Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 38
(2015)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 119]
| |||||||||||||
De schimmige zaakjes van notaris Christiaan Schaef
| |||||||||||||
Ter inleiding: wissels en obligatiesAfspraken over een lening kon men schriftelijk vastleggen in een obligatie (schuldbekentenis). Daarin verklaart A dat hij een zeker bedrag schuldig is aan B wegens, bijvoorbeeld, geleverde koffiebonen of ‘deugdelijk geleend en aangeteld geld’ (de gebruikelijke frase voor een pure lening). De obligatie stipuleert tevens een afbetalingstermijn en de hoogte van de te betalen rente.Ga naar eind3 Een andere mogelijkheid is een wissel, een door A getekende verklaring dat hij B een zeker bedrag zal betalen.Ga naar eind4 In een wissel staan bedrag en vervaldag vermeld, maar géén rentepercentage en géén reden voor de betaling. Wissels hebben doorgaans een kortere looptijd (geldigheidsduur) dan obligaties en kunnen niet, zoals obligaties, verlengd worden. In principe waren ze bedoeld voor het (internationale) betalingsverkeer tussen kooplieden.Ga naar eind5 Wissels die puur en alleen dienden als geldlening, ‘droge’ of ‘eigene’ wissels genoemd, stonden in een kwade reuk.Ga naar eind6 Bij zulke wissels is de rente op de lening stilzwijgend in het bedrag verrekend.Ga naar eind7 Obligaties en wissels zijn beide verhandelbare waardepapieren, dat wil zeggen: het recht om het bedrag te innen bij A kan door B worden overgedragen of verkocht aan een derde. Daartoe schrijft men op de achterkant (en dos) van het papier de datum van overdracht, de naam van de overdrager en van de nieuwe rechthebbende: een zogenoemd endossement. Notarieel verleden obligaties zijn het makkelijkst te onderzoeken, omdat die zijn terug te vinden in de notariële protocollen. Onderhandse obligaties vindt men echter slechts bij toeval, bijvoorbeeld in dossiers betreffende de afwikkeling van insolvente boedels of faillissementen. Ook notarissen werkten mee aan onderhandse obligaties: die zijn dan niet ondertekend door de notaris als | |||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||
notaris, maar slechts ‘in aanwezigheid (of: presentie) van’ - aldus de frase - de betreffende notaris. Dergelijke obligaties werden niet opgenomen in de officiële protocollen.Ga naar eind8 Wissels daarentegen werden nooit bij de notaris vastgelegd. Dat gebeurde pas als betaling op een wissel achterwege bleef: de schuldeiser liet dan bij een notaris een ‘protest van wissel’ opmaken, waarin de tekst van de onbetaalde wissel in zijn geheel geciteerd werd, inclusief eventuele endossementen. Met een getuige ging de notaris langs bij de niet-betaler om, met het protest in de hand, betaling te eisen. Gezien het feit dat wissels niet notarieel werden vastgelegd en obligaties (lang?) niet altijd, komt er bij onderzoek in notarisprotocollen slechts een fractie van wat er aan kredietverlening was in zicht. Het is dus uitermate lastig, zo niet onmogelijk, greep te krijgen op (de omvang van) de private kredietmarkt en op wat daar feitelijk in omging. | |||||||||||||
Notaris Christiaan SchaefEen figuur die aantoonbaar jarenlang een rol speelde in de wereld van lenen en uitlenen is de Haagse notaris Christiaan Schaef (1707-1772). In de jaren 1720 was hij klerk geweest bij de eveneens Haagse notaris Daniël van der Burch. Op zich was dat niets bijzonders: de opleiding tot notaris bestond uit enige leerjaren als klerk op een notariskantoor. Van der Burch kwam echter onder (terechte) verdenking van sodomie (homoseksualiteit) te staan: eind jaren twintig nam hij de benen en in 1730 werd hij bij verstek verbannen door het Hof van Holland. Bijna twintig jaar later, in februari 1749, werd zijn vroegere klerk, Christiaan Schaef, vastgezet in de Gevangenpoort op verdenking van (uitlokking van) sodomitische handelingen. Pas acht maanden later kwam hij voorwaardelijk vrij. De zaak heeft geen gerechtelijk vervolg gekregen.Ga naar eind9 Deze episode lijkt Schaefs toch al weinig florissante notarispraktijk (sinds 1742) geen goed te hebben gedaan. Na zijn vrijlating liet zijn klandizie het geheel afweten en pas anderhalf jaar later kwam zijn praktijk weer enigszins op gang, maar veel is het nooit geworden. Om precies te zijn: het gemiddeld aantal jaarlijks door hem verleden akten daalde van bijna 38 (vóór 1749) tot zo'n 21 (na 1750).Ga naar eind10 Dat kan nauwelijks een vetpot zijn geweest. Het is dan ook niet vreemd dat er aanwijzingen zijn dat Schaef zich ook (vooral?) met andere zaken bezighield, met name in de ‘financiële dienstverlening’. Er moest tenslotte brood op de plank komen. | |||||||||||||
Geldschieters in Schaefs praktijkHet is met de kennis van de vier hieronder te bespreken opmerkelijke gevallen dat ik Schaefs protocollen aan een nader onderzoek onderwierp met de vraag: is uit zijn protocollen op te maken dat hij optrad als financieel bemiddelaar? Een aanwijzing lijkt mij te zijn het gegeven dat er bij de door hem verleden obligaties regelmatig dezelfde geldschieters optraden, elk steeds voor meerdere verschillende leners. Als we dit als een serieuze aanwijzing accepteren, dan blijkt dat Schaef al vroeg in deze zaken zat, zij het op bescheiden voet. In de jaren 1742-1750 werden er 42 obligaties bij hem verleden, de eerste in 1742, de laatste in 1748, met als hoogtepunt 13 in 1745. Als meervoudige kredietverleners vinden we Maria van der Speck, weduwe van Hendrik v.d. Lelij | |||||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||||
Notariskantoor. Titelprent bij Simon van Leeuwen, Notarius publicus, dat is De practycke ende oeffeninge der notarissen (Dordrecht 1657). Onder de titel Nederlandse practyk ende oeffening der notarissen beleefde dit leerboek vanaf 1680 tot zeker 1766 meerdere drukken. In het tafereeltje op de achtergrond maakt een notaris een testament op bij iemands ziekbed. (UvA, Bijzondere Collecties, OTM OK 68-39)
| |||||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||||
(6x, voor een totaalbedrag van f 5050), een zekere Johannes van der Linde (5x, totaalbedrag f 3000) en Barbara de Rooij, vrouw van schipper Kornelis Groen (4x, totaalbedrag f 1800). Anderen komen in deze periode twee of drie keer voor, zoals Arend van IJsseldijk, meester-broodbakker, en Arend Johan van Swieten, meester-metselaar. Het gaat zo te zien dus om gewone burgers, die waarschijnlijk met geld uitlenen wat probeerden bij te verdienen.Ga naar eind11 Na zijn vrijlating uit de Gevangenpoort keerde Schaef geleidelijk terug in dit geldwereldje, de eerste jaren (1751-1758) nog op kleine schaal, met zijn vroegere kompanen Van IJsseldijk (4x) en Van der Linden (1x). Nieuw is dan Maria van Diepening, weduwe van Johannes Massing (5x). In 1758 duikt Albertus van Heusden op, een meester-kunstschilder die kennelijk een veertje weg te blazen had. In de jaren 1758-1762 trad hij maar liefst zestien keer op als geldschieter, voor in totaal 14.540 gulden (mogelijk verdiende hij zijn geld in deze branche en niet met kunstschilderen).Ga naar eind12 In 1764 vond er een omslag plaats in Schaefs praktijk: het aantal bij hem gepasseerde obligaties daalt flink en de (bij mijn weten) eerste joodse geldschieter, Tobias Levij Rees, verschijnt ten tonele. Met ingang van 1766 werkt Schaef voornamelijk nog met diens zoon, Hertog Rees, die hij beschrijft als ‘de eerlijkste en gemoedelijkste Jood, die ik oit ontmoet heb’.Ga naar eind13 Dit alles betreft alleen de in Schaefs protocollen traceerbare obligaties. Dat hij ook in wissels deed, staat echter vast, al onttrekt zijn handel en wandel zich in dit opzicht goeddeels aan onze waarneming. | |||||||||||||
Een goede wissel volgens SchaefDat Schaef haarfijn wist hoe de wissel functioneerde in de kredietverschaffing, blijkt uit de gedetailleerde instructies die hij in 1767 gaf aan een potentiële klant die dringend om geld verlegen zat.Ga naar eind14 Volgens hem moet een bruikbare wissel aan de volgende voorwaarden voldoen:
Intrigerend is dat zo'n wissel volgens Schaef ‘een origine [moet] hebben, ten minsten een waarschijnlijken schijn’. Gezien zijn eigen praktijken - waarover straks veel meer - zal hij hiermee bedoelen dat de wissel ten minste ogenschijn- | |||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||
lijk een zakelijke reden (oorsprong) moet hebben: de trekker moet een koopman of handelaar zijn, bij wie de betrokkene in ieder geval naar ‘een waarschijnlijken schijn’ een aankoop heeft gedaan. Zo zou het een legitieme handelswissel lijken, een wissel waaraan, zoals dat heette, ‘reële handel’ ten grondslag lag en waarvan niet direct viel te vermoeden dat het in feite om een geldlening ging. Maar als gezegd, deze instructies schreef hij in 1767, toen hij zijn lesje allang had geleerd. De eerste keer - althans: de eerste voor ons traceerbare keer - dat hij zich in zulke zaken begaf, ging het bijna mis. | |||||||||||||
1753: de zaak GolovkinIn juli 1753 zat Christiaan Schaef in de Rijswijkse herberg De Prins met Ivan graaf Golovkin, zoon van de extraordinaris ambassadeur van Rusland.Ga naar eind16 Hij had van ene Limberger, ‘een goed vriend van de Graaf ’, en anderen gehoord dat Ivan flink in de schulden stak en beweerde dat hij, Schaef, hem ‘op de alder secreetste en voordeeligste wyse’ aan geld kon helpen. Niet dat Schaef hem geld zou lenen, maar hij betrok hem in enkele handeltjes met linnen en garens, goederen die, zo zou hij de jongeman verzekerd hebben, ‘even goed waren als geld’. In aanwezigheid van Schaef tekende Ivan op 1 augustus een papier, waarin hij verklaarde voor f 6145 linnen gekocht te hebben van Albert Hermes uit Amsterdam.Ga naar eind17 Dit bedrag diende hij op 12 december te voldoen. Hermes leverde het linnen echter niet en, zo meende Schaef later, zou het ook niet leveren. Het volgende handeltje zag er wat anders uit. Op 12 augustus zaten in het Dordtse veerhuis in Rotterdam: Schaef, Golovkin, ene Jacob Fabre uit Rotterdam en Philip Kloek, een Dordts handelaar in garens.Ga naar eind18 De drie heren sloten een contract voor f 3360 aan garens, te leveren door Kloek en te betalen door Fabre en Golovkin. Fabre tekende een wissel voor f 1120, Golovkin twee wissels voor tezamen f 2240 - vervaldata respectievelijk eind augustus en 11 december. Hoe serieus Fabres deelname was, is de vraag: Golovkin verschafte hem een ‘renversaal van restitutie’, wat betekent dat eigenlijk het hele bedrag voor zijn, Golovkins, rekening kwam. Wel was het Fabres taak de garens te verkopen, uiteraard liefst met winst, maar hij beweerde later er alles bij elkaar niet meer dan f 1380 voor te kunnen krijgen. Garenleverancier Kloek kreeg zijn geld niet. Hij was woedend, liet een wisselprotest opmaken en dreigde met een proces.Ga naar eind19 Pikant detail is dat Schaef verontwaardigd was dat Kloek zijn protest niet door hem had laten aantekenen: ‘was ik zoo wel als een ander tot dat Protest niet bequaem of dacht UEd. dat ik U een valsch Protest zou bezorgt hebben’.Ga naar eind20 Valse protesten? Als notaris doen of je het protest hebt uitgevoerd, maar in werkelijkheid niks doen en zo een boze crediteur voorlopig sussen? Schaef heeft zich met deze handeltjes bijna serieus in de nesten gewerkt. Thymon Boey, secretaris van het Hof van Holland, verklikte hen bij Ivans vader, Alexandr graaf Golovkin.Ga naar eind21 Die liet het er niet bij zitten en wilde Schaef wegens ‘trouweloze handel’ (bedrog, misleiding) voor het gerecht slepen. Zo kwam het dat Schaef moest verschijnen voor Commissarissen van het Hof van Holland, waar vader Golovkin als diplomaat met zijn klacht terecht kon. Het bovenstaande is onder meer aan dat verhoor ontleend. Eén detail daaruit verdient nog vermelding. Schaef vertelde de Commissarissen dat vader Golovkin ‘de jooden’ (de gebruikelijke geldschieters) gewaarschuwd had zich niet met zijn zoon in | |||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||
Notaris (midden) en zijn klerk. Titelprent bij Dirck Heymansz van der Mast, Practique des notarischaps, seer nut, profijtelick ende noodigh alle ionckheyt die haer willen oeffenen in dese konst (Delft 1649, 3de druk). (UvA, Bijzondere Collecties, OTM Pr. F 3911, detail)
te laten, maar dat hij, Schaef, die waarschuwing niet had gekregen, terwijl toch ‘bekent was, dat hy [...] ook affaires met de jonge Graaf hadde’. De Commissarissen reageerden meteen: ‘of hy [Schaef] sig dan in dat geval gelyk stelt met de jooden’? Schaefs antwoord is memorabel: ‘soo verre de geldhandel aangaat teegen een half Percent jaa’.Ga naar eind22 Het is jammer voor de hedendaagse onderzoeker, maar Schaef was sluw en goed van de tongriem gesneden. Het gevolg is dat de onderzoeker, net als de Commissarissen indertijd, weinig touw kan vastknopen aan Schaefs welbewust vage en ontwijkende antwoorden. Het eind van dit verhaal was dat Ivan vanwege zijn schulden genoodzaakt was Den Haag te verlaten, ongetwijfeld ook omdat Kloek dreigde alles op alles te zetten om zijn geld te krijgen - inclusief het maken van publiek rumoer. Schaef kwam er zonder kleerscheuren van af en voorzover na te gaan is hij nooit meer door een gerecht lastiggevallen. | |||||||||||||
1754: een rechtszaak in RotterdamOp 22 maart 1754 diende voor Rotterdamse schepenen een rechtszaak tegen de makelaar Johannes van Tingen, beschuldigd van ‘valsheijdt’, ‘meinedigheijdt’ en het schenden van zijn makelaarseed. Bij vonnis van 28 maart werd hij eerloos verklaard, uit zijn ‘bediening als makelaar’ gezet en voor eeuwig verbannen uit Holland, Zeeland en West-Friesland op straffe van de galg.Ga naar eind23 De zaak was in november 1753 waarschijnlijk aangebracht door de Rotterdamse oud-schepen Daniel Silvius. Van Tingen had Silvius namelijk f 12.500 afhandig gemaakt met behulp van twee valse onderhandse obligaties en een valse kwitantie. Daarvan interesseert ons hier de obligatie, volgens welke Willem Bentinck, heer van Rhoon, f 10.000 schuldig zou zijn aan Elias van der | |||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||
Hoeven, oud-burgemeester van Rotterdam, en die op 4 maart 1752 in Den Haag zou zijn gepasseerd in aanwezigheid van Christiaan Schaef.Ga naar eind24 Voor schepenen verklaarde Van der Hoeven uitdrukkelijk en ‘met solemneele eede hem in judicio afgenomen, [...] van den geheelen handel in de opgemelte obligatie vermelt, geen de minste kennisse te hebben en nooit eenige penningen aan den heer Willem Bentinck te hebben verstrekt ofte deswegens eenige pretentie ten lasten van zijn Ed. te hebben’.Ga naar eind25 Volgens schepenen was de hele obligatie - dus ook de datum - ‘gefalcificeerd’ door Van Tingen, maar wij mogen ons afvragen: waarom koos hij hiervoor juist Schaef uit? Is het toeval, dat in Schaefs protocollen een akte zit, waarbij het echtpaar Van Deneken (over wie straks meer) op 29 augustus 1752 Van Tingen machtigt hen te vertegenwoordigen bij het gerecht van Stompwijk? En waarbij ze verklaren f 10.000 schuldig te zijn aan Elias van der Hoeven? En dat die akte al op 4 september door hen geannuleerd wordt?Ga naar eind26 | |||||||||||||
1764: de zaak Nathaniel DonkerDe volgende zaak van Schaef die niet helemaal gelukkig verliep, begon op 15 december 1764. Op die dag werden op zijn kantoor twee obligaties verleden: een van f 2208 ten gunste van Johannes Winsser, koopman te Amsterdam,Ga naar eind27 wegens ‘geleverde koffijbonen’, en een van f 2800, ten gunste van Hendrik Jaspers, eveneens koopman te Amsterdam, ‘wegens gekofte koopmanschappen’.Ga naar eind28 Beide zijn getekend door Nathaniel Donker, een man met een woelig verleden.Ga naar eind29 Tot zijn bezoek aan Schaef had hij echter enige jaren een althans voor de buitenwereld fatsoenlijk bestaan geleid. Zo op het oog zijn deze obligaties helemaal in orde, maar er zijn redenen om aan te nemen dat ze niet zijn wat ze lijken. Ten eerste is er helemaal niets, dat erop wijst dat Donker zich bezighield met handel, in koffiebonen of iets anders. Veeleer legde hij een hardnekkige voorliefde aan de dag voor het arbeidsloze leven van een man met geld. Wellicht heeft Donker op die 15 december over die koffiebonen net zoiets tegen Schaef gezegd als wat Golovkin eerder had gezegd over de linnenhandel: ‘Maar ik heb geen linnen nodig’. En wellicht heeft Schaef hem het soort antwoord gegeven dat hij Golovkin had gegeven: ‘dat geldt of Linnens het selve was, doordien hy die prys courant inkogt’ en met winst weer verkocht. Die koffiebonen alleen al wekken dus argwaan. Maar het is vooral de datum van deze obligaties die argwanend maakt. Wat wil het geval? Op 4 januari 1765, goed twee weken na zijn bezoek aan Schaef, verliet Nathaniel Donker vrouw en kinderen, en ging ervandoor met zijn minnares. Onweerstaanbaar rijst het vermoeden dat hij snel contant geld nodig had. Het is niet onredelijk te denken dat deze obligaties in feite verkapte geldleningen waren, ook al zou Winsser later zeggen dat hij de koffiebonen wel degelijk geleverd had.Ga naar eind30 Ook elders had Donker namelijk (weer) geld geleend, bijvoorbeeld bij ene Samuel Joseph Cohen, aan wie hij in ruil voor een onbekend bedrag als ‘pand der minne’Ga naar eind31 een onderhandse obligatie à f 1000 ten laste van ene Abraham Janson had gegeven. Het lijkt er echter op dat Cohen erin is geluisd: toen hem bleek dat hij zijn geld niet zou terugkrijgen, probeerde hij in februari 1765 - kort na Donkers plotselinge vertrek - de obligatie te innen. Janson had deze echter al grotendeels afgelost.Ga naar eind32 Voor Cohen viel er weinig meer te innen. | |||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||
De afloop van de geschiedenis moet voor iedereen als een onaangename verrassing gekomen zijn. In december 1766 vermoordde Donker met zijn minnares zijn wettige echtgenote en in augustus 1767 stierf hij op het schavot in Amsterdam. De afwikkeling van zijn post mortem insolvent verklaarde boedel nam nog jaren in beslag. Winsser kreeg zijn geld pas rond 1770, mét de rente van vier procent.Ga naar eind33 | |||||||||||||
1765: de zaak Daniel CassaDaniel Cassa, ‘clercq ten comptoire van de gemeene lands middelen van Holland’, was een onverbeterlijke (Haagse) schuldenmaker en om die reden liet zijn vader hem in 1765 opsluiten in een Delfts beterhuis.Ga naar eind34 Tijdens zijn gedwongen afwezigheid werden Daniels ondertussen verzegelde papieren doorzocht. Die huiszoeking hield verband met een rechtszaak die twee van zijn schuldeisers, George August Schröder en Elias Wolf, tegen Cassa aangespannen hadden. De hierbij aanwezige notaris, Harmen Senfert, maakte een lijst van de relevante gevonden papieren. Bovenaan die lijst staat: Een missive geschreeven door C. Schaef aan Dheer Daniel Cassa, in dato 12 Maart 1765. en nog een opstel van een missive schijnende te zijn een antwoord op de vorige missive, beginnende Mijnheer & Vriend! UEd: missive van den 12e Maart etc.Ga naar eind35 Deze missiven zijn vooralsnog onvindbaar en in Schaefs protocollen wijst niets op contact met Cassa. Toen Cassa weer op vrije voeten kwam (1768/69) kon hij naar zijn ‘comptoir’ terugkeren. Wel kwam hij onder curatele te staan: er werd een schuldsaneringsregeling getroffen die tot 1777 duurde.Ga naar eind36 Drie vuistdikke dossiers getuigen van de financiële puinhoop die Cassa van zijn leven had gemaakt.Ga naar eind37 Die dossiers onthullen de namen van zijn talloze schuldeisers, de bedragen waarvoor Cassa bij hen in het krijt stond, de kosten die advocaten voor hun werkzaamheden rekenden alsook de kosten van zijn verblijf in het beterhuis. Alles tot op de penning precies. Tussen al die rekeningen, wissels en kwitanties duikt ook de naam van Schaef op, met een bij hem gepasseerde obligatie. Op 11 maart 1765 - een dag vóór de genoemde ‘missive’ en luttele weken vóór Cassa's opsluiting in het beterhuis - bekende Daniel Cassa zwart op wit dat hij f 2300 schuldig was aan de advocaat Philippus van Niel wegens vier wissels à f 575 per stuk.Ga naar eind38 Die wissels waren uitgeschreven ten gunste van de Haagse juwelier Johannes Pieter Maijaffre, bij wie Cassa daags tevoren ‘een Paar Diamante orlietten met drie hangers geentoreerd’ aangeschaft zou hebben.Ga naar eind39 Het is op z'n zachtst gezegd een bizarre aanschaf voor iemand die al diep in de schulden zit, maar het is allerminst bizar om hierin, gegeven zijn werkwijze, Schaefs hand te zien: een ‘waarschijnlijke origine’ in ruil voor contanten. Van Cassa's curator kreeg Schaef trouwens exact f 2:18 uitgekeerd: de kosten van het zegel voor de obligatie. | |||||||||||||
Schaefs clientèleHierboven passeerden de meest dramatische cliënten van Schaef de revue, maar hij had er ook die minder stof deden opwaaien in familie of buitenwereld. Hoewel - dat soort dingen weet je pas zeker als je ieders biografie kent. Neem | |||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||
bijvoorbeeld Gerardus Supet,Ga naar eind40 predikant in Leidschendam, die in 1745-1748 via Schaef in totaal f 2400 leende. Een fors bedrag voor een predikant. Vermoedelijk heeft hij daarna elders nog geleend. In ieder geval zocht hij wegens schulden in 1755 zijn toevlucht in de vrijplaats Vianen.Ga naar eind41 Of neem bovengenoemde advocaat Van Niel, die in 1762 bij Schaef begon met een lening van f 500, maar in 1766 goed was voor f 7000 aan geleend geld. (Aan de andere kant had Van Niel in 1765 de hand gelegd op Cassa's wissels, goed voor een claim van f 2300 op Cassa.) Schaefs grootste klant was echter Nicolaas baron van Deneken: in de jaren 1752-1756 leende deze in totaal f 20.350.Ga naar eind42 Schaefs clientèle bestond echter merendeels uit ambachtslieden, lage ambtenaren of neringdoenden (m/v) die relatief bescheiden bedragen leenden. Nogmaals: niet van Schaef, maar via hem. En meestal incidenteel. Onder hen zijn tuinlieden, een turfdrager, een herbergierster, commiezen, klerken, een sousluitenant, kooplieden, een ‘bedienaar ter begravenisse’, een meester-kuiper, een vleeshouwster en een boekhandelaar. Net als bij Supet, Van Niel en Van Deneken is hun leengedrag naspeurbaar in Schaefs protocollen, maar het is natuurlijk goed mogelijk dat zij ook elders aanklopten of onderhandse leningen afsloten. Na 1764 raakte Schaefs notarispraktijk definitief in het slop. Is het al moeilijk voorstelbaar dat hij vrouw, kind en huis had kunnen onderhouden op gemiddeld 3,1 akte per maand (1743-1748), helemaal niet voorstelbaar is dat bij een gemiddelde van 1,9 (1751-1764) of 1,3 (1765-1771).Ga naar eind43 Dat hij in 1754 toegaf actief te zijn in de geldhandel kan dan ook geen verrassing heten. En dat de bij hem gepasseerde obligaties zijn activiteiten in dat circuit slechts deels weerspiegelen, is zeker. Niet alleen werkte Schaef mee aan onderhandse obligaties, maar ook was hij, zoals hierboven bleek, goed thuis in het wisselwezen, waarvan hij de fijne kneepjes uitlegde aan Willem van Haren, de laatste ‘dramatische’ casus in dit verhaal. | |||||||||||||
1767: de zaak Van HarenWillem van Haren, resident van de Staten-Generaal in Brussel,Ga naar eind44 verkeerde in de jaren 1760 in uitzichtsloze ‘geldelijken onspoed’, aldus zijn biograaf, J. van Vloten: Meer dan honderdvijftig schuldeischers, groot en klein, die gezamenlijk bijna anderhalve ton gouds hadden in te vorderen, stonden voortdurend tot den overval gereed. Sedert geruimen tijd had hij daardoor, om zich in zijn waardigheid staande te houden, zich uit geldgebrek aan dien gevaarlijken maatregel gewaagd, dien men ‘wisselruiterij’Ga naar eind45 pleegt te noemen, en waarbij hij ongelukkig lieden genoeg vond, die, van zijn toestand misbruik makende, hem tegen woekerrenten ten dienst stonden, maar slechts om hem steeds meer te gronde te richten.Ga naar eind46 Eén van die misbruikende lieden was Schaef. Dat althans suggereert Van Vloten door in dit verband diens brief van 9 juli 1767 aan Van Haren te citeren.Ga naar eind47 Vermoedelijk zijn Van Haren en Schaef met elkaar in contact gebracht door Coenraad de Raedt, kamerbewaarder bij de Staten van Holland en Westfriesland. De Raedt moet Van Harens Haagse bemiddelaar in geldzaken zijn geweest: Van Haren stuurde hem regelmatig wissels, die De Raedt te gelde moest zien te maken. Zo verzilverde De Raedt een van Van Harens wissels bij een zekere | |||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||
Abraham Simeon Boas en voldeed met dat geld Van Harens rekening bij ene Daniel Jannette in 's-Hertogenbosch.Ga naar eind48 Het is het ene gat met het andere dichten, want deze manoeuvre komt erop neer dat Van Haren vervolgens een schuld had aan Boas, die het geld niet uit pure naastenliefde verschaft zal hebben. De werkwijze van het duo Van Haren-De Raedt bleek uiteindelijk contraproductief: Van Harens wissels waren steeds moeilijker te slijten.Ga naar eind49 Het was dus zaak andere bronnen aan te boren en wellicht was daartoe Schaefs hulp ingeroepen. Volgens Schaef was het probleem dat Van Haren al te bekend was in de kringen van (Haagse) geldschieters:Ga naar eind50 ik denk, dat de Heer De Raed zich te veel aan Joden zal uitgelaten hebben, als daer is, de gebroeders Moresco, Hartog Izak en zijn broeder,Ga naar eind51 allen assurante smousen, die den Haag aflopen, en nog anderen, die dagelijx met gemelden Heer De Raed op het Hof besoigneeren en de luiden, door hun geloop, in minachting brengen. Geloof mij, Mijnheer, dat ik dit alleen zeg tot Uw waerschouwing; want U Excellentie weet, zoo wel als ik, dat, als fatsoenlijke luiden onder smousen koomen, hun naem en credit weg is; en ik wil 'er mijn hals onder verzetten, dat, gâ ik bij de Efraims, Post, Polak, Wolf, Boas,Ga naar eind52 en andere gegoede smoussen, zij U Excellentie wegens die wissels kennen. Eerst had Schaef geprobeerd enkele wissels te verzilveren bij Haagse ‘burgerluiden’ - onder wie, zoals hierboven al bleek, hij allerlei contacten had. Tevergeefs, zo vertelt hij: ‘D'een kon wel na veertien dagen; d'ander begeerde geene acceptaties, had er den buik vol van; eenen derden waeren dergelijke briefjes al meer aan de hand gedaan’. Hij had dus gezocht naar andere geldbronnen en viel daarbij terug op zijn aloude werkwijze: Ik zal U Excellentie [...] addres geven aen een persoon, die [...] in haere stadt ter goeder naem en faem staet, bij wie U Excellentie noit te kort schieten zal, maer (alles blijft onder ons driën), die ook geld noodig heeft [...]! 't Is - Mevrou Cornelia Anna Dibbetz weduwe van den Heer Jacob van Weenegem, te Leiden. [...]Ga naar eind53 Deze dame is, denk ik, 4 à 35 jaeren, eene schrandere vrou voor hare kunne! Ik heb [...] met haer WelEd. overleg gemaekt; en alles gewikt en gewogen hebbende, is haer WelEd. geresolveert, met U Excellentie te handelen, te weeten: chaq un son tour. Des kan U Excellentie, zoo haer de conditie smaekt, direct, met de eerste Post, aen haer WelEd. schrijven. - Zie daer iemand in Holland gevonden, om affaires mede te doen! Dibbetz, goed vijf jaar ouder dan Schaef dacht, was eigenares van een zoutkeet in Leiden. Dat nu leverde een probleem op qua ‘origine’. Als Van Haren, woonachtig in St. Oedenrode (Staats Brabant), zout zou kopen van Dibbetz, dan liep de kortste aanvoerweg uiteraard door Brabant, maar, merkt Schaef op: ‘Zout mag in Braband niet vervoert worden’. Een vervelend feitje, dat de ‘waarschijnlijkheid’ van de wissel aantastte: ‘kan U Excellentie 't niet elders hebben doen vervoeren?’, vraagt Schaef, of ‘mogelijk weet U Excellenties kundigheit eene andere origine uit te denken’. Of Van Haren en Dibbetz ooit zaken hebben gedaan, weet ik niet. Vrijwel exact een jaar na Schaefs brief pleegde Van Haren zelfmoord en nog weer drie jaar later ging Dibbetz failliet.Ga naar eind54 | |||||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||||
Schaefs modus operandiAlles wijst erop dat Christiaan Schaef optrad als bemiddelaar tussen schuldenaar en geldschieter, al lieten die geldschieters zich niet altijd als zodanig kennen. Echter, in de onfortuinlijk verlopen zaak Golovkin (1753/54) wist een van de deelnemers, Philippus Kloek, kennelijk helemaal niet waarin hij verzeild was geraakt, met alle gevolgen van dien. Het zal Schaef een lesje geleerd hebben: nadien lijkt hij met overleg zijn partners te hebben uitgezocht, want zoiets is hem niet weer overkomen. Dat ook Schaef zichzelf als bemiddelaar zag, blijkt uit de schuilnaam waaronder hij briefjes aan Golovkin schreef: ‘Opperman’. Dat is op een bouwplaats de man die zorgt voor de tijdige aanvoer van het materiaal voor de metselaar, wat eenvoudig te vertalen is als: de man die zorgt voor tijdig geld voor wie het nodig heeft. Evenzo de term ‘voerman’ - de man die het bouwmateriaal (het geld) aanvoert - waarmee Schaef in zijn verhoor een andere betrokkene, Daniel Adriaan Beukelaer, aanduidde.Ga naar eind55 Een geldschieter leent niet aan Jan en alleman. Er moet zicht zijn op terugbetaling, mét de rente. Schaef lijkt zijn klanten, althans in de vier besproken gevallen, zorgvuldig te hebben geselecteerd. De leners zaten dan wel op zwart zaad, dat was niet het geval met hun verwanten. In allevier de gevallen zat er geld in de familie. De ‘goede naam en faam’ van de crediteur waar Schaef zo aan hechtte, gold blijkbaar ook de familie van de debiteur: die zou, zo is de suggestie, desnoods het geld ophoesten om de familie-eer te redden - maar getuige het verloop der diverse zaken was dat vaak schijn. Wellicht heeft Golovkin sr. uiteindelijk de schulden van zijn zoon betaald. Bij Van Haren en Donker moest het geld na hun dood uit de opbrengst van de openbare verkoop van hun goederen komen. Van Cassa is bekend dat enkele keren zijn familie en later een keer zijn schoonvader is bijgesprongen. Herhaaldelijk drong Schaef aan op discretie. Dat was ongetwijfeld belangrijk voor hem als bemiddelaar, maar vermoedelijk ook voor zijn klanten. Als je naam te vaak rondzingt in geldschieterskringen dan komt er een dag waarop hun toeschietelijkheid ophoudt, zoals Van Haren overkwam. Schaef moet er dan ook de pest in hebben gehad dat zijn akkefietjes met Golovkin ter kennis van het Hof van Holland kwamen. Dat maakte blijkbaar diepe indruk op hem - of had hem flink de schrik op het lijf gejaagd. Het is althans treffend dat hij daar zo'n dertien jaar na dato nog over begint in zijn brief aan Van Haren om het belang van geheimhouding te onderstrepen: Was Graef Iwan van Golowkin [...] geheim gebleven, toen ik dergelijke, met den Makelaer Daniel Adriaen Beukelaer, te Amsterdam, en hem, aengong, noit had hem Tijmon Boeij verraden, en noit had iemand geweeten dat ik iets met hem deed. [...] Ik wierd voor Commissarissen gehoord; maer zij konden uit mijne responsiven geene ontdekking van ons geheim krijgen; men kon den Opperman [nl. Schaef], en die ontdekte [= onthulde] de voerman niet, (dit was Beukelaer)Ga naar eind56 de zaek was eerlijk, en dat moest Heeren Commissarissen [...] genoeg zijn. Er klinkt enige trots in door dat hij niet het achterste van zijn tong heeft laten zien. En dat hij sinds Golovkin nooit meer zo'n gerechtelijke confrontatie heeft gehad, impliceert dat hij in de tussenliggende jaren in stilte heeft kunnen opereren. | |||||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||||
Het lijdt geen twijfel dat Schaef geen zin had nog eens door het Hof van Holland of enig ander gerecht gehoord te worden, maar blijft de vraag: wat voor risico's liep hij? Waarom zou hij over zijn zaakjes gehoord worden? Waren die strafbaar? Zo ja, wat was het strafbare aan zijn optreden? | |||||||||||||
Geld voor goederen?In het bovenstaande zijn enkele gebeurtenissen ter sprake gekomen die op z'n minst wijzen op, laten we zeggen, onregelmatigheden. In de affaire Golovkin sprak Philippus Kloek, de garenhandelaar die zijn geld niet kreeg, rechtuit van bedrog. Hij schreef Schaef een brief waarin hij hem ervan beschuldigt onder valse voorwendselen zaken te doen en beweert dat men voorgaff hy [nl. Golovkin] 30 Jaren out was, dat hij ou[d]ste soon en erfgenaam was[,] dat hij reets twee Lantgoederen in eygendom besad, dat daarvan syne wissels der 11 xber [= december] laastleden vervilen en wat al meer te lang om hier te verhaalen, siet eens mijn heer, wat bedrigeryen men heeff gepleegt om een koopman van het syne te berove.Ga naar eind57 Hij dreigt aan te tonen ‘wat wegens men inslaat om d'ingesetenen te bedrigen, en dat van luyden die door haar Karacter [= stand, status] mene gedekt te syn’, waarmee hij impliciet aangeeft waarom Schaef, althans soms, zijn klanten zocht in betere kringen. Derhalve, vervolgt Kloek, ‘legt uE[dele] neffens de graaff veel aen dese saak gelegen, dat die niet onder het oge van de voorgenoemde en andere persone komen want ik geloven niet heel wel sal aflopen’. Hoe ongerust moest Schaef zich maken over Kloeks dreigementen? In hoeverre is er in het beschikbare bronnenmateriaal bevestiging te vinden van bedrog of misleiding? Origine - Allereerst is er Schaefs suggestie dat de ‘origine’ van een wissel ‘ten minsten een waarschijnlijken schijn’ moet hebben, ofwel de indruk wekken dat het een handelswissel betreft. In geen van de genoemde gevallen is te bewijzen dat de origine niet echt was, al doet Schaefs advies aan Van Haren om een andere origine te bedenken wel de wenkbrauwen fronsen. Zout of iets anders, dat deed er kennelijk niet toe. Tegelijk lijkt zo'n origine in het voordeel van de leverancier te werken: die kon in geval van nood bij hoog en bij laag be(z)weren dat hij de koopwaar wel degelijk geleverd had en dus zijn geld moest hebben. Koopwaar geleverd? - Alleen in de zaak Golovkin is er enige concrete informatie over de koopwaar. Dat Hermes het linnen nooit geleverd heeft, lijkt buiten kijf. Schaef suggereerde dat hij terugschrok, omdat Ivan ‘een soon van een Ambassadeur’ was.Ga naar eind58 Aan de andere kant wijst alles erop dat Kloek zijn garens wél geleverd heeft. Schaef had hem gezegd dat ze naar Rusland zouden gaan, maar, schreef Kloek, ‘dat nu geheel contrary’ bevindende, was hij verontwaardigd: ‘het is onverantwoordelijk, dat men sulcke schoone goederen op die wyse zoude uit de hand werpen’.Ga naar eind59 Een koopman die zich kwaad maakt als men zijn ‘schoone goederen’ verkwanselt! De garens lagen ondertussen in Rotterdam bij Fabre, die ze zou verkopen, maar beweerde dat ze maar een derde van Kloeks prijs waard waren. Het is onduidelijk wat er met de garens gebeurd is.Ga naar eind60 Golovkins derde aankoop betrof een partij linnen van Barend Schoemaker (uit | |||||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||||
Vriezenveen) ter waarde van f 1500.Ga naar eind61 Daarvan was een deel, voor f 300, geleverd en dat had Schaef, zo beweerde hij, in Golovkins opdracht naar de bank van lening gebracht - in Den Haag of Delft, aldus Schaefs (moedwillig?) vage aanduiding. Het daar ontvangen bedrag (f 110) zou aan Golovkin zijn overhandigd.Ga naar eind62 Partners in crime? - Vermoedelijk raakte Kloek in het zaakje met Golovkin betrokken zonder te weten wat de eigenlijke bedoeling van Schaef c.s. was. Die bedoeling is weliswaar nauwelijks te reconstrueren, maar betrof zeker niet een eerlijke handel. In de ‘Memorie dienende tot informatie van de handelingen tussen de Graaf Iwan Golowkin & den Notaris C Schaef’ wordt geopperd dat Albert Hermes, een van de andere betrokkenen, ‘waarschynlyk een makker van gemelde Schaef’ was.Ga naar eind63 De implicatie is dat ze onder één hoedje speelden, maar wat voor hoedje? Golovkin een gouden rad voor ogen te draaien en zelf de centen op te strijken?
Hier komt een verhaal te pas uit De ongelukkige levensbeschryving van een Amsterdammer, de herinneringen van courantier en boekverkoper Harmanus Koning (1735/36-1788),Ga naar eind64 dat enig licht werpt op de (mogelijke) machinaties van Schaef en consorten. Het gaat over een zeventienjarige jongeman, die net honderd dukaten heeft verspeeld met biljarten. Volgens een der omstanders was dat geen ramp, want hem was ‘een groot kapitaal aangestorven’. Dat zou de jongeman weliswaar pas krijgen bij meerderjarigheid, maar ondertussen voorzagen geldschieters hem graag van geld: ‘bijvoorbeeld vijftien honderd gulden. Gerekend tegen vijf gulden [= vijf procent] interest per jaar, gedurende acht jaar, maakt een en twintig honderd gulden. Hij passeert daarvoor een wissel die vervallen moet tegen de tijd dat hij mondig is’. De geldschieters gaven hem echter geen contanten, maar goederen. En, vervolgt de verteller, ‘dan [is er] weer een jood die de Heer van die koopmanschap weet af te helpen. Als die koopmanschap nu duizend gulden waard is, maar de koopman vol goed zit, dan krijgt hij er maar een zevenhonderd voor geboden, zodat de Heer net een derde krijgt van het geen hij schuldig is’. Dit verhaal lijkt als twee druppels water op Golovkins ruim drieduizend gulden aan garens die volgens Fabre maar een derde daarvan waard waren. Eenzelfde gang van zaken kan men vermoeden bij Golovkins linnen, de koffiebonen van Donker en de orliëtten van Cassa. De kooplieden met wie (kwansuis?) gehandeld werd - Dibbetz (zout), Kloek (garens), Schoemaker (linnen), Winsser (koffiebonen) - bestonden echt: in dat opzicht zijn wissels noch obligaties vals.Ga naar eind65 Was dat de reden waarom Schaef steeds voor een ‘waarschijnlijke origine’ zorgde? Helaas blijft de rol van de betrokken kooplieden onduidelijk en is er ook weinig tot niets bekend over eventuele verkoop onder de prijs van al die goederen of, mutatis muntandis, over de mogelijkheid dat de betreffende goederen in de obligaties of wissels (opzettelijk) overgewaardeerd waren. Bovendien blijft de precieze gang van zaken én van het geld in nevelen gehuld. | |||||||||||||
Lessen trekken uit valse strekenSchaef had laten doorschemeren dat het mogelijk was valse wisselprotesten op te maken, maar of en in welke mate hij en andere notarissen zich daaraan bezondigden, weet ik niet. Ik zou niet weten waaraan je kunt zien of een protest | |||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||
vals is. En dat geldt eigenlijk voor alle notariële akten. Om eventuele malversaties te herkennen, is kennis van de biografieën der betrokkenen nodig en/of een tijdgenoot die een zaak aanhangig maakte, zoals gebeurde bij de Utrechtse notaris Christiaan Frederik Stuten (1735-1810). Op 23 september 1780 werd Stuten ‘vervallen van zyn amt, als Notaris’ verklaard, ‘midsgaders te zyn meineedig, infaam, en inhabiel om ooit het voors. Notariaat, of eenig ander amt, of bedieninge te konnen bekleden’.Ga naar eind66 Zijn veroordeling omvatte tepronkstelling ‘met het Zwaard over het hoofd’, vier jaar tuchthuis, levenslange verbanning en betaling van de proceskosten. Ook kreeg hij 32 ‘distincte boeten’ à honderd gulden opgelegd ‘ter zake van een gelyk aantal Actes, door hem, als Notaris, onbezegeld gepasseerd’. Natuurlijk was er meer aan de hand dan het passeren van onbezegelde akten. Dat was in feite ‘slechts’ belastingontduiking. Het Hof van Utrecht had een verder reikende zaak, want het had ‘by goede informatien’ vernomen dat Stuten ‘zyn pligt [als notaris], in verscheidene opzichten, is te buiten gegaan, en deszelfs eed heeft overtreden’. Een van Stutens vergrijpen was valsheid in geschrifte. Hij passeerde obligaties voor ‘deugdelijk geleend en aangeteld geld’, terwijl het bedrag, met zijn medeweten, slechts deels contant en voor de rest in goederen werd ‘uitbetaald’ (dat klinkt ons langzamerhand bekend in de oren). In het geval van de minderjarige student Cornelis Willem de Man waren dat wissels.Ga naar eind67 Deze kreeg, volgens Stutens akte, f 2500 ‘deugdelyk geleende en aangetelde penningen’ (tegen zes procent). In werkelijkheid ontving De Man maar f 500 contant. De rest (f 2000) kreeg hij in wissels van een ritmeester Bolwerk ten laste van de Haagse solliciteur Schneider. Maar Bolwerk, ‘een oud en caducq persoon’, kreeg f 100 per kwartaal van Schneider. Het Hof maakte de rekensom: De Man moest zijn lening plus rente in één jaar afbetalen (totaal: f 2650), maar zou slechts f 400 van Bolwerk vangen, als die al het eind van het jaar haalde. Geen wonder dat De Man de wissels verkocht aan Stuten, voor f 1300 (met f 700 verlies dus). Zo raakte de student alleen maar steeds dieper in de schulden. Wat we uit de diverse affaires kunnen leren is dat de notariële frase ‘deugdelijk geleend en aangeteld geld’ niet altijd de waarheid weergeeft (Stuten), dat handtekeningen niet altijd zijn wat ze lijken (Van Tingen) en dat wisselprotesten vals kunnen zijn (dixit Schaef).Ga naar eind68 Of Schaef zich met zulke valsheden in geschrifte ingelaten heeft, is vooralsnog oncontroleerbaar. Een andere les is, dat schuldenaren die geld lenen om hun schulden af te betalen een makkelijke prooi zijn voor geldschieters, die hen zonder scrupules kaalplukken. Zoals bovengeciteerde verteller over de biljartende student zei: ‘Als hij mondig wordt, of komt te trouwen, en hij denkt geld te krijgen, dan is alles meteen weer voort’.Ga naar eind69 Zoiets gold zeker ook voor student De Man en voor Van Haren. Iemand kaalplukken was op zich misschien niet strafbaar, maar wat de verschillende handeltjes in goederen betreft, moet Philippus Kloek gelijk gehad hebben: bedrog! Hun snelle waardevermindering (Golovkin, de biljartspeler) alleen al is verdacht. Maar wie streken de werkelijke opbrengsten van die goederen op? | |||||||||||||
Psalm als zwanezangNa alle vrijwel (nog) niet te beantwoorden vragen, een laatste tot besluit: wat zat erin voor Schaef? Een provisie of premie (zoals Stuten die ontving)? Dat | |||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||
halve procent waarvan hij sprak in zijn verhoor? (Die opmerking lijkt trouwens te impliceren dat Schaef zelf met geld in de geldschieterij zat, maar daarvan heb ik geen spoor kunnen ontdekken.) Niet ten onrechte vroegen de Commissarissen van het Hof hem ‘of dan deese soogenaamde koop van gaarens [van Kloek] niet tot hoger interesse loopt dan van een half percent s maands’, maar Schaef ontweek een antwoord. Wat er ook voor hem in zat, rijk is hij er niet van geworden. Dat wist hij zelf ook wel, zoals blijkt uit zijn brief aan Van Haren: Schoon ik geen tijdelijk goed bezit, heb ik, mijn's weetens, in mijne zestig jaeren levens, waer in ik achtendertig jaeren mijn eigen zaeken gedaen heb, noit willens aen iemant onaengenaemheeden toegebracht, om mij te verrijken. Ik tracht, in al mijne handelingen, mij altoos het heerlijk Tafreel des 139 Psalm (prosa) voor te stellen. Die Psalm (in de Bijbel dus) is, althans in mijn ogen, nogal duister, maar wellicht geven de laatste regels weer, waar Schaef op doelt: ‘Doorgrond mij o God! en ken mijn hart; beproef mij en ken mijne gedachten; en zie of bij mij een schadelijke weg zij, en leid mij op den eeuwigen weg’. Vrome woorden, maar hoe oprecht hij was, zullen we wel nooit weten. Christiaan Schaef stierf in 1772 en werd pro Deo begraven. |
|