Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 38
(2015)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 194]
| |
Den Kluyzenaar in een Vrolyk Humeur (1733) van Weyerman: een voorlopig afscheid
| |
Den Kluyzenaar: een kruistocht tegen bedrog?Het al eerder genoemde voorwerk bestaat uit een titelpagina en een zes pagina's lange opdracht aan Syberg. Als we mogen geloven wat Weyerman in die opdracht | |
[pagina 195]
| |
schrijft, dan is bedrog de rode draad in dit periodiek. Zo spreekt Weyerman niet alleen Syberg op zijn eigen bedrog aan, maar houdt hij hem ook voor dat Pieter Poeraet hem nog in bedrog overtreft: Pietje Poehaens eerste gedacht, als hy ontwaakt op zyn rustbanks nest, is bestendiglyk gericht op de praktyk van een profytelyk bedrog; zyn bezigheyt by den dag bestaat enkelt in dit punt, om dat bedrog werkstellig te maaken; en zyn avondvermaak is, om de zotten, die hy heeft verschalkt by de zon, uyt te lagchen in zyn vuyst by de maan.Ga naar eind10 Het is niet de eerste keer dat Weyerman zijn motieven mooier voorstelt dan ze mij lijken te zijn. Ik zie in Den Kluyzenaar geen consequente kruistocht tegen bedrog, maar een reclamecampagne voor de Syberg-publicaties, die uitmondt in een poging een Viaanse Hermes in de lucht te houden. Den Kluyzenaar presenteert een mengelmoes van onderwerpen die in de meest uiteenlopende vormen gegoten zijn. Als vaste waarden vallen alleen de opmerkingen op ten nadele van de Syberg-verslaggeving in de Hollantsche Historische Courant van Reinier Boitet en ten gunste van Weyermans eigen Syberg-publicaties, alsmede de stroom van uitingen van persoonlijke ergernissen. Zijn drijfveer was veeleer zijn eigen verongelijktheid dan heilige verontwaardiging over bedrog dat eerzame medeburgers is aangedaan. Mag ik hier de frustratie in lezen van iemand die zich realiseert dat hij niet meer in staat is zaken naar zijn hand te zetten? Aan het einde van de negenentwintigste aflevering neemt Weyerman abrupt afscheid van de lezers: ‘Vaart wel, schryfpen, en zyt welkom konstpenseel; met het eerste konstwerktuyg heb ik naar een naam getournooit, doch by het laatste instrument heb ik my wel het best bevonden’.Ga naar eind11 Hij staakt zijn activiteit als auteur, maar ook als schilder weet hij in de volgende jaren de pennen niet in beweging te brengen. Wat heeft hem hiertoe bewogen? Slechte verkoopcijfers zijn een voor de hand liggende verklaring, maar volgens mij niet de goede: zou er een voorwerk uitgebracht zijn voor een weekblad dat het jaar niet volmaakte, als dat werk een tegenvallend aantal kopers had? De zin waarmee Weyerman afscheid neemt, klinkt ongemeen oprecht, maar Weyerman zette zijn lezers wel vaker op het verkeerde been. Had hij het werkelijk gehad met zijn schrijverschap? Opmerkelijk is dat hij al langer met de gedachte speelde om de pen voor het penseel te verruilen. Hij had dat voornemen in vrijwel dezelfde bewoordingen in De Vrolyke Tuchtheer laten afdrukken: [...] dat de vrolyke Tuhtheer [sic!] gezint is, om de hier onderstaande boeken uyt te geeven by inschryving; en dat gedaan zynde, de pen te verzaaken, die hem zo veele laaggezielde vyanden heeft gemaakt, om zich te begeeven tot het konstpenseel, dat hem geen kleyn getal doorluchte vrienden heeft verworven.Ga naar eind12 Weyerman, lijkt mij, wilde zowel in 1730 als met Den Kluyzenaar een financiële basis leggen voor een carrièreswitch: hij was het schrijven van satirische weekbladen beu en wilde verder als kunstschilder in een veel vriendelijker omgeving. Dat zijn reputatie als ruziemaker en als man bij wie geen geheim veilig was, hem zou blijven aankleven, en dat zijn schilderwerk niet langer modieus was, lijkt hij zich niet gerealiseerd te hebben. Anderzijds neemt hij niet zozeer afscheid als | |
[pagina 196]
| |
schrijver, maar alleen als schrijver van weekbladen waarin hij veelvuldig courantennieuws van commentaar voorziet en waarmee hij zich bovenal veel vijanden maakte door geen blad voor de mond te nemen. Eerder heb ik geopperd dat de opzet van Den Laplandschen Tovertrommel, Den Adelaar en De Naakte Waarheyt verschilt van die van de overige periodieken van Weyerman.Ga naar eind13 Zo bezien kan Den Kluyzenaar de laatste Hermes genoemd worden die Weyerman heeft geschreven. | |
Syberg en de Hollantsche Historische CourantKoploper onder de stenen des aanstoots in Den Kluyzenaar is Syberg, die ik op 27 van de 232 bladzijden tegenkwam. Hij neemt niet alleen een prominente plaats in het voorwerk in, maar ook in de eerste paar afleveringen. Op elf pagina's maakt Weyerman ook nog eens duidelijk dat de Hollantsche Historische Courant (Weyerman noemt deze de Delfsche Historische Courant, zoals de krant vóór 1733 nog heette) een onmogelijk saai blad is en er niet in slaagt de geplaatste berichten over Syberg lezenswaardig te maken. De conclusie ligt voor de hand dat Den Kluyzenaar als hoofddoel heeft om De leevens byzonderheden onder de aandacht te brengen. Het verband tussen Weyerman en de Hollantsche Historische Courant is behoorlijk complex. Het blad, dat op dinsdag, donderdag en zaterdag verscheen, opende zijn kolommen met een feuilleton over een actueel onderwerp. Bijna de hele maand januari 1733 was dat ‘'t verhaal van de rol, die de gewaande baron van Sieberg eenigen tyd gespeeld heeft’.Ga naar eind14 Dit relaas over een rondreizende edelman die zijn geloofwaardigheid inmiddels verspeeld had, valt uit de toon bij andere onderwerpen, die doorgaans van staatkundige aard waren. In maart 1733, bijvoorbeeld, plaatste de Courant ‘het verhaal van de verkiezing van Frederik Augustus, keurvorst van Saxen, tot koning van Polen’, en in april en mei ‘de historie der wisselvalligheden van koning frederik-augustus in Polen’ en ‘byzonderheden nopende de zaken van Polen’. Door de Syberg-hype aan te wakkeren diende de uitgave, bewust of onbewust, Weyermans doel. Het was daarmee dé plek om voor De leevens byzonderheden te adverteren. Dat gebeurde dan ook eerder en veel uitvoeriger dan in de grote landelijke bladen: de advertentie waarin staat dat het werk uitgekomen is, verscheen van donderdag 12 maart tot zaterdag 28 maart maar liefst zesmaal - alleen op de twee laatste donderdagen werd hij niet geplaatst.Ga naar eind15 Vermeldingen van Syberg in gewone nieuwsberichten in de kranten zijn na december 1732 schaars.Ga naar eind16 Mogelijk was hij geen nieuws meer nadat hij zowel in Berlijn als in Dresden was ontmaskerd en tot persona non grata was verklaard. Dat maakt een relatief lang bericht in de Hollantsche Historische Courant van zaterdag 18 april bijzonder: het beschrijft Sybergs activiteiten in Venetië en zijn gedwongen vertrek, vermoedelijk naar Modena.Ga naar eind17 Het heeft duidelijke raakvlakken met wat Weyerman in nummer 9 van Den Kluyzenaar over hetzelfde onderwerp schrijft en dat hij baseert op berichten van ‘Mijn correspondent’. Dat is opmerkelijk, omdat Weyerman met zijn meeste reacties in Den Kluyzenaar weken achter het nieuws aan loopt, terwijl Bruggeman en ik vermoeden dat nummer 9 al op maandag 20 april te koop was.Ga naar eind18 Zou er over Syberg een nauw contact tussen Weyerman en Boitet geweest zijn en is het vervolgverhaal over | |
[pagina 197]
| |
Syberg in de Hollantsche Historische Courant mogelijk een door Boitet geredigeerde versie van wat Weyerman hem aangeleverd had? Den Kluyzenaar en de Hollantsche Historische Courant hebben, maar dat is niet zo vreemd, meer onderwerpen gemeen: zo besteedt de krant heel veel aandacht aan de val van bisschop Coscia en het proces tegen hem, en aan de overleden koning Frederik Augustus van Polen.Ga naar eind19 | |
De overige ergernissen van WeyermanPieter Poeraet, die de hoofdrol in het voorwerk kreeg, herkende ik in Den Kluyzenaar maar op een pagina of zes. Hij duikt pas laat in het blad op: in nummer 22. Daarbij moet wel gezegd dat Weyerman in nummer 26 met een karakterschets van bijna twee pagina's flink tegen Poeraet uitpakt.Ga naar eind20 Weyermans afkeer van in de Republiek verschijnende Franstalige periodieken, Le Glaneur van Janiçon voorop, steekt op bijna twintig pagina's de kop op.Ga naar eind21 Ook is er ruime aandacht voor jezuïeten, met vermeldingen op meer dan vijftien bladzijden, deels naar aanleiding van de rechtszaak tegen pater Girard, de bul Unigenitus (zeven vermeldingen), en de verwikkelingen rond kardinaal Coscia. Andere overbekende zeurpunten als Rotsoord, de Leydse Courant en Harmanus van den Burg duiken ook in het blad op. Een pijnpunt dat we uit geen enkel ander periodiek van Weyerman kennen, is het pamflet De slapende philosoof in 't harnas gejaagt door den Goliath J.C. Weyerman. Het is overduidelijk dat het Weyerman hoog zat dat hij niet kon ontdekken wie de auteur ervan was, maar deze liet zich niet uit zijn tent lokken door de schimpscheuten die in de afleveringen 15 en 16 voorkomen. André Hanou bezorgde in 2007 een herdruk van dit ongedateerde pamflet en stelde al dat het een reactie op Weyermans biografie van Syberg was, maar hij kwam er niet aan toe te signaleren dat Weyerman in Den Kluyzenaar op dit pamflet reageerde en dat het daarmee vrij nauwkeurig te dateren valt: het moet tussen 18 maart en 1 juni 1733 verschenen zijn.Ga naar eind22 Bij het introduceren van zijn afkeer van Franse bladen wijzigt Weyerman ook de koers van Den Kluyzenaar: het publiek lijkt verzot op de commentaren van Le Glaneur op het nieuws. Na afleveringen met een voorproefje van deel 4 van de Konst-schilders en een verhaal waarin een geest hem weer eens een wereldreis laat maken, adviseert die geest hem om ook zulke commentaren te gaan schrijven; hij moet vooral niet vervallen ‘in de staat- en in de zeedekunde’. In de daarna verschenen nummers probeert Weyerman die goede raad op te volgen. | |
Bronnen voor Den KluyzenaarZedekunde is bij Weyerman, weten we inmiddels, bijna synoniem met het bewerken van theologische en filosofische passages van Engelse denkers. Bestudering van Den Kluyzenaar leert dat Weyerman er niet in is geslaagd zich aan de richtlijn van de geest te houden: in het blad is weer ruimhartig van Engelse bronnen gebruik gemaakt. Het eerste nummer van Den Kluyzenaar opent met ‘Het aloud spreekwoort [...] Wel begonnen half verricht’. Dat klinkt Engels. Ik vond een gedeelte van de daaropvolgende overpeinzingen inderdaad in een Engelse uitgave terug: Oswald Dykes wijdde in 1708 het eerste hoofdstuk van zijn Moral reflexions upon select English proverbs aan het spreekwoord ‘Well begun, is half done’.Ga naar eind23 Het is niet het | |
[pagina 198]
| |
enige spreekwoord dat Den Kluyzenaar met de Moral reflexions deelt. Zo weidt Weyerman in aflevering 5 uit over ‘Als den Vos de passie preekt, Boer wacht dan uw ganzen’, waarbij hij enkele van zijn beelden deelt met de verhandeling over ‘He sets the Fox to keep his Geese’, spreekwoord 12 bij Dykes. Spreekwoord 48, ‘A Man is a Man still, if he hath but a Hose on his Head’, werd door Weyerman gebruikt voor zijn antwoord van anderhalve pagina aan Jan Bankmuys, die hem had verweten dat hij geen ontzag had getoond voor de edelman die Syberg was. Het was, met alle culinaire verhandelingen in het werk van Weyerman, wachten tot er een ontlening aan The art of cookery van William King zou opduiken.Ga naar eind24 The art of cookery (1708) is een vertaling in culinaire termen van de Ars poetica van Horatius, door King gelardeerd met enkele hilarische brieven aan ene dr. Lister. Weyerman baseerde bijna een heel nummer van Den Kluyzenaar (p. 17-18 en p. 20-23) op twee van die epistels. Zo zijn het recept voor een ‘Slaapmuys’ (dormouse) en de geschiedenis van de tandenstoker sinds de oude Egyptenaren inventies van King, en kan de Franse kok die Weyerman in Londen gekend zou hebben van de lijst met autobiografische verwijzingen worden weggestreept.Ga naar eind25 Het karakter van Andrew Fountaine (1676-1753), dat Weyerman de lezer op p. 125 voorschotelt, is licht stereotiep, maar ik heb het niet tot een Engelse bron weten te herleiden. Natuurlijk komen we in Den Kluyzenaar ook oude bekenden tegen: Owen Felltham is weer vertegenwoordigd met enkele Resolves: Resolve xxvii, ‘of Curiosity in knowledge’, leverde stof voor p. 7, en Resolve lxx ‘of Poets and Poetry’ voor een alinea op p. 27; Resolve xlii, ‘of Dissimulation’, droeg bij aan p. 69 en 70, en voor de opmerkingen over ‘Vrijheit’ op p. 188 dook Weyerman in Resolve xciv, ‘of Liberty and Restraint’.Ga naar eind26 Een andere bron waarop al eerder is gewezen, is The English Theophrastus, die op naam van Abel Boyer staat. Hieruit kwamen in ieder geval ‘Eenige Aanmerkingen over koningen en vorsten’ (p. 198-200) en ‘Eenige aanmerkingen over de Doot’ (p. 203-204).Ga naar eind27 Ook de werken van Thomas Brown werden al eerder naar voren geschoven als een van Weyermans inspiratiebronnen. Jan Bruggeman wees mij op de onmiskenbare overeenkomsten tussen het schertsrecept dat volgt op de farce The dispensary en het recept om schijnheiligheid te bevorderen op p. 23-24 van Den Kluyzenaar.Ga naar eind28 Ten slotte is het nauwelijks voorstelbaar dat Weyerman bij zo'n ijverig gebruik van Engelse werken The anatomy of melancholy van Robert Burton links zou hebben laten liggen.Ga naar eind29 Een minimale ontlening aan Burton wist Bruggeman te traceren dankzij een voetnoot die Weyerman er zelf bij plaatste.Ga naar eind30 Daar kan mogelijk een even korte passage op p. 78 aan toegevoegd worden, die Weyerman ook van een voetnoot voorzag.Ga naar eind31 Daarmee is de opsomming van gebruikte bronnen nog lang niet compleet. Bruggeman legde eerder al een verband tussen p. 39-40 en 214 en de Histoire des perruques van Jean-Baptiste Thiers.Ga naar eind32 Op p. 45-48 vertelt Weyerman op geheel eigen wijze de legende van Jan Guarin en de dochter van graaf Guifrapolo. Een eerder gedrukte Duitse bron noemt deze heren Johannes Guarinus en graaf Gris(s)abel.Ga naar eind33 Weyerman zelf geeft als bron de Origine delle chiese dedicate a Maria Vergine (1692) van Alessandro Moresini, maar het is aannemelijker dat hij verhaal en bronvermelding samen uit één boek heeft overgenomen dan dat hij het verhaal uit het boek van Moresini gehaald en bewerkt heeft. Moresini | |
[pagina 199]
| |
gebruikt de namen Giovanni Garino (zonder -u-) en graaf Guifrapelo, terwijl Weyermans spellingen op een Franse intermediair lijken te duiden. De gegevens over de zaak Girard-la Cadiere (p. 34-36) moeten uit een gedrukte bron komen, maar ook die kan ik niet aanwijzen. De informatie over ‘den geslagtboom der Demetriussen’, waarmee Weyerman op p. 122 de Leydse Courant probeert te kleineren, moet uit een encyclopedisch werk gekomen zijn, maar noch de Dictionaire van Bayle, noch het woordenboek van Moréri, waaraan Weyerman wel eens refereerde, bevat exact de hier gebruikte gegevens. De anekdote over Plotinus en Amelius die Weyerman op p. 57 debiteert, zal op een Franse bron gebaseerd zijn, omdat Weyerman hier, anders dan in de Maandelyksche 't zamenspraaken, de naam als Plotin schrijft.Ga naar eind34 In dit geval wijzen de anekdote en de opgegeven bron sterk op een ontlening aan Bayles Dictionaire.Ga naar eind35 Ten slotte moet de verwijzing worden vermeld die Weyerman op p. 107 bij het verhaal over de Orde van het Gulden Vlies geeft naar het tweede deel van het Theater van eere van Andreas Favin. Deze verwijzing is problematisch. Het vermoeden dringt zich op dat Weyerman tekst én bronvermelding samen uit een ander werk heeft overgenomen.Ga naar eind36 In 2007 riep Bruggeman op om te komen tot ‘een gedegen overzicht van de vertalingen die Weyerman heeft gemaakt, en van de werken die hem hebben beïnvloed’.Ga naar eind37 Hoewel ik in dit artikel nog twee werken voordraag voor een plaats op de lijst van zijn Engelstalige bronnen, denk ik dat we een punt bereikt hebben waarop die lijst vrijwel compleet genoemd mag worden. Gewapend met Addison en Steele, Burton, Felltham, Boyer en Spencer voor het ‘zeedekundig’ werk van Weyerman, Henry Care en Alexander Gordon voor het kerkhistorische, en Buckeridge voor het kunsthistorische werk, Ned Ward en Thomas Brown voor de schetsen uit het dagelijks leven, en een reeks auteurs die ook in de afgelopen 38 jaar in de Mededelingen genoemd zijn voor gedichten en toneelscènes, kunnen we het werk van Weyerman veel beter plaatsen. Het onderzoek naar het gebruik van bronnen in andere talen, met name het Frans, en naar het gebruik van persberichten door Weyerman kan echter nog wel een impuls gebruiken. | |
Vaart wel, lezersSinds ik, bijna twaalf jaar geleden, kennis heb gemaakt met de Stichting en haar naamgever, heb ik met veel genoegen werk van Weyerman bekeken en gelezen, en ook meermalen verslag gedaan van mijn leeservaringen. Dit is mijn laatste publicatie in de Mededelingen over een gedrukt werk van Weyerman, maar dat is niet te wijten aan pressie van de redactie of aan gemopper van lezers. Als ongeveer zestigjarige die zijn oudedagsvoorzieningen steeds verder achter de horizon ziet verdwijnen en die steeds minder vat op zijn omgeving lijkt te hebben, mag ik wel enige verwantschap met de ouder wordende Weyerman claimen. Ik zal zijn werk dan ook met veel genoegen blijven lezen, maar Weyermans en mijn eigen werk overziend, meen ik dat Den Kluyzenaar het laatste gedrukte werk was, dat ik nog in een artikel kon vatten.Ga naar eind38 Ik ben niet van zins het konstpenseel ter hand te gaan nemen, hooguit wordt de strijkstok eindelijk weer eens geharst. En misschien is het mij, net als Weyerman, gegeven om nog meer dan tien jaar allerlei come-backs op papier te maken: er liggen nog voldoende leuke onderwerpen op en rond mijn schrijftafel. |
|