij nooit het predikantenambt uitgeoefend. Een jaar later liet hij zich opnieuw inschrijven aan de Universiteit van Leiden, maar nu als student in de rechten. Op 15 november 1731 verdedigde hij hier zijn proefschrift De justo quaestionis usu (Over het juiste gebruik van tortuur), waarin hij zich een tegenstander betoonde van het ongebreideld gebruik van tortuur bij ondervragingen. Een maand na zijn verdediging liet Lyonet zich te Den Haag | |
[pagina 2]
| |
inschrijven als advocaat bij het Hof van Holland. Dit tot groot ongenoegen van de Amsterdamse Waalse Kerk, die zich erover beklaagde dat Lyonet, die op kosten van het kerkgenootschap gestudeerd had, zich niet beschikbaar stelde voor het predikantenambt. Vader Benjamin Lyonet werd hierop aangesproken op de synode in Veere van mei 1732, alwaar hij, met een beroep op de zwakke gezondheid van zijn zoon, voorlopig genade voor recht wist te verkrijgen. Maar niet voor lang, de zaak kwam jaarlijks terug, totdat in 1734 vader Benjamin vrijgesteld werd van terugbetaling, omdat hij net een andere zoon door verdrinking verloren had. De zaak werd pas definitief geschikt door een schenking van 10.000 gulden door Pierre aan het weduwenfonds van de Waalse dominees onder de voorwaarde dat zijn vader vanaf dat moment ook geen rente meer verschuldigd zou zijn over de beurs die zijn zoon genoten had en dat de oude Benjamin tevens de achterstallige rente kwijt gescholden zou worden.Ga naar eind4 | |
VertalerHoezeer zijn advocatenpraktijk ook een succes was, toch gaf Lyonet die na ruim vijftien jaar weer op. In een brief aan René Antoine Ferchault de Réaumur, de Franse natuuronderzoeker die de Réaumur- temperatuurschaal geïntroduceerd heeft, maar die tevens, net als Lyonet, een groot insectenkenner was, schreef hij: ‘J'ai absolument résolu de quitter la pratique qui me déplait, quoique dans toutes les causes que j'aie eues, j'ai été aussi heureux qu'on puisse l'être’Ga naar eind5 (ik ben vastbesloten de praktijk, waarvan ik een afkeer heb, op te geven, hoezeer ik ook in alle zaken die ik gehad heb, zo gelukkig ben geweest als men het maar kan zijn). Overigens was Lyonet in 1747 al niet meer voor de volle honderd procent als advocaat werkzaam. Via zijn vriend de schilder Hendrik van Limborch (1681-1759) had Lyonet François Fagel (1659-1746), griffier van de Staten-Generaal, leren kennen, die hem in 1738 aanbood vertaler Philippe Saurin op te volgen. Lyonet accepteerde het aanbod en op 15 februari 1738 werd hij door de Staten benoemd. Zijn taak bestond eruit om daarvoor in aanmerking komende stukken te vertalen in het Frans en het Latijn. Een paar maanden later werd Lyonet ook benoemd tot patentmeester, de functionaris die gaat over de vastlegging in code van de legerverplaatsingen, en tot cijferklerk, de beambte die de diplomatieke post van de Staten codeerde en decodeerde.Ga naar eind6 | |
TekenaarIntussen was Lyonet ook actief geworden als tekenaar en natuuronderzoeker. In 1733 had zijn vriend Van Limborch hem geïntroduceerd in het kunstenaarsgenootschap Confrerie Pictura, waar hij al snel enige tekencursussen volgde. In zijn vrije tijd trok Lyonet eropuit in Den Haag en omgeving, verzamelde insecten, bestudeerde de gedaanteveranderingen van sommige soorten en legde de verschillende stadia zo secuur mogelijk vast in pentekeningen. Rond 1740 werd hij benaderd door de Haagse uitgever Pierre Paupie, die een Franse vertaling op de markt wilde brengen van een fysico-theologisch werk van Friedrich-Christian Lesser, Insecto-theologia, voor het eerst in het Duits verschenen in 1738. Lyonet werd gevraagd vanwege zijn twee onderscheiden kwaliteiten: zijn talenkennis en zijn belangstelling voor insecten. Het werk deugde van geen kant, vond Lyonet, en dus voegde hij een groot aantal noten | |
[pagina 3]
| |
aan Lessers tekst toe. Bovendien leek het hem voor een goed begrip nodig een aantal tekeningen toe te voegen. Die maakte hij zelf en liet hij door Jacobus van der Schey in Amsterdam graveren. De nieuwe uitgave verscheen in 1742 onder de titel Théologie des insectes. Toen Lyonet een paar jaar later bij een volgend boek te lang moest wachten op de gegraveerde koperplaten, besloot hij zich ook die techniek eigen te maken. Roem verwierf Lyonet zich met de illustraties die hij maakte voor zijn vriend Abraham Trembley (1710-1784). Trembley, ondanks zijn anders klinkende naam een Zwitser en een oom van Réaumur, was als gouverneur in dienst bij Willem Bentinck, heer van Rhoon (1704-1774).Ga naar eind7 Deze Bentinck, een zoon uit het tweede huwelijk van Hans Willem Bentinck, eerste graaf van Portland en hartsvriend van stadhouder-koning Willem iii/King Billy, kon vanwege het Britse adellijk successierecht geen aanspraak maken op een deel van zijn vaders Engelse erfenis en richtte zich daarom op het Nederlandse bezit en de Nederlandse politiek, waar hij zich ontwikkelde tot leider van de orangisten. Trembley deed met de beide zoontjes van de graaf proefondervindelijk natuuronderzoek in en rond het huis van Bentinck, Zorgvlied, nu beter bekend als het Catshuis. In de slootjes vonden zij zoetwaterpoliepen, die al in 1702/3 door Antoni van Leeuwenhoek beschreven waren voor de Royal Society. Trembley, die dacht dat hij een nieuwe soort op het spoor was gekomen, ontdekte dat de zoetwaterpoliep ‘hydra’ een ongekend regeneratief vermogen had. Als ze beschadigd raken, herstellen ze zich zonder veel moeite en leven verder. Dit gaat zo ver dat als je ze in tweeën deelt, beide helften weer tot volledige poliepen uitgroeien. Deze ontdekking maakte Trembley op slag beroemd toen zijn werk Mémoires pour servir à l'histoire d'un genre de polypes d'eau douce à bras en forme de cornes (1744) verscheen. De Royal Society maakte hem meteen lid, hetgeen Trembley op zijn beurt de gelegenheid bood later Lyonet voor te dragen. De platen in de Mémoires, door Lyonet zelf getekend én gegraveerd, waren zo fraai, zo duidelijk en zo inzicht biedend dat Lyonet vervolgens van alle kanten benaderd werd voor prestigieuze projecten.Ga naar eind8 Sprinkhaan, ets van Lyonet. In: Friedrich Christian Lesser, Théologie des insectes, ou Demonstration des perfections de Dieu dans tout ce qui concerne les insectes, trad. de l'allemand avec des remarques de P. Lyonet (Den Haag 1742) (Rijksmuseum, Amsterdam, RP-P-1948-343).
| |
[pagina 4]
| |
Van Kampen beschrijft met de woorden van Trembley hoe snel Lyonet zich de graveerkunst eigen had gemaakt en tot welke grote hoogte zijn teken- en onderzoekstalent gestegen was: de platen tot dit werk [Mémoires] had Lyonnet [sic!], een in den Hage woonachtige Franschman (uit de vlugtelingen) gegraveerd; een man, die volgens Trembley's verzekering, deze kunst in ééne maand leerde, en daarbij voortreffelijk teekenaar en onvermoeid Natuuronderzoeker was, die de dubbele voortteling der bladluizen, onmiddellijk en uit eijeren, het eerst uitvorschte, en met de ontleding eener rups tot in haar kleinste deelen (het werk van een taai geduld en onvermoeide werkzaamheid), de wetenschap verrijkte.Ga naar eind9 | |
NatuuronderzoekZien eten, doet eten en zo was het ook bij Lyonet. Dus begon hij in 1745 - formeel had hij nog steeds een advocatenpraktijk - zijn onderzoek naar de wilgenhoutrups, volgens Van Seters Lyonets levenswerk.Ga naar eind10 Jaren heeft Lyonet aan dit onderzoek besteed, naast zijn andere, betaalde, werkzaamheden overigens. In 1760 verscheen het resultaat: Traité anatomique de la chenille, qui ronge le bois de saule, gepubliceerd op kosten van de auteur en verkrijgbaar in Den Haag, Amsterdam en Londen. Het is een omvangrijk en rijk geïllustreerd boekwerk van een zeshonderd pagina's met achttien uitvouwbare grote platen, waarin Lyonet alle meer dan vierduizend spieren en spiertjes van de kleine rups beschrijft. Om tot dit resultaat te komen moest Lyonet een eigen microscoop ontwikkelen, waarover hij in 1757 in de Verhandelingen van de Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen een artikel publiceerde. In 1762 verscheen er voor een verkoopprijs van tien gulden al een herdruk van dit magnum opus, deze keer vermeerderd met een beschrijving van de werktuigen en lenzen die hij gebruikt had bij zijn ontleedkundig werk. Op de titelpagina van deze uitgave vermeldde Lyonet vol trots zijn maatschappelijke functiesGa naar eind11 en lidmaatschappen van geleerde genootschappen en academies te Sint Petersburg, Londen, Berlijn, Rouen en in Nederland.Ga naar eind12 Nathalie Vuillemin, die onderzoek gedaan heeft naar de wijze waarop natuuronderzoekers als Buffon, Réaumur, Adanson en Lyonet de resultaten van hun natuuronderzoek afbeeldden of lieten afbeelden, concludeert dat Lyonet met zijn tekeningen probeerde het plan Gods zoals dat verborgen ligt in de natuur, weer te geven: ‘Les parallélismes établis par Lyonet entre le dessein du Créateur et le dessin de l'observateur dépassent on le voit, le simple jeu des mots’ (de parallellie die Lyonet constateert tussen het plan van de Schepper en de tekening van de waarnemer gaat, zoals men ziet, verder dan een simpel woordspel).Ga naar eind13 Lyonet past met deze opvatting naadloos in de Nederlandse traditie van fysico-theologisch onderzoek, zoals die het meest bekend geworden is door Martinets vierdelige Katechismus der natuur (1777-1779). Lyonet probeerde met zijn onderzoek het goddelijke geheimschrift van de natuur te ontcijferen en de diepere waarheid te ontdekken die verborgen gaat onder de uiterlijke schijn van de realiteit. Daarmee lijkt er, zoals Ratcliff al eerder gesuggereerd heeft,Ga naar eind14 een verband met zijn werk als geheimschriftontsleutelaar, waarover straks meer. Lyonet beperkte zijn natuuronderzoek niet tot experimenten. Hij collectioneerde eveneens en op grote schaal. In 1749, net nadat hij zijn advocatenpraktijk | |
[pagina 5]
| |
beëindigd had, begon hij met het aanleggen van een schelpencollectie, die naderhand uitgroeide tot een van de beroemdste collecties in zijn soort.Ga naar eind15 Om die te kunnen herbergen, en ook om ruimte te krijgen voor zijn steeds groter wordende verzameling schilderijen, verhuisde Lyonet enige malen binnen Den Haag, totdat hij tenslotte domicilie vond aan het Bezuidenhout in een pand dat hij in 1764 voor 20.000 gulden aankocht. Overigens verkocht Lyonet ook wel eens wat. In 1751 bijvoorbeeld een verzameling schelpen en insecten aan Anna van Hannover, de weduwe van Willem iv die als regentes voor haar zoon stadhouderlijke taken waarnam en die met deze aankoop haar verzamelterrein uitbreidde naar de categorie ‘naturalia’.Ga naar eind16 Lyonet probeerde, hoewel hij geen orangist was, in de gunst te komen bij Anna van Hannover, daar de staatse tegenpartij hem zijns inziens niet voldoende erkende en waardeerde in zijn activiteiten als code-ontcijferaar. Lyonet hield zijn verzamelingen niet alleen voor zichzelf. Toen prins Hendrik van Pruisen in 1768 Nederland bezocht en alle befaamde verzamelingen en collecties met een bezoek vereerde, deed hij ook ‘het naturaliënkabinet van de Haagse advocaat Pierre Lyonet’ aan. Hij beschreef de eigenaar als ‘le même qui a fait la dissection d'une chenille, c'est l'ouvrage le plus étonnnant, jusqu'au moindre lignament et jusqu'au nerf de la chenille tout est détailié dans la perfection, il est dommage qu'un ouvrage aussi terrible qui a conté un temps et une peine infinie ne soit pas plus utile’ (dezelfde die de rups ontleed heeft, het is een uiterst verbazingwekkend boek, waarin alles, tot aan de kleinste gewrichtsbanden en zenuwen gedetailleerd tot in de perfectie (is weergegeven). Het is jammer dat een werk dat zo vreselijk veel tijd en moeite heeft gekost, niet van meer nut is).Ga naar eind17 | |
Pruisische claimAls cijferklerk had Lyonet natuurlijk regelmatig, misschien wel dagelijks te maken met geheime diplomatieke post, maar dat was de post naar en van de eigen diplomatieke vertegenwoordigers. Die van andere ambassadeurs, gezanten en regeringen kwam vanwege zijn functie niet binnen zijn gezichtsveld. Toch zou het, zeker gezien de politieke situatie van het moment, nuttig kunnen zijn daar ook kennis van te kunnen nemen. Willem iv was in 1751 overleden en de jonge Willem v, geboren in 1748, had nog niets in de melk te brokken. Het was zijn moeder Anna van Hannover die als ‘Gouvernante’ optrad. Niet tot genoegen van iedereen. De Pruisische vorst, Frederik de Grote, claimde recht te hebben op het inmiddels erfelijke stadhouderschap der Nederlanden.Ga naar eind18 De spanningen die hiervan het gevolg waren leidden ertoe dat de Staten graag over Pruisische inside informatie wilden kunnen beschikken. Daarbij kwam dat in de periode 1747-1752 het Nederlandse postwezen geleidelijk gecentraliseerd werd, waardoor het eenvoudiger werd de diplomatieke post centraal te onderscheppen, te openen, te kopiëren en weer te verzegelen.Ga naar eind19 In eerste instantie werd alleen de Pruisische post geopend, zowel die van de Pruisische gezant in den Haag als van die in Londen, wiens post Den Haag als tussenstation had. Naderhand kwam daar ook de post van andere gezantschappen bij. Dit openen, kopiëren en opnieuw verzegelen gebeurde in een stiekem kamertje van het Haagse postkantoor, waartoe slechts twee vertrouwde en betrouwbare beambten toegang hadden. | |
[pagina 6]
| |
Het ontleedapparaat van Lyonet. In: idem, Traité anatomique de la chenille (1762) (Universiteit van Amsterdam, Bijzondere Collecties, OM 63-1802).
Buitenlandse gezanten en mogendheden hielden er rekening mee dat hun brieven onderschept konden worden en deden dus precies dat wat ook met de Nederlandse diplomatieke post gebeurde: de brieven coderen, zodat hun inhoud niet zonder ontcijfering toegankelijk was. De Republiek beschikte in deze jaren niet over een eigen ‘geheime dienst’. Vandaar dat griffier Hendrik Fagel (1706-1790), neef en opvolger van François die Lyonet in 1738 benoemd had tot cijferklerk, probeerde aan de codeboeken van de Pruisische gezant te komen om zo zijn eigen staf de ontcijfering in handen te kunnen geven. Helaas bleek de aangezochte dief te dik om door het keukenraampje van de ambassade te kunnen.Ga naar eind20 Daarom werden de onderschepte, gecodeerde berichten doorgestuurd naar Engeland, een bevriende mogendheid waarmee Fagel zeer nauwe betrekkingen onderhield, om gedecodeerd te worden. Dit duurde lang en ook het resultaat was vaak niet al te best, of op zijn minst onvolledig. Om die reden stelde Lyonet in 1751 aan Fagel en aan raadpensionaris Pieter Steyn (1706-1772) voor zelf te proberen de brieven te ontcijferen. Dat werd hem toegestaan. Bij dit decodeerwerk kon Lyonet gebruik maken van de onvolledige Engelse voorbeelden. Na achttien maanden zwoegen bleek hij vervolgens de Pruisische sleutel gebroken te hebben. Het was het begin van een succesvolle carrière als codekraker en ontcijferaar, die zou duren tot aan Lyonets dood in 1789. Lyonet rekende op erkenning van Fagel en Steyn en verwachtte een aanstelling tot ‘Secretaris der Secrete Correspondentie’, maar dit was buiten de waard gerekend. De heren voelden er niets voor om de Staten te moeten inlichten over hun geheime activiteiten, wetend dat als zij een voorstel in de Staten zouden brengen om Lyonet officieel te benoemen tot Staatscodebreker het geheim meteen op straat zou liggen. Lyonet beklaagde zich hier zeer over en het heeft tot 1762 geduurd eer hij zich, na een herhaald beroep op de regentes, informeel Secretaris der Cijfers mocht noemen. Steyn en Fagel hebben het besluit overigens nooit formeel aan de Staten voorgelegd. Ook over de honorering is voortdurend gestreden. De prinses-regentes Anna van Hannover slaagde er in 1758 in de impasse te doorbreken, toen Lyonet gedreigd had in staking te gaan, hoewel de noodzaak tot decodering, gezien de woelingen van de Zevenjarige | |
[pagina 7]
| |
Oorlog, wellicht nog nooit zo hoog geweest was. Lyonet kreeg van haar een extra duizend gulden per jaar bovenop de zeshonderd die hij al van Steyn ontving en de zeshonderd gulden bonus die hij voor elke gebroken code toucheerde. Lyonet kon nu ook zijn achterneef Samuel Egbert Croiset (1734-1816), die hij al enige jaren uit eigen zak als assistent betaald had, formeel in dienst nemen.Ga naar eind21 | |
Black ChamberVreemd is het overigens wel dat Steyn en Fagel zo beducht waren voor het uitlekken van Lyonets activiteiten. In Frankrijk werden Antoine Rossignol (1600-1682), zijn zoon en zijn kleinzoon, die als eersten een Cabinet Noir, een aparte en geheime decodeerdienst runden, door hun vorsten zo in ere gehouden, dat Lodewijk xiv Antoine Rossignol een paar weken voor diens dood thuis op zijn ziekbed bezocht.Ga naar eind22 Hun geheime activiteiten zijn bovendien zo bekend geworden dat de term Cabinet Noir onder het Engelse equivalent Black Chamber de soortaanduiding geworden is voor decodeerdiensten. Ook in Engeland werd er nauwelijks geheimzinnig gedaan over cryptografische activiteiten: John Wallis (1606-1703), die tussen 1643 en 1689 als codebreker werkte voor het parlement en vervolgens voor het hof, werd al in 1649 tot hoogleraar wiskunde in Oxford benoemd.Ga naar eind23 Wallis' activiteiten als ontcijferaar waren zo bekend dat Leibniz hem in 1697 vroeg een paar studenten uit Hannover in te wijden in de geheimen van de kunst. Tevergeefs. Wallis voelde zich gebonden aan zijn nationale geheimhoudingsplicht.Ga naar eind24 Wallis beklaagde zich overigens net als Lyonet regelmatig over zijn beloning en een te geringe publieke waardering.Ga naar eind25 Wallis werd opgevolgd door zijn kleinzoon, maar die hield het werk slechts zes jaar vol. Diens opvolger David Willes (1693-1773)Ga naar eind26 werd beloond met een heus bisdom, hetgeen Lyonet niet na kon laten aan Fagel en Steyn te melden, toen hij zich beklaagde over de geringe erkenning die hem ten deel viel.Ga naar eind27 In Wenen, waar de Geheime Kabinets-Kanzlei was gevestigd, waren de zaken perfect georganiseerd in de achttiende eeuw. Er werkten tien medewerkers bij de dienst, die een week opgingen en de volgende week vrij waren. Dit vanwege de hoge tijdsdruk waaronder de post geopend en gekopieerd moest worden. Alle diplomatieke post werd door de Oostenrijkers geopend en vervolgens na kopiëring met behulp van vervalste stempels weer gesloten. De Weense ontcijferaars kregen goed betaald en stonden in hoog aanzien bij hun opdrachtgevers.Ga naar eind28 | |
MarnixHet feit dat de Republiek in 1751 niet over een eigen decodeerfaciliteit beschikte, is niet zozeer een gevolg van Hollandse achterlijkheid of zuinigheid, maar veeleer een consequentie van het decentraal georganiseerde bestuur in de Republiek. Er bestond in de Verenigde Provinciën nauwelijks een centraal gezag, dat instellingen en diensten voor het gemeen kon opzetten. Slechts in tijden van nood schaarden de provinciale autoriteiten zich aaneen om zodra het gevaar geweken was weer terug te keren naar hun decentrale gewoontes en gevoelens van autonomie. Er zijn echter een paar periodes geweest waarin Nederlandse codebrekers een actieve rol bij de buitenlandse politiek gespeeld hebben. Een van de eersten was de staatsman-dichter Filips van Marnix van Sint Aldegonde (1540-1598), die tijdens de Opstand tegen Spanje als cryptograaf voor Willem van Oranje werkte. | |
[pagina 8]
| |
Zijn meesterstuk was het ontcijferen van de onderschepte Escovedo-brieven.Ga naar eind29 Juan de Escovedo of Escobedo was de secretaris van Juan van Oostenrijk, namens Filips ii landvoogd der Nederlanden van 1576 tot zijn dood in 1578. Deze Juan had het stoutmoedige plan opgevat de opstandige Republiek te onderwerpen met de hulp van de Britten. Daartoe zou hij Mary Queen of Scots bevrijden en huwen, om op deze wijze in Groot-Brittannië het katholieke geloof weer aan de macht te helpen. Vervolgens zou het met deze nieuwe bondgenoot snel met de rebelse protestanten in de Republiek gedaan zijn. Helaas vielen de brieven, die bestemd waren voor Filips ii, in handen van Thomas Morgan, de Britse commandant van Bergen op Zoom, waarmee het hele plan in duigen viel. Mary werd overigens zelf enige jaren later, in 1586, het slachtoffer van een onderschepte geheime correspondentie, het zogenoemde ‘Babington plot’, waaruit moest blijken dat zij samengezworen had tegen haar nicht Elizabeth. Enige jaren later, net voor het Twaalfjarig Bestand, nam raadpensionaris Johan van Oldenbarnevelt, op advies van prins Maurits de Franse wiskundige en ingenieur Jacques Aleaume aan als ontcijferaar tegen een salaris van 1200 gulden 's jaars. Zijn opvolger werd Constantijn Huygens, die naast zijn kwaliteiten als prinselijk secretaris, schrijver en componist ook nog over cryptografische talenten bleek te beschikken. Tijdens het stadhouderschap van Frederik Hendrik was Huygens de voornaamste codebreker en ontcijferaar. Na de Vrede van Munster (1648) werd het diplomatieke briefverkeer vanuit en naar de Nederlandse overheid in principe goed geregeld: elke ambassadeur kreeg een degelijk en zeer omvangrijk codeboek mee, dat hij geacht werd te gebruiken voor belangrijke post. Het codeboek is evenwel een kleine eeuw in gebruik gebleven, waardoor het voor in Nederlandse geheimen geïnteresseerden niet moeilijk geweest kan zijn de Nederlandse brieven te lezen.Ga naar eind30 Officieel aangestelde decodeurs waren er niet. Ook werd de buitenlandse diplomatieke post niet systematisch geopend. Als er al eens wat in Nederlandse handen viel, dan werd dat aan buitenlandse cryptografen ter hand gesteld. Zo maakte Willem iii gebruik van de diensten van de Engelse specialist John Wallis en van de Black Chamber van Hannover.Ga naar eind31 Raadpensionaris Anthonie Heinsius (1641-1720), in functie van 1689 tot zijn dood, stelde Abel Tassin d'Allone (1642?-1723), naar verluidt een bastaard van stadhouder Willem ii, aan als privésecretaris. Een van diens nooit naar buiten gebrachte taken was het decoderen van onderschepte of buitgemaakte diplomatieke post.Ga naar eind32 Een echte Black Chamber kan men de werktafel van Tassin evenwel niet noemen. De eerste Nederlandse Black Chamber werd pas ingericht in 1751, toen Lyonet, later ondersteund door Croiset, bijgestaan door twee stiekeme maar betrouwbare postbedienden systematisch diplomatieke post begon te onderscheppen. | |
's GravesandeOok op het terrein van de theorie van de cryptanalyse hebben de Nederlanden weinig bijdragen geleverd. Bekend is de naam van de Gentse karmeliet en theoloog Arnold Bostius (1445-1499), die in 1499 met de Duitse benedictijner abt Johannes Trithemius (1462-1516), een van de grondleggers van de moderne cryptografie, correspondeerde over de Steganographia die Trithemius toen aan het schrijven was.Ga naar eind33 | |
[pagina 9]
| |
Substantiëler is de bijdrage van Willem Jacob 's Gravesande (1688-1742) die, naast zijn werk als advocaat in Den Haag, faam verwierf als natuuronderzoeker en wiskundige. Zijn biograaf Jean-Nicolas-Sébastien Allamand schreef in 1744 dat 's Gravesande met regelmaat gevraagd werd naar gecodeerde brieven te kijken als niemand anders er uit kon komen.Ga naar eind34 's Gravesande, die zich graag bezighield met waarschijnlijkheidsleer en statistiek, heeft in zijn eerste werk over filosofie en wiskunde (1717) een korte paragraaf gewijd aan de oplossing van een versleutelde boodschap. Niet zozeer om te laten zien wat er in die tekst verscholen zat, als wel om te demonsteren hoe wetenschappelijk onderzoek in zijn werk hoort te gaan: men stelle een aantal elkaar uitsluitende hypothesen op, passe die een voor een toe op de gecodeerde tekst, net zo lang tot er maar één hypothese overblijft. Voilà: hét voorbeeld van praktisch empirisch onderzoek.Ga naar eind35 De echte, maar ook enige bijdrage van een Nederlander aan de theorie van de cryptografie is die van Auguste Kerckhoffs, ook bekend onder zijn volledige naam Kerckhoffs von Nieuwenhoff (1835-1903). Kerckhoffs, geboren in het Zuid-Limburgse Nuth, maar academisch gevormd en naderhand aangesteld in België, Duitsland en Frankrijk, is bekend geworden vanwege zijn zes principes. Het belangrijkste beginsel van dit zestal en dat nog steeds in hoge ere gehouden wordt, luidt: de veiligheid van een cryptografisch systeem mag niet van de geheimhouding van het versleutelingssysteem afhangen, maar slechts van de geheimhouding van de sleutel. Kerckhoffs was er, terecht, van overtuigd dat elk systeem te kraken valt. Het heeft dus geen zin te streven naar een systeem dat onkraakbaar is. Men doet er beter aan de sleutel waarmee het systeem werkt volstrekt geheim te houden.Ga naar eind36 Kerckhoffs, die anders dan zovele andere specialisten op dit gebied geen wiskundige was, maar als Lyonet over een talenknobbel beschikte, was in de laatste decennia van de negentiende eeuw een groot voorvechter van de wereldhulptaal Volapük, de concurrent van Esperanto.Ga naar eind37 | |
PatriotHoewel Lyonet vanaf 1751 in feite optrad als staatsontcijferaar, werd die functie nooit officieel vastgelegd. Enerzijds, zoals gezegd, omdat zijn meerderen, de raadpensionaris en de griffier, een openlijke benoeming uit de weg gingen uit vrees dat daarmee het geheime karakter van de werkzaamheden en het bestaan van een Nederlandse Black Chamber aan het licht zou komen. Anderzijds wellicht omdat er in de Republiek, zoals hiervoor geschetst, geen traditie bestond van systematische onderschepping van diplomatieke post. Andere argumenten zijn van een meer persoonlijke aard. Het boterde niet echt tussen Lyonet en Hendrik Fagel, zoals Croiset na de dood van Lyonet optekende. Lyonet was door zijn publicaties en zijn medewerking aan spraakmakende uitgaven van anderen een gezien man in Den Haag en de internationale wereld. Zou hij nu ook nog een prestigieuze titel ontvangen, dan kon de buitenwereld licht denken dat Lyonet de chef was en niet Fagel. Bovendien was Fagel zeer Engelsgezind. Door het initiatief van Lyonet werden de Staten minder afhankelijk van Groot-Brittannië, waardoor hij in feite Fagels machtspositie aangetast had.Ga naar eind38 Tel hierbij op dat Lyonet geenszins Oranjegezind was, hetgeen hem, toen de conflicten tussen de patriotten en de stadhouder zich in de jaren van en na de | |
[pagina 10]
| |
Vierde Engelse Zeeoorlog (1780-1784) verscherpten, zijn vertrouwenspositie aan het hof kostte, hoewel hij net niet ontslagen werd.Ga naar eind39 Lyonet ging zover dat hij zich in gesprekken met de regentes en later de stadhouder openlijk beklaagde over de erbarmelijke staat waarin de vloot zich bevond. Hij schrok er zelfs niet voor terug om dit Willem v in april 1781 ook nog eens schriftelijk te laten weten. Een paar jaar later, in 1784, zond hij zelfs een anonieme, maar herkenbaar van hem afkomstige brief aan Willem v waarin hij schreef te vrezen voor een stadhouderlijke coup d'état waarbij de Staten terzijde zouden worden geschoven. Lyonet wees de prins erop dat de Staten wettig soeverein zijn en de macht en het recht hebben de bevoegdheden van de stadhouder te beperken. Pieter Lyonet op latere leeftijd. Gravure van Reinier Vinkeles naar een tekening van Jacobus Buys. In: Jan Fokke, Geschiedenissen der Vereenigde Nederlanden voor de vaderlandsche jeugd, 25 dln. (Amsterdam 1783-1795), dl. 22 (Rijksmuseum, Amsterdam, RP-P-OB-62.530).
Niet altijd koos Lyonet echter duidelijk partij. Soms trachtte hij ook te bemiddelen. In 1787 wendde hij zich, na het incident bij Goejanverwellesluis, tot de hem bekende Hendrik van Pruisen, oom van de Pruisische koning Frederik Willem ii, met de boodschap dat de aanhouding van Wilhelmina niet als een belediging noch als een affront voor de Pruisische vorst opgevat moest worden. Wellicht zou die aanhouding ook niet nodig geweest zijn, want het leek erop dat zij zich slechts met de beste bedoelingen op weg naar Den Haag begeven had. Misschien dat Hendrik, was de suggestie, deze boodschap aan Frederik kon doorgeven om enigszins olie op de golven te gieten. Hendrik antwoordde hem dat hij, helaas, volledig buiten de Pruisische staatszaken gehouden werd.Ga naar eind40 | |
WittenoorlogAl jaren eerder werd Lyonets naam in verband gebracht met politieke geschillen. In de jaren 1757-1758 woedde er een pamflettenstrijd, die bekend geworden is als de Wittenoorlog. Ruim zeventig pamfletten zijn heen en weer gegaan waarin | |
[pagina 11]
| |
orangisten en staatsgezinden elkaar probeerden af te troeven in negatieve dan wel positieve waardering voor de rol en betekenis van de gebroeders De Witt, en vooral natuurlijk die van Johan de Witt. In een pamflet van 1757 beschuldigde Pieter le Clerq een tegenstander ervan zich in de anonimiteit schuil te houden: ‘Pour moi ce barbouilleur de papier n'est pas inconnu: faisant peu de cas d'une lettre anonyme que j'ai reçue et dont l'auteur m'assure que c'est un certain petit Lion, lequel ne prend pas pour pâture des bêtes sauvages, mais des insectes, et il a sa tanière dans le Nord de La Haye’ (voor mij is deze kladderaar geen onbekende: ik heb stilletjes een anonieme brief ontvangen, waarvan de schrijver me verzekert dat de auteur een kleine Leeuw [lionet] is, die als voedsel geen wilde dieren neemt maar insecten en die zijn hol heeft in het noorden van Den Haag). Het pamflet dat Lyonet geschreven zou hebben is in hetzelfde jaar 1757 verschenen in Dordrecht en droeg als auteursnaam Phileleutherus Glaucomastix. In de tekst, gesteld in de vorm van een gerechtelijk vonnis, wordt gewaarschuwd de ‘frelons’ (hoornaars: grote wespachtigen) niet uit te dagen. Kortom: de suggestie dat de auteur Lyonet is, ligt voor de hand. In een volgend pamflet meldt Phileleutherus echter expliciet dat hij niet ‘Monsieur Lyonet’ is. Daarmee is de zaak evenwel niet uit de wereld. Nog een jaar later verscheen er een libel waarin Lyonet fors op de hak genomen wordt en welks auteur duidelijk op de hoogte blijkt van Lyonets geheime activiteiten als ontcijferaar.Ga naar eind41 Het is niet de laatste keer dat Lyonets naam opduikt in een onverkwikkelijk publiek debat. In de jaren 1777-1780 encanailleerde Lyonet zich met een rondreizende kwakzalver, Jacques Raynaud. Deze Raynaud, die voorgaf kanker te kunnen genezen, dook voor het eerst op in de Nederlanden in 1776, op de kermis in Nijmegen. Raynaud, Fransman en protestant, kwam een jaar later in contact met Lyonet. Hij wilde zich in den Haag vestigen en Lyonet was zo vriendelijk om op zijn kosten advertenties te plaatsen. Helaas voelde het gemeentebestuur, gehoord de plaatselijke chirurgijns, er niets voor Raynaud een vergunning te verlenen. Het feit dat hij jammer genoeg zijn aanbevelingsbrieven, getuigschriften en bewijsstukken van succesvolle behandelingen niet kon overleggen omdat hij de tas waarin die zaten, verloren had, maakte geen sterke indruk. Toch ging Raynaud in beroep tegen de beslissing van de burgemeesters. Die vroegen daarop advies aan de twee oudste geneesheren van de stad. Deze beide achtenswaardige lieden zagen geen aanleiding af te wijken van het advies van de Haagse chirurgijns. Dus kreeg Raynaud geen toestemming. Lyonet ging ondertussen unverfroren door met adverteren. Het eind van het verhaal was opnieuw een pamflettenstrijd, die Lyonet begon met een bescheiden uitgaafje van 48 pagina's maar die hij in 1780 afsloot met een geschrift van 260 pagina's. Op het omslag vermeldde hij weer al zijn functies en titels, behalve deze keer die van advocaat.Ga naar eind42 | |
CodeWat voor type code gewoon was in Lyonets tijd is tot nu toe niet duidelijk gemaakt. In de nalatenschap van Lyonet en Croiset zijn naast correspondentie en verslagen enkele ontcijferde brieven bewaard gebleven, alsmede een enkel codeboek.Ga naar eind43 Op basis van dit materiaal kan vastgesteld worden hoe Lyonet en Croiset te werk gingen en dat blijkt niet erg af te wijken van wat in hun tijd gebruikelijk was.Ga naar eind44 | |
[pagina 12]
| |
Er zijn zeer veel manieren om een tekst zodanig vorm te geven dat hij bij eerste aanblik, en liever ook nog wat langer, zijn inhoudelijke geheimen niet prijsgeeft. Onzichtbare inkt is een bekende truc, maar ook kan de schrijver een onbekende geheimtaal hanteren. De ontvanger moet die dan wel beheersen, want anders gaat de inhoud alsnog verloren. Bovendien moet je hopen dat niemand anders diezelfde taal beheerst, anders bestaat er immers kans op ontijdige onthulling. Een andere methode is die van de rebus, in feite tekeningen die de betekenis van de woordvormen weergeven. Kinderen hanteren vaak toevoegingssystemen. Dus in plaats van aan en aap akan en akap of in plaats glas glakas. Deze methode komt ook in gesproken geheimtalen voor.Ga naar eind45 Weer een ander systeem is van achter naar voren schrijven. Ook deze omzettingsmethode bestaat in gesproken taal. Het Franse grotestadsslang Verlan werkt op deze manier; femme wordt zodoende muf en Arab beur (via beu ara in het Nederlands bee-ara). Een andere methode is die van de ponsgaatjes. Je spreekt met je gesprekspartner af welke pagina uit welk boek je als sleutel neemt. Vervolgens leg je er een doorzichtig velletje papier overheen en prikt er achtereenvolgens gaatjes in op de plekken van de letters die je nodig hebt om je woorden te vormen. De tegenvoeter ontvangt vervolgens het velletje, legt het op de juiste pagina van het afgesproken boek en kan beginnen met ontcijferen. Het is in feite het principe van het draaiorgelboek. In theorie kan men ook alle letters van een tekst door elkaar gooien en het dan aan de ontvanger overlaten om op de manier van een puzzel de juiste tekens bij elkaar te leggen. Dit is natuurlijk een nogal omslachtige methode als het om redelijk wat tekst gaat. Vandaar dat men van oudsher de letters niet zomaar door elkaar husselt, maar ze verschuift, of beter: substitueert. De gemakkelijkste manier is om de letters een plaats in het alfabet te verschuiven. Dus: abcdefghijklmnopqrstuvwxyz Dit systeem was al in de tijd van de Romeinen bekend. Caesar gebruikte zo'n mono-alfabetische substitutiemethode in zijn brieven met zijn veldheren. Vandaar dat het systeem Caesarcijfer of Caesarrotatie wordt genoemd, kortweg Rot. Verschuiving van één plaats in het alfabet leidt niet tot een erg veilige versleuteling. Rot13 is al veel beter: abcdefghijklmnopqrstuvwxyz Voor een geoefend taalkundige is een Nederlandse tekst die op deze manier versleuteld is, snel te ontcijferen. Niet alle letters komen namelijk even vaak voor. Er zijn statistische wetmatigheden in talen, de distributie van klinkers en medeklinkers is niet gelijk.Ga naar eind46 Zo heeft in het Nederlands het teken e de hoogste frequentie. Het staat immers voor é als in de eerste lettergreep van spelen, voor è als in bed en voor ə als in de tweede lettergreep van spelen. Wie weet dat een gecodeerde tekst Nederlands is en vervolgens als frequentste letter r aantreft, weet dus meteen dat de sleutel Rot13 is. Mocht er onduidelijkheid bestaan over | |
[pagina 13]
| |
de taal, dan wordt het iets moeilijker want ook in een taal als het Engels heeft e de hoogste frequentie. Dan helpen echter andere specifieke Nederlandse tekens of lettercombinaties weer om tot een snelle ontcijfering te komen. Het Nederlands kent bijvoorbeeld ei, ij, ui, en ng en ook het cluster sch is in het Nederlands veel frequenter dan in het Engels. Dus als een geoefend taalkundige, of een statisticus met enige belangstelling voor taal, combinaties zoals rv, vw, gv, zt, en epu met enige frequentie tegenkomt, ziet hij zo dat de tekst een Rot13 Nederlandse tekst is. Ergo: geen veilige versleuteling. | |
VierkantDaarom bedacht de eerder vermelde benedictijner abt Trithemius dat je de zaak ingewikkelder moest maken. Niet een hele tekst volledig in Rot13, maar per zoveel regels een andere substitutie. Dus bijvoorbeeld regel 1 tot en met 5 in Rot7, regel 6 tot en met 8 in Rot21, regel 8 tot en met 14 in Rot4 et cetera. Maar ook dat is nog niet honderd procent veilig. Een goede ontsleutelaar ontdekt na een paar regels dat er een wisseling van meest en minst frequente tekens optreedt. Dus eigenlijk moet je teken voor teken van je oorspronkelijke brief met een andere rotatie versleutelen. Dat kan alleen als beide partijen precies weten hoe je te werk gaat. Daarvoor ontwikkelde Trithemius een vierkant: 26 rijen en 26 kolommen. De eerste abcd... etc., de tweede bcde... tot en met de laatste zabc... Door nu voor elk volgend teken de substitutie van de volgende rij te nemen, wordt het ontcijferen op statistische wijze een voor de menselijke geest langdurige en inspannende klus. De frequentieverdeling wordt immers onherkenbaar. Maar ook voor de schrijver is het hanteren van zo'n sleutel erg arbeidsintensief en complex. Toch bleken ook deze poly-alfabetische subsitutiesystemen, bekend geworden onder de naam Vigenèrecijfer, naar de Fransman Blaise Vigenère die het systeem algemeen bekend gemaakt heeft, met wat geduld, oefening en zowel wiskundig als taalkundig inzicht te breken. Daarom en omdat het Vigenèretableau door de ingewikkeldheid nauwelijks werd gebruikt, werd er een nieuw systeem bedacht: homofone subsitutie. Dit houdt in dat je niet elke letter door een andere letter vervangt, maar dat je woorden, woorddelen, lettercombinaties vervangt door bijvoorbeeld cijfercombinaties. De cijfers worden niet toegekend op basis van een verschuivingsmethode zoals bij de alfabetische substitutie, maar op een willekeurige manier. Dat betekent dat de opsteller van de code een lijst moet maken met veel voorkomende woorden, de zogenaamde nomenclatorGa naar eind47 of wel codeboek. Codeboeken bevatten vaak duizenden woorden met daarbij specifieke codes. Om het moeilijker te maken kregen sommige woorden meerdere codes, zodat de ene keer de eerstevariant gebruikt werd, later de tweede of de derde of zelfs de vierde. Ook gebruikten versleutelaars nonsenscombinaties, die geen betekenis hadden. De ontvanger, die over hetzelfde codeboek beschikte, kon dat meteen zien, maar een codebreker zou hier weleens zijn tanden op kunnen breken. De codeboeken zijn zo ingericht dat de schrijver snel via een alfabetisch systeem de bij de woorden horende cijfercombinaties kan opzoeken en andersom de ontvanger eenvoudig de cijfercombinaties kan opslaan om de bijbehorende woorden terug te vinden. Rossignol, de Franse codeopsteller en -breker, was een van de eersten die een vrijwel onbreekbare ‘Grand Chiffre’ wist op te stellen voor Lodewijk xiv. | |
[pagina 14]
| |
Niet alle woorden van een taal konden in een codeboek opgenomen worden, al bevatten sommige nomenclatores wel 50.000 ingangen, wat ze meteen weer redelijk onhanteerbaar maakte. Voor ontbrekende woorden werd doorgaans een poly-alfabetische substitutie gebruikt, waardoor de eindtekst een combinatie van verschillende methodes werd. | |
LyonetLyonet werkte, als de meeste van zijn tijdgenoten, op een vergelijkbare wijze. Hij maakte in 1755 voor de Nederlandse gezanten en ambassadeurs een nieuw codeboek en vernieuwde dat regelmatig. In 1782 maakte hij een speciale tweedelige code voor stadhouder Willem v.Ga naar eind48 Hoe hij de codes van de onderschepte correspondentie brak, heeft hij nergens opgeschreven. Duidelijk is dat hij, net als zijn collega-codebrekers, over een behoorlijke hoeveelheid gecodeerde tekst moest kunnen beschikken om resultaat te bereiken, hetgeen impliceert dat statistische informatie van belang bleef. Ook kon hij vaak gebruik maken van de ervaring die hij bij eerdere geslaagde pogingen had opgedaan. Per land bestond er immers een traditie en cultuur van geheimschriften. Fransen versleutelden anders dan Pruisen. Tenslotte speelt de context een rol. Als bekend is aan wie, in welk verband en op welk moment geschreven wordt, kan het mogelijk zijn op basis van die kennis al een klein beginnetje te maken. Dan is de verdere decodering in wezen niet anders dan het geduldig en voorzichtig verder afwikkelen van een lang, verknoopt draadje. Pierre Lyonet, hoe ongedurig hij ook in het maatschappelijke verkeer kon zijn, was daar een meester in. Zoals hij in zijn natuuronderzoek niet opgaf en in de spieren en zenuwen van insecten het goddelijke scheppingsplan meende te kunnen ontdekken, zo vond hij met evenveel geduld en doorzettingsvermogen in en tussen de cijfergroepen de verborgen diplomatieke boodschappen. |
|