Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 39
(2016)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 126]
| |
[1] Cornelis Troost, ‘De misleyden’, de ambassadeur der labberlotten vertoont zich voor het venster van herberg 't Bokki in de Haarlemmerhout, ca. 1739-1750. Olieverf op doek (Rijksmuseum Amsterdam, SK-A-4089; Niemeijer nr. 892 S)
| |
[pagina 127]
| |
Waarover lachten zij?
| |
Wie waren toch die labberlotten?Het schilderij kreeg zijn huidige titel pas na de dood van Troost. Het is de vraag in hoeverre deze overeenstemt met Troosts oorspronkelijke bedoeling. Bovendien lijkt de betekenis van het woord ‘labberlot’ in de loop van de tijd te veranderen. J.W. Niemeijer, de biograaf van Troost, meldt in zijn studie uit 1973 een paar aspecten. ‘Een keur van 6 februari 1685 treedt op tegen “schelmen, haar doende noemen met een gefingeerde naam van Laberlotten”, en deze naam zouden zij ontlenen aan de overste Claude La Barlotte, die zich omstreeks 1600 gevreesd had gemaakt in dienst van de Spaanse koning’.Ga naar eind3 Dit zijn ‘straatschenders’, ‘hooligans’, die nog in datzelfde jaar in Het koddig en voddig leven der hedendaagsche labourlotten (1685)Ga naar eind4 hun opwachting maakten in hardcore schelmenverhalen waarin lage grappen, verkrachting en moord geen uitzondering zijn. Deze labberlotten staan ver van de tamelijk onschuldige grap die op het schilderij van Troost wordt uitgebeeld. Niemeijer wijst ook als eerste op ‘een associatie met de toneelwereld’. Aan het begin van de achttiende eeuw trad de labberlot met enige regelmaat op in kluchten, als schelm, schoft en schuinsmarcheerder: ‘Die Labberlotten zyn bekend door zulke grappen’, schreef Hermanus van den Burg in De gehoornde schout (1712). Een paar jaar eerder richtte een criticus zich tegen de spektakelbewerking van Vondels Faëton door Govert Bidloo (1649-1713) met de woorden: ‘Nochtans heeft hij veel lof behaalt by 't graauw, by pluggen en by zotten, Ook is zyn konst | |
[pagina 128]
| |
wel ruym betaalt, Door 't Klucht-spel van de Laberlotten’.Ga naar eind5 Een connectie van dit spel met de afbeelding van Troost zie ik niet. De labberlot op het toneel had overigens een pendant in de harde werkelijkheid. In 1716 en 1721 werden er in Amsterdam opnieuw keuren tegen straatschenderij uitgevaardigd en forse premies beloofd bij aangifte. Pas toen er een stel ‘labberlotten’ was opgehangen, werd het weer rustig op straat.Ga naar eind6 Ook deze sfeer van criminaliteit en geweld zie ik niet terug in het schilderij van Troost. | |
De grapEr zijn geen achttiende-eeuwse interpretaties van het schilderij van Troost bekend. Ook daarvoor moeten we wachten tot 1811 wanneer kunsthandelaar Maaskamp met de suggestie komt dat ‘een even schaamteloze als neringzieke waardin, die volk zocht te trekken’ haar beschilderde billen in het raam toonde. Bij Adriaan Loosjes gaat het in 1816 om een grap van Leidse studenten; de waardin is geheel verdwenen. Veertig jaar later, in De Navorscher van 1856, verscheen een nieuwe interpretatie van de hand van een anonieme ‘Nalezer’: De Ambassadeur van de Laberlotte, is de afbeelding van eene onzedelijke grap, door den schilder campo weijerman en consorten in den Haarlemmerhout bedreven, en waarvoor hij uit Haarlem werd gebannen. Men had de posteriora van een makker als een gezigt beschilderd en liet dit achterdeel, het hemd als tulband opgeworpen en ineengewrongen, vergezeld met trompetgeschal, uit het bovenvenster eener herberg zien, en voor den Ambassadeur van Laberlotte doorgaan. De ontdekking van de schildersgrap beleedigde de verzamelde menigte, en gaf aanleiding tot wraakneming, zoodat verbanning volgde, vermoedelijk als straf, zoo het heette, wegens verstoring der rust van de ingezetenen. Het is de vraag of de ‘Nalezer’ dat werkelijkheidsgehalte kon beoordelen, want Weyerman was in 1856 al ruim een eeuw dood. Hij kreeg door toedoen van Loosjes en anderen legendarische trekjes, maar zijn verbanning uit Haarlem is niet in de archieven aangetroffen. Vanaf 1739 zat hij wel in de gevangenis zodat de grap daarvóór moet zijn uitgehaald. Op zich was Weyerman ook de figuur voor zo'n ludieke actie.Ga naar eind8 Bij de ‘Nalezer’ en in 1873 bij Troostkenner Alexander Ver Huell (1822-1897) is de waardin geheel verdwenen. Overigens kan men zich afvragen of het wel om een vrouw gaat. Volgens de objectbeschrijving van het schilderij op de website van het Rijksmuseum gaat het om ‘het achterwerk van een man’. Twee tekeningen, grisailles uit 1739 en 1742, geven geen nadere details daaromtrent weer.Ga naar eind9 Beschouwing van de lichaamskenmerken op de (waterverf) tekening van rond 1742 (zie afb. 3), die Niemeijer niet kende, en die uit 1748 doet sterk vermoeden dat de omschrijving van het Rijksmuseum correct is (zie afb. 2). De ‘schaamteloze waardin’ die Maaskamp in het schilderij zag, was niet helemaal onwaarschijnlijk, want de herberg stond ongunstig bekend. Toch meen ik dat het accent hier anders gelegd moet worden. Het tafereel is niet te vergelijken met een bordeelscène als ‘Prins Eugenius van Savoye in het etablissement van | |
[pagina 129]
| |
Mme Traese op de Prinsengracht’, ‘Jonge vrouw in negligé op haar bed zittend met naast zich een galant heer’, of herbergscènes.Ga naar eind10 Troost gaf hierin, in navolging van zeventiende-eeuwse schilders, drankmisbruik en seksuele uitspattingen traditioneel weer met zwijnen, oesters, speelkaarten, wijnflessen, handen in decolletés, flakkerende kaarsen en vogels, al dan niet in kooitjes.Ga naar eind11 Van dit alles is in de ‘Ambassadeur der labberlotten’ geen sprake, ook al is er op een van de verwante tekeningen een kussend stel afgebeeld, of een dikke man met een Goudse pijp die een bordeelklant zou kunnen zijn.Ga naar eind12 Prostitutie is niet het centrale thema van het schilderij en er zijn geen labberlotten te zien.
[2] Cornelis Troost, De ambassadeur der labberlotten, 1748 (detail). Penseel in dekverf, m.o. ges. en gedat: C. Troost 1748 (The State Hermitage Museum, St. Petersburg, inv. nr. 27310; Niemeijer nr. 893 T) (Photograph © The State Hermitage Museum. Foto: Natalia Antonova, Inna Regentova)
[3] De ambassadeur van Labberlotten, ca. 1742 (detail). Tekening op papier, penseel in kleur, potlood (Teylers Museum, Haarlem, objectnr. T 029; niet in Niemeijer)
| |
Troost laat sporen na...Afgaande op de aan het werk gerelateerde tekeningen blijkt dat de huidige titel niet de oorspronkelijke is. De verzameling van Cornelis Ploos van Amstel (1726-1798), die getrouwd was met Troosts dochter Elisabeth, werpt enig licht op de zaak. In de Catalogus der teekeningen, prenten, schilderyen [...] van wijlen den heer Cornelis Ploos van Amstel (1800), aangehaald in de studie van Ver Huell uit 1873, wordt een van de tekeningen benoemd als: ‘Deze grappige ordonnantie, verbeeld den Ambassadeur van Marocco, in de herberg het Bokje, in de Haarlemmerhout; geestig en bevallig met dekverw behandeld’.Ga naar eind13 Ver Huell ontdekte bovendien een aantekening in de hand van Troost op de achterzijde van de verwante tekening uit 1739: | |
[pagina 130]
| |
‘en nog vier regels, die tot mijn [Ver Huells] spijt zorgvuldig zijn uitgeschraapt, zodat slechts enkele letters leesbaar bleven’.Ga naar eind14 Op een andere versie hangt een vlag aan een van de trompetten met de tekst ‘Marokke’ (zie afb. 4). Op de achterzijde van een van de ontwerpen uit de zogeheten nelri-serie, Nemo loquebatur, staat een ongedateerde tekening in rood krijt die volgens Paul Knolle en Robert-Jan te Rijdt vervaardigd moet zijn vóór 1739 (zie afb. 5).Ga naar eind15 Deze schets verschilt van de andere door de weergave van een heer, gekleed in een lange jas, met een steek op het hoofd. Hij draagt een grote handschoen aan zijn linkerhand en leunt op een wandelstok. Hij staat op het voorplan, wat rechts van het midden, en is ruggelings afgebeeld. Achter hem krabbelt een jongen iets op zijn rug dat lijkt op de woorden ‘Mar[oc...?]’ en ‘Amb’. De versie van 1739 (zie afb. 6) is deels uitgewerkt en komt qua opzet vrijwel geheel overeen met de bovengenoemde ongedateerde schets. Alleen zijn de staande heer en de tekenende jongen vervangen door een in een gebogen houding staande man, met de handen op de knieën. Er loopt een haan tussen zijn benen. Een tekenaar heeft een vel papier op zijn rug gelegd en maakt een snelle schets van het gezicht in het raam. Ver Huell interpreteerde de scène in 1873 als volgt: Links op den voorgrond, voor het benedenvenster, zit een heer, Troost, aan een tafeltje, waarop een flesch, glas en komfoor, zijn pijp te rooken, en gluurt, glimlachend, onder de punt van zijn steek door, naar den volksoploop. Regts, geheel op den voorgrond, haast een teekenaar zich, den Ambassadeur te portretteeren, op een groot vel papier.Ga naar eind16
[4] Cornelis Troost, De ambassadeur van Marokko, in herberg 't Bokki, 1742 (detail). Tekening op blauw papier, penseel in zwart, penseel in grijs, penseel in bruin, wit gehoogd, l.o. ges. en gedat: C. Troost 1742 (Teylers Museum, Haarlem, objectnr. U* 049; Niemeijer nr. 890 T, getiteld: ‘De ambassadeur der labberlotten, in de herberg 't Bokki’)
| |
[pagina 131]
| |
Knolle en Te Rijdt denken eveneens dat Troost in het complot zat en menen dat de zittende man mogelijk een medeplichtige was.Ga naar eind17 Ook Loosjes rekende Troost in 1816 tot de grappenmakers in de Haarlemmerhout. Dit idee is waarschijnlijk ingegeven door het feit dat |Troost zich wel vaker afbeeldde tussen de personen op zijn schilderijen, met name in toneelmatig werk, zoals in zijn schilderij van het pleidooi van advocaat Carel uit Beslikte Swaantje en drooge Fobert, of de boere rechtbank (1727) van Abraham Alewijn.Ga naar eind18 Ook in de labberlottentekeningen zou Troost gezocht kunnen worden als toeschouwer of tekenaar van het tafereel.
[5] Cornelis Troost, De ambassadeur der labberlotten, vóór 1739. Op verso van een schets voor Nemo loquebatur. Tekening in rood krijt (Koninklijk Oudheidkundig Genootschap, Amsterdam, inv. nr. KOG-ZG-2-04o(v); Niemeijer nr. 654-a T)
| |
Op zoek naar de ambassadeur van MarokkoVer Huell volgde in zijn interpretatie van het schilderij het verhaal uit De Navorscher (1856) en zag in de vertoning ‘een ruwe klucht’ waarvan de ‘woelige Campo Weijerman’ de aanstichter was. Hij probeerde ook een oplossing te vinden voor de titels van het schilderij: In 1730 had men een afgezant van den Koning van Marokko, Mulei Abdallah, in ons land gezien; en in 1736 werd een Ambassadeur van H.H.M., met het schip van den kapitein Joost Sels, naar Marokko gezonden - mogelijk bragt dit den dollen Weijerman op den wonderlijken inval, die ons nu nog, dank zij het geestig craijon van den teekenaar, ‘fait rire malgré nous’.Ga naar eind19 Ver Huell vond deze verklaring niet toereikend, maar was er wel van overtuigd dat de gebeurtenis werkelijk had plaats gevonden in de Haarlemmerhout. De toeschouwers voelden zich beetgenomen en hadden een ‘oproertje’ veroorzaakt: ‘In den aanvang zal men er den naam van “de Ambassadeur van Marokko” - later, verontwaardigd, dien van “Ambassadeur der Laberlotten” (gemene kerels) aan gegeven hebben’. Zo ging het oorspronkelijk tafereel verloren en werd het door een verontwaardigd publiek in een wilde grap getransformeerd.Ga naar eind20 Men kan zich afvragen of Ver Huells uitleg niet te zeer bepaald werd door een negentiendeeeuwse moraal, die Troost uiteraard vreemd was. In het werk van Weyerman komt met enige regelmaat een figuur voor die in zijn tijd berucht was om zijn opportunistisch gedrag. Deze figuur komt, naar mijn mening, bij uitstek in aanmerking voor de titel van ‘ambassadeur van Marokko’. Het is Johan Willem Ripperda (1682-1737), een katholiek Gronings edelman en avonturier, die, als het zo uitkwam, met gemak wisselde van godsdienst. | |
[pagina 132]
| |
[6] Cornelis Troost, De ambassadeur der labberlotten, 1739. Zwart krijt, penseel in grijs, l.o. ges. en gedat.: C. Troost 1739, met eigenhandige annotatie verso (Koninklijk Oudheidkundig Genootschap, Amsterdam, inv. nr. KOG-ZG-2-7; Niemeijer 891T)
Ripperda werd protestants ten behoeve van zijn politieke carrière, maar hij werkte zich akelig in de nesten in Groningen en Ommelanden. Met achterlating van grote schulden zag hij kans benoemd te worden tot Gronings afgevaardigde in de Staten-Generaal in Den Haag. Zijn schuldeisers maakten hem ook daar het leven zuur, maar dankzij een aanstelling als ambassadeur in Madrid wist hij zich aan hen te onttrekken. In Madrid werd hij weer katholiek en trad in dienst van de Spaanse koning. In 1725 bracht hij een vredesverdrag en zelfs een bondgenootschap tot stand tussen Spanje en Oostenrijk, de twee voornaamste vijanden uit de Spaanse Successie-oorlog. Op grond van dit diplomatieke | |
[pagina 133]
| |
wapenfeit kreeg hij de titels van hertog en grande en werd hij benoemd tot regeringsleider van Spanje. Door zijn krachtdadige modernisering van het land en door de machinaties van zijn tegenstanders viel hij al gauw in ongenade. In 1726 werd hij gevangen gezet in het kasteel van Segovia, maar met behulp van een dienstmeisje dat zijn geliefde was geworden, zag hij twee jaar later kans te ontsnappen. Hij vluchtte met haar naar Engeland, werd daar uitgewezen en keerde in 1730 terug naar de Republiek. Hij vestigde zich opnieuw in Den Haag en trok daar veel op met Abdelkader Pérez, de afgezant van de sultan van Marokko die ook door Ver Huell wordt genoemd. Dankzij deze connectie besloot hij in het najaar van 1731 met zijn geliefde naar Marokko te reizen. Eind september 1731, kort vóór zijn heimelijke vertrek naar Tanger, bezocht Ripperda het landhuis Spaer-en-Hout in de Haarlemmerhout, niet ver van herberg 't Bokki. Dat huis werd destijds bewoond door zijn vriend Meynart Troye, die al in zijn Spaanse jaren was opgetreden als zijn zaakwaarnemer. Ripperda logeerde een paar weken in de Haarlemmerhout en benoemde Troye tot voogd van zijn minderjarige kinderen, die in Nederland achterbleven.Ga naar eind21 In Marokko zette Ripperda een mislukte poging op touw om de Spaanse enclave Ceuta te veroveren voor de sultan. In de laatste fase van zijn loopbaan was hij de uitbater van enige kaperschepen die de Marokkaanse kust onveilig maakten. In 1732 stuurde Ripperda zijn geliefde, zwanger en ernstig ziek, naar Amsterdam. Zij werd door zijn vriend Troye ondergebracht in een huis op de hoek van de Groenburgwal en de Binnen-Amstel. Zij stierf daar zes weken later en werd begraven in de Zuiderkerk. Haar verblijf en haar overlijden zullen Troost niet zijn ontgaan, want hij woonde even verderop aan de Binnen-Amstel. In 1737 overleed Ripperda in de Noord-Marokkaanse stad Tetuan, in omstandigheden die doen vrezen dat hij vermoord is. Ripperda was een van de meest spraakmakende figuren van zijn tijd en zijn dood bracht opnieuw de vaderlandse pennen in beweging, kort voordat Troost zijn schilderij maakte.Ga naar eind22 In 1738 of 1739 was Ripperda voor Troost en zijn tijdgenoten een actuele en evidente verwijzing, maar die vanzelfsprekendheid ging naderhand verloren. Toen Ripperda in vergetelheid raakte, verloor ook het schilderij van Troost zijn oorspronkelijke betekenis. | |
Ripperda bespot door de kring WeyermanHet gezicht in het raam, de Moorse herauten, de tekst ‘Marocce’ op de vaandels en de fragmentarische titel verso: alles verwijst naar de carrière van Ripperda, althans dat probeer ik aannemelijk te maken. Ik ontleen ‘bewijsmateriaal’ aan de wereld van Troost, Weyerman en Ripperda en interpreteer het bijwerk van het schilderij in het licht daarvan. Zo zal voor de achttiende-eeuwse toeschouwer de associatie met het spreekwoord ‘Als apen hoger klimmen willen, ziet men gauw hun blote billen’ voor de hand hebben gelegen, als een mimicry- en hoogmoedsmotief dat in de carrière van ‘de ambassadeur van Marokko’ te vinden is. Deze motieven sluiten goed aan bij de satirische kritiek van Weyerman die het derde deel van Historie des pausdoms (1728) opdroeg aan Ripperda als hét schoolvoorbeeld van katholieke geslepenheid en ijdelheid.Ga naar eind23 Zonder Ripperda bij name te noemen verwees hij naar diens arrestatie in Spanje.Ga naar eind24 En na diens geruchtmakende ontsnapping uit het Alcazar van Segovia, in 1728, beschreef hij Ripperda als: | |
[pagina 134]
| |
Die thans herom zwerft lyk den Ithaker Ulis
En nergens welkom is
als zynde een boos gespens, onthemelt en verstooten
Den walg van het Gemeen, den vloek van 's weerelds grooten.Ga naar eind25
Andere dichters uit de kring van Weyerman lieten zich niet onbetuigd. In de postuum verschenen Mengelpoëzy (1734) van Jan Goeree staat het vers ‘Ripsis, wipsis, of Spaansche eclipsis’, geschreven na de eerste val van Ripperda in Spanje:Ga naar eind26 Wat dunkt je van ons Spaansch Sinjoortje,
Hertog en Don?
Zyn kar liep op een heel glad spoortje,
Alles was bon;
[...].
Dit komt Sinjoor van hoog te klimmen.
Slaat eens het oog,
Let eens hoe Keesjemaats billen glimmen,
Klimt hy te hoog.
Het vers verwijst uiteraard naar Ripperdas hogerop willen, en het schilderij van Troost zou daar een goede illustratie bij kunnen zijn. In het laatste couplet schreef Goeree: 't Zal op zyn best zyn, en 'k wil 't hoopen,
Houdt gy uw Kraag;
[...]
Smeek om genaê,
Anders zo vliegen 'er koppen en pruyken,
Kip Ripperda.
Goeree hoopte dat Ripperda zijn hoofd zou behouden. De geletterde achttien-de-eeuwer dacht bij deze passage misschien ook wel aan een andere Spaanse affaire in de Ripperdafamilie, aan Wigbold, naar wie Johan Willem zijn zoon had genoemd, die aan de zijde van Kenau Simonsdr. Hasselaar een heldenrol vervulde tijdens de belegering van Haarlem, maar in 1573 door de Spanjaarden op de Grote Markt van Haarlem werd onthoofd. In de teksten en prenten over het lot van Johan Willem blijft het motief ongewijzigd, zo blijkt uit de titelprent bij Pierre Massuet, La vie du duc de Ripperda, van Simon Fokke (1712-1784), een goede bekende van Troost.Ga naar eind27 De prent toont een huilende Ripperda, met boven achter zich Faëton die met zijn hemelwagen ter aarde stort ofwel de hoogmoed die ten val komt.Ga naar eind28 | |
Troost als satiricusIn zekere zin beschreef Weyerman de wereld van Troost, en gaf Troost op een picturale manier uitdrukking aan Weyermans satire. Beiden werden door een na hun dood gaandeweg opkomend zedelijkheidsoffensief minder gewaardeerd en eerder vulgair of obsceen gevonden dan voorheen. Deze negentiende-eeuwse | |
[pagina 135]
| |
afkeuring bemoeilijkt het zicht op de humoristische kwaliteiten van een schilderij als dat van Troost. Vreemd genoeg stonden de achttiende-eeuwse Hollanders bekend als koele, bedaarde flegmatici, ‘without wit and humour’, ‘unempfänglich gegen den Witz’, terwijl zij in de eeuwen ervoor als gezellige, vrolijke zotten te boek stonden, treffend uitgebeeld door Jan Steen.Ga naar eind29 Rudolf Dekker heeft erop gewezen dat dit beeld aan het eind van de zeventiende eeuw verandert onder invloed van orthodoxe calvinisten die teruggrepen op de bijbel en klassieke auteurs. Te veel lachen werd zondig. Om die reden werd ook het toneelspel streng veroordeeld, en zeker de spelen waarin men om het gebrek van de ander lachte.Ga naar eind30 Troost, een gewezen acteur, heeft dit afwijzen vanuit religieuze kringen waarschijnlijk ondervonden. Hij kende de starre mentaliteit en dreef er, zoals ook Weyerman, de spot mee door bijvoorbeeld quakers af te beelden. Ook op verschillende versies van de ‘Ambassadeur der labberlotten’ is zo'n zuur kijkend stel, geheel in het zwart gekleed en met een bijbel in de hand, te ontwaren. De gewijzigde etiquette rond humor is als het ware van hun gezichten af te lezen. Maar wat hebben ze te zoeken bij een huis van plezier? Troost, die merendeels mensen uit zijn eigen omgeving schilderde, kunstenaars en schrijvers, gaf er blijk van zich meer met deze groep burgers verwant te voelen, dan met het kerkelijk deel van de bevolking.Ga naar eind31 Op de labberlottentekeningen plaatste hij tegenover het stichtelijke stel een moderne figuur zoals de corpulente man die op de meeste versies rechts, wat meesmuilend, op een stoel zijn pijp zit te roken, een beschouwende vrijdenker. De quakers daarentegen horen, samen met de overige omstanders, tot de ‘misleyden’, lichtgelovigen die zijn afgekomen op het gerucht dat de ambassadeur van Marokko in 't Bokki verbleef. Biedt het schilderij nog meer details waardoor de achttiende-eeuwse toeschouwer aan Ripperda en zijn Spaanse c.q. Marokkaanse carrière moest denken? Het opvallendst zijn de exotische, waarschijnlijk Moorse herauten, die driekantige steken met witte kokardes dragen, een teken van trouw aan de Spaanse koning.Ga naar eind32 Geïnterpreteerd in het licht van het vers van Goeree verwijst dit detail naar de Spaanse achtergrond van ‘de ambassadeur’. Op een paar van de verwante tekeningen dragen de herauten oosterse tulbanden, die het Marokkaanse aspect een zeker accent geven, maar belangrijker is het oosterse kleed dat op het schilderij en alle uitgewerkte tekeningen uit het raam hangt als teken van de hoogwaardigheid van de ambassadeur. Daarbij zijn op twee van de tekeningen figuratieve elementen te zien die als Spaanse motieven kunnen worden uitgelegd; stilistisch hebben ze wat weg van het kruis van Santiago (zie afb. 2 en 3).
Het scabreuze beeldmateriaal van die tijd kent een aantal symbolen. Flatulente humor is zo oud als de wereld en in de tijd van Troost nog uitbundig in beeld gebracht in prenten rondom de windhandel van 1720. De billen zijn dan ook moeilijk te personaliseren. Troost speelde een spel met een werkelijkheid die voor ons verloren is gegaan. Hij beeldde een grap uit waarvan het realiteitsgehalte niet echt van belang is, maar die de toeschouwer door een associatie van beelden en spreekwoordelijke uitdrukkingen deed denken aan de val van Ripperda, ‘de ambassadeur van Marokko’. Gaandeweg verdween de wereld van Troost en Wey- | |
[pagina 136]
| |
erman, en werd hun werk geïnterpreteerd binnen een nieuwe moraal met een andere kijk op humor, waardoor de oorspronkelijke titel van het schilderij verloren ging en transformeerde in ‘de ambassadeur van de labberlotten.’ |
|