Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 38
(2015)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 105]
| |
[Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman, jaargang 38, nummer 2, 2015]Bald and beautiful
| |
[pagina 106]
| |
schilderkunst. Was het zijn idee of dat van de schilder Anton Graff? Deze was in het laatste kwart van de achttiende eeuw veruit de beroemdste portrettist van Duitsland en Zwitserland. Zichzelf zette hij door de jaren heen net zo realistisch op het doek als Sulzer: kalend, met bril of met zonneklep vanwege slechte ogen. Staande voor dat schilderij van Sulzer schoot me het silhouet van Hulshoff weer te binnen en moest ik denken aan een portret van Diderot met een opvallend kort koppie. Daarmee was mijn fascinatie voor de ongepruikte man geboren. Waarom lieten sommige achttiende-eeuwse mannen zich kaal of gekortwiekt portretteren? Wat betekende dat? Wat wilden ze laten zien? Hoe bijzonder of moedig waren ze? Denis Diderot, geschilderd door Louis-Michel van Loo (1767). (Parijs, Louvre Museum)
Met deze vragen raken we aan thema's als ‘mannelijkheid’ en ‘self fashioning’, uitgebreid bestudeerd door men's studies, een studierichting die - hoe gek het ook klinkt - zich net als women's studies ergert aan de overwegend op mannen gerichte geschiedschrijving, waardoor de laatste, zoals een socioloog het ooit omschreef, hoofdzakelijk ‘malestream’ is.Ga naar eind1 De paradox waar men's studiosi zich over buigen is dat traditionele geschiedschrijvers zich weliswaar met mannen bezighouden, maar er daarbij tegelijkertijd in slagen om faliekant voorbij te gaan aan diezelfde mannen. Men denke aan vraagstukken als: wat maakt mannen tot mannen en is een man niet meer dan een optelsom van zijn publieke daden en politieke wapenfeiten? Is zijn persoonlijke, innerlijke, liefdes- en seksleven niet evenveel de moeite van het onderzoeken waard?Ga naar eind2 En geldt dat niet ook voor het uiterlijk van de (historische) man? Hier komen thema's als ‘mannelijkheid’, wel gedefinieerd als een ‘social construction that is constructed within a field of power’,Ga naar eind3 en ‘self fashioning’ in zicht. De vraag waarom sommige mannen zich zonder pruik lieten portretteren (of silhouetteren) dreef ook mij naar deze begrippen, waarbij ‘self fashioning’ staat voor het vermogen om de eigen identiteit te bewaken in de publieke arena. Vanaf de zestiende eeuw, signaleert Stephen Greenblatt, ontwaakte het besef dat die identiteit manipuleerbaar was en dat men een publiek zelf kon creëren met behulp van onder andere de literatuur.Ga naar eind4 ‘Self fashioning’ lijkt dus per definitie iets voor een elite: voor die personen die geletterd waren en toegang hadden tot de media. Wat niet betekent dat die elite niet baanbrekend zou kunnen zijn. In het onderhavige artikel zal ik laten zien hoe de achttiende-eeuwse intellectuele elite erin slaagde een nieuwe mannelijke identiteit te scheppen, niet alleen door publicaties, maar ook door middel van portretten. Daarbij gebruikten de geportretteerden hun lichaam, in dit geval hun haar, als politiek of op zijn minst opiniërend wapen in de publieke ruimte. | |
[pagina 107]
| |
Kaalheid is een keuze‘Kaalheid is een keuze’, schreef Jaap Huisman in zijn gelijknamige boek uit 2011.Ga naar eind5 De journalist besloot tot een haartransplantatie, omdat zijn gestaag wijkende haargrens hem slapeloze nachten bezorgde. Huisman kon zich een gelukkige toekomst zonder haar niet voorstellen. Toch gaat de stelling ‘kaalheid is een keuze’ beter op voor de achttiende dan voor de eenentwintigste eeuw. Huisman koos immers vóór haar en tégen de kaalheid. De achttiende-eeuwers in dit artikel deden het omgekeerde. Zij kozen bewust tégen de pruik en voor het tonen van zo weinig mogelijk haar. Waarom deden ze dat? En: hoeveel lef moet je hebben om je zonder pruik aan het publiek te vertonen? Hoewel mooi kaal niet lelijk is - iets wat door de eeuwen heen vooral kunstenaars lijkt te inspireren - roept en riep kaalheid of haarverlies meestal negatieve associaties op. Zeker in de achttiende eeuw werd uitdunnend haar geassocieerd met verlies aan kracht en potentie, al was het maar door het wijd verbreide bijbelse verhaal over Samson en Delila. Haar dat uitviel, kon bovendien wijzen op ziekte, syfilis of tyfus bijvoorbeeld, zoals Lodewijk xiv overkwam. Het paardemiddel dat hij moest slikken tegen de tyfus maakte een einde aan zijn krullen, zodat hij in 1658 overstapte op kunsthaar. Hoewel zijn voorganger de pruik aan het hof had geïntroduceerd, werd Lodewijk xiv pas echt trendsettend. Hovelingen, roodharigen en schurftigen tooiden zich massaal met pruiken, als ze het zich konden permitteren.Ga naar eind6 Niemand had voorzien dat ook geestelijken aan de pruik gingen. Het was niet echt wat je verwachtte van deze beroepsgroep, aldus de auteur van Histoire des perruques uit 1690, die de ijdelheid van de clerus zwaar bekritiseerde. Als verkondigers van de waarheid, vond hij, zouden ze zelf de waarheid niet moeten verdoezelen.Ga naar eind7 Maar in de achttiende eeuw sloeg, wat ik voor het gemak maar even ‘het botox-effect’ noem toe: als iedereen om je heen botox en fillers gebruikt, dan ga je op een gegeven moment zelf ook overstag om niet als enige oud en lelijk te lijken. Zo ongeveer moet het de pruik zijn vergaan. ‘De Carre Pruyken ontnomen’: een Franse soldaat pakt twee heren (predikanten?) hun pruik af. Zij klagen dat ze nu hun achtbaarheid kwijt zijn. Tekening: pen in grijs, penseel in kleuren. (Collectie Rijksmuseum Amsterdam)
| |
[pagina 108]
| |
Om die reden overleefde de pruik met gemak meer dan honderd jaar in het dagelijkse leven. En toen, plotsklaps, verdween-ie aan het einde van de eeuw. Onder wetenschappers is het een vaststaand gegeven dat dit werd veroorzaakt door de revoluties in Europa en in Amerika. Rond die tijd werden pruiken als ouderwets en politiek incorrect beschouwd, geassocieerd als ze werden met de corruptie van de ‘aristocraten’, lees regenten, van het Ancien Régime.Ga naar eind8 De Revolutie was inderdaad een grote pruikenkiller, maar zoals ik zal laten zien, was de pruik al veel eerder voorwerp van kritiek. Rond 1740 poseerden steeds meer durfals zonder haarstukje of toupet, zij het niet kaal, want dat was te intiem en te gênant. Het was een ongeschreven wet dat het openlijk tonen van een kaal hoofd gelijk stond aan het laten zakken van je broek.Ga naar eind9 Zodoende was een onbedekte schedel voorbehouden aan de intimi thuis. Daar, achter gesloten deuren, deed men de pruik af. Meestal zette men dan een muts op. De huismuts bleek een acceptabel attribuut te zijn om mee te worden afgebeeld, althans voor een groepje zonderlingen. Zo, in kamerjas en met huismuts poseerden onder meer: de Engelse acteur en toneelschrijver Colley Cibber rond 1740, de Engelse schilder William Hogarth in 1745, de Engelse portretschilder William Hoare en de Franse philosophe La Mettrie rond 1750, de Schotse filosoof David Hume in 1754 en de Duitse archeoloog en filosoof Johann Winckelmann in 1768. Het lijstje kan worden uitgebreid met tientallen namen van Europese kunstenaars en denkers en wie het geheel overziet wordt vooral getroffen door de overeenkomsten tussen de portretten. Het is alsof de mannen leden zijn van eenzelfde familie of op zijn minst van een nieuwe culturele elite die eendrachtig eenzelfde kledingstijl adopteerde. Omdat het in al deze gevallen niet om selfies gaat, maar om kostbare schilderijen of bustes waarbij over de houding en de kleding van de geportretteerde op voorhand overeenstemming is bereikt met de schilder of beeldhouwer, rijst opnieuw de vraag wat deze mannen heeft gedreven om zich te laten vereeuwigen in kamerjas en huismuts. Het is verleidelijk om dergelijke poseurs te zien als de scheppers van een nieuwe vorm van masculiniteit. Maar als dat zo is, van wat voor soort mannelijkheid precies? William Hogarth, zelfportret (±1757). (Londen, National Gallery)
Eerst wat algemene opmerkingen. Ten eerste wordt op deze portretten het privé-zelf gebombardeerd tot publiekzelf. De huismuts, in onze ogen niet bijzonder sexy, wordt daardoor een publiek symbool van, tja, van wat eigenlijk? Een muts straalt geen macht of prestige uit. Op dergelijke portretten zou het iets kunnen betekenen als ‘op mijn gemak’, of ‘relaxed’, of ‘onder controle’. | |
[pagina 109]
| |
Julien Offray de La Mettrie. Gravure door G.F. Schmidt. (Particuliere collectie)
Misschien, ten tweede, moeten we de muts beschouwen als een grote gelijkmaker. Iedereen ziet er min of meer hetzelfde uit met een muts op zijn hoofd. In ieder geval zijn rijkdom, status en beroep op het eerste gezicht moeilijker te detecteren. Ten derde presenteren alle afgebeelde personen zich als individuele thuiswerkers. Een van de sleutelwoorden lijkt inderdaad ‘werk’ te zijn. Niet ‘familie’, niet ‘business’, niet ‘aristocratie’, niet ‘rijkdom’. Ondanks de kamerjas en de muts rusten de personen niet. Ze lijken slechts een moment te zijn gestopt met werken. Met schilderen, schrijven, onderzoeken of denken. Ten vierde maken de afgebeelde mannen op ons niet een heel erg viriele, gespierde of seksuele indruk. Maar dat kan rond 1750 anders zijn geweest. Voor verwijfd te worden aangezien was een van de wijdst verbreide angsten in de achttiende eeuw, tenminste onder elites.Ga naar eind10 Het achterwege laten van de pruik en het tonen of suggereren van de eigen haargrens zou wel eens heel erotiserend kunnen zijn geweest, zeker in combinatie met een kamerjas! Op het achttiende-eeuwse lijstje van meest sexy mannen van het jaar konden deze personen dus wel eens hoog hebben gescoord. Maar het bleven, ten vijfde, natuurlijk ook mannen met verdomd veel talent, die zich daar erg goed van bewust waren en die met hun zelfverzekerde oogopslag aangaven dat ze beschikten over kwaliteiten als geleerdheid, wijsheid en creativiteit. Tenslotte gaat het om een Europa-wijd fenomeen, waarbij transnationale idealen over mannelijkheid, excentriciteit en zelfrepresentatie tot een soort internationale klasse-solidariteit leidden in de aloude Republiek der Letteren. Zelfs als we niet al te veel achter deze portretten zoeken en we ervan uitgaan dat de modellen zich slechts als excentriekelingen hebben willen neerzetten, dan nog blijft de vraag waarom de personen in kwestie zo'n grote behoefte aan sociale distinctie hadden. Daarvoor moeten we iets weten over de functie en de verspreiding van de pruik in de achttiende eeuw. | |
Het a-sociale haar van de moderne intellectueelPruiken waren er weliswaar in soorten en maten, maar erg veel variatie was er in de eerste helft van de eeuw nu ook weer niet. In de praktijk was de pruik een statussymbool en werden verschillende soorten vooral gelinkt aan bepaalde maatschappelijke klassen en beroepsgroepen. Met name de adel, regenten, rijke bankiers en academisch gevormde personen, zoals geestelijken, artsen en advocaten, kon men op straat herkennen aan de vorm van hun pruik. Pruiken vertegenwoordigden dus vooral wat antropologen ‘social hair’ noemen. Ze vertelden niets speciaals over het karakter van de persoon in kwestie, daarentegen | |
[pagina 110]
| |
veel over zijn maatschappelijke status, zijn zogenaamde ‘achtbaarheid’, en de daarmee gepaard gaande welvaart.Ga naar eind11 Vandaar dat Lavater, de Zwitserse fysionomist, het onderwerp haar of pruik niet meenam in zijn analyses van personen, als zijnde te onpersoonlijk. In plaats daarvan concentreerde hij zich op de proporties van een hoofd en de trekken in een gezicht: mond, ogen, kin. Zelfs in een paragraaf gewijd aan ‘geveinsdheid’ kwam kunstmatig haar niet ter sprake. Volgens Lavater vertegenwoordigde niet de pruik, maar de gelaatstrekken van de jezuïet het toppunt van hypocrisie.Ga naar eind12 Rond 1750 werden pruiken gevarieerder in aanbod om tegemoet te komen aan persoonlijke smaak en individuele karakters. Ze werden minder weelderig, korter, veel natuurlijker en lieten meer van het gezicht vrij dan voorheen. Steeds vaker werden ze, net als kleding, ingezet als een uiting van zelfexpressie.Ga naar eind13 Tegelijkertijd werden ze goedkoper, zodat de pruik uiteindelijk een vrij ordinair commercieel object werd, ook bereikbaar voor de lager gesitueerden. In Frankrijk verviervoudigde de productie tussen 1673 en 1771. Dit was tot groot ongenoegen van iemand als de graaf de Mirabeau, die in 1756 klaagde dat iedereen in Parijs opeens een heer was.Ga naar eind14 De hang naar authenticiteit en het feit dat de pruik rond 1750 geen exclusief luxeartikel meer was, hebben ongetwijfeld bijgedragen aan de wens van bepaalde mannen om zich te distantiëren van het product. In het algemeen geldt en gold immers, zoals Dorinda Outram het formuleert in haar boek The body and the French Revolution: ‘it is impossible to understand the dignity of certain portraits without understanding its exclusionary relationship with the bodies of others: either social inferiors or superiors’.Ga naar eind15 Het is goed denkbaar dat de huismuts of de kalende schedel een middel was om zich te onderscheiden van zowel de lagere als de hogere klassen in de samenleving. En, als dat zo is, dan kunnen we tot de voorlopige conclusie komen dat mannen die zich met muts, eigen haar, kaal of kalend lieten afbeelden, inderdaad een nieuw soort van verlichte masculiniteit introduceerden.
In retrospectief lijkt het niet moeilijk deze groep mannen te classificeren. Uiteindelijk kijken we naar wetenschappers, schilders, schrijvers, filosofen en kunstenaars, precies die personen die gedurende de achttiende eeuw die fascinerende nieuwe klasse van publieke intellectuelen vormden.Ga naar eind16 Ze waren niet noodzakelijkerwijs self made of onafhankelijk, maar dankten hun beroemdheid aan verdienste en talent in plaats van aan geboorte. Maar vooral het feit dat ze niet aarzelden om hun individuele mening te verspreiden, of dat nu was via satirische gravures of via wiskundige inzichten, maakte hen tot een opvallende en ook wel enigszins geduchte klasse. Geen van deze mannen had directe politieke macht, zoals de gepruikten in de samenleving, maar indirect beschikten ze over een gevaarlijk nieuw wapen. Dankzij hun culturele kapitaal, dus dankzij hun intelligentie en creativiteit, waren ze in staat om nieuwe kennis en inzichten te genereren waarmee ze de publieke opinie konden beïnvloeden en de maatschappij veranderen. Het is één van de redenen waarom de geportretteerden er stuk voor stuk buitengewoon zelfverzekerd op staan. Per slot van rekening wisten ze dat ze zichzelf beroemd geschreven, gedacht of geschilderd hadden en dat die roem onderdeel was van hun identiteit. | |
[pagina 111]
| |
Portretten van intellectuelen zonder pruik, maar met muts of eigen haar, waren zodoende verre van onschuldig en vormden statements op zich. Ze laten en lieten zien hoe en waarom het zelfgekozen uiterlijk, dat in dit geval anti-sociaal was omdat de modellen zich niet conformeerden aan de heersende mode en gedragscodes, een bijdrage kon leveren in de strijd tegen de gevestigde orde. En ze bevestigen het gelijk van Outram die stelt: ‘bodies are active creators of new power relations, and sustain individuals in their confrontations with and against systems of power’.Ga naar eind17 Volgens Outram produceerde met name de revolutieperiode beelden van ‘embodied individuals’ die cruciaal zijn geweest om de publieke ruimte te transformeren en die ertoe bijdroegen dat de middenklasse de politieke en culturele dominantie van de adel overnam.Ga naar eind18 Outram heeft zeker gelijk, met de kanttekening dat, wanneer het gaat om het afwerpen van de pruik, de ontwikkeling ver voor de revoluties in gang werd gezet. | |
Tegen de clerusOm precies te zijn: al in 1700 schilderde Godfrey Kneller een akelig modern portret van de Engelse diplomaat en satiricus Matthew Prior, een persoon die regelmatig terugkeert in de werken van Weyerman:
Het Engelsch Graftschrift van Mathew Prior, vertaalt in 't Neêrduitsch door * * *.
Gy Hovelingen en Herauten, met verlof,
Hier onder legt in 't nietig stof,
Het koud gebeent van Matthew pryzer:
Hy rekent, dat zyne Edele Stam,
Van Adam en van Eva quam,
Bourbon nog Nassouw rekent wyzer.Ga naar eind19
Matthew Prior, geschilderd door Sir Godfrey Kneller (±1700). (Cambridge, Trinity College)
Matthew Prior, gravure door Jacob Houbraken (1735). (Collectie Rijksmuseum Amsterdam)
| |
[pagina 112]
| |
De Duitse Kneller, die eigenlijk Gottfried Kniller heette, werd in Leiden en Amsterdam opgeleid door Ferdinand Bol en Rembrandt en belandde uiteindelijk in Engeland, waar hij furore maakte met zijn portretten. Diverse intellectuelen, zoals Alexander Pope en een goede vriend van hem, de chirurg William Cheselden, lieten zich al vroeg in de jaren 1720 door Kneller met muts en zonder pruik vereeuwigen. Knellers leerling John Vanderbank toont zich in zijn portret van de Vlaamse beeldhouwer Michael Rysbrack schatplichtig aan de maestro. Rysbrack op zijn beurt maakte in 1726 voor de Schotse architect James Gibbs twee bustes, één met en één zonder pruik.Ga naar eind20 Het is zeker geen toeval dat in alle gevallen het accent kwam te liggen op het hoge voorhoofd van het model. De suggestie was: geen beauty, maar brains. Alexander Pope, naar een schilderij van Richardson. (UvA, Bijzondere Collecties, in: OTM OG 63-6988)
John Michael Rysbrack, geschilderd door John Vanderbank (±1728). (Londen, National Portrait Gallery)
Op geen enkele manier laat dit soort moderne portretten zich vergelijken met de satirische prenten uit de eerste helft van de eeuw, waarop incidenteel een kale of ongepruikte man voorkomt. De prent van Hogarth bevestigt slechts hoe pijnlijk het was als de pruik en plein public van het kale hoofd schoof. Wie denkt dat de intellectuelen uit de jaren twintig zich wilden distantiëren van de aristocraten en hovelingen, klassen die berucht waren om hun liefde voor de pruik, slaat de plank waarschijnlijk mis. Veel waarschijnlijker is het dat ze op dit moment in de geschiedenis een anti-clericaal statement maakten. Pas in de tweede helft van de achttiende eeuw werd de pruik het pars pro toto voor de corrupte regent, tussen 1700 en 1740 daarentegen was de pruik hét symbool van de geestelijkheid.Ga naar eind21
Wie zich dus liet afbeelden met een muts op zijn hoofd presenteerde zich niet alleen als outsider, maar creëerde ook een zichtbare afstand tot de kerk, niet tot geloof in het algemeen, laat dat duidelijk zijn, maar tot het instituut en zijn machtige vertegenwoordigers. Later in de eeuw is dat misschien nog beter zichtbaar, bij personen als La Mettrie en Hume. Maar ook de overigen - wetenschappers, schilders en acteurs, al die personen die leefden aan ‘the bright side | |
[pagina 113]
| |
William Hogarth, ‘A midnight modern conversation’ (1733). (Collectie Rijkmuseum Amsterdam)
of life’ of aan de wetenschappelijke kant van het leven - hadden doorgaans, om verschillende redenen, gespannen verhoudingen met de dogma's en de macht van de clerus. Zij allen hadden baat bij een tolerante samenleving met respect voor individuele opinies. Of, zoals Bourdieu het uitdrukt in deze ellenlange zin, die daarom niet minder waar is: The idea of ‘personal opinion’ perhaps owes part of its self-evident character to the fact that - being constructed against the Church's claim to a monopoly of the legitimate production of opinions, the means of production of judgements and the producers of judgements, and being inseparable from the idea of tolerance, that is, the challenging of all authority in the name of the conviction that in such matters all opinions, whoever their producer, are equally valid - it expressed from the very beginning the interests of the intellectuals, small, self-employed opinion producers whose role developed parallel to the constitution of a specialized field of production and a market for cultural products, then of a sub-field specializing in the production of political opinions (with the press, the parties and all the representative bodies).Ga naar eind22 Nu zijn de hier afgebeelde heren verre van ‘small, self-employed opinion producers’ - ze behoorden stuk voor stuk tot de elite van Europese artiesten en opiniemakers - maar dat ze baat hadden bij zoveel mogelijk tolerantie en gelijkheid staat wel vast. En dat ze daarom op sommige portretten kozen voor een bijbehorend uiterlijk - dus tolerant/nonchalant (ten opzichte van de heersende klasse) en lekker nivellerend (intellectuelen onder elkaar) - behoeft niet te verbazen. Maar misschien wel het belangrijkste voordeel van de muts of van gemillimeterd haar ten opzichte van de pruik was dat het eigen gelaat goed zichtbaar was en niet schuil ging achter nepkrullen. Authenticiteit, of het tonen van het echte zelf, stond op die manier symbool voor de openheid, transparantie en vooral voor de eerlijkheid en waarachtigheid waarmee deze intellectuelen | |
[pagina 114]
| |
Richard Newton, ‘A clerical alphabet’ (1795), handgekleurde ets, uitgever: W. Holland. (Londen, British Museum)
zelf het leven tegemoet traden. Tegenover het valse zelf en het masker van de gepruikte geestelijken, plaatste de moderne intellectueel de bitterzoete stem van het ware zelf, een zelf dat een individuele en soms duistere waarheid propageerde, in plaats van gedicteerde, onveranderlijke dogma's. Een waarheid die des te geloofwaardiger werd als de boodschapper ervan zijn uiterlijk niet manipuleerde en zich symbolisch naakt aan het publiek toonde. Zo, in combinatie met de geschriften of de kunstwerken waarmee de betreffende intellectueel naam had gemaakt en zich dus ook al van een identiteit had voorzien, verhoogde hij zijn eigen sociale status, terwijl hij tegelijkertijd op een indirecte manier kritiek uitoefende op de valsheid en de onwaarachtigheid van de machthebbers.Ga naar eind23 Wie op deze manier kijkt naar alle portretten waarop intellectuelen vanaf het begin van de achttiende eeuw met muts, sjaal, kaal of gekortwiekt staan afgebeeld, ontkomt niet aan de conclusie dat deze personen erin zijn geslaagd om aan hun lichaam en uiterlijk een nieuwe betekenis te geven. Ze maakten de huismuts en de kamerjas iconografisch door ze te beroven van hun oorspronkelijke betekenis en ze te presenteren als het nieuwe uniform van de zelfdenkende, zelfverzekerde, waarheidlievende intellectueel. Daarmee introduceerden ze een nieuwe verlichte vorm van masculiniteit die, naarmate hun beroepsgroep meer status kreeg, in bredere kringen werd geaccepteerd.Ga naar eind24 Het was een vorm van mannelijkheid waarbij de hypocrisie en de oppervlakkigheid van de pruik het moesten afleggen tegen de symbolische waarden die echt haar, hoe weinig het ook was, vertegenwoordigde: diepgang, morele superioriteit en authenticiteit. Het hoge voorhoofd, de huismuts en de kamerjas bestreden zo gemanipuleerde schoonheid en bijbehorende macht en verwezen daarentegen naar de (denk) kracht van de moderne man die zich niet mooier wenste voor te doen dan hij was. De hier vermelde intellectuelen liepen ver vooruit op het overgrote deel van de bevolking, maar tegen de tijd dat de revoluties uitbraken was er niet veel | |
[pagina 115]
| |
meer nodig om de pruik uiteindelijk, op grond van alle negatieve associaties, van haar voetstuk te stoten. Die revoluties vertegenwoordigden dan ook eerder de eindfase van het verdwijnen van de pruik, dan een beginfase. | |
Zonder opsmuk door het levenOverigens verwierpen niet alle intellectuelen de pruik. Toen Rousseau besloot zijn leven drastisch te veranderen en alle luxe af te zweren, vond hij het voldoende om zijn dure allongepruik te vervangen door een goedkoop, rond doorsneepruikje.Ga naar eind25 Iemand als Voltaire was te ijdel om zich zonder pruik te laten portretteren. Goethe liet zijn neppaardenstaartje pas achterwege in 1800, toen hij 51 was. Rond die tijd was de pruik al uit de mode en volgde de schrijver de trend. Ook goed om te weten is dat echt radicale personen de tussenfase van een huismuts oversloegen. Zoals de Portugese arts en philosophe Antonio Nunes Ribeiro Sanches, die niet alleen kaal was, maar ook nog eens graatmager, zodat hij er met zijn uitgemergelde gelaat en holle ogen net zo afschrikwekkend uitzag als de syfilislijders die hij behandelde en bestudeerde. Of Antonio Cocchi, een Italiaanse arts, natuurkundige en schrijver die in 1755 kaal poseerde voor een buste.Ga naar eind26 Zonder deze voorlopers en zonder de revoluties hadden mannen misschien nogAntonio Nunès Ribeiro Sanchès. Gravure door G. Levillain naar ontwerp van Moitte (1785). (Londen, Wellcome Library)
Antonio Cocchi, gebeeldhouwd door Joseph Wilton (1755). (Florence, Collectie Istituto di Anatomia Patologica)
altijd pruiken gedragen. Maar de revoluties maakten de pruik voorgoed politiek incorrect, ook omdat de media er veel aan deden om twijfelaars over de streep te halen. ‘Lust tot onderzoek’ is zo'n poging om mannen de horde van gepruikt naar ongepruikt te laten nemen. De prent laat zien dat de hogere klassen en de beter betaalde beroepsgroepen maar moeilijk los konden komen van de pruik: royale, municipale, juridicale, pastorale, medicinale, chirurgicale pruiken werden op de hak genomen. Maar ook losers moesten het ontgelden: roodharigen, gehoornden en uitgeblusten. Een buste van de gekortwiekte Napoleon straalt meer energie uit dan het verzamelde gezelschap bij elkaar. | |
[pagina 116]
| |
Jacob Smies, ‘Lust tot onderzoek’ (±1800). (Collectie Rijksmuseum Amsterdam)
In ‘Wigs all the rage, or a debate on the baldness of the times’ uit 1789 worden alle aanwezigen opgeroepen om niet alleen te debatteren maar daadwerkelijk hun pruiken af te zetten. Maar zo makkelijk was dat niet, een leven zonder statussymbool, duidelijke sociale identiteit en mooimakerij. Bovendien liet je niet alleen je ware zelf zien, zonder pruik, maar bekende je rond 1800 ook politieke kleur. Daar moest je zin in hebben. In Amerika bleef Washington zijn haar wit poederen om een acceptabele overgangsvorm tussen nep en echt haar te creëren. In Nederland zag men in het eerste decennium van de negentiende eeuw steeds meer gemillimeterde hoofden op straat, zodat De Politieke Achteruitkyker, een blaadje dat rond 1810 verscheen, klaagde over het lot dat ‘het Hoofd-hair der Manspersoonen is te beurte gevallen’. Mannen zagen er uit als ‘Baviaans-koppen’ met hun kaal geschoren hoofden die ze weliswaar chic à la Brutus noemen, maar wat deugde er nu eigenlijk helemaal aan die Brutus (lees: patriotten)?Ga naar eind27 Aan de andere kant, een pruik kon je met goed fatsoen ook niet meer dragen. In De jonge geneesheer, of de Invloed der paruiken, een blijspel uit 1810, draaide de plot om ene Victor die durfde te wedden dat ene Luzangeac er jonger probeerde uit te zien door middel van een pruik en aldus vrouwen een loer draaide. Aan het einde van het stuk werd de ijdele bedrieger, dankzij Victor, uiteraard ontmaskerd.Ga naar eind28 En zo veranderde de pruik in het tijdsbestek van één eeuw van een onmisbaar sociaal attribuut in een verachtelijk en ridicuul object, waarmee mannen zichzelf afserveerden als religieus dogmatisch, onecht, ijdel, politiek corrupt, ondemocratisch en vrouwelijk. Al vanaf de vroege jaren twintig, dus lang voordat de pruik door revolutionairen werd afgezworen in de jaren negentig, begon een nieuwe, internationale klasse van publieke intellectuelen een proces van distinctie waarbij ze zich kaal, gemillimeterd of met een huismuts op lieten portretteren. Met hun excentrieke smaak distingeerden zij zich in eerste instantie van de machtige klasse van de clerus. Ze schreven zichzelf tolerantie, authenticiteit, morele superioriteit en zelfcontrole toe. Later in de eeuw werd het afwerpen van de pruik een statement tegen de autoritaire regentenaristo- | |
[pagina 117]
| |
Richard Newton (ontwerp), ‘Wigs all the Rage’ (1798), ets. Uitgever: Laurie & Whittle. (Londen, British Museum)
cratie. Het voorhoedegevecht van de publieke intellectuelen werd toen ook een zaak van de middenklasse. Het uiteindelijke resultaat was dat de kale(nde) man tegen het einde van de eeuw ook buitenshuis werd geaccepteerd. Voorheen alleen binnenshuis te bewonderen, sloop hij, dankzij de bemoeienissen van de philosophes en menig andere intellectueel en dankzij de revoluties, langzaam het publieke leven binnen en werd hij al snel modieus in de eerste decennia van de negentiende eeuw. Toen Allard Hulshoff zich in 1790 kaal op de titelpagina van Zeno liet zetten, kon de lezer dus op voorhand vermoeden dat hij een vlammend betoog zou aantreffen van een man die niet uit ijdelheid een traktaat toevoegde aan zijn cv, maar uit pure noodzaak. Hulshoff, die een echte generalist was - hij studeerde geneeskunde, filosofie en theologie - behoorde tot de revolutionaire denkers van zijn tijd. Zeno was echter geen politiek traktaat, maar een religieus betoog gericht tegen ongelovigen. Op dialectische wijze pleitte Hulshoff vóór een humanistische en rechtvaardiger wereld met een tolerant geloof als onmisbare, beschavende factor. Uiteraard hoorde daar geen pruik bij. |
|