Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 39
(2016)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 58]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De ‘Yvoore paneelen’ van Aarnout en Arnold Nachtegaal
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wie was Nachtegaal?Het aanwijzen van de maker van de portretjes is aanzienlijk lastiger. Vermeldingen van allerlei heren Nachtegaal in biografische naslagwerken bleken onbetrouwbaar. Anderzijds wordt deze mensen een aanzienlijke hoeveelheid werken toegeschreven: andere ivoortjes, gravures, spotverzen, een dichtbundel en meerdere toneelstukken. Dat maakt ‘Nachtegaal’ tot dankbaar onderwerp. De enige goed onderbouwde informatie over ‘Nachtegaal’ is te vinden bij E.F. Kossmann en bij F.G. Waller: beiden vermelden zij een Aernout en een Arnold of Arnout Nachtegaal.Ga naar eind7 Volgens Waller was Aernout Nachtegael plaatsnijder, zwartekunstgraveur, tekenaar, ivoorsnijder en schoolmeester, werd hij op 6 november 1658 in Amsterdam gedoopt, is hij overleden na 1724, was hij leerling van Romeyn de Hooghe, en was hij werkzaam in Amsterdam en mogelijk ook in Noordwijk en Leiden. Arnold Nachtegael Klemens, zoon van Aernout, was, ook volgens Waller, etser, plaatsnijder, tekenaar, blijspelschrijver, dichter en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schoolmeester, vermoedelijk geboren rond 1685 en overleden na 1729, en actief in Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en mogelijk ook Noordwijk. Arnold Nachtegaal, portret van dominee Cornelius van Arckel. (Particuliere verzameling; foto: P.R.M. Meuwissen)
Arnold Nachtegaal, portret van Catharina van Scheltinga. (Particuliere verzameling; foto: P.R.M. Meuwissen)
In bijlage 1 geef ik genealogische informatie over deze vader Aernout en zoon Arnold en hun naaste verwanten. In overeenstemming met de meeste door mij gevonden handtekeningen zal ik verder de naam van de vader schrijven als Aarnout Nachtegaal, en die van zijn zoon als Arnold Nachtegaal.Ga naar eind8 Op wie van beiden de ivoortjes gegraveerd heeft, kom ik later terug. Aarnout en Arnold gebruikten naast Nachtegaal ook het van hun (over) grootvader Clement Arents Nachtegael afgeleide patroniem Clementse of Clementsoon als achternaam, en soms ook de dubbele achternaam Nachtegaal Clemen(t)s. Onjuiste interpretatie van die achternaam heeft geleid tot de vermeldingen van Clement Nachtegaal en Clemens Nachtegael in diverse biografische woordenboeken.Ga naar eind9 Een andere fictieve Nachtegaal die in biografische handboeken opduikt, is Abraham Kz. Nachtegaal.Ga naar eind10 Hij wordt onder meer door Van der Aa aangeduid als auteur van diverse toneelspelen. Het gaat dan om Het toevalligh bedrog mislukt (1719), De verwaende luiaert (1722), De arglistigejuffer bedroogen (1724) en diverse stukken rond de figuur Steven van der Klok. Deze werken worden al sinds kort na hun publicatie bijna unaniem toegeschreven aan Arnold Nachtegaal (Klemens). Een andere auteur aan wie deze stukken ook wel zijn toegeschreven, is Abraham Elzevier. Samentrekking van beide namen heeft de naam Abraham Kz. Nachtegaal in de wereld geholpen. De laatste Nachtegaal die in biografische handboeken genoemd wordt maar niet aan archivalia te koppelen is, is J. Nagtegaal. Deze kreeg zijn oudste vermelding in 1765 in de veilingcatalogus van de collectie van Coenraad van Heemskerck.Ga naar eind11 Daar kwamen, verdeeld over twee kavels, maar liefst acht portretten, ‘Geteekent op Yvoor’ onder de hamer.Ga naar eind12 Hoe veilingmeester Pieter van Os aan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
die voorletter kwam is niet zeker, maar vermoedelijk heeft hij de gekalligrafeerde hoofdletter N van de signatuur verkeerd gelezen: die ziet eruit als een combinatie van een J en een V Het is verleidelijk te veronderstellen dat Van Os de linkerpoot van de N als een J heeft geïnterpreteerd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Leven en bedrijf van Aarnout en Arnold NachtegaalAarnout Nachtegaal werd op 6 november 1658 gedoopt. Bij zijn beide pogingen tot ondertrouw in 1679 werd zijn beroep als plaatsnijder vermeld. Over zijn leerjaren is iets meer te zeggen. Op 9 mei 1690 was Aarnout een van degenen die ten overstaan van notaris Michiel Bockx belastende verklaringen tegen Romeyn de Hooghe aflegde.Ga naar eind13 In zijn verklaring beweerde Aarnout dat hij had gemerkt dat De Hooghes vrouw met haar mans toestemming in hun slaapkamer werd bezocht door ‘soo Joden als Christenen’, en ook dat hij De Hooghe had zien werken aan ‘eenige kopere platen van printen en posturen, die Pieter Aretyn in sijn dwalende hoer beschrijft’. Dat was geweest rond 1673. Aarnout kwam toen gedurende drie à vier jaar dagelijks bij ‘Romijn de Hoge, Etser’ over de vloer om er ‘de kunst van teekenen te leeren’. Ten tijde van zijn verklaring (1690) woonde Aarnout in de Kalverstraat en was hij van beroep ‘Mr. Schryver’. Wat een schrijfmeester van een schoolmeester onderscheidt, is op te maken uit de advertentie die Aarnout op 13 juli 1733 in de Leydse Courant liet plaatsen: Vermits Nagt egaal, Schryfmeester, woonende in de Driekoningstraat by de Jan Rodenpoorts-Tooren te Amsterdam, dikmaels voorkomt als of denzelve was uytgescheiden met School houden, in tegendeel noch continueert, en daar en boven zyn apart Collegie noch voortzet voor een Ieder, die niet wel schryft, door Mathematische Reegels in korten tyd van 3 a 4 Maanden, cierlyk en vaardig leerd Schryven, en voor een zeekere Somme eens voor al aanneemt, om bekwaam te zyn op een Koopmans Comptoir.Ga naar eind14 In 1684 liet het Amsterdamse Collegium Medicum penningen slaan voor toegang tot de Amsterdamse Hortus voor chirurgijns, chirurgijnsleerlingen en apothekers. Of Aarnout die ontworpen heeft is niet duidelijk, maar bemoeienis met de productie van de penningen had hij zeker: in het archief van het Chirurgijnsgilde is op 31 maart 1684 een betaling van 105 gulden 17 stuivers genoteerd aan ‘Aernout Nachtegael plaatsnijder voor driehondert coopere penningen en 7 silveren penningen om voor de hortus medicus aen de doctoren en apothekers uijt te delen tesamen met snijden der naamen’.Ga naar eind15 Op 14 juni 1695 liet het gilde nog eens honderd van deze penningen slaan, maar wie die opdracht uitvoerde en daar dertig gulden voor betaald kreeg, is niet genoteerd.Ga naar eind16 Op 5 juni 1697 was Aarnout in Amsterdam getuige bij de doop van een nichtje, op 26 februari 1700 was hij er aanwezig bij de ondertrouw van zijn dochter Anna en op 2 oktober 1707 was hij er samen met zijn vrouw getuige van de doop van zijn kleinkind Alletta.Ga naar eind17 In zijn geschiedenis van Noordwijk meldt Jan Kloos dat in de voorzomer van 1708 Arnoud Nachtegaal Klemensz. in Noordwijk arriveerde ‘met zijn huisvrouw Anna le Feber, Hester, zijn dochter, en Geertruid Antonisdr., vermoedelijk een dienstmaagd’.Ga naar eind18 De beschrijving van het gezin alleen al maakt duidelijk dat Aar- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nout, en niet zijn zoon Arnold, de Noordwijkse schoolmeester was. Begin 1710 vertrok het gezin uit Noordwijk, vermoedelijk met stille trom: volgens Kloos staan hun attestaties als onopgevraagd te boek.Ga naar eind19 Volgens enkele spotverzen zou Aarnout naar Leiden vertrokken zijn, maar daarvoor heb ik geen enkele aanwijzing gevonden. Integendeel: op 29 oktober 1710 is hij samen met zijn dochter Hester in Amsterdam getuige van de doop van zijn kleindochter Anna Catrina. Op 28 december 1714 was hij wederom in Amsterdam getuige van een doop, ditmaal die van Izack Nagtegael, een kleinzoon van zijn broer Isack. Op 6 januari 1717 woonde Aarnout Nachtegaal in Rotterdam. Hij tekende toen bij notaris Jean du Clou een contract waarbij hij voor twee jaar, ingaande 1 mei 1717, een woning aan de zuidzijde van de Hoogstraat zou huren.Ga naar eind20 Bij het overlijden van zijn vrouw, op 22 januari 1720, woonde hij nog steeds in de Hoogstraat, bij de Vlasmarkt.Ga naar eind21 Op 31 augustus 1718 blijkt ook Aarnouts dochter Hester Nachtegaal aan de Hoogstraat te wonen: dat werd opgetekend bij de doop van haar zoontje Hendrik. Haar man Jan van Stralen was ongeveer drie weken daarvoor overleden en zij zal daarna wel bij haar ouders ingetrokken zijn.Ga naar eind22 Op 9 september 1718 bezoekt ook zij er notaris Du Clou, in haar geval om de verkoop in gang te zetten van een huis in Enkhuizen dat eigendom was van haar overleden echtgenoot.Ga naar eind23 In juni 1721 zit zij opnieuw bij een Rotterdamse notaris: zij benoemt er haar vader, die meeondertekende, en de Amsterdammer Christiaan Hoekebak als voogden over haar zoontje Hendrik van Stralen.Ga naar eind24 Enkele dagen later regelt zij bij dezelfde notaris met Hoekebak de voorwaarden voor hun aanstaande huwelijk.Ga naar eind25 Bij haar ondertrouw, op 6 juli, woonde zij aan de Schiedamse Dijk. Ook Aarnouts zoon Arnold en dochter Sara vestigden zich in Rotterdam. Op 26 februari 1720 woonden zij samen in een huis aan de Wijnstraat. Zij bezochten die dag notaris Willem Boon om een langstlevende-testament te laten opmaken.Ga naar eind26 In 1723 huurden ze ook een tuin aan de Wafellaan.Ga naar eind27 Tot 22 november 1723 hadden Arnold en Sara een onderhuurder: notaris Simon Breur.Ga naar eind28 Vermoedelijk bleven zij tot 4 april 1727 op hetzelfde adres wonen: op die dag bezochten ze notaris Johan van Gelder om te laten vastleggen dat ze hun bezittingen verdeeld hadden.Ga naar eind29 Zes dagen later trad Sara in Rotterdam in het huwelijk met de schrijfmeester Hieronymus Sweerts. Als de spotverzen het bij het rechte eind hebben, dan is Arnold kort daarna naar Den Haag verhuisd, maar archiefstukken die dat bevestigen heb ik niet gevonden. Wel duikt hij op 16 augustus 1727 in Amsterdam op: schouwburgregent Balthazar Huydecoper noteert die dag met duidelijke instemming een optreden van ‘de Poeet Nachtegaal Clemens’. Deze ‘zong een Fransch air, gemaakt op 't speelen in 't Fransch van Iphegenie’.Ga naar eind30 In de jaren dat Arnold en Sara in Rotterdam in de Wijnstraat woonden, huurde Arnold ook een zolder aan de Wijnstraat die als school werd ingericht. Arnold tekende op 13 maart 1723 het huurcontract, dat van 1 mei 1723 tot 30 april 1727 zou lopen.Ga naar eind31 Bijzondere details in het contract zijn dat hij géén uithangbord mocht uithangen om aan te geven dat hij er school hield, en dat de kinderen niet zouden mogen zingen. Het lijkt heel aannemelijk dat in die school ook zijn zus emplooi vond.Ga naar eind32 Of ook Hieronymus Sweerts bij de school betrokken is geweest, heb ik niet kunnen vinden, maar het ligt voor de hand dat Sweerts na zijn huwelijk met Sara en het vertrek van Arnold de school samen met Sara heeft voortgezet. In 1730 wordt Arnold door de schout van Den Haag gezocht wegens | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sodomie. Dat Arnold Den Haag tijdig heeft kunnen verlaten, is het laatste dat over hem bekend is.Ga naar eind33 Vader Aarnout Nachtegaal was in 1731 in Amsterdam terug. Hij was er op 8 augustus samen met Hester getuige bij de doop van een achterkleinkind: Hester, dochter van Jan Randt en Maria Adriana van Son. In 1733 plaatste hij advertenties in meerdere kranten waarin hij zich aanbiedt als schrijfmeester.Ga naar eind34 Op 24 mei 1737 zette hij in Amsterdam nog een krachtige handtekening onder zijn testament bij notaris Jan Ploos van Amstel.Ga naar eind35 In die akte wees hij, schrijfmeester in de ‘Bantemerstraat’, zijn beide schoonzoons Dirk Blok en Hermanus Zweerts [sic] aan als executeurs en verzocht hij hun goed te zorgen voor zijn dochter Hester, die er kennelijk slecht aan toe was. Hij overleed op 16 december 1737, zoals blijkt uit een akte van 22 december 1737 bij diezelfde notaris, waarin Dirk Blok en zijn vrouw Anna afzien van bemoeienis met de nalatenschap, en uit een akte van 3 januari 1738 bij notaris François Waarts in Rotterdam, waarin Sara met haar man het voorbeeld van haar zus en zwager volgde.Ga naar eind36 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Werken van Aarnout en Arnold NachtegaalAarnout Nachtegaal(?), portret van Johan van Oldenbarnevelt. (Collectie en foto: Kasteel-Museum Sypesteyn, Loosdrecht, inv. nr. Q177)
Arnold Nachtegaal, portret van een onbekende man. (Collectie en foto: Kasteel-Museum Sypesteyn, Loosdrecht, inv. nr. Q176)
Zoals eerder al vermeld, sloeg en graveerde Aarnout de Hortus-penningen uit 1684. Een ander werk, waarvan de ontstaansomstandigheden onduidelijk zijn, is een groot ingelijst doek waarop Vondels ‘Bede voor het Walen Weeshuys t'Amsterdam’ in schoonschrift geschilderd is. Het heeft lange tijd in de regentenkamer van het Walenweeshuis gehangen, het gebouw aan de Vijzelstraat in Amsterdam waarin tot 1 juli 2016 het Institut Français gevestigd was.Ga naar eind37 Tegenwoordig bevindt het werk zich in woon- en zorgcentrum Torendael te Amsterdam. De namen van ‘J v: Vondel’ en ‘Naghtegaal’ onderaan de tekst kunnen geen signatuur genoemd worden: ze zijn in drukletters geschilderd en het woord ‘Naghtegaal’ lijkt ook nog eens ondeskundig gerestaureerd te zijn. Voor de hand ligt dat het vervaardigd is ter gelegenheid van de ingebruikname van het nieuwe | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
weeshuisgebouw in 1671, maar dat valt moeilijk te rijmen met Aarnouts leeftijd op dat moment: hij was toen dertien.Ga naar eind38 In 1726 verscheen in Rotterdam, bij Johan van Doesburg, de bundel Mengeldichten van Arnold Nachtegael Klemens. De voornaam Arnold wijst er al op dat de zoon, niet de vader, de auteur was. Daar zijn ook andere aanwijzingen voor. De op rijm geschreven toneelstukken worden uitsluitend aan Arnold toegeschreven en onder alle gelegenheidsgedichten staat ook als voornaam Arnold. Een satire beweert dat vader Nachtegaal ‘liegt in proza gelyk zyn Zoon op rym’.Ga naar eind39 Onbetwistbaar was Arnold dus de poëet. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wie maakte de ivoortjes?Eén tijdgenoot, de schrijver Willem van Swaanenburg, heeft zich over de portrettenproductie van ‘Nachtegaal’ uitgelaten. In 1724 suggereert hij dat één Nachtegaal voor de ivoortjes verantwoordelijk is: Eider [=ieder] moet in zyn eigen Circel woelen, zei Tryn, en ze tuimelde in den trog der Jeneverbiggen, en kwam 'er niet wyzer uit, dan een schoolmeester, die, zyne jongens voorgenagtegaalt hebbende, thans de heele waereld wil drillen op yvoore paneelen.Ga naar eind40 Maar twee jaar later gebruikt hij, zij het generaliserend, een meervoud: [...] een Schoolmeester [...] Doen die Esels, Goden! niet genoeg? als ze op hun a, b, plank demonstreeren, dat het Regt van een paar reyzige Ooren een Nobiliteit is, die hun geen Boer kan ontnemen. Moeten die gruwelen dan, en dan hun broeken laten zakken, om den Zangberg, gelyk nog korts gebeurt is, te bevuylen met Rymdrek, en hun in postuur te stellen, om op Ivoire Paneelen de donkere Schimmen te vertoonen der zulken, die ze na aapen met streepen, die wy nog onze Vaderen immer gekent hebben. Eer nagtegaalde een Os de daden van Jupyn, eer zo een work Philomel, of zyn Kikker, het Dagligt zouw evenaaren met verdoemelyke doosjes zwart van Verruw en Geest.Ga naar eind41 Het tweede citaat bevat een duidelijke verwijzing naar Arnold: zijn Mengeldichten waren net van de pers gekomen. Ook het woord ‘schoolmeester’ in het eerste citaat lijkt naar Arnold te wijzen. Het is sowieso aannemelijker dat Van Swaanenburg zich tegen Arnold richtte dan tegen Aarnout: Arnold stak zijn oordeel over andermans dichtwerk niet onder stoelen of banken, schreef pasquillen en gedroeg zich opzichtig; zijn vader lijkt een rustiger levensstijl gehad te hebben. In ieder geval wijst Van Swaanenburg naar Arnold als het om het snijden van portretten in ivoor gaat. Er is nog een sterke aanwijzing dat Arnold de maker is van de gesigneerde ivoortjes. Van Aarnout ken ik vijf handtekeningen onder notariële aktes, van Arnold drie. Aarnout varieerde zijn handtekening in de loop van 47 jaar behoorlijk, maar in alle handtekeningen zijn de hoofdletters N fraai gekalligrafeerd en in één beweging gezet, zonder de pen van het papier te halen. De afsluitende l is bij hem meestal een gewone kleine schrijfletter. Arnold eindigt zijn achternaam met een l die meer van een hoofdletter weg heeft, maar wat belangrijker is: zijn hoofdletter N bestaat altijd uit twee delen. Hij haalt wél de pen van het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
papier: het lijkt een letter V met naar binnen gebogen balken, waarbij dan door de linkerhelft een soort J gezet wordt die als linkerpoot van de N fungeert. Dat is precies wat we op de ivoortjes 2 t/m 9 uit bijlage 2 ook zien. Die portretten beschouw ik dan ook als werk van Arnold. De ongesigneerde portretten van de gebroeders De Witt (nrs. 11, 12 en 13) zijn minder sterk uitgevoerd, maar sluiten mijns inziens voldoende aan bij Arnolds andere werken om ze aan hem toe te schrijven. De portretten op ivoortjes 10 en 14 zijn veel statiger, formeler. Ik zie er werk van Aarnout in: ze vertonen verwantschap met diens portretgravures. Ivoortje 1 toeschrijven, ten slotte, is lastig, omdat de stijl van de nagevolgde prent zo afwijkt van die van de overige voorstellingen. Ik houd het, ondanks de afwijkende handtekening, voorlopig voor een (vroeg?) werk van Arnold. Handtekening van Aarnout Nachtegaal, d.d. 6 januari 1717. (Stadsarchief Rotterdam, toegang 18 (Notarieel), inv. nr. 1874, p. 8)
Ondertekening op het portret van Cornelius van Arckel.
Handtekening van Arnold Nachtegaal, d.d. 13 maart 1723. (Stadsarchief Rotterdam, toegang 18 (Notarieel), inv. nr. 2221, p. 234)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage 1
|
1. | Arent (31 juli 1629) |
2. | Pieter (4 januari 1633) |
3. | Elsje (26 maart 1634) |
4. | Aerjaen (30 maart 1636) |
5. | Trijntje (19 juli 1637). |
Grootvader Arent Nachtegael ging op 9 april 1654, ook in Amsterdam, in ondertrouw met Aeltien Reijniers van Selm. Arent, die zich afwisselend Clementse, Clementse Nachtegael en Nachtegael noemde, liet bij zijn dood - hij werd op 18 maart 1674 begraven - zeven kinderen na. Van vijf heb ik de doop, alle in de Zuiderkerk, gevonden:
1. | Arenhoudt (de Aarnout uit dit artikel) (6 november 1658) |
2. | Abraham (31 oktober 1660 - overleden in 1682) |
3. | Isack (16 januari 1664 - overleden in 1700) |
4. | Jacobus (15 september 1666) |
5. | Sara (4 oktober 1671). |
De vrouw van Arent, wier naam ook allerlei varianten kent, werd als Altie Reijns van Selm op 8 juni 1692 begraven. In de poorterboeken duikt nog een zoon Jan op. Deze werd op 26 juli 1680 poorter. Net als Isack, die op 21 december 1689 poorter werd, was hij witwerker. Jacobus, die poorter werd op 14 februari 1692, was kleermaker, en Arnout Arendsz Nachtegael was bij het verkrijgen van zijn poorterschap op 29 juli 1681 plaatsnijder. Driemaal wordt vermeld dat Arent schoenmaker was; alleen bij het poorterschap van Isack wordt zijn beroep als biervoerder vermeld.
Aarnout Nachtegael meldde zich twee maal ten stadhuize voor een ondertrouw met Anna le Fever: de vermelding op 7 juli 1679 is domweg doorgestreept, de vermelding op 5 augustus 1679 is voorzien van de kanttekening ‘geroyeerd’.Ga naar eind43 Beide keren was hij plaatsnijder van beroep en woonachtig op de Raamgracht. Of en waar een huwelijk werd voltrokken, heb ik niet achterhaald, maar een reeks dopen in diverse kerken in de navolgende jaren, waarbij Anna's naam op bijna tien verschillende manieren geschreven wordt, laat weinig ruimte voor twijfel aan een huwelijk. Hun kinderen waren:
1. | Anna (8 november 1680) |
2. | Arent (9 december 1682) |
3. | Antonia (9 mei 1684) |
4. | Marijke (31 januari 1686) |
5. | Hester (19 oktober 1687) |
6. | Arnout (20 april 1689) |
7. | Sara (23 februari 1691) |
8. | Aernout (4 juli 1694). |
In de jaren 1683-1691 werden ook vijf kinderen Nachtegaal begraven, maar welke dat waren en of het kinderen van Aarnout en Anna betrof, is niet met zekerheid vast te stellen. Het is aannemelijk dat de jongste Aernout degene is die later als Arnold in de archieven opduikt. Feit is dat hij en zijn zussen Anna, Hester en Sara later in de familiegeschiedenis terugkomen, wat doet vermoeden dat de andere kinderen jong gestorven zijn.Ga naar eind44
Nog enkele opmerkingen over drie van deze kinderen van Aarnout Nachtegael en Anna le Fever. De oudste, Anna, ging op 26 februari 1700 in ondertrouw (vanaf de Amstelkerkstraat) met Pieter van Son, een cargadoor, zoals blijkt uit zijn registratie als poorter op 27 oktober van dat jaar. Vermoedelijk had hij dat poorterschap te danken aan zijn schoonvader, die bij die gelegenheid schrijfmeester genoemd wordt. Het echtpaar liet in Amsterdam vier dochters (1700, 1703, 1707, 1710) dopen. Pieter moet op enig moment vóór 16 september 1718 overleden zijn, want toen ging Anna in ondertrouw met notaris Dirk Blok. Met hem kreeg zij nog twee zoons.
Nummer 5, Hester, ging op 19 juni 1716 in Amsterdam in ondertrouw met Jan van Stralen uit Enkhuizen. Na hun huwelijk in Sloterdijk lijkt het paar naar Enkhuizen te zijn vertrokken, maar hun zoon Hendrik werd op 31 augustus 1718 in Rotterdam gedoopt. Van Stralen was ongeveer drie weken eerder in Enkhuizen overleden.Ga naar eind45 Op 22 juli 1721 hertrouwde Hester in Rotterdam met Christiaan Hoekebak. Christiaan, die op dat moment in de Kalverstraat in Amsterdam woonde, was op 30 april 1692 in Amsterdam gedoopt als zoon van notaris Joan Hoekebak en Christina Ram.
Ook Sara's aandacht (nummer 7) verschoof naar Rotterdam: op 23 maart 1727 ging zij er in ondertrouw met de schrijfmeester Hieronymus Sweerts. Ze overleed in Amsterdam, waar ze op 18 februari 1740 werd begraven in de Westerkerk. Sweerts hertrouwde zo'n twee maanden later.
Bijlage 2
In ivoor gegraveerde portretten van de hand ‘Nachtegaal’ en vergelijkbare ongesigneerde werken
Alle portretten tonen gezicht, schouders en een gedeelte van de borst van de geportretteerde. De portretten 9-14 zijn ongesigneerd.
1 | Dirk VI, graaf van Holland, met ondertekening: Nachtegl: f.
Collectie: Kasteel-Museum Sypesteyn (Loosdrecht), Q168. Dit portret is gebaseerd op een gravure van Cornelis Visscher (11) (Rijksmuseum RP-p-OB-62.169). |
2 | Rombout Hoogerbeets, met ondertekening: Nachtegaal f
Collectie: Rijksmuseum (Amsterdam), ng-459. Dit portret vormde een paar met nummer 9. Het is gebaseerd op een prent van Hendrik Bary, naar een portret van Michiel Jansz. van Mierevelt (Rijksmuseum rp-p-bi-591). |
3 | Constantijn Huijgens, met ondertekening: Nachtegaal f
Collectie: Rijksmuseum (Amsterdam), ng-kog-1525-b. Dit portret vormde een paar met nummer 4. Mogelijk is een prent van Abraham Bloteling (Rijksmuseum RP-P-1906-980) het voorbeeld geweest. |
4 | Joost van den Vondel, met ondertekening: Nachtegaal f
Collectie: Rijksmuseum (Amsterdam), ng-kog-1525-a. Dit portret vormde een paar met nummer 3. Het portret houdt verband met een schilderij van Philips Koninck, maar de enige prent naar dat schilderij die bij het Rijksmuseum aanwezig is (rp-p-ob-55.715) lijkt mij te zwak om als direct voorbeeld gediend te kunnen hebben. |
5 | Joost van den Vondel, met ondertekening: N f, en met opschrift Aet. 70
Particuliere collectie (Nederland). Dit portret is gebaseerd op het portret dat Cornelis Visscher (ii) in 1657 van Vondel maakte (zie bijv. Rijksmuseum RP-P-OB-62.242). |
6 | Dominee Cornelius van Arckel, met ondertekening: Nachtegaal fecit
Particuliere collectie (Nederland). Dit portret vormt een paar met nr. 7.Ga naar eind46 |
7 | Catharina van Scheltinga, met ondertekening: Nachtegaal fecit
Particuliere collectie (Nederland). Dit portret vormt een paar met nr 6. |
8 | Onbekende man, met ondertekening: Nachteg f:, in pen gedateerd 1722
Collectie: Kasteel-Museum Sypesteyn (Loosdrecht), Q176. |
9 | Hugo de Groot
Collectie: Rijksmuseum (Amsterdam), ng-458. Dit portret vormde een paar met gesigneerd portret nummer 2. Mogelijk diende de gravure van Willem Jacobsz. Delff als direct voorbeeld (Rijksmuseum rp-p-1881-a-4646). |
10 | Hugo de Groot
Collectie: Rijksmuseum ng-kog-1526. Het opschrift ‘J Nagtegaal’ op de achterkant van de lijst kan niet als signatuur beschouwd worden. Het kan wel een aanwijzing zijn dat dit portret identiek is aan kavel 50 van de veiling van de verzameling Coenraad van Heemskerck (zie bijlage 3). Ook dit portret zal gekopieerd zijn naar een gravure, bijv. die van Willem Jacobsz. Delff (zie nr. 9). |
11 | Johan de Witt
Collectie: Kasteel-Museum Sypesteyn (Loosdrecht), Q143. Mogelijk is dit portret gemaakt naar een prent van Abraham Bloteling (Rijksmuseum rp-p-2010-329-62), maar dan is het geen bijzonder geslaagde kopie. |
12 | Johan de Witt
Collectie: Kasteel-Museum Sypesteyn (Loosdrecht), Q144. Dit portret vormt een paar met nummer 13. Beide ivoortjes zijn ingelijst. Van dit portret van Johan is de onderrand van het ivoor te ver achter de lijst verdwenen om met zekerheid te kunnen zeggen dat het ongesigneerd is; bij het pendant is dat wel duidelijk. Mogelijk is dit portret gemaakt naar een prent van Abraham Bloteling (Rijksmuseum RP-P-2010-329-62), maar dan is het geen bijzonder geslaagde kopie. |
13 | Cornelis de Witt
Collectie: Kasteel-Museum Sypesteyn (Loosdrecht), Q145. Dit portret vormt een paar met nummer 12. Mogelijk diende een prent van Abraham Bloteling als voorbeeld (zie Rijksmuseum RP-P-2010-329-63). Op de meeste prenten is dit portret gespiegeld ten opzichte van dit ivoortje afgedrukt. |
14 | Johan van Oldenbarnevelt
Collectie: Kasteel-Museum Sypesteyn (Loosdrecht), Q177. Waarschijnlijk is ook dit portret naar een prent gemaakt, bijvoorbeeld de prent door Andries Vaillant (Rijksmuseum RP-P-1905-1701). |
Bijlage 3
Vermeldingen van Nachtegaal-ivoortjes in oudere bronnen
* Verzameling Coenraad van Heemskerck, geveild 8 oktober 1765.Ga naar eind47
Geteekent op Yvoor, door J. Nagtegaal
49 't Portrait van J. van Oldenbarneveld
50 't Portrait van H. de Groot
51 't Portrait van J. Arminius
52 't Portrait van J. de Wit
53 't Portrait van C. de Wit. Alle rond, en eender Groote. Breet 2 duim Hoog 2 duim
54 De Portraiten van J. van Oldenbarneveld, J. de Wit en C de Wit, alle Vierkant, eender Grooten, in eenen Lyst gezet. Breet 2 duim Hoog 3 duim
* Verzameling Cornelis Ascanasius (V) van Sypesteyn, geveild 11 november 1783.Ga naar eind48
In de rubriek ‘schilderijen’ (p. 69-70) staan meerdere portretten van bekende Nederlanders, zonder nadere aanduiding. De meeste werden niet verkocht. Aangezien enkele namen opduiken op de hierna genoemde veiling in 1825, lijkt de veronderstelling gewettigd dat het hier in ieder geval voor een deel om Nachtegaal-ivoortjes ging:
23 G. Ledenberg [verkocht]
24 J. Uitenbogaart [niet verkocht]
25 S. Episcopius [niet verkocht]
26 Twee Pourtraiten [niet verkocht]
28 J. van Oldenbarneveld [verkocht]
29 R. Descartus [verkocht]
* Verzameling Cornelis Ascanasius (VI) van Sypesteyn, geveild 30 mei 1825 en volgende dagen.Ga naar eind49
In de rubriek ‘Drawings’ (p. 167) staan de volgende kavels:
685 Portraits of Prince Maurice, H. Grotius, Egid. van Leidenberg, and Simon Episcopius, highly finished miniatures by Nachtegaal, executed with a pen on ivory (5)
686 William III, Jan. de Wit, Earl of Athlone, and Prince Maurice of Nassau, ditto (5)
687 Admiral de Ruyter, Ivost van Vlondel [sic], Jacob Arminius, J.W. Boguert, and R. Hogerbeets, ditto (5)
* In: H. Vollmer (ed.), Allgemeines Lexikon der bildenden Künstler (‘Thieme-Becker’), deel 25 (Leipzig 1931), p. 321, lemma ‘Clemens Nachtegaal’:
In Privatbes. 2 auf Elfenbein gravierte, bez. (ohne Vornamen) Bildnisse von Joh. de Witt u. Corn. de Witt (nach den Porträts, die L. Visscher u.B. Picart für ihre Stiche vorlagen).
- eind1
- Mijn hartelijke dank aan allen die mij bij mijn zoektocht met raad en daad bijgestaan hebben: Willem Baalbergen, José van Geldorp (RKD), Anna de Haas, Wim Hoeben (Rijksmuseum), Ton Jongenelen, Frank van Lamoen, Peter Meuwissen, Danielle Pin (Institut Français), Rik van Wegen (Kasteel-Museum Sypesteyn), en de medewerkers van het Amsterdamse en het Rotterdamse Stadsarchief. Veel van de in dit artikel genoemde kunstwerken staan op internet. Ik verwijs in de noten voor zover mogelijk naar ‘De Collectie’ van het Rijksmuseum, www.rijksmuseum.nl/nl/zoeken; veel portetten zijn ook te vinden in rkd Explore: https://rkd.nl/nl/explore/portraits.
- eind2
- Op sommige plekken, met name in de kleding, is ook inkt buiten de groeven opgebracht, om werkelijk ononderbroken donkere partijen te maken.
- eind3
- Leontine Kuijvenhoven-Groeneweg wees mij erop dat de kleding van de vrouw niet bepaald de dracht is van een deugdzame echtgenote rond 1720, maar naar mijn overtuiging waren de portretten wel degelijk serieus en positief bedoeld.
- eind4
- A.C. Kersbergen, ‘De historie van het goudvinkje in “de Roos”’, in: Rotterdamsch Jaarboekje (1936), p. 36-44.
- eind5
- Leeuwarden, Tresoar, toegang 28 (doop-, trouw-, lidmaten- en begraafboeken), inv. nr. 318 (huwelijken, afgekondigd en bevestigd door het Gerecht), f. 130-131. Geboorte- en sterfjaar van Catharina zijn mij niet bekend.
- eind6
- Ik heb geen ander portret van dominee Van Arckel kunnen traceren.
- eind7
- E.F. Kossmann, Nieuwe bijdragen tot de geschiedenis van het Nederlandsche tooneel in de 17e en 18e eeuw ('s-Gravenhage 1915), p. 52-57, 65-67, 70 (‘Arnout Nagtegaal Klemens’ en ‘Arnout Nachtegaal Klemens de Jonge’). F.G. Waller, Biographisch woordenboek van Noord Nederlandsche graveurs ('s-Gravenhage 1938), p. 235 (‘Nachtegael, Aernout (Nag(h)tegael’) en ‘Nachtegael Klemens, Arnold (Nachtegaal Clemens, “Kikker”, “Work”)’). Met name het vaak geciteerde werk van E. Bénézit, Dictionaire critique et documentaire des peintres, sculpteurs, dessinateurs et graveurs, deel 10 (Parijs 1999) leverde een grote teleurstelling op: de lemmata ‘Nachtegaal. Clemens’ (p. 70) en ‘Nagtegaal. Aernout ou Arnold ou Naghtegaal ou Nagtegel’ (p. 77) bevatten op zijn best onbetrouwbare informatie die uit oude handboeken gekopieerd is.
- eind8
- Afgaande op de notariële aktes die ik tot nu toe bekeken heb, waren Aarnout en Arnold zelf heel consequent in het gebruik van hun voornamen, maar hun tijdgenoten gebruikten namen als Arent, Aernout en Arnold wél door elkaar. Zo ondertekende Aarnout in 1690 in Amsterdam een akte bij notaris Bockx met Aernout Naghtegaal, maar schreef de notaris al op het voorblad zijn naam als Arnold Nagtegaal. In de Memorie van rechten van Adriaen Bakker (Amsterdam 1690; Knuttel 13545) wordt hij in de gedrukte versie van de akte op p. 18 ‘Arnolt Nagt egaal’ genoemd, maar in de opsomming van de opgenomen aktes op p. 8 ‘Aarnoud Nachtegaal’.
- eind9
- A.J. van der Aa, Biographisch woordenboek der Nederlanden, deel 5 (Haarlem 1852), p. 4 vermeldt een Clement Nachtegaal die in Utrecht gewerkt zou hebben. Die informatie kwam vermoedelijk van Joannes Immerzeel, al vond ik die niet in zijn postuum uitgegeven De levens en werken der Hollandsche en Vlaamsche kunstschilders, beeldhouwers, graveurs en bouwmeesters (Amsterdam 1842-1843), maar wel op p. 1186 van deel 4 van de door Christiaan Kramm bewerkte uitgave van dat werk (Amsterdam 1860). In L.v.B. [=Lambert van den Bos], Eerste vervolg, of tweede deel, van den Romeynschen Adelaer (Utrecht 1689) werd een gravure van Aarnout Nachtegaal opgenomen, en aan de vierde druk van Geeraert Brandt, Kort verhaal van de reformatie (Utrecht 1730) werd een gravure van Arnold Nachtegaal toegevoegd. Maar van een ander verband tussen Utrecht en een graveur Nachtegaal is mij niets gebleken.
- eind10
- Ook in Van der Aa, Biographisch woordenboek, deel 5, p. 4. Deze Abraham Kz. Nachtegaal vond onder andere zijn weg naar J.G. Frederiks en F. Jos. van den Branden, Biographisch woordenboek der Noord- en Zuidnederlandsche letterkunde (Amsterdam 1892; 2de omgewerkte dr.), p. 538.
- eind11
- Deze verwijzing vond ik in Kramm, Kunstschilders, p. 1187.
- eind12
- Zie bijlage 3.
- eind13
- Bakker, Memorie van rechten; Stadsarchief Amsterdam (saa), toegang 5075 (Notarieel Archief), inv. nr. 4432 (notaris M. Bockx), ongepagineerd. Zie over deze affaire: Henk van Nierop e.a. (red.), Romeyn de Hooghe. De verbeelding van de Gouden Eeuw (Zwolle/Amsterdam 2008), met name p. 17-20, 34-38.
- eind14
- Deze advertentie verscheen drie dagen later met spellingsvarianten ook in de Amsterdamse Courant. Het ligt voor de hand te denken dat Aarnout aan zijn schrijfmeesterschap eind zeventiende eeuw op een vergelijkbare manier invulling gaf. De echtgenoten van zijn dochters komen in ieder geval uit dit milieu: een was een notaris, een ander een notariszoon en een derde een schrijfmeester.
- eind15
- saa, toegang 27 (Collegium Medicum), inv. nr. 29 (Register 1683-1730). Over de penningen: Jacob Dirks, De Noord-Nederlandsche gildepenningen (Haarlem 1878), p. 15-17, 37-42, 44-47; D.A. Wittop Koning, De penningen der Noord-Nederlandse ambachtsgilden (Amsterdam 1978), p. 46, 64-66. Exemplaren van deze penningen bevinden zich onder andere in de collectie van het Amsterdam Museum. Ze zijn te bekijken op de site van het museum (zoeken op Nagtegaal).
- eind16
- saa, toegang 27, inv. nr. 29.
- eind17
- In 1703 voltrok zich in Hillegersberg een slepende sollicitatieprocedure voor het vacante schoolmeestersambt. Deze is beschreven in J. Verseput, ‘Hillegersbergse schoolmeesters uit de 18de eeuw’, in: Rotterdams Jaarboekje (1950), p. 179-207, met name p. 182-185. Het verhaal is overigens nog hilarischer dan het artikel al aangeeft. Niet alleen krabbelde de schoolmeester die na acht maanden aangenomen werd, al na enkele weken terug omdat hij inmiddels ook in Woudrichem was aangesteld, maar bovendien had tijdens het interregnum een paapse schoolhoudster, uiteraard zonder toestemming van de kerkeraad, een schooltje opgezet. Een van de drie kandidaten in Hillegersberg was een meester Nachtegaal die op dat moment nog in Reeuwijk werkzaam was. Zijn voornaam staat niet in de archiefstukken vermeld, maar uit de stukken van de hervormde gemeente in Reeuwijk blijkt dat de schoolmeester daar Pieter Nachtegaal heette. De sollicitant in Hillegersberg was dus niet Aarnout. Woerden, rhc Rijnstreek en Lopikerwaard, R088 (Nederlands Hervormde gemeente Reeuwijk), inv. nr. 51 (jaarrekeningen diaconie 1678-1803), f. 92.
- eind18
- J. Kloos, Noordwijk in den loop der eeuwen (Noordwijk 1928), p. 186-187. Dat Hester het enige kind is dat genoemd wordt, is, zo deelde Ton Jongenelen mij mee, vermoedelijk omdat zij al belijdenis gedaan had. Anna, die in 1700 getrouwd was, zal er niet bij geweest zijn, maar Sara en Arnold, respectievelijk 17 en 13 jaar oud, waarschijnlijk wél. De suggestie van Kloos dat Aarnout Nachtegaal in hetzelfde huis school hield als zijn voorgangers en opvolgers, wordt weersproken in H.A. Schelvis, E.W. 't Hooft en W. Th. J.M. Hekkens, Van karrenspoor tot klinkerweg. Vier eeuwen Voorstraat en Lindenplein te Noordwijk (Noordwijk 2003), p. 78-79. Mijn maandenlange pogingen om inzage te krijgen in de kerkelijke archieven van Noordwijk hadden bij het inleveren van dit artikel nog tot niets geleid.
- eind19
- Kloos, Noordwijk, p. 187.
- eind20
- Stadsarchief Rotterdam (sar), toegang 18 (Oud-Notarieel Archief, Notarissen te Rotterdam en daarin opgegane gemeenten) (ona), inv. nr. 1874, f. 8-10. Aarnout signeerde met ‘Aarnout Nachtegaal Clemens soon’.
- eind21
- sar, Gaardersboeken en begraafboeken van de Hervormde gemeente noemen 22 en 24 januari, waarschijnlijk voor het overlijden resp. het begraven.
- eind22
- Westfries Archief, Enkhuizen, Impost op het begraven (Enkhuizen) bevat vermeldingen met de data 13 en 15-8-1718.
- eind23
- sar, ona, inv. nr. 1877, p. 20-22.
- eind24
- sar, ona, inv. nr. 1883, p. 8-9, 16-6-1721.
- eind25
- sar, ona, inv. nr. 1883, p. 16-21, 18-6-1721.
- eind26
- sar, ona, inv. nr. 2217, p. 253-254.
- eind27
- sar, ona, inv. nr. 2221, p. 443-445, 20-5-1723. In deze akte leggen twee vrouwen een verklaring af op verzoek van Arnold. Daarin noemen zij hem Aernout, schoolmeester, maar de vermelding van de aanwezigheid van diens zuster maakt duidelijk dat het om Arnold moet gaan. Uit deze akte blijkt ook dat Arnold een dienstmeid had.
- eind28
- sar, ona, inv. nr. 2013, p. 949-950, 6-12-1723. Arnoud heeft bij notaris Breur éénmaal als getuige een akte ondertekend: sar, ona, inv. nr. 2479, p. 299-301, 11-11-1723.
- eind29
- sar, ona, inv. nr. 1940, p. 83-85.
- eind30
- Henri A. Ett, ‘Balthazar Huydecoper, Journaal van het gepasseerde tusschen de regenten van den schouwburg; raakende de Fransche comedianten, Ao. 1727’, in: Jaarboek van het Genootschap Amstelodamum 43 (1949), p. 25-79, met name p. 41 en 69.
- eind31
- sar, ona, inv. nr. 2221, p. 232-234.
- eind32
- Zie Vyfde vervolg van de Latynsche en Nederduitsche keurdichten (Utrecht 1729), p. 165-167, het gedicht ‘Op de gerechte indaaging van den beruchten kikkervoogd, taalmeester Klemens Nagtegaal’, waarin sprake is van een ‘dronke schoolvoogdes (zyn Zuster)’. Overigens maakt dit gedicht duidelijk dat dit Vyfde vervolg pas in 1730 verschenen kan zijn.
- eind33
- Schouw-tooneel soo der geëxecuteerde als ingedaagde over de verfoeielyke misdaad van sodomie. Tot waarschouwinge der goede, en afschrik der booze geopent in de voornaemste steeden van Hollandt en Overijssel &c. (z.p. 1730), p. 48.
- eind34
- Zie de eerder geciteerde advertentie uit de Leydse Courant van 13-7-1733. Een advertentie in de 's Gravenhaegse Courant van 23-10-1733 geeft meer details over het ‘Collegie’: ‘nachtegaal, Schryfmeester in de Drie-Koningstraet by de Jan Rooden-Poortstooren tot Amsterdam, heeft des avonds van 5 tot 7 uren, een particulier Collegie in de Schryfkonst, en dat door vaste Wiskonstige bewyzen, zo dat de Leerlingen in korten tyd veerdig en sierlyk schryven. nota. Heeft ook een Latynsch Meester voor die Latyn leeren, welke veeltyds vervallen in 't Schryven, om dezelve met een in 't Schryven te oeffenen’.
- eind35
- saa, ona, inv. nr. 10077 (notaris J. Ploos van Amstel), ongepagineerd.
- eind36
- sar, ona, inv. nr. 10077; sar, ona, inv. nr. 1841, p. 208-210.
- eind37
- Dit volgens Jan Wagenaar, Amsterdam, in zyne opkomst, aanwas, geschiedenissen, voorregten, koophandel, gebouwen (Amsterdam 1760-1768), achtste stuk (1765), p. 520, en ook volgens J. te Winkel, De ontwikkelingsgang der Nederlandsche letterkunde (Haarlem 1924), deel 4, p. 360. Volgens de Voorloopige lijst der Nederlandsche monumenten van geschiedenis en kunst, deel v-ii: De gemeente Amsterdam (Den Haag/Utrecht 1928), p. 100, hing het in de gang.
- eind38
- Danielle Pin wees mij erop dat aan dat gebouw in 1683 een vleugel is toegevoegd voor oude vrouwen en in 1726 een voor oude mannen, maar voor die uitbreidingen was het gedicht van Vondel niet bepaald ter zake.
- eind39
- In een prozatekst in het Vierde vervolg van de Latynsche en Nederduitsche keurdichten (Utrecht 1729), p. 163-166, aldaar p. 164. De tekst is 1724 gedateerd.
- eind40
- Willem van Swaanenburg, Herbooren Oudheit (23-3-1724), p. 64.
- eind41
- Willem van Swaanenburg, De doctor, zonder promotie (4-11-1726), p. 29.
- eind42
- De gegevens in deze bijlage worden niet in detail verantwoord. De DTB-gegevens van Amsterdam en Rotterdam heb ik ter plekke bekeken.
- eind43
- Anna's naam wordt verschillend gespeld. Ik houd het op Anna le Fever.
- eind44
- Bij het overlijden van Anna le Fever, in 1720, staat aangetekend dat er nog vier meerderjarige kinderen in leven waren.
- eind45
- Westfries Archief, Enkhuizen, Impost op het begraven bevat vermeldingen met de data 13 en 15-8-1718. Ik heb dit archiefdeel online geraadpleegd.
- eind46
- Arnold Nachtegaal Klemens, Mengeldichten (Rotterdam 1726), p. 172 bevat acht versregels ‘Op de afbeelding van den heere Kornelis van Arckel, leeraer der Remonstranten te Rotterdam’, gedateerd 1720. De verzen bestaan louter uit gemeenplaatsen en het is twijfelachtig of het gaat over het in dit artikel genoemde portret van de dominee.
- eind47
- Frits Lugt, Répertoire des catalogues de ventes publiques (Den Haag 1838), nr. 1480.
- eind48
- Lugt, nr. 3627. Een exemplaar van de catalogus in: Noord-Hollands Archief, toegang 1614 (Familie Van Sypesteyn), inv. nr. 510. Voor deze en de volgende veiling: W.C.M. Wüstefeld, ‘Boeken, brieven, charters en manuscripten. De verzameling Van Sypesteyn’, in: Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis 13 (2006), p. 33-49.
- eind49
- Lugt, nr. 10897.