Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 38
(2015)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 140]
| |
De geessel der hedendaagse paskwillanten
| |
[pagina 141]
| |
bij de belastingdienst. Hij maakte daar meteen misbruik van: als ambtenaar moest hij een borg vinden, zodat bij eventuele fraude de overheid verhaal zou kunnen halen. Daarom had hij de euvele moed om een voormalige pachter aan te bevelen voor een functie bij de belastingdienst - zonder erbij te vermelden dat diens broer als tegenprestatie voor hem borg zou staan. Na heftige protesten maakte de stadhouder de benoeming ongedaan.Ga naar eind7 Even later deed Van der Meer (vermoedelijk tegen betaling) bij de Prins een goed woordje voor een drietal impopulaire regenten die op het pluche wilden blijven.Ga naar eind8 Dat had niet het gewenste resultaat, maar het ontlokte degenen die de oude regentenkliek voor eens en altijd wilden uitschakelen enkele bijzonder giftige commentaren.Ga naar eind9 In het voetspoor van Van der Meer verwierf ook diens neef Joachim Oudaen een baantje bij de belastingdienst. Oudaen was een afstammeling van de gelijknamige zeventiende-eeuwse republikeinsgezinde dichter. Zijn familie was generaties lang in het bezit geweest van een Loevesteins relikwie; de door Vondel in een gedicht vereeuwigde wandelstok waarmee de republikeinse vader des vaderlands Johan van Oldenbarnevelt in 1619 de gang naar het schavot had gemaakt. In 1747 verkocht Oudaen het ‘stockske’. Geheel in de familietraditie leverde hij er een hekeldicht op Maurits bij. Daarmee toonde hij zich weinig beginselvast, want hij stond al jarenlang bekend om zijn orangistische sympathieën.Ga naar eind10 Als opportunistische draaikonten en saboteurs van de revolutie hadden Van der Meer en Oudaen alle krediet verloren. In oktober 1750 kwam het in de Rotterdamse Doelen tot een handgemeen tussen Van der Meer, Oudaen en enkele schutters, onder wie een schepen, waarbij Oudaen enkele rake klappen moest incasseren. Na dit incident vonden de Gecommitteerde Raden het raadzaam de betrokken werknemers over te plaatsen - Van der Meer naar Gouda en Oudaen naar Leiden. Tot overmaat van ramp verschenen er ook nog twee honende pamfletten. Eerst werd het smadelijke pak slaag uitvoerig beschreven in het gedicht Hercules, of de geklopte patriotten.Ga naar eind11 Vervolgens viel Oudaen de eer ten deel om zijn leven beschreven te zien in een ‘autobiografie’, Joachim Oudaen's Algemeene brief: zijn mislukte opleiding bij een apotheker was gevolgd door een loopbaan met twaalf ambachten en dertien ongelukken. Uiteindelijk ging hij door de nood gedwongen orangistische verzen fabriceren. Als gesjeesde apotheker deed hij dat door wat van Poot en Vondel door elkaar te stampen. En och, de liefde gaat waar zij gaat: hij was nu eenmaal verliefd op de vrouw van een van zijn beste vrienden en had om die klemmende reden zijn eigen vrouw en kinderen verlaten.Ga naar eind12 Oudaen moet zich hebben afgevraagd wie hier de hand in had. In 1755 kreeg hij antwoord op deze prangende vraag. Johannes van der Hey bracht een weekblad op de markt, De Zwervende Mercurius. Dat blad kreeg heftige kritiek te verduren. In de Rotterdamse Courant bestempelde een aantal niet nader aangeduide lezers de aflevering van maandag 28 april als laster.Ga naar eind13 Nadat de uitgave was b eëindigd maakte de uitgever, Gerrit van Rooyen, bekend dat de schrijver, Jan van der Hey, het deed voorkomen alsof velen hem hadden verzocht de uitgave te continueren. In werkelijkheid was de verkoop tegengevallen en ook hadden de lezers hem geattendeerd op de ‘gestolene Bloemen uyt de Tuynen van Campo Weyerman’.Ga naar eind14 De onthulling van zijn schrijverschap had grote gevolgen: Van der Hey verloor zijn baan. Nu was de verstandhouding met zijn werkgever toch al enigszins verzuurd. IJver kon hem niet worden ontzegd. De Gecommitteerde Raden waren | |
[pagina 142]
| |
dan ook onder de indruk van zijn capaciteiten en gingen aanvankelijk in op al zijn verzoeken. Dronken en nalatige ondergeschikten werden vervangen, Van der Hey kreeg een sloep en na enige aandrang ook een woonhuis annex kantoor aan het water, bij zijn sloep.Ga naar eind15 Die ijver had echter ook zijn keerzijde. In december 1754 vroeg Van der Hey om opslag - afgemeten aan het aantal aanhoudingen dat hij verrichtte was hij naar zijn eigen bescheiden mening dat extra geld meer dan waard.Ga naar eind16 Daar kreeg hij niet meteen antwoord op, maar toen bekend werd dat hij de auteur was van een omstreden weekblad vroegen de Gecommitteerde Raden hem om een schriftelijk toelichting op deze onverwachte bijbaan. Van der Hey gehoorzaamde en schreef een brief waarin hij zijn superieuren verbijsterde met de olijke mededeling dat hij van zijn ambt niet kon leven en dat hij te weinig omhanden had ‘om zyn geest, die nimmer ledig, maar altoos werkzaam was, een gedurige bezigheid te verlenen’. Daarom was hij al enige jaren schrijver. Hij vertaalde uit het Engels, Duits, Spaans en Frans in het Nederlands en Frans. Gesteund door het (verder onbekende) genootschap Pergendum had hij nu de Duitse spectator De Snapster onder handen.Ga naar eind17 De Gecommitteerde Raden namen daar geen genoegen mee en besloten hun werknemer op het matje te roepen. Die realiseerde zich dat hij niet het gepaste antwoord had gegeven en smeekte in een vervolgbrief deemoedig om clementie, maar de Gecommitteerde Raden waren onvermurwbaar en beëindigden het dienstverband.Ga naar eind18 Het bleef niet bij het ontslag alleen. Van der Hey haalde zich ook de woede van Joachim Oudaen op de hals, want die trok onmiddellijk de conclusie dat zijn collega met literaire ambities ongetwijfeld ook verantwoordelijk was voor de gefingeerde zelfbekentenis. Vervolgens betaalde hij zijn ‘autobiograaf’ met gelijke munt terug. Eerst verscheen er een Faem, blaezende de ondergang van den Zwervende Mercurius waarin het ontslag van Van der Hey als een bijzonder heuglijk feit gevierd werd.Ga naar eind19 Dat was slechts de opmaat tot het grote werk: de daaropvolgende Gulde legende van Jan van der Hey sprankelt van de biografische details die met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid onjuist zijn.Ga naar eind20 Zo laat de leidende rol van Van der Hey in het doelistenoproer zich niet documenteren. En ook de aantijging dat hij inmiddels verbannen was, wordt niet door de feiten gestaafd. | |
De vrye hand-opening verdedigtVan der Hey verhuisde naar Amsterdam. Vanuit zijn nieuwe woonplaats schreef hij een reeks pamfletten over een machtsstrijd tussen de regering van zijn geboortestad en de kerkeraad. Die strijd vond plaats tegen de achtergrond van een scheuring binnen de publieke kerk. Aan één kant stond het gestudeerde establishment dat gewend was aan een op tekstkennis gerichte prediking. Aan de andere kant stond een snel groeiende groep van merendeels kleine luiden die het geloof zagen in termen van een voor iedereen toegankelijke persoonlijke bekering en die de voorkeur gaven aan een meer enthousiasmerende prediking. Een tweede kenmerkend onderscheid was de berusting in Gods wil, hetgeen suggereert dat de populariteit van de ‘bevindelijkheid’ in verband mag worden gebracht met het strengere belastingregime: predikanten die opriepen tot plichtsgetrouw belasting betalen waren bij de nieuwe orthodoxen aan het verkeerde adres. Zij hadden geen enkel vertrouwen in de overheid die een steeds groter deel van het inkomen opeiste, maar daar weinig tegenover stelde. | |
[pagina 143]
| |
Gesteund door de algemene onvrede timmerde de nieuwe richting aan de weg. In 1753 schetsten de predikanten Alexander Comrie en Nicolaas Holtius in hun Examen van het ontwerp van tolerantie een somber beeld van de staat van de kerk in de Republiek. Slechts een minderheid van de hervormden volgt nog de wet van God. De meerderheid bestaat uit onbekeerde naamchristenen en complotteert om in naam van de vooruitgang sluipenderwijs de Dordtse leerregels af te schaffen en de wereldlijke overheid meer invloed te geven.Ga naar eind21 Comrie en Holtius doelden in het bijzonder op hun Zwolse collega Antonius van der Os. Die had zich openlijk gedistantieerd van de Dordtse leer. Na heel veel geschrijf voor en tegen werd Van der Os in juni 1755 afgezet. De vrijzinnigen sloeg de schrik om het hart. Was dit een teken aan de wand? Ook in Rotterdam werd de onrust voelbaar. In 1755 zocht men er twee nieuwe predikanten. De kerkeraad had het recht om in alle vrijheid drie kandidaten te nomineren waaruit de overheid een keuze zou maken. In dit geval recommandeerde de stad een dominee, Petrus Nieuwland, die coulant was op het punt van de zondagsrust en die door zijn welgestelde publiek een positief effect zou hebben op de collecteopbrengst. Terwijl een meerderheid van de kerkeraad dit zag als een ontoelaatbare inmenging, steunden de predikanten Petrus Hofstede en Hermannus Bruining het stadsbestuur. In juni 1756 vonden beide partijen elkaar in de benoeming van Gisbertus Bonnet, maar vervolgens spleet de kerkeraad uiteen over de vervulling van de tweede vacature. Toen Hofstede en Bruining een pamflet op de markt brachten, wendden hun tegenstanders zich voor een weerwoord tot een ervaren publicist, Theodorus van der Groe, de predikant van Kralingen. Die schreef een Klare en grondige wederlegging. Dit gelegenheidsverbond van de kerkeraad met Van der Groe, die tot het kamp van Comrie en Holtius behoorde, ontlokte Van der Hey een spottend antiklerikaal commentaar in de vorm van het ‘kamerspel’ De vrye handopening verdedigt. In dit toneelstukje wachten twee kwezeltjes, de dames Tepel en Teem, op de uitslag van de kerkeraadsvergadering. Mevrouw Tepel heeft er weinig fiducie in, want de weleerwaarde heren dominees zijn ofwel oud en der dagen zat ofwel gewoonweg onbekwaam om dat vreselijke boek van hun collega Hofstede te weerleggen. Mevrouw Teem koestert echter nog hoop, want de vrome dorpspredikant Twistgraag heeft op verzoek een stuk geschreven. De vraag is alleen of de lamlendige Rotterdammers de tekst van deze godzalige man voor hun rekening durven te nemen. Uiteindelijk komt het verlossende nieuws binnen. De predikanten hebben de tekst gefiatteerd. De dames kirren van vreugde: het kwaad is overwonnen! De kerk is gered! Daarmee was het spel nog niet ten einde. Voor alle duidelijkheid komt er een nichtje op bezoek die meteen maar even het auteursstandpunt vertolkt: juffrouw Leep vindt het bijzonder gênant dat de onbekwame Rotterdamse predikanten zich hebben moeten wenden tot hun grootste vijand, dominee Twistgraag.Ga naar eind22 De hilarische tekst verkocht goed. Er verscheen een roofdruk en onbekenden parasiteerden op het succes met twee vervolgen. In het ene worden de fijne zusjes tijdens de maaltijd gestoord door een drukkersjongen die door dominee Twistgraag is omgekocht om hem de tekst van Hofstedes weerwoord te bezorgen. De dames zijn diep teleurgesteld in het schandelijke gedrag van hun geliefde dominee.Ga naar eind23 In het andere wordt het origineel vrij slaafs nagevolgd: de auteur verdedigt weliswaar de macht van de overheid, die de burger beschermt | |
[pagina 144]
| |
tegen de heerszucht van al die dominees, maar er duikt ook plots een neef Graplief op die de draak steekt met al die kerkelijke twisten.Ga naar eind24 En omdat het voor de niet-Rotterdammers allemaal bijzonder verwarrend werd, publiceerde het aanstormende Amsterdamse dichttalent Johannes Tornaar een Sleutel op de fantasienamen.Ga naar eind25 In mei 1757 werd er eindelijk een tweede predikant beroepen, maar de polemiek rolde nog door met de verschijning van de Kralingiana. Deze satire op Van der Groe zou uitgroeien tot twaalf delen en meer dan vijfhonderd bladzijden. De uitgave was anoniem, maar Hofstede had er ongetwijfeld de hand in. Van der Groe antwoordde oog om oog, tand om tand met nog meer satire.Ga naar eind26 | |
De geessel der hedendaagsepaskwillantenEen ander pamflet met een Rotterdamse context had niet te maken met de beroepingskwestie, maar met Van der Heys vete met Joachim Oudaen. In 1757 nam Van der Hey kennis van een toneelstukje, De vernederde hoogmoed. Ysspel, waarin de anonieme auteur arbeiders van een Rotterdamse zoutkeet liet roddelen over de belastingfraude en de seksuele escapades van hun werkgevers.Ga naar eind27 Die ondernemers, Wouter en Severein van der Kloot, waren twee vrije jongens die allerminst genegen waren om alle nieuwe belastingvoorschriften stipt na te volgen. Zo tekenden zij bezwaar aan tegen de belastingheffing op zout dat gebruikt werd om haring te conserveren. Hun argument was dat de walvisvaart en de visserij nu eenmaal waren vrijgesteld van alle imposten op victualiën om zo de concurrentiepositie van de Nederlandse visserij te beschermen. Zij gingen hangende de procedure rustig voort met de leverantie van zout vanuit hun eigen zoutkeet aan hun eigen haringbuizen. Ongetwijfeld tot groot verdriet van de belastingdienst werden zij in september 1753 door de Staten van Holland in het gelijk gesteld. De Rotterdamse hoofdofficier moest de rechtszaak tegen de recalcitrante broers onmiddellijk afbreken.Ga naar eind28 Daarmee was de lucht nog niet helemaal opgeklaard, want enkele jaren later werd Wouter veroordeeld tot een boete van honderd gulden of een maand op water en brood wegens geweldpleging tegen een ambtenaar.Ga naar eind29 Van der Hey schreef het ysspel toe aan Joachim Oudaen en besloot zijn oude vijand te imiteren. Oudaens ysspel speelt op het ijs, waar Rotterdamse zoutarbeiders al pratend hun baantjes trokken. Van der Heys Geessel der hedendaagse paskwillanten speelt in het rechthuis van Kralingen, waar de Kralingse turfboertjes vrolijk keuvelen over de stadse fratsen van de Rotterdammers. Aanvankelijk doen ze wat lacherig over het zojuist verschenen ysspel met die nauwelijks serieus te nemen roddel. Verder redekavelen ze in rap en rad Kralings eerst en vooral over de Rotterdamse beroepingskwestie waar hun geliefde dominee zo nauw bij betrokken is. Ze hebben echter een brede belangstelling en Teeuw, een Kralinger die net in de grote stad geweest is, geeft in antwoord op alle vragen gaarne tekst en uitleg over het belangrijkste maatschappelijke debat van die dagen, de zogenaamde Wittenoorlog.Ga naar eind30 De Wittenoorlog ging over de vraag welke kant de Republiek moest kiezen in de internationale politiek. In 1756 kwam het tot een militaire confrontatie tussen twee grote coalities: Engeland en Pruisen vochten tegen Frankrijk en Oostenrijk. De landgewesten pleitten voor uitbreiding van het leger om een Frans-Oostenrijkse aanval het hoofd te kunnen bieden. Holland zag dat anders. Engeland, | |
[pagina 145]
| |
dat koste wat het kost wilde voorkomen dat Frankrijk zou worden bevoorraad door neutrale schepen, begon Nederlandse koopvaarders te inspecteren. Bij overtreding werden lading en schip in beslag genomen. Holland stelde zich op het standpunt dat er behoefte was aan oorlogsschepen om de koopvaarders te beschermen en niet aan troepen - Frankrijk was namelijk geen potentiële vijand, maar een mogelijke bondgenoot in de strijd met Engeland. De vonk in het kruitvat was een passage in Jan Wagenaars Vaderlandsche historie waarin hij zijn waardering uitsprak voor het op Frankrijk georiënteerde buitenlandse beleid van raadpensionaris Johan de Witt.Ga naar eind31 In december 1756 diende Pieter le Clercq hem van repliek.Ga naar eind32 Wagenaar verdedigde zich en vervolgens waagde een mêlee van schrijvers zich met anonieme pamfletten op dit speelveld. De klassieke beschrijving van de Wittenoorlog is die van Pieter Geyl. Geyl beperkte zich grotendeels tot de grote namen zoals Wagenaar, Le Clercq, Elie Luzac en Jean Thomas la Fargue, maar hij had ook oog voor de anonieme bijdragen van Jan Willem Claus van Laar.Ga naar eind33 Enige jaren geleden heb ik aangetoond dat het aandeel van Claus van Laar in de anonieme pamfletten groter was dan Geyl vermoedde.Ga naar eind34 De leestips van boer Teeuw in de Geessel maken het mogelijk om ook Van der Heys activiteiten in kaart te brengen. Van twee schrijvers zegt Teeuw dat die qua opvattingen op hem lijken. Een van hen is de auteur van de Sententie van hetpublyk, die verschenen was onder het pseudoniem Phileleutherus Glaucomastix, de vrijheidlievende geselaar van de laster. Glaucomastix oordeelde dat Wagenaars tegenstanders door hem veel te zachtzinnig behandeld waren en legde hen alsnog passende straffen op.Ga naar eind35 Inhoudelijk heeft de Sententie weinig te bieden, maar dat deert Teeuw niet. Die schrijver zegt openhartig de waarheid, hij lijkt op mij, zegt Teeuw, en vooral dat laatste had hij ongetwijfeld goed gezien.Ga naar eind36 Enige tijd later verscheen er een tweede pamflet onder hetzelfde pseudoniem, de Brief aan den geprivilegieerden Haagschen Karakter-drukker Pieter van Os.Ga naar eind37 De schrijver van de Sententie distantieerde zich bij advertentie van de Brief, maar Claus van Laar nam dit met een korrel zout.Ga naar eind38 En terecht: Van der Hey reageerde op het pamflet De Colloquio Amstelaedamensi et amicae ejus responsiones duae. Dat was eigenlijk niet meer dan een commercieel aantrekkelijke roofdruk annex vertaling van de staatsgezinde Colloquio Amstelaedamensi, gevolgd door vier stadhoudergezinde stukjes, waaronder een gefingeerd notarieel protest van enkele schrijvers tegen de Sententie van het publyk, met als getuige Joachim Oudaen. Dit laatste was ongetwijfeld bedoeld als schot voor de boeg, alsof iemand de schrijver van de Sententie had herkend. De ontzetting van Van der Hey laat zich aflezen in de mening van Teeuw. Die vond dat de schrijver van een van de stadhoudergezinde antwoorden moest worden gebrandmerkt. En die van het bijgevoegde liedje verdiende zelfs de strop.Ga naar eind39 Over geen enkele andere tekst velde hij een strenger oordeel - de schrik zat er goed in. Ten slotte werd het pseudoniem ook nog gebruikt in een derde pamflet, Marten van Roshems Tweede lof-bazuyn, maar daar had Van der Hey part noch deel aan: Jan Wagenaar vulde de keurige tekst die hij onder het van hem bekende pseudoniem Marten van Roshem schreef aan met uitspraken van een ‘gezelschap van geleerden’ die ieder vanuit hun eigen specifieke invalshoek commentaar gaven. In dit rollenspel legde hij de meest venijnige opmerkingen in de | |
[pagina 146]
| |
mond van Phileleutherus Glaucomastix - in deze context de geëigende benaming voor een radicale Loevesteiner.Ga naar eind40 Teeuw vereenzelvigde zich ook met de auteur van De Colloquio Amstelaedamensi et amicae ejus responsiones duae. Tweede druk. Vermeerdert met een waarschouwing aan den eerste uitgever. Het was een antwoord op de door Teeuw zo verafschuwde ‘eerste druk’ en van hetzelfde allooi: een roofdruk van de roofdruk met een korte staatsgezinde tekst als extraatje. Over die aanvulling was Teeuw vanzelfsprekend vol lof. Die schrijver oordeelt zoals ik, vond hij. De Geessel leidt nog naar een derde tekst van Van der Hey, want op de valreep bezondigde Teeuw zich aan een gevalletje sluikreclame voor een gisteren verschenen spotdicht dat naar eigen zeggen zo de moeite waard was dat Teeuw het betreurde dat hij het niet had overgeschreven.Ga naar eind41 Of de Kralinger turfboeren en masse de lokale boekwinkel hebben bestormd, valt te betwijfelen - vermoedelijk niet. En dat is maar goed ook, want ook Op het lasterschrift genaamt Aan de geschonden gedachtenissen van Joan de Witt [...] beneffens twee schimpdichten was een niemendalletje, vervaardigd volgens het beproefde procedé: een roofdruk van een stadhoudergezinde tekst van Johannes Tornaar, bedoeld om de oorspronkelijke druk te beconcurreren, met daarachter twee staatsgezinde spotdichten op ‘de Kreupel Dichter J.T’. Vermoedelijk waren beide gedichten van Van der Hey.Ga naar eind42 Boer Teeuw heeft nog maar net zijn overzicht van alle pamfletten afgerond als Joachim Oudaen ten tonele verschijnt. Meteen stijgt de vrolijkheid ten top, want de turfstekers kennen hem als een politieke weerhaan. Zo had hij ooit een ouwe stok, die gebruikt was om matten en kussens uit te kloppen, uitgevent voor het fameuze stokske waarmee de tachtigjarige Oldenbarnevelt het schavot had beklommen en daar had hij destijds een anti-stadhouderlijk kreupelrijm bij geleverd.Ga naar eind43 Dit opportunisme beperkt zich niet tot de politiek, want Oudaen is tegenwoordig niet al te vaak thuis om daarmee zijn vrouw de gelegenheid te geven het povere gezinsinkomen te verhogen. En als ijkmeester van de turf knijpt hij tegen betaling graag een oogje dicht. De turfboeren spreken schande van hun ongenode gast. Die blijft gelukkig niet al te lang, want aan het einde slaat Oudaen, bang voor strafvervolging, op de vlucht. Dan komt de aap uit de mouw: Oudaen heeft het gewaagd in zijn Gulde legende een eerlijk man te belasteren en dat krijgt hij nu dubbel en dwars terug.Ga naar eind44 | |
De heren uit OverijsselNaast de leestips van Teeuw is er nog een spoor dat naar Van der Hey leidt. Vele jaren later schreef Van der Hey in een brief aan de burgemeesters van Amsterdam dat hij zich in 1758 verdienstelijk had gemaakt met de publicatie van twee pamfletten, de Vrye gedachten wegens de vermeerdering van 's Lands krygsmacht en Non plus ultra.Ga naar eind45 Die titels verschenen op een moment dat de stem van Overijssel de doorslag zou geven in de keuze voor augmentatie of equipage. Een voorname heer uit Gelderland meende een brief te moeten schrijven aan een al even voorname heer uit Overijssel. Die brief verscheen als Patriottische aanmerkingen over de volstrekte al of niet noodzakelykheid van een te doene augmentatie.Ga naar eind46 De schrijver wees op de troepenbewegingen aan de oostgrens en concludeerde dat het voor de Republiek noodzakelijk was om snel een afschrikkingsmacht in Gelderland en Overijssel op te bouwen. | |
[pagina 147]
| |
Het spelletje sloeg aan. Johannes van der Hey vermomde zich als heer uit Overijssel en beweerde het tegendeel: extra troepen waren overbodig, want het leger was nog nooit in zo'n goede staat geweest. De predikanten joegen het onnozele volk angst aan met malle praatjes over een internationale katholieke alliantie - alsof Frankrijk ons weer paaps wilde maken. Alle voorgaande oorlogen met deze bij uitstek vredelievende natie waren door de Republiek uitgelokt en de ware vijand was niet Frankrijk, maar de ‘roofzieke Engelsche natie’ die de Republiek tot armoe zou brengen als er niet snel een vloot in zee werd gebracht. En hij wees op de financiële implicaties van de keuze tussen Engeland of Frankrijk: augmentatie kwam ten goede aan de steden waar de soldaten werden gelegerd en joeg de Hollandse belastingbetaler op kosten. Equipage daarentegen verdiende zichzelf terug, want de opbouw van een oorlogsvloot leidde tot bedrijvigheid in de eigen havens.Ga naar eind47 Dit onverholen pro-Franse en antiklerikale betoog leidde tot drie reacties. Zo gaf de naar eigen zeggen enige echte heer uit Overijssel acte de présence. Die toonde weinig sympathie voor de onverlaat die zijn naam zo schandelijk misbruikt had en huldigde een diametraal tegenovergesteld standpunt: nu de nationale veiligheid in het geding was, deed het werkgelegenheidsargument niet ter zake.Ga naar eind48 De orthodox protestantse schrijver van de Oogensalf voor het verblinde volk hield vast aan de traditionele opvatting dat Frankrijk een achterlijk katholiek land was dat de Republiek haar kostbare vrijheid en godsdienst wilde ontnemen. De door Amsterdam bepleite zogenaamde neutraliteit bevoordeelde Frankrijk en daarom waren de Engelse inspecties alleszins begrijpelijk.Ga naar eind49 Zijn collega van de Welmeenende beproeving betoogde dat de Nederlandse reders maar moesten vertrouwen op het voortreffelijke Engelse rechtssysteem: de koopvaarders die ten onrechte waren opgebracht, zouden uiteindelijk worden vrijgegeven. In zijn kritiek klonk ook iets van nationale solidariteit door: de rijkste stad van de Republiek mocht best een bijdrage leveren aan de verdediging van de landprovincies, want ‘Elke Stad leefd immers niet voor zig zelf myn Heer’ - de problemen van de Republiek lijken soms verrassend veel op die van de Europese Unie (en dat geeft te denken).Ga naar eind50 Nu kan het zijn dat Van der Hey nog meer heeft geschreven. Zo werd in 1757 het vermoeden uitgesproken dat de schrijver van de Vrye gedachten zich eerder had vermomd als een Hollandse heer.Ga naar eind51 Dat zou kunnen kloppen. In ieder geval slaat de Missive van een Hollandsch heer dezelfde toon aan als de Vrye gedachten: de Hollandse heer pleitte voor beperking van de drukpersvrijheid, want het stond een burger niet vrij om zich uit te laten over zaken van staat wanneer uit deze bemoeienis kwade gevolgen te wachten waren. Om die reden waren stadhoudergezinde pamfletten zoals de Patriottische aanmerkingen toch echt strafwaardig.Ga naar eind52 Verder kwam de Hollandse heer met financiële argumenten tegen de augmentatie: de koopkracht van de burger was al afgenomen door de zwaardere belastingdruk en een nieuwe belasting voor de rijken leidt tot nog minder werkgelegenheid voor de armen.Ga naar eind53 De Hollandse heer bracht nog een nieuw argument te berde: de militaire dreiging was afgenomen.Ga naar eind54 Daarin had hij gelijk, want door de ontwikkelingen op het slagveld werd het duidelijk dat Frankrijk en Oostenrijk de handen meer dan vol hadden aan Pruisen. Een aanval op de Republiek lag niet langer in de lijn der verwachting, Het tweede pamflet waar Van der Hey jaren later in zijn | |
[pagina 148]
| |
brief aan de burgemeesters van Amsterdam prat op ging was dan ook de laatste stuiptrekking in een zieltogend debat. In september 1758 liet Van der Hey in zijn Non plus ultra alle pamfletten nog eens de revue passeren.Ga naar eind55 Hierop kwam welgeteld één reactie: een recensent die de Vrye gedachten had neergesabeld en daarvoor door Van der Hey ter verantwoording was geroepen, liet weten dat hij niet zou reageren.Ga naar eind56 | |
De verzekeraarKort daarop kwam de Republiek weer tot rust. In januari 1759 overleed Anna van Hannover, de weduwe van stadhouder Willem iv. De stadhouderlijke partij werd door de staatsgezinden niet meer als een bedreiging ervaren en voor pamflettisten viel er opeens geen droog brood meer te verdienen. Van der Hey besloot een carrièreswitch te maken: zijn broer Jacob in Weesp was lid van een levensverzekeringsmaatschappij die niet aan haar verplichtingen kon voldoen. Johannes wierp zich op als woordvoerder van de gedupeerden.Ga naar eind57 Tegelijkertijd richtte hij zijn eigen onderneming op. Het leidde tot een discutabele carrière als zakenman-oplichter. Gelukkig hoef ik (voor de verandering) niet te eindigen met de verzuchting dat er nader onderzoek zou moeten worden gedaan - dat is al gebeurd, zie mijn voorgaande artikel over Van der Hey als verzekeraar. |
|