Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 39
(2016)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 149]
| |
De heerlijke kunstverzâmeling van den Heere Simonis
| |
[pagina 150]
| |
jaaren gelèden verkocht is tot Londen’. Dat suggereert dat de verkoop rond 1718 plaatsgevonden heeft, en dat blijkt te kloppen: de tekeningen en prenten van Simonis zijn in december 1718 op een veiling in Londen verkocht. Voor de veiling is uitgebreid in Engelse kranten geadverteerd en er is zelfs een catalogus van bewaard gebleven.Ga naar eind5 | |
De veiling van de verzameling van SimonisDe kijkdagen van de Simonis-veiling begonnen op dinsdag 25 november 1718 terwijl de veiling zelf begon op maandag 1 december. Tot op zaterdag 20 december verschenen dagelijks advertenties in de kranten die verkondigden dat er ook die dag om 4 uur's middags weer een zitting zou zijn. Er kwamen in totaal 1502 kavels onder de hamer, die ruim 20.000 prenten (meest gravures, maar ook honderden houtsneden), meer dan 2400 tekeningen en een vijftiental boeken omvatten.Ga naar eind6 Het was een van de grootste veilingen in Londen van die jaren. Als Weyermans verhaal betrouwbaar is, dan moeten zijn terugkeer uit Brussel en zijn ontsnapping aan een tweede arrestatie in de laatste dagen van 1718 of in de eerste weken van 1719 plaatsgevonden hebben. | |
William Wilson, managerDe organisatie van de veiling was in handen van William Wilson. Toen Wilson in 1697 zijn eigen kunstverzameling liet veilen, afficheerde hij zich als schilder en prentenhandelaar.Ga naar eind7 George Vertue, die stapels notities over Engelse kunstenaars naliet, noemde hem een alledaagse schilder van gevogelte.Ga naar eind8 Mogelijk kende Peters of Weyerman hem uit de tijd dat hij als kunstschilder zijn brood verdiende, maar het kan evengoed zijn dat Kortvrient, of zijn medewerker Bodas, die ook in Londen actief was, hem als kunstkoper had leren kennen. Als we mogen afgaan op de krantenadvertenties, dan werd Wilson pas in maart 1718 werkelijk actief als veilingmeester.Ga naar eind9 De veiling van de collectie Simonis was zijn tweede veiling; daarna organiseerde hij er tot april 1727 nog zo'n vijftig. In maart 1729 werden de schilderijen, tekeningen en prenten uit zijn eigen nalatenschap geveild.Ga naar eind10 Met het aanbod op veilingen in Londen werd nog wel eens gerommeld. Vertue vertelt dat Wilson daarom op een van zijn kijkdagen een beëdigde verklaring ophing dat hij instond voor de echtheid van alle schilderijen op zijn veiling en de juistheid van alle herkomstbeschrijvingen. Helaas werden er vrijwel direct meerdere schilderijen als vervalsingen ontmaskerd, met als gevolg dat Wilson flink over de tong ging.Ga naar eind11 | |
‘Myn Heer Simonis’, hoveling in BrusselVolgens de veilingcatalogus was Myn Heer Simonis ‘Late of Brussels, Closet-Keeper to the Arch-Duke Leopold, (Governor of the Netherlands) and also to his late Majesty King William’. Aartshertog Leopold Willem (1614-1662), een Habsburger, was van 1647 tot 1656 landvoogd van de Spaanse Nederlanden. Ik ben er niet in geslaagd te bevestigen dat Simonis aan zijn hof in Brussel verkeerde, maar twee Brusselse notariële aktes uit latere jaren wijzen wel op contacten met hovelingen. In 1677 wordt zijn naam genoemd bij een geschil over de verkoop van meubelen van wijlen baron de la Berlière tussen diens verwanten en de graaf van Bergeyck beide heren waren belangrijke raadsheren. | |
[pagina 151]
| |
En in 1681 vertegenwoordigde hij met een Madrileense volmacht de toen nog minderjarige kinderen van wijlen Don Ferdinando Mestria, die secretaris van de Spaanse koning was geweest.Ga naar eind12 Een indirect verband met koning Willem iii kennen we dankzij de dagboeken van Constantijn Huygens. Op 26 juni 1695, in Roosbeek, noteerde deze dat hij van Willem iii opdracht had gekregen om met Simonis te overleggen over het ontwerp van drie tapijten die in Brussel besteld zouden worden. Bijna een jaar later, op 22 juni 1696, ontving Huygens in Roeselare de ontwerpen voor ‘de tapijten van Breda’ die Simonis hem had gestuurd.Ga naar eind13 Huygens heeft Simonis zelfs in Brussel ontmoet, op 28 augustus 1696. Vermoedelijk was dat hun eerste ontmoeting, want Huygens beschrijft hem bij die gelegenheid als ‘mr. Simonis, die veel schilderijen en een deel quade drucken van printen had, daervan hij hem oock voor een groot gedeelte wilde ontdoen. Was een recht dwerchje, en seer gequelt met de jicht’.Ga naar eind14 Huygens, een kenner, was dus niet zo te spreken over de kwaliteit van de prenten die hij te zien kreeg, maar dat zegt niet alles: Simonis toonde hem materiaal waar hij van af wilde, en niet de hoogtepunten van de verzameling. Simonis verkeerde, zoals Huygens al inschatte, in 1696 in slechte gezondheid. Op 27 december 1696 maakte notaris Jean Walpott het testament op van de zieke Bartholomé Louis Simonis.Ga naar eind15 In grote lijnen zouden zijn bezittingen gaan naar zijn vrouw Jeanne Marie Cousin de Grenut. De handtekening onder het testament is niet krachtig: vermoedelijk overleed Simonis korte tijd later. Ik heb in de Brusselse begraafboeken geen vermelding van zijn begrafenis gevonden, maar mogelijk is hij buiten Brussel begraven.Ga naar eind16 Op 24 september 1701 deed het Hof in Mons (Bergen) uitspraak in een zaak van mevrouw Wicart, weduwe van Louis d'Arras, tegen Jeanne Marie de Grenut, de weduwe van Simonis. Laatstgenoemde moest alle papieren uit de nalatenschap van haar echtgenoot overleggen over de zaken tussen Simonis en de heren Toussaent, Darras [sic] en De la Fontaine zich noemende Wicart. Een maand later leverde Jeanne Marie de Grenut deze stukken in bij een Brusselse notaris.Ga naar eind17 | |
Ferdinand Alexandre Charles Cortvrindt en Karel KortvrientNa 1701 heb ik geen vermelding van de weduwe Simonis meer gevonden, maar wel een van haar dochter: op 10 januari 1708 machtigde, ook bij notaris Walpott, de meerderjarige, ongehuwde Jeanne Marie de Simonis, Ferdinand Alexandre Charles Cortvrindt om al haar zaken te behartigen: hij mag zowel opbrengsten innen als roerende en onroerende goederen verkopen zoals het hem goed-dunkt.Ga naar eind18 Op 18 februari 1711 regelde Ferdinand Cortvrindt, met deze volmacht in de hand, bij een andere notaris inderdaad zaken voor haar.Ga naar eind19 Er lijkt in Weyermans verhaal dus een stevige kern van waarheid te zitten: Simonis had een kunstverzameling, zijn erven waren in minstens één rechtszaak verwikkeld en uiteindelijk werd er een heer Cortvrindt bij gehaald om de boedel te beheren. Weyerman zegt dat hij met Karel Kortvrient naar Londen is overgestoken en heeft het over diens broer in Brussel. Volgens de twee aktes regelde Ferdinand Cortvrindt de zaken van de dochter van Simonis en volgens de veilingcatalogus heeft hij de tekeningen en prenten in Londen laten verkopen. Mogelijk heeft Weyerman zich in de voornaam van Ferdinand vergist en had deze geen broer, | |
[pagina 152]
| |
maar mij lijkt het aannemelijker dat Karel werkelijk bestaan heeft en de naar Londen gereisde broer van Ferdinand was. | |
Het reilen en zeilen van Weyerman in 1718Ik zet nog eens op een rijtje wat Weyerman zelf over zijn Engelse activiteiten in 1718 en begin 1719 op papier gezet heeft, waarbij moet worden opgemerkt dat hij niet altijd betrouwbaar is in zijn dateringen. In Het verlokkend ooft wordt de levendige beschrijving genoemd die Weyerman geeft van de executie van de markies Paliotti, op 28 maart 1718 (Old Style), en ook van zijn bezoek aan Rotterdam, waar hij voorafgaand aan een overtocht naar Londen de schilderijenverzameling van Jaques Meyers bekeek.Ga naar eind20 Daar wordt verondersteld dat het bezoek aan Rotterdam direct voorafging aan de terechtstelling. Dat is echter verre van een zekerheid. Immers, Weyerman beweert niet expliciet zelf bij de terechtstelling aanwezig geweest te zijn. Het zou bovendien niet de eerste keer zijn dat hij het verhaal van een ander zelf met veel kleur weet te vertellen.Ga naar eind21 Hij bezocht, zoals André Hanou ontdekte, Jaques Meijers al op 15 november 1717: hij gaf deze Rotterdamse kunstverzamelaar toen drie schilderijen in onderpand voor een lening van vijfhonderd gulden.Ga naar eind22 Weyerman beweert verder dat hij in 1718 in Londen heeft geprobeerd tekeningen te verkopen aan Matthew Prior. Dat verhaal heeft hij twee keer in zijn werken verteld: de poging liep op niets uit, omdat Prior niet de prijs wilde betalen die volgens Weyerman bij de topstukken paste.Ga naar eind23 Vervolgens beledigde hij Prior door te refereren aan diens lage afkomst, waarop Prior woedend vertrok. Opvallend is dat niet Weyerman bij Prior, maar Prior bij Weyerman langs ging. Rond de tijd van de veiling is Weyerman eenmaal gearresteerd en eenmaal aan arrestatie ontkomen. Lijsten van gearresteerden zijn er van de eerste decennia van de achttiende eeuw nauwelijks; ik ben zijn naam er dan ook niet in tegengekomen.Ga naar eind24 Verder is Weyerman volgens eigen zeggen wel gearresteerd maar nooit berecht; een poging een vermelding in gerechtelijke archieven te zoeken is dus bij voorbaat gedoemd te falen. Na de veiling logeerde Weyerman naar eigen zeggen bij dokter Woodward.Ga naar eind25 Woodward lijkt daar geen bevestiging van nagelaten te hebben.Ga naar eind26 Weyerman beweert hem boeken verkocht te hebben van Postel, Ochinus en Giordano Bruno ‘Nolano’. Zulke boeken komen wel voor in de catalogus van Woodwards bibliotheek, maar dat zegt niets over hoe hij aan die boeken gekomen is.Ga naar eind27 De mededeling van Weyerman dat hij bij Woodward logeerde, klinkt geloofwaardig maar de karakterschets die Joseph Levine van Woodward gaf maakt haar uiterst onaannemelijk: Woodward was een gedreven man, met weinig gevoel voor humor, die zijn bezoekers (als hij ze al tot zijn huis toeliet) commandeerde en geen tegenspraak duldde.Ga naar eind28 Hij lijkt me het schoolvoorbeeld van iemand die niet met Weyerman door één deur zou kunnen. Weyerman is niet bijzonder mededeelzaam over zijn activiteiten als kunsthandelaar, maar in 1718 reisde hij volgens eigen zeggen tweemaal ‘in kunst’: hij is met de collectie Simonis op stap én hij probeert kunst aan Matthew Prior te verkopen. De beschrijving van de koopwaar die hij Prior aanbiedt, lijkt op die van de collectie Simonis. Eenmaal omschrijft hij zijn waren als ‘eene considerabele collectie van Italiaansche teekeningen en Antyksche Medailles’ en eenmaal als ‘een schoone Verzameling [...] van Schilderyen, Teykeningen, konstige Prenten, | |
[pagina 153]
| |
antyksche Medailles, en alderhande zo ronduytgeboogene als holle Romeynsche historien en Konterfytsels’. Ik kan het alleen als veronderstelling uiten, maar het is niet uit te sluiten dat Weyerman geprobeerd heeft vóór de veiling delen van de verzameling Simonis te gelde te maken, terwijl Kortvrient de verzameling als geheel wilde veilen. Dat zou dan wel eens de werkelijke reden van het conflict tussen Kortvrient en Weyerman geweest kunnen zijn. Het geeft daarbij extra te denken dat alleen de prenten en tekeningen aantoonbaar op een veiling verkocht zijn, terwijl de ‘Grieksche en Romeinsche Gedenkpenningen; benevens een getal van aloude Gesteentes, en alzulke Konstkleinnooden’ spoorloos verdwenen zijn. Ook dat Weyerman in het Brusselse handschrift wel Bodas noemt maar geen aandacht aan Kortvrient besteedt, zou erop kunnen wijzen dat hij iets te verbergen had. Hoe dan ook: Weyerman raakte over de verkoop van de collectie met Karel Kortvrient in conflict en vertrok in eerste instantie van Engeland naar Brussel, terwijl Kortvrient in Londen bleef, ‘bevreest voor de gevolgen van Campo's weerwraak’. Maar, zegt Weyerman, hijzelf ‘had meer reden om op zyn hoede te zyn, dan de eerste, gelyk als in het vervolg kwam te blyken’, waarna hij vertelt over de mislukte arrestatiepoging. Weyerman moet zich begin 1719 gerealiseerd hebben dat hij in Londen niet meer zeker kon zijn een vrij man te blijven. Engeland was voor hem een no-go area geworden. Hij moest naar een andere inkomstenbron op zoek. In 1719 heeft hij volgens De Bock nog geprobeerd zich in Antwerpen bij te scholen als schil-der.Ga naar eind29 In 1720 is hij begonnen met het schrijven van weekbladen, wat hij later aanvulde met het vertalen en samenstellen van boeken. Mijn vermoeden is dat we de schrijverscarrière waaraan Weyerman in 1720 begon, te danken hebben aan zijn zelfoverschatting bij de verkoop van de verzameling Simonis. | |
Epiloog: nam Weyerman in 1719 schilderlessen in Antwerpen?De bron voor de bewering van De Bock dat Weyerman in 1719 in Antwerpen zat als leerling bij Jan Claudius de Cock, is het Oud konst-tooneel van Antwerpen, een omvangrijk handschrift van Jacobus van der Sanden van rond 1770 dat zich in het Felixarchief in Antwerpen bevindt.Ga naar eind30 Weyerman zelf noemt in zijn Levens-beschryvingen De Cock ‘een tamelyk goed Konstschilder, doch noch beter Beeldhouwer’, en ‘Daarenboven [...] een groot Teekenaar, en geen minder groot Meester in het ordonneeren’. Maar hij heeft weinig op met zijn manier van leven en zet hem weg als ‘een Jesuit, die de weinige welmeenende trachte te vergiftigen door edik en gal’. Daarbij verwijst hij naar hun ontmoetingen in Breda in het laatste decennium van de zeventiende eeuw.Ga naar eind31 Met geen woord rept hij over een later weerzien. Van der Sanden was voorzitter van de Antwerpse kunstacademie en heeft in zijn handschrift geprobeerd een geschiedenis op rijm van de Antwerpse schilderschool te geven, voorzien van talloze voetnoten in proza. Er zijn zelfs gedrukte pamfletten en plakkaten in het handschrift opgenomen. Van der Sanden verwijst veelvuldig naar de biografische werken van Descamps én Weyerman, waarbij hij zijn ergernis over het roddelen en kwaadspreken van de laatste niet onder stoelen of banken steekt. Maar ook tijdgenoten als de nazaten van de schilder Jacques de Roore, die ook Weyerman aan informatie had geholpen, verstrekten hem inlichtingen. Tevens moet hij de archieven van | |
[pagina 154]
| |
het Lucasgilde en de kunstacademie gebruikt hebben. De passage waaraan De Bock zijn bewering ontleende, staat aan het einde van het ‘Derde Boekdeel, Derde Hoofdvertoon’, in de marge van p. 70 (nieuwe nummering) van het derde deel van het handschrift en luidt: B Aen den fouten, gebreken en ondeugende gedrag: waer mee Campo Weyerman bestaen heeft, te onteeren niet alleen de Meesters welke hij heeft gekend, als hij in en ontrent het jaer 1719 tot Antwerpen de koningrijke Academie heeft vervolgd, en tot Meester heeft gehad Joannes Claudius de Cock, Beeldhouwer en goeden teekenaer; maer ook Die, den welke al eeuwen in de geur van goeden naem en faem gestorven waeren, eer dat zyn lasteragtige Levensbeschrijvingen werden gedrukt in 's Graven-hage ten jaere 1729, dewelke altijd zullen verdienen de afkeuring door al wie opregt oordeeld, Dat de valsheyd regelregt stryd tegen de eerste wet der Historie, de welke moet zyn de onpartydigen waerheyd, gemaetigd door de goede zeden: en dat, in den mensch behoort te worden gemaekt het onderschijd tusschen zyn hoedaenigheyd van eerlyk Man en de bevlecking van gevallige gebreken: waer uijt men zeer wel zal besluyten, dat diergelyke Redeloosheyd niet kan worden gebroed, als in een Bryn, verrukt door bedorve hertstogten, verblind door eygen liefde, en verdwaeld door valsche Grondregels, waer door den Redelyken Mensch gedompeld wordende, in den afgrond van Oneer en ongeluk, meermaels word herhaeld het oud spreekwoord: Hoe grooter geest, Hoe grooter beest. Het citaat bevat dus geen bronvermelding. Ik vermoed dat een onderzoek in de Antwerpse archieven geen oudere bron voor de bewering van Van der Sanden meer zal opleveren.Ga naar eind32 |
|