Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 38
(2015)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 152]
| |
De ‘schranderste avonturier des waerelds’?
| |
[pagina 153]
| |
schrijvers. Maar wie kijkt voorbij de moraliserende façade van Viergevers werk, dat de belangrijkste bron is voor de zaak Kamerling, merkt al gauw op dat het verhaal complexer is dan puur en alleen het verslag van de misdaden van een ‘doorslepen bedrieger’. Dit artikel wil dan ook de zaak Kamerling plaatsen in de context van wat er bekend is van Maggaris' levensloop, en de beweegredenen toetsen van oplichter, slachtoffers en kroniekschrijver. Het hoopt zo een bescheiden bijdrage te leveren aan het vooralsnog beperkte onderzoek naar oplichters in het verleden in het algemeen. Maar minstens zo belangrijk is, dat het ook gewoon een fascinerend en betrekkelijk onbekende episode uit de vaderlandse geschiedenis is, die het verdient om onder de aandacht te worden gebracht, ter lering en ter vermaak.Ga naar eind6 | |
Dokter Kamerling komt opDe vrachtenaar van Zierikzee op Brouwershaven bracht op 24 februari 1764 een bijzondere passagier mee: een gedistingeerd, goed gekleed en duidelijk welvarend heer, die zijn intrek nam in De Maagd van Mechelen, een herberg van naam en faam. Dezelfde avond vergastte de welsprekende gast zijn geboeid gehoor - de waardin en haar gezin - op een geleerd en bevindelijk gesprek over geloofszaken. Hij maakte grote indruk op hen en op andere stadsbewoners. Hij stelde zich voor als Johannes Cato Kamerling, arts afkomstig uit en woonachtig in het Duitse Rheinberg.Ga naar eind7 Het bericht van zijn komst ging als een lopend vuurtje door de nog geen duizend inwoners tellende smalstad. Ooit een bloeiende haven- en handelsstad, bij de buitenwacht vooral bekend als geboorteplaats van Vadertje Cats, was Brouwershaven nu een betrekkelijk rustig plaatsje in de schaduw van het tien keer zo volkrijke en veel machtiger Zierikzee, dat het eiland Schouwen beheerste. Brouwershaven was vooral een lokaal verzorgingscentrum, waar de plaatselijke elite voor een groot deel bestond uit welvarende hereboeren die op het omliggende platteland aan grootschalige graanbouw en meekrapteelt deden. Meekrap was een belangrijk nijverheidsgewas dat werd gebruikt als grondstof voor rode verf. Er was veel vraag naar en de teelt ervan was grotendeels beperkt tot de rijke kleigronden van de Zeeuwse en Zuidhollandse eilanden, waar de geoogste meekrap in de kenmerkende meestoven werd gedroogd alvorens te worden uitgevoerd naar andere delen van de Republiek en zelfs het buitenland.Ga naar eind8 Maar ondanks die handel was Brouwershaven een stadje in neergang, een stille plaats waar meer mensen wegtrokken dan erbij kwamen - in 1795 zou het bevolkingsaantal nog maar 690 bedragen. Dat dokter Kamerling zich wenste te vestigen in Brouwershaven riep dan ook de nodige bevreemding op. Net als in veel andere Nederlandse steden in die tijd kon men zich niet zomaar vestigen in Brouwershaven; daar had men toestemming voor nodig van het stadsbestuur. Daartoe bezocht dokter Kamerling achtereenvolgens de oudste predikant, Leonardus van Brakel (1704-1777) en de secretaris van het stadsbestuur, Daniël Viergever (1733-1788), die in dit verhaal een cruciale rol speelt als de kroniekschrijver van de zaak Kamerling.Ga naar eind9 Predikant en secretaris onderwierpen Kamerling tijdens een avondje bij de secretaris thuis aan een nadere ondervraging om vast te stellen wat zijn beweegredenen waren. Viergever vertelde Kamerling dat er voor een dokter in Brouwershaven niet veel praktijk zou zijn, temeer daar er al twee goede chirur- | |
[pagina 154]
| |
gijns in het plaatsje actief waren. Kamerling haastte zich de heren te verzekeren dat hij geen grote praktijk behoefde, aangezien hij welvoorzien was van tijdelijke middelen. Hij was vooral op zoek naar een plaats waar hij als bevindelijk protestant een rustig leven kon leiden en zich ongestoord aan zijn godsdienst kon wijden. In het katholieke Rheinberg was dat volgens hem moeilijk. Dat hij inderdaad een vroom gelovige was, bevond Van Brakel in een uitgebreid godsdienstig gesprek met Kamerling, waar hij zeer over te spreken was. Viergever werd ervan verzekerd dat de dokter bovendien een apotheek zou vestigen, waar dan wel weer behoefte aan was. Inmiddels was hij bovendien al een naam aan het vestigen als arts, wiens gevoelige godsdienstige gesprekken minstens zoveel indruk maakten op zijn patiënten als de daadwerkelijke medische zorg.Ga naar eind10 Viergever en Van Brakel kregen die avond een zeer gunstige indruk van dokter Kamerling: ze bevonden hem gekleed zoals het een man van welstand betaamt, ze waren onder de indruk van zijn diepgaand geloofsleven en van zijn kennis van Rheinberg en van tal van predikanten elders in het land. Opzettelijk vroegen ze Kamerling naar zaken waar ze zelf het antwoord al op wisten, en tevreden gesteld door zijn antwoorden gaven ze Kamerling het advies om de stadsregering te verzoeken het burgerschap te mogen kopen. Daartoe moest hij wel zijn geloofsbrieven overleggen, een attestatie van het kerkelijk en van het wereldlijk gezag van Rheinberg en zijn bul van de universiteit van Duisburg, waar hij zijn dokterstitel had behaald. Kamerling vertrok daarop naar Rheinberg en kwam terug met de gevraagde bescheiden - een attestatie van de Nederduits gereformeerde gemeente van Rheinberg, die ook heette te gelden voor de wereldlijke overheid, en zijn doktersbul. Hij betaalde het benodigde geld en werd op 23 maart 1764 burger van Brouwershaven.Ga naar eind11 Met zo'n burger kon Brouwershaven eer inleggen, temeer daar bleek dat Kamerling en zijn zuster Antonia - die ook naar Brouwershaven wenste te komen - zeer welgesteld waren. Ze waren ook nog eens, zo vertelde Kamerling naderhand, de enige erfgenamen van hun oude en rijke neef Johannes Jacobus Winkelman, die in Batavia woonachtig was en hun bijna 2,5 miljoen gulden zou nalaten. Johannes en zijn zus Antonia waren zeer aan elkaar verknocht en onderhielden druk briefverkeer: dokter Kamerling mocht graag de brieven van zijn zus in gezelschap tevoorschijn halen en daaruit voorlezen. Antonia, al ruim vijftig, was negen jaar ouder dan Johannes en ongehuwd. Ze was in Rheinberg een zelfstandig koopvrouw van aanzien. Neef Winkelman was al 72, eveneens ongehuwd, en leed aan ouderdomskwalen. De Brouwershavense bevolking kon dus wel uitrekenen bij wie al dat vermogen uiteindelijk terecht zou komen: bij hun nieuwe dokter, die begin veertig was, ongehuwd en in de kracht van zijn leven. Kortom, een meer dan begerenswaardige vrijgezel.Ga naar eind12 Als arts behaalde Kamerling ondertussen ook successen. Het grootste daarvan was wel de genezing van de chronisch zieke Krina van der Bijl (1737-1805), enige dochter van de Brouwershavense burgemeester Jan van der Bijl (1706-1782). De welgestelde Van der Bijl had al de hulp van beroemde artsen ingeroepen, maar tevergeefs. Kamerling echter wist de jonge vrouw te genezen, misschien niet in de laatste plaats geholpen door het medicijn van Amor, want de dokter en zijn patiënte onderhielden al gauw liefdevolle betrekkingen. Die hadden spoedig een natuurlijk gevolg, en indien de liefde al niet genoeg was, maakte de vermoedelijk in april begonnen zwangerschap een huwelijk noodzakelijk. Ongehuwd | |
[pagina 155]
| |
Abraham Maggaris in het tuchthuis, met een spotwapen. Anonieme kopergravure (tussen 1765-1792). (Collectie Zeeuws Archief, Zeeuws Genootschap, Zelandia Illustrata, deel IV, nr. 608)
moederschap was immers buitengewoon oneervol, zeker voor een vrouw van Krina's stand.Ga naar eind13 Maar hoewel Jan van der Bijl het goed kon vinden met dokter Kamerling en zijn geliefde dochter zeker niet in oneer zou willen storten, wilde hij toch niet zonder meer in een huwelijk bewilligen. In de regel gingen in de Republiek jarenlange verlovingen vooraf aan een huwelijk, en vaak kende men de familie van de huwelijkspartner goed. Daar was hier geen sprake van. De burgemeester wilde zich dan ook eerst ter plekke op de hoogte stellen van de Rheinbergse bezittingen van dokter Kamerling: was hij wel zo rijk als hij zei te zijn? Kamerling beloofde dat zo'n reis niet nodig was: Antonia zou hem binnenkort zelf komen bezoeken. Daarnaast riep hij de hulp in van predikant Van Brakel en secretaris Viergever, die een brief naar Rheinberg stuurden met het verzoek om een opgave van het vermogen van dokter Kamerling en zijn zuster, en een kopie van het testament van neef Winkelman. Het antwoord met de gevraagde bescheiden kwam vlot binnen, half juni 1764, en verwekte een sensatie onder de Brouwershavense notabelen. Viergever, diep onder de indruk van Kamerlings aldus bevestigde grote rijkdom en vooruitzichten op nog onvergelijkelijk veel meer, liet onmiddellijk de predikant en de burgemeester naar zijn huis roepen. Van der Bijl was na lezing van het verhaalde ‘gantsch zeer beroert’ en kon slechts uitroepen ‘Het is te groot! Het is te groot! Het is al te groot! Nu kan ik het niet langer tegenhouden!’.Ga naar eind14 Nu stond dus niets meer een vaderlijk goedkeuren in de weg, maar voordat de predikant de eerste geboden kon laten afroepen, wilde de burgemeester eerst nog wachten op de overkomst van Antonia. Helaas moest zij het uiteindelijk laten afweten: in Rheinberg was de pest uitgebroken, waar ook Antonia zelf door was getroffen. De plaatselijke overheden verboden alle reizen van en naar het getroffen gebied, met uitzondering van de post. Kamerlings zuster handelde inmiddels ook met de burgemeester in meekrap en granen, en drong per brief aan op voltrekking van het huwelijk. De burgemeester gaf daarop zijn toestemming om in ondertrouw te gaan, wat geschiedde op 3 juli 1764. Kamerling zorgde | |
[pagina 156]
| |
‘Haven van Brouwershaven’ (±1770), door Matthias de Sallieth naar een tekening van Gerrit Groenewegen. (Collectie Rijksmuseum Amsterdam)
zelf voor het verkrijgen van de nodige attestaties uit Rheinberg, zodat op 31 juli 1764 eindelijk de bruiloftsklokken luidden voor het gelukkige paar.Ga naar eind15 In Brouwershavens majestueuze Nicolaaskerk, immens overblijfsel van de vijftiende, zestiende en zeventiende-eeuwse handelsbloei, verbond dominee Van Brakel de dokter en de burgemeestersdochter in de echt, onder grote belangstelling en toejuichingen van het toegestroomde volk en de elite van Brouwershaven. Het was zonder twijfel het huwelijk van het jaar. Velen zullen hebben gedacht dat dokter Kamerling daarmee over niet al te lange tijd toegang zou krijgen tot de bestuurlijke ambten van de stad, want in Brouwershaven maakte introuwen in de elite vaak de weg vrij tot een bestuurlijke loopbaan. Ook burgemeester Van der Bijl had als jongeman zo de toegang tot het stadsbestuur verworven, en een man van Kamerlings statuur en welstand zou men zo'n plaats zeker niet willen onthouden.Ga naar eind16 | |
Dokter Kamerling gaat neerIn slechts vijf maanden had dokter Kamerling het van vreemdeling tot lid van de stedelijke elite geschopt. Een loopbaan als een meteoor, zeker in zo'n bedaard stadje als Brouwershaven. Maar, zoals bekend, wanneer iets te mooi klinkt om waar te zijn, is dat meestal ook zo. De huwelijksdag van dokter Kamerling en zijn Krina bleek achteraf het hoogtepunt van zijn Brouwershavense carrière. Niet dat het naderhand alleen maar bergafwaarts ging - de geboorte en doop van Kamerlings zoon Abraham begin januari 1765 moeten ook feestelijk zijn geweest en verheugden de grootvader ten zeerste. Die had veel vertrouwen in zijn schoonzoon en zette hem meer en meer in als zijn zaakgelastigde, niet in de laatste plaats in zijn meekraphandel. Kamerling en zijn jonge gezin woonden nog altijd bij de burgemeester in, ook al had de dokter inmiddels een eigen huis gehuurd.Ga naar eind17 | |
[pagina 157]
| |
Maar buiten de onmiddellijke kring van het gezin was men alras niet meer zo te spreken over dokter Kamerling, want lang niet iedereen hechtte geloof aan de zoetvloeiende woorden van de welsprekende geneesheer. De meest wantrouwige Brouwershavenaren waren al gaan twijfelen aan dat fabelachtige Indische vermogen dat de dokter wachtte; dat leek hun al te groots. Het wantrouwen laaide pas echt op naar aanleiding van de kwestie van de Rheinbergse pest. Want toen de dokter het bericht daarvan naar Brouwershaven bracht, waren er tal van burgers die daar niets van geloofden, omdat ze uit andere bron hoorden dat er van een pest geen sprake was. De vrienden van de dokter verkozen echter hem te geloven. De bevolking raakte zo verdeeld in twee kampen. Dat dominee Van Brakel naar aanleiding van wat dokter Kamerling had verteld ook nog eens een boetepreek hield ‘ter tydige voorkooming van die gedugte roede der Goddelyke verbolgenheid’ bleek olie op het vuur.Ga naar eind18 Achteraf gezien was de kwestie van de Rheinbergse pest het begin van het einde. Want ook zijn vrienden werden steeds wantrouwiger jegens de verhalen van de dokter. De veelgenoemde en langverwachte zuster had iedere keer weer een uitvlucht waarom ze niet kon komen; een vriend die door Kamerling een baan in Rheinberg was beloofd, werd voortdurend aan het lijntje gehouden totdat hij elke band met Kamerling verbrak; en een door Kamerling aan zijn vrienden voorgesteld plezierreisje naar Rheinberg werd op de dag van vertrek ijlings afgeblazen. Bovendien werd de dokter, die zelfs een tijd lang catechiseermeester in de Nicolaaskerk was geweest en volgens Viergever het ‘Voetianismus’ sterker dreef dan ‘Vader Voetius ooit goedgekeurd’ had, in de loop der tijd bepaald minder godvrezend en bevindelijk. Hij kwam niet meer naar de kerk en verwerd van een ‘waarheit minnent Christen’ zelfs een ‘profanen Vloeker’.Ga naar eind19 Zo rond november 1764 geloofde ook dominee Van Brakel dat dokter Kamerling ‘een der allersnoodste Deugnieten en Bedriegers was’.Ga naar eind20 Het getal van hen die hem als een doortrapte leugenaar begonnen te beschouwen groeide gestaag aan, ook al schreef Kamerling vaak het niet vervullen van zijn beloftes toe aan het feit dat zijn autoritaire schoonvader hem verbood die na te komen, een uitvlucht die vaak nog waar was ook.Ga naar eind21 Kamerling paste zijn welsprekendheid nog vooral toe binnen de familiekring, en de burgemeester en zijn dochter waren uiteindelijk, begin maart 1765, de enigen die nog in de integriteit van hun schoonzoon en echtgenoot geloofden. Overigens ging dat niet van een leien dakje. Krina hield oprecht van haar echtgenoot en schijnt hem zonder meer te hebben geloofd, maar haar zakelijke vader was minder makkelijk tevreden te stellen. Dokter Kamerling moest soms spitsroeden lopen in de omgang met zijn schoonvader. Nu dat Van der Bijl hem inzette als zijn zaakgelastigde, was Kamerling vaak namens hem op pad, met name naar Amsterdam. De eens zo keurige dokter verhandelde daar echter een deel van zijn schoonvaders meekrap onder eigen naam en roomde een ander deel van de winsten, als die de verwachtingen van zijn schoonvader overstegen, schaamteloos af ten eigen bate. Deze praktijken waren niet zonder risico, want toen betaling van zijn meekrap uitbleef, werd de burgemeester ongeduldig. Hij wilde naar Amsterdam gaan om verhaal te halen bij zijn handelspartner, de Amsterdamse koopman Anthony Mentz. Kamerling wist dat echter met allerlei listen en lagen te voorkomen, net als andere ontmoetingen en briefwisselingen met Mentz, onder andere door ten slotte met een deel van het geld over de brug | |
[pagina 158]
| |
te komen. Daarna was de burgemeester gerustgesteld in het volle vertrouwen dat het goed zou komen en drong hij niet meer aan op betaling van de rest.Ga naar eind22 Kamerlings vertrouwenspositie sprak niet vanzelf, maar bleef wel in stand, niet in de laatste plaats omdat hij erin was geslaagd bij de burgemeester de gedachte te doen postvatten dat de vijandschap jegens zijn persoon van een aantal leden van de stadsregering in feite onterecht was. Van der Bijl betoonde zich dan ook steeds ernstig verstoord wanneer zijn collegae hem waarschuwden voor zijn schoonzoon. Ofschoon al eind 1764 veel Brouwershavense regenten niet meer geloofden in de integriteit van de dokter, leidde een gesprek tijdens een vergadering van één van de Brouwershavense meestoven tot grote verontwaardiging bij Van der Bijl, die stug bleef geloven in zijn schoonzoon. Viergever meende naderhand dat de burgemeester voortdurend werd ‘beguicheld’ door dokter Kamerlings ‘dagelyksche toovertaal’.Ga naar eind23 Het was die gebeurtenis echter die de val van Kamerling inluidde, want de Brouwershavense regenten lieten nu in het geheim per brief navraag doen in Rheinberg en Duisburg. De uitkomsten daarvan verrasten hen niet: Kamerling noch zijn zuster Antonia was in een van beide plaatsen bekend. Gewapend met deze brieven besloot de vierschaar de baljuw te vragen om Kamerling crimineel te dagvaarden, zo rond midden maart 1765. Dat laatste kwam als een schok voor zijn schoonvader en echtgenote, maar dokter Kamerling overtuigde hen ervan niets te vrezen te hebben. Hij liet zich gewillig ondervragen door de schepenbank en beantwoordde alle vragen zonder te aarzelen - totdat hij echter werd geconfronteerd met de brieven uit Rheinberg en Duisburg. Daarop verstomde de welsprekende geneesheer en werd hij onder arrest geplaatst. Een commissie, waarin ook secretaris Viergever zitting had, werd nog eens naar Duitsland gestuurd om ter plekke vast te stellen of dokter Kamerling daar inderdaad onbekend was. Een indicatie van de overtuigingskracht van dokter Kamerling is wellicht het feit dat toen hij de commissie een brief meegaf voor zijn zuster, sommige regenten toch weer gingen twijfelen. Het Duitse verblijf maakte echter aan alle twijfel een einde en de commissie kwam terug in de volle overtuiging dat dokter Kamerling een bedrieger was. Niettemin geloofde burgemeester Van der Bijl zelfs nu nog in de integriteit van zijn schoonzoon en wilde hij borg voor hem staan zodat hij thuis kon komen. Dat werd echter beleefd geweigerd, want het stadsbestuur had nu alle reden om aan te nemen dat dokter Kamerling niet was wie hij voorgaf te zijn. Opnieuw werd Kamerling verhoord.Ga naar eind24 Dit keer gaf hij inderdaad toe niet de waarheid te hebben gesproken en bekende hij vlot zijn identiteit te hebben verzonnen - al stelde hij nog steeds Johannes Cato Kamerling te heten - en zijn geloofsbrieven en de brieven van zijn gewaande zuster zelf te hebben geschreven. Ook bekende hij zijn gesjoemel met de meekraphandel. Hij had zich dus op grote schaal schuldig gemaakt aan vervalsing. Het lijkt erop dat Kamerling zo vlot bekende om verder onheil te voorkomen, maar het geluk zat hem niet mee: er drongen namelijk geruchten door dat dokter Kamerling dezelfde was als zekere oplichter genaamd Johannes Lambertus Koster die in 1763 actief was geweest in het Drentse dorp Hoogeveen. Aan die geruchten werd des te gereder geloof gehecht omdat dokter Kamerling in de tijd voor zijn huwelijk ook al eens was aangezien voor een oplichter actief in de Fijnaart, ook al was gebleken dat hij dat niet was geweest. Nu liet de magistraat echter navraag doen in Hoogeveen en kreeg men de stukken opge- | |
[pagina 159]
| |
stuurd. Daaruit bleek dat over Koster het gerucht was gegaan dat hij ooit een lijfstraf had gehad en was gegeseld en gebrandmerkt. Dat moet veel opzien hebben gebaard in Brouwershaven. Zo'n lijfstraf maakte iemand geheel oneervol, wat ook gevolgen had voor zijn onmiddellijke omgeving, in het bijzonder zijn familie. Bovendien maakte het feit dat er mogelijk sprake was van recidive het begane delict vele malen ernstiger: wilde men nog wel eens enige clementie betonen jegens iemand die een eerste maal een overtreding had begaan, als bleek dat men al eens eerder voor een vergelijkbaar vergrijp was gestraft, kon dat de strafmaat juist verzwaren.Ga naar eind26 Vandaar dat Kamerlings rug werd bestudeerd door de chirurgijns, die ondanks zijn ontkenningen meenden dat hij inderdaad was gegeseld en gebrandmerkt. Onder bedreiging van tortuur gaf Kamerling ten slotte toe, al veranderde hij een paar keer de reden van deze straf. Hij bleef echter bij het verhaal dat hij op 29 maart 1741 in Rotterdam was gegeseld en gebrandmerkt, omdat hij zich schuldig had gemaakt aan grootschalige vervalsing van wisselbrieven. Daarna had hij in het tuchthuis opgesloten gezeten. Ten slotte bekende hij dat zijn ware naam Abraham Maggaris was en dat hij geboortig was van Middelburg. Deze bekentenis werd bij navraag in Rotterdam bevestigd. De magistraat was nu tevreden gesteld dat de waarheid boven tafel was gekomen en kon overgaan tot de bepaling van de strafmaat.Ga naar eind26 Die was niet mals: Abraham Maggaris alias dokter Johannes Cato Kamerling werd op 15 november 1765 opnieuw gegeseld en gebrandmerkt met het dubbele zwaard en veroordeeld tot levenslange opsluiting in het tuchthuis van Middelburg, waar hij voortaan in de kosten van zijn verblijf moest voorzien door dwangarbeid. Van de top van de samenleving was dokter Kamerling neergestort en ontmaskerd als een onverbeterlijke tuchthuisboef.Ga naar eind27 | |
Een leugenachtig levenspadAl ruim voor Maggaris gestraft werd, was secretaris Viergever van plan om de zaak Kamerling op te schrijven en te publiceren: de magistraat van Brouwershaven gaf daartoe toestemming op 30 juli 1765. Viergever ging niet over één nacht ijs: minstens anderhalf jaar lang werkte hij tussen zijn ambtelijke beslommeringen door aan De schyndeugd op het tweede schavot, dat in twee delen werd gepubliceerd in 1766 en 1767. Waar de magistraat van Brouwershaven ophield, omdat meer kennis niet nodig was voor een veroordeling, poogde Viergever meer gegevens op te diepen over Maggaris' avonturen elders. Hij was niet de enige, want het grote succes van zijn boek leidde tot meer publicaties waarin soms ook nieuwe gegevens stonden vermeld. In de twintigste eeuw dolven historici in de archieven nog meer gegevens op. Op grond daarvan kan Maggaris' herkomst en eerdere leven in grote lijnen worden gereconstrueerd en kan de zaak Kamerling ook in een breder kader worden geplaatst.Ga naar eind28 Helaas kan dat niet meer voor zijn allervroegste jaren, want die archieven ontbreken in het in 1940 zwaar beschadigde stadsarchief van Middelburg, waar Abraham Maggaris was geboren. Een doopdatum en zelfs het juiste jaar is daarom moeilijk vast te stellen: waarschijnlijk was dat 1721 of 1722. Zijn vader, die ook Abraham Maggaris heette, was stuurman en schipper, met name op de West, en zou in 1738 zijn gestorven op Curaçao. Zijn moeder heette Catharina de Clerck († na 1749). Naast Abraham junior waren er minstens vier andere | |
[pagina 160]
| |
kinderen, van wie zover bekend alleen oudere broer Daniël (†1756) en oudere zuster Antonia (†1782) ook volwassen werden. Het gezin was niet erg honkvast: in 1716 woonde het in Rotterdam, daarna in Middelburg, in 1727 of 1730 verhuisde het naar Amsterdam. Erg welvarend was de familie ook niet, want als vader op zee was, verdiende moeder bij met strijken en stijven bij klanten thuis. Zuster Antonia trouwde met een schippersknecht en broer Daniël bracht vanaf 1730 het grootste deel van zijn leven door als voc-matroos. Abraham zou als jongen als diamantzetter hebben gewerkt, maar werd naderhand in de leer gedaan bij een chirurgijn. Na voltooiing van zijn opleiding zou hij door zijn vader zijn meegenomen op diens reizen naar de West.Ga naar eind29 Toen vader wegviel, trok Abraham met zijn moeder en een andere zuster naar Rotterdam, waar zijn moeder een grutterszaak opende. Erg succesvol was ze niet en na korte tijd vertrok het gezin naar Leiden, en vandaar naar Velp waar een grutterswinkel ter overname werd aangeboden. Catharina de Clerck had duidelijk moeite om de eindjes aan elkaar te knopen en Abraham probeerde haar zo goed mogelijk te helpen. Zijn methodes waren echter nogal onorthodox en bepaald illegaal: hij bestelde op naam van andere kooplieden grutterswaren voor zijn moeders winkel. Ook vervalste hij wisselbrieven omdat hij daarmee geld kon krijgen op het krediet van een of andere koopman. Al werkte dat vaak alleen maar tijdelijk, omdat de gedupeerde kooplieden konden weigeren zo'n wisselbrief gestand te doen.Ga naar eind30 Helaas voor Abraham viel hij in Velp door de mand. Omdat veel van de door hem gedupeerde kooplieden Rotterdammers waren, verzocht de Rotterdamse magistraat in november 1740 om zijn uitlevering. In de Maasstad weerde hij zich als een duivel in een wijwatervat en beschuldigde eerst een zakenpartner die hem zou hebben aangezet tot deze vervalsingen. De schepenen confronteerden hem echter met deze man, die verontwaardigd ontkende, en deden navraag in Velp naar een wisselbrief die volgens Maggaris bij zijn moeder zou berusten en een cruciaal bewijsstuk zou zijn. De jonge Abraham was zo overtuigend dat men aanvankelijk weigerde te geloven dat Catharina de Clerck de waarheid sprak toen ze zei niets te weten van zo'n brief. Ook twijfelde men aan het woord van de zakenpartner. Maar uiteindelijk bekende Abraham, inmiddels ziek geworden, dat hij zelf de schuldige was, dat zijn moeder en zuster van niets wisten, dat hij zijn zakenpartner niet kon betalen en dat hij tot zijn vervalsingen was overgegaan omdat hij op eigen naam geen krediet kon krijgen.Ga naar eind31 Jong of niet, de schepenbank nam het delict zeer ernstig op en derhalve stond Abraham Maggaris op 29 maart 1741 voor de eerste keer op het schavot. Hij werd gegeseld en gebrandmerkt, veroordeeld tot twaalf jaar tuchthuisstraf en daarna 25 jaar verbanning uit Holland, Utrecht en Zeeland. In het tuchthuis schijnt hij zich voorbeeldig te hebben gedragen en was hij een gretig bezoeker van de aldaar verplichte catechisatie. Uiteindelijk kwam Maggaris drie jaar eerder vrij, op 21 oktober 1750.Ga naar eind32 Wat hij in de jaren daarop deed, is onbekend: in elk geval schijnt hij zijn naam te hebben veranderd in Abraham Lambrechts. In april 1756 trotseerde hij zijn banvonnis en dook op in Amsterdam. Daar kreeg hij verkering met de geboren Amsterdamse Grietje Swart (1730-na 1758), dienstbode bij een molenaar en zelf molenaarsdochter. Op 3 september 1756 trouwde het stel en op 24 juli 1757 werd dochter Trijntje gedoopt in de Westerkerk. Het huwelijk was toen | |
[pagina 161]
| |
Abraham Maggaris, 71 jaar, leest in het Middelburgse spinhuis een krant met een vergrootglas (±1792). Anonieme aquatint. (Collectie Zeeuws Archief, Zeeuws Genootschap, Zelandia Illustrata, deel IV, nr. 609)
al op de klippen, want na ongeveer een half jaar waren Grietje en haar familie erachter gekomen dat Abraham Lambrechts, gewezen kantoorklerk in Amsterdam en Rotterdam, hen belogen had en in feite Abraham Maggaris heette, een voormalige tuchthuisboef was en zich wederom aan vervalsingen had schuldig gemaakt. De familie kwam erachter doordat een voormalige medegevangene Maggaris had herkend; men had er verscheidene familieraden voor nodig om hem te laten bekennen. Kort daarop was Maggaris in stilte weggegaan. De zich schandaleus misleid voelende Grietje begon eind 1757 een echtscheidingsprocedure, met steun van de Amsterdamse schepenbank.Ga naar eind33 Het schijnt dat Maggaris inmiddels oostwaarts was getrokken en de volgende jaren diende in de legers van de Zevenjarige Oorlog. Pas in 1763 werd hij weer in de Republiek gesignaleerd, onderweg van Keulen naar Dordrecht aan boord van een beurtschip, zich voordoend als de predikant Johannes Engelenberg, op | |
[pagina 162]
| |
weg naar zijn nieuwe standplaats Vlijmen. Na de schipper de nodige bedragen te hebben afgetroggeld vertrok hij met de noorderzon. Vervolgens dook hij op in het Drentse Hoogeveen onder de naam Lambertus Johannes Koster, waar hij ruim een kwart jaar verbleef. Hij zei afkomstig te zijn uit Rheinberg en proponent te zijn in de Nederduits Gereformeerde kerk. Tijdens de oorlog zou hij als veldprediker hebben gediend in het Pruisische leger en nu in Hoogeveen trad hij op als catechiseermeester. Aangezien de predikant van het dorp was overleden, wilde Koster graag in diens plaats worden benoemd. Hij had daarnaast ook amoureuze betrekkingen aangeknoopt met een van zijn catechisanten, Judith van Nuil (1744-1806).Ga naar eind34 Maar er kwam niets van. Het voorgenomen huwelijk werd uitgesteld omdat de bruid nog minderjarig was en geen consent van haar voogden kon overleggen. Ook bleken de geloofsbrieven van de aspirant-predikant niet te bestaan of gewoon te zijn vervalst, zoals uitkwam toen een wantrouwige kerkeraad navraag liet doen bij de vermeende schrijver van een aanbeveling van dominee Koster. De drost werd gewaarschuwd, maar voor het tot een arrestatie kon komen was de vogel gevlogen. Na een korte tijd in Kampen als Albertus Hazelhoffje, de zogenaamd net beroepen rector van de Latijnse school aldaar, viel hij wederom snel door de mand als oplichter. Daarop trok Maggaris naar Brouwershaven, naar zijn laatste en stoutste schelmstukje.Ga naar eind35 Het zou zijn zwanenzang blijken, want Abraham Maggaris bracht de rest van zijn leven door achter Middelburgse tralies. Een ontsnappingspoging in september 1769 mislukte omdat hij na een paar dagen werd gegrepen. Daarna lijkt hij zich te hebben verzoend met zijn lot en werd hij een plaatselijke bezienswaardigheid waar toeristen zich graag aan vergaapten en een woord mee wisselden. Helaas is het ooit rijke Middelburgse tuchthuisarchief in 1940 verbrand, zodat over zijn lange gevangenschap verder weinig bekend is. Er kwam pas een einde aan door zijn dood in 1803.Ga naar eind36 | |
De strategieën van een zwendelaarOndanks de gaten in onze kennis van Maggaris' leven is het, op grond van deze levensloop, mogelijk vast te stellen hoe hij te werk ging in zijn bedriegers-loopbaan, en daarmee de zaak Kamerling in een bredere context te plaatsen. Zoals oplichters en bedriegers van alle tijden beschikte Maggaris over het nodige charisma, hetgeen ook bij tijd en wijle door Viergever en andere schrijvers uitdrukkelijk wordt gezegd. Hij was uitermate welsprekend, een smakelijke verhalenverteller, en hij wist hoe zich voor zijn rol te kleden. Met de juiste kleding en enig vertoon van gulheid wist hij de indruk te wekken van een welgemanierd en welvoorzien heer te zijn. Ook in de achttiende eeuw maakten kleren de man en ging men in eerste instantie uit van wat men zag. Zo schiep Maggaris het vertrouwen dat hij inderdaad een heer van stand was. Zijn charisma was minstens zo belangrijk omdat hij blijkbaar niet bijzonder aantrekkelijk was: een latere bezoeker vond hem een lelijkerd en begreep niet waarom hij zoveel succes had gehad bij de vrouwen. En een uit 1769 daterend signalement suggereert ook niet direct een Adonis, alhoewel een bijna vierjarig verblijf in een tuchthuis niet bevorderlijk zal zijn geweest voor de gezondheid en het uiterlijk. De van hem bekende portretten lijken nu niet direct te getuigen van een opvallende lelijkheid of schoonheid. Maar wellicht was fysieke schoonheid ook niet het | |
[pagina 163]
| |
belangrijkste element van Maggaris' onbetwijfelbare charisma.Ga naar eind37 Aan zijn verzorgde uiterlijk en gedrag paarde Maggaris verder een vertoon van bevindelijke vroomheid, in elk geval in zijn rollen als Engelenberg, Koster en Kamerling. Niet alleen wist hij zich succesvol voor te doen als een bevindelijk gelovige, hij beschikte ook over het repertoire dat daarbij hoorde en waarmee hij niet alleen op gewone gelovigen maar ook op predikanten indruk kon maken. Daarmee wekte hij bewondering en ook het nodige vertrouwen. Verder deed Maggaris zich graag voor als hoogopgeleid, hetzij als arts, hetzij als proponent of predikant, waarbij hij medische en theologische kennis meestal combineerde. Al liet hij zich ergens voorstaan op het één, dan gaf hij eveneens blijk van kennis van het andere. Zo deed proponent Koster ook aan geneeskunde en dokter Kamerling was tevens catechiseermeester. Hoe dan ook, als medisch dan wel geestelijk raadsman vervulde hij ambten waar men vertrouwen in stelde. Hoewel hij geen echte arts was, moeten zijn opleiding als chirurgijn, zijn welsprekendheid en gezond verstand hem hebben geholpen: Viergever stelde vast dat in het geval van Krina van der Bijl absoluut sprake was van genezing. In elk geval was dokter Kamerling aanvankelijk een geliefd en succesvol arts. Zijn medische en theologische kennis schraagde hij verder met grote kennis van wie waar predikant was, waarschijnlijk geholpen door de jaarlijks uitgegeven lijsten van kerkelijk personeel. De namen die hij zich aanmat zijn soms duidelijk geënt op namen die hij daarin tegenkwam.Ga naar eind38 Deze drie strategieën deden hem aanvankelijk het nodige vertrouwen geven, wat hij nodig had om met voorkomendheid tegemoet te worden getreden. Maar als hij ergens op langere termijn wilde blijven, was dat niet voldoende. In de hoogontwikkelde samenleving die de Republiek was, kwam men niet ver zonder de juiste geloofsbrieven. Veel van de interactie tussen Nederlanders was schriftelijk, tot en met het betalingsverkeer dat in afwezigheid van briefgeld op grote schaal gebruik maakte van wisselbrieven. Het was een samenleving waarin men waarde hechtte aan schriftelijke bewijzen van rang en welstand. Dergelijke bewijzen had de jonge Maggaris niet, dus moest hij ze zelf maken. Het op grote schaal vervalsen van wisselbrieven, familie- en zakelijke correspondentie en geloofsbrieven is dan ook een constante in zijn loopbaan als oplichter, van zijn Rotterdamse avonturen tot en met zijn Zeeuwse zwanenzang. Hij moet er tamelijk goed in zijn geweest, want één van zijn slachtoffers zou opmerken dat Maggaris wel tien verschillende handschriften had. Zoals nog zal blijken was deze voor zijn succes noodzakelijke vaardigheid echter een tweesnijdend zwaard.Ga naar eind39 Maggaris hanteerde niet altijd dezelfde strategie en misschien is er ook sprake geweest van een leerproces: was hij in de jaren 1738-1740 voornamelijk actief als vervalser, tijdens zijn Amsterdamse oponthoud was hij daarnaast een identiteitszwendelaar, om dan tijdens de jaren 1763-1765 als ‘volleerd’ oplichter de bovengenoemde strategieën te hebben vervolmaakt. Een vijfde kenmerk van zijn optreden lijkt echter minder doordacht te zijn geweest: zijn huwelijksstrategie. Niet-nagekomen trouwbeloften waren schering en inslag in de Republiek. Als Maggaris vooral uit was geweest op kortstondig succes en materieel gewin voordat de grond hem te heet onder de voeten werd, had hij zich misschien beter daartoe hebben kunnen beperken. In plaats daarvan vertoonde Maggaris een hardnekkige voorkeur voor het aangaan van huwelijken: hij trouwde maar | |
[pagina 164]
| |
Abraham Maggaris op 72-jarige leeftijd (±1793). Prent door J.L. Claessens. (Collectie Rijksmuseum Amsterdam)
| |
[pagina 165]
| |
liefst twee keer. Als Judith van Nuil niet te jong was geweest, had niets zelfs een derde huwelijk in de weg gestaan. Hij moet ook een behoorlijk succes hebben gehad bij de vrouwen, aangezien Grietje Swart, Judith van Nuil en Krina van der Bijl alledrie blijkbaar niet al te veel aansporing nodig hadden om hun toekomst aan hem te verbinden, al moet gezegd worden dat in elk geval Grietje en Krina - en hun vaders - de liefde tevens met de nodige geloofsbrieven gestaafd wensten te zien. Hoe verliefd men ook was in de achttiende eeuw, in de regel ging men alleen over tot een huwelijk als de bruidegom in staat was om zijn vrouw ordentelijk te onderhouden.Ga naar eind40 Het is moeilijk om Maggaris' trouwlust te plaatsen binnen de strategie van een doorslepen bedrieger die van plan was het hazenpad te kiezen nadat hij voldoende vermogen bij elkaar had gezwendeld. Op de lange termijn moest zijn bedrog namelijk wel uitkomen: trouwen en kinderen verwekken, zoals hij deed in Amsterdam en Brouwershaven, was een complicerende factor. | |
Goedgelovig of medeplichtig?Daarmee rijst de vraag: wat hoopte Maggaris uiteindelijk eigenlijk te bereiken? En in het verlengde daarvan: welke rol speelden zijn slachtoffers eigenlijk? Kan men wel zonder meer spreken van slachtoffers? Om met het eerste te beginnen, helaas valt in de bronnen weinig te vinden over de redenen die Maggaris kan hebben gehad. Voor Viergever en zijn tijdgenoten was hij gewoon een oplichter, een doorslepen bedrieger of een ‘doorgeleerd meester in bedrog en schelmerij’.Ga naar eind41 Een autobiografie heeft Maggaris niet nagelaten, dus moet men het doen met wat over hem is geschreven. Op grond daarvan kan men vaststellen - zoals Viergever dat al deed - dat Maggaris' bedriegersstrategie alleen op de korte termijn succes kon hebben: de persona die hij tot stand bracht met behulp van zijn verhalen en vervalsingen, kon op den duur geen stand houden. Maggaris schiep van zichzelf hoge verwachtingen, verwierf op korte termijn een groot vertrouwen bij zijn doelwitten, maar kon deze verwachtingen natuurlijk niet waar maken. Om ontmaskering te voorkomen moest hij met nieuwe verhalen en vervalsingen over de brug komen, waarmee hij een steeds ingewikkelder web van leugens moest spinnen, dat hij met kunst en vliegwerk in stand hield.Ga naar eind42 Eigenlijk ging dat vrijwel altijd fout: in Rotterdam, Amsterdam, Hoogeveen en Brouwershaven stortte het door Maggaris opgebouwde kaartenhuis van verzinsels vroeg of laat in. Voor een doorslepen bedrieger moest Maggaris opvallend vaak het hazenpad kiezen. Het blijkt nergens dat hij ooit een grote slag behaalde als oplichter. Dat hij een strategie had in zijn bedriegerijen is duidelijk, maar erg doordacht lijkt hij niet te werk te zijn gegaan. Uiteindelijk slaat hij als bedrieger toch wel een wat droevig figuur. Alleen in Brouwershaven wist hij langer dan elders zijn bedrog vol te houden, zij het met moeite. En dat werpt de vraag op: waarom kon het daar uitgroeien tot de zaak Kamerling, een landelijke cause célèbre? Misschien wel omdat de familie Van der Bijl en de elite van de stad Brouwershaven het voor een groot deel aan zichzelf te wijten hadden dat ze het slachtoffer werden van Maggaris' streken. Want al bij het overhandigen van zijn eerste vervalste geloofsbrieven had de anders zo scherpe secretaris Viergever kunnen vermoeden dat een en ander niet helemaal in de haak was. Tijdgenoten uitten | |
[pagina 166]
| |
later hun verbazing over het gemak waarmee het Brouwershavense gezag de zogenaamde attestatie en doktersbul had geaccepteerd, want zoals Viergever zelf schrijft in zijn boek, al bij de eerste raadpleging van deze documenten viel op dat de wapenschildjes op de aangehechte zegels niet te ontcijferen waren. Daarmee voldeden ze feitelijk niet aan de strenge regels die de meeste Nederlandse gezaghebbers stelden aan geloofsbrieven. Daarnaast was het Latijn van de bul aantoonbaar niet foutloos, terwijl een attestatie van de wereldlijke overheid van Rheinberg niet was geleverd, ook al was er wel om gevraagd. En ten slotte had Brouwershaven verzuimd om het natrekken van de geloofsbrieven zelf te doen: men had vertrouwd op Kamerling zelf, die het contact met Rheinberg voor zijn rekening had genomen.Ga naar eind43 Kortom, de magistraat van Brouwershaven had gefaald in één van de belangrijkste taken van een Nederlands stadsbestuur, namelijk het controleren van de geloofsbrieven van een aspirant-burger. Identiteitszwendel zoals die van Maggaris was verre van onmogelijk in de Republiek, maar uit eerder onderzoek blijkt dat als gezagsdragers deden wat ze moesten doen, het moeilijk was om daarmee weg te komen, zeker in de hogere regionen van de samenleving. Strenge controle van vreemdelingen was eerder norm dan uitzondering en identiteitsregistratie was in de Republiek al veel verder ontwikkeld dan elders.Ga naar eind44 Dat had voor een belangrijk deel te maken met het grote belang van het vertrouwen dat men had in de schriftelijke bewijzen en geloofsbrieven waar men allerwege om vroeg. In de Nederlandse handelseconomie was men gewend geraakt aan transacties op papier, via wisselbrief, liever dan in klinkende munt. Maar daarmee was het economische stelsel wel kwetsbaarder voor kwaadwillenden. De gezaghebbers waren zich daar zeer van bewust. Vandaar dat vervalsing streng gestraft werd: wie wisselbrieven en andere documenten vervalste, zoals Maggaris, ondermijnde de vertrouwenscultuur waarbinnen dit aspect van de Nederlandse handelseconomie opereerde.Ga naar eind45 Maggaris kon in Brouwershaven fikse schade aanrichten omdat de regenten hadden verzuimd hun plicht te doen, want door hem op deze geloofsbrieven als burger toe te laten, gaven ze hem de kans er wortel te schieten, een burgemeestersdochter aan de haak te slaan en vervolgens haar welvarende vader te bezwendelen. Hoewel Viergever dat nergens zegt, is dit vermoedelijk voor de regenten een belangrijke reden geweest om de zaak Kamerling in geuren en kleuren uit de doeken te doen. De stadseer moest worden gered, wat alleen kon door de doortraptheid van Abraham Maggaris uitvoerig aan de orde te stellen.Ga naar eind46 Regelmatig weidt Viergever uit over hoe geslepen Maggaris wel niet te werk ging en hoe hij een meesterschelm was wiens spitsvondigheid steeds weer de waarheid te slim af was. Op een gegeven ogenblik spreekt hij er zelfs van dat dokter Kamerling niet onderdeed voor ‘de schranderste Avonturier des Waerelds’.Ga naar eind47 Daarnaast wijst Viergever er op dat velen in Brouwershaven Maggaris al gauw door hadden, maar dat burgemeester Van der Bijl en zijn dochter tot vrijwel het einde in hem bleven geloven, waardoor zijn ontmaskering lang uitbleef. Dat zou best zo kunnen zijn, maar de rol van de Van der Bijls is daarmee nog niet afdoende verklaard. Zeker waren ze het slachtoffer van Maggaris' leugen-verhalen, maar in zekere zin hadden ze er ook belang bij om het bedrog van Maggaris in stand te houden. Nadat Krina zich had laten bezwangeren door de dokter en Van der Bijl senior zijn fiat had gegeven voor het huwelijk, was een | |
[pagina 167]
| |
ontmaskering van Maggaris' verzinsels bepaald niet aantrekkelijk. Los van de liefde die Krina voor dokter Kamerling heeft gevoeld, was daar ook een kind dat niet in schande mocht opgroeien. Dat Maggaris had gelogen om met Krina te kunnen trouwen was nog tot daar aan toe, maar een publieke erkenning daarvan zou schande hebben gebracht over de familie Van der Bijl. En wat men tot alle prijs zou hebben willen voorkomen, was dat uitkwam dat de dochter van de rijke burgemeester een eerloze tuchthuisboef had getrouwd. Tot ver in de achttiende eeuw waakte elke Nederlander angstvallig over zijn of haar eer, niet in de laatste plaats omdat eer nauw verbonden was aan de mogelijkheid krediet te verkrijgen. Een eerloze kreeg geen krediet - en een aan den lijve gestrafte misdadiger was zo eerloos als men ze krijgen kon. Wie eenmaal op het schavot had gestaan, kon een eerlijk leven verder wel vergeten. De status van eerloosheid straalde bovendien af op de directe omgeving, in het bijzonder op de familie. De Van der Bijls zullen dan ook door het stof zijn gegaan toen alles uitkwam. Dat burgemeester Van der Bijl zich door dokter Kamerling niet zo van de wijs had laten brengen als Viergever vaak stelt, wordt echter gesuggereerd door een verzuchting die Viergever in zijn tekst opnam ter gelegenheid van het huwelijk met Krina: had Maggaris toen maar zijn bedrog bekend aan de burgemeester, dan had die het nog wel door de vingers kunnen zien. Maar, schrijft Viergever als tussen neus en lippen door, zonder uiteraard het geheim van zijn schavotstraf te openbaren. Hoewel het niet hard te maken valt, ligt het voor de hand te veronderstellen dat hij dit uit de mond van de burgemeester heeft vernomen. Van der Bijl senior had zich nog wel kunnen verzoenen met een schoonzoon die zich het huwelijksbed had in gelogen. Dan had hij zich niet tot zijn verdere bedrog hoeven te verlagen en was het misschien nooit uitgekomen. Bedekte schande was in de Nederlandse schaamtecultuur van die tijd nog altijd beter dan openbare schande.Ga naar eind48 Viergever heeft nog zijn best gedaan om die schande voor de Van der Bijls te verzachten door in zijn boek hun namen niet te noemen. Maar veel zal dat niet hebben geholpen, want ook het vonnis, waarin die namen wel staan, circuleerde in het land. Bovendien werd dat vonnis opgenomen in het tweede deel van Viergevers boek, zodat de anonimiteit van mevrouw Kamerling geen stand hield. Krina van der Bijl verwierf in zekere zin de status van onbestorven weduwe van dokter Kamerling. Ook al wist haar vader in 1768 ten slotte een echtscheiding te bewerkstelligen, die roemruchte status zou ze nooit kwijtraken, ook niet na de dood van zoontje Abraham in 1772, of na haar tweede en derde huwelijk. Ze zou haar eerste man uiteindelijk met twee jaar overleven, maar ze zal nooit echt los van hem zijn gekomen: daarvoor had het vroegmoderne Nederland een te lang geheugen. Dat Daniël Viergevers boek een groot succes werd, zal daar ook aan hebben bijgedragen.Ga naar eind49 Hadden de Van der Bijls en de Brouwershavense regenten zich eerst te goedgelovig betoond jegens Maggaris, naarmate de intrige zich ontrolde kregen ze er ook belang bij om de schade te beperken en, al dan niet tegen hun zin, tot op zekere hoogte mee te gaan in het bedrog. Voor de Van der Bijls stond daarbij het meeste op het spel, maar ook secretaris Viergever, dominee Van Brakel en de rest van de stedelijke elite hadden wat uit te leggen. Viergever handelde vermoedelijk deels om de reputatieschade te beperken, maar of hij daarin slaagde, mag worden betwijfeld. Dezelfde tijdgenoten die meenden dat | |
[pagina 168]
| |
de regenten goedgelovig waren geweest, wisten wel waardoor het zover was gekomen: zonder uitzondering, tot en met burgemeester Van der Bijl, hadden ze zich laten betoveren door de belofte van glimmend Indisch goud. Ordinaire geldzucht had ze in de listen en lagen van dokter Kamerling laten trappen: ‘Die Erffenis! Die Erffenis! Schynt zodanig gevryd te hebben, dat'er geen onderzoek nodig scheen!’.Ga naar eind50 | |
Tot slot: een pathologische leugenaar?Zoals Krina van der Bijl nooit meer zou loskomen van dokter Kamerling, zo zou ook Abraham Maggaris niet meer loskomen van zijn Brouwershavense persona, die hem tegen wil en dank een landelijke beroemdheid had gemaakt. Vaak werd zijn naam in één adem genoemd met zijn beroemdste alias. In één geval wordt hij juist expliciet herinnerd als dokter Kamerling.Ga naar eind51 De vraag blijft wat hem bewoog. Voor de tijdgenoot was het een uitgemaakte zaak dat hij een aartsschelm was, vol boosaardig bedrog. Dat is natuurlijk goed mogelijk. Maar het is niet onmogelijk dat Maggaris niet alleen figuurlijk maar ook letterlijk een pathologische leugenaar was. Er zijn wel psychiatrische patienten die lijden aan het verschijnsel pseudologia fantastica, waarbij de getroffene complex verweven leugenverhalen opdist en de werkelijkheid naar de eigen hand poogt te zetten, bijvoorbeeld door zich beter opgeleid voor te doen dan men is. Het pathologisch liegen kan jarenlang doorgaan en zich tot een levensstijl ontwikkelen, waarbij materiële beloningen en sociale voordelen niet de primaire drijfveer hoeven te zijn. Lijders aan pseudologia fantastica zullen bovendien niet gauw toegeven dat ze gelogen hebben en met andere verhalen komen, maar bij een confrontatie met de werkelijke stand van zaken zijn ze wel degelijk in staat de werkelijkheid onder ogen te zien.Ga naar eind52 Op het eerste gezicht lijkt deze psychiatrische diagnose toe te passen op het geval Maggaris. Wie namelijk de geschriften over zijn activiteiten zorgvuldig doorneemt, moet opvallen dat Maggaris als oplichter geen groot licht was. Hoe handig hij zich er ook steeds uit wist te redden, uiteindelijk stortte de opgetrokken façade van verzinsels steeds weer in. Daar staat tegenover dat Maggaris' voortdurende vervalsingen geen modern equivalent lijken te hebben. Zijn gedrag ging van pathologisch over in het criminele. Ook al is de achttiendeeeuwse strafmaat strenger dan de onze, ook in de eenentwintigste eeuw zou Abraham Maggaris achter de tralies zijn beland. Het laatste woord hierover is nog niet gezegd, maar dat geldt ipso facto tevens voor de zaak Kamerling en de loopbaan van Abraham Maggaris als geheel. Tal van aspecten konden hier alleen worden aangestipt en verdienen nader onderzoek, net zoals de vraag of zijn verhaal nu wel of niet uitzonderlijk is binnen de context van de Republiek. Hoe het ook zij, al is hij geen Cagliostro, Casanova of Saint-Germain geweest, hij mag toch wel gelden als polderequivalent van deze beroemde avonturiers. |
|