| |
| |
| |
Ontklede peren
Nederlandse voorlopers in de plantenanatomie en Duitse natuurdrukkers
Leo den Dulk
Het identificeren van geneeskundige en andere kruiden was tot in de late Middeleeuwen niet eenvoudig. Omdat boeken met betrouwbare afbeeldingen ontbraken, kon kennis over plantensoorten alleen worden overgedragen door middel van aanschouwelijk onderwijs. De behoefte aan een meer abstracte kennisoverdracht was waarschijnlijk de oorzaak van het ontstaan van de zogenaamde natuurdruk, waarbij plantenmateriaal rechtstreeks wordt afgedrukt. Je smeert een blad of een ander plantendeel in met inkt, drukt het af op papier - en ziedaar, je hebt een natuurgetrouwe afbeelding. In zijn meest simpele vorm kon met behulp van opgebrachte inkt één contactafdruk per plant worden gemaakt. Veel later, in de achttiende eeuw, werden druktechnieken ontwikkeld die het mogelijk maakten de afdruk in grotere aantallen te reproduceren.
Een van de oudst bekende voorbeelden van natuurdruk komt uit een Arabisch manuscript (1228) van Dioskourides' Materia medica. Leonardo da Vinci kende het procedé en drukte in zijn Codex Atlanticus (1505) een salieblad af dat hij met inkt had ingesmeerd. Zijn tijdgenoot Zenobio Pacini vervaardigde meer dan driehonderd eenmalige, gekleurde natuurdrukken die later onder de titel Ectypa plantarum werden gepubliceerd. De eerste gedrukte beschrijving van de natuurdruktechniek staat in Alexius Pedemontanus' Liber de secretis naturae (Bazel 1568).
Natuurdruk moet niet worden gezien als een verouderde techniek die het in de zeventiende en achttiende eeuw aflegde tegen de wetenschappelijke vooruitgang. Integendeel: toen bij empirisch onderzoek het blote oog werd vervangen door optische instrumenten, werd de natuurdruk juist belangrijker in de botanie. De microscoop maakte niet alleen de verborgen wonderen van de schepping zichtbaar, maar legde ook de tekortkomingen van de illustratieve technieken bloot. De natuurdruk leverde een afbeelding op die geheel overeenkwam met het origineel. Natuurgetrouwer kon het niet.
| |
Vergelijkende anatomie: Ruysch en Seba
Met behulp van zijn microscoop ontdekte Antoni van Leeuwenhoek (1632-1723) een wonderbaarlijke schepping die tot dusverre aan het oog onttrokken was - ‘syn Glase Sleuteltiens en isser geen ontschoten’ schreef Constantijn Huygens bewonderend. In Den waaragtigen omloop des bloeds (1688) beschreef Van Leeuwenhoek de perifere vaten van de bloedsomloop in een ‘Kikvorsworm’ (dikkopje). Hij kwam tot de conclusie dat het bloed nooit rechtstreeks van een arterie of slagader naar een ader stroomde, maar altijd via de haarvaten liep - anders zouden ‘alle de delen van het lighaam niet gevoet [...] konnen werden’.
| |
| |
De apotheker en verzamelaar van anatomische preparaten Frederik Ruysch 1638-1731) borduurde voort op de ontdekkingen van Van Leeuwenhoek. Nadat hij in 1685 zijn leerstoel in de botanie had aanvaard aan het Amsterdamse Athenaeum Illustre, legde hij zich als een van de eersten toe op de vergelijkende anatomie. Hij paste Van Leeuwenhoeks vatentheorie toe op de plantenwereld. In zijn Curae posteriores seu thesaurus anatomicus omnium proecedentium maximus (1724) vergeleek hij het vaatstelsel van een door hemzelf geprepareerde peer met dat van enkele dierlijke preparaten.
Zijn collega Albertus Seba (1665-1736), naast apotheker tevens groothandelaar in geneesmiddelen, bezat een uitgebreide verzameling naturalia, waaronder een groot aantal preparaten van dieren en insecten. In 1716 verkocht hij zijn verzameling aan tsaar Peter de Grote, wat Ruysch een jaar later eveneens zou doen. De verzamelingen van Seba en Ruysch vormden de basis voor de fameuze Kunstkamera van Peter de Grote. Seba legde nadien een nieuwe verzameling aan die hij beschreef in een vierdelige catalogus, de Naaukeurige beschrijving van het schatryke kabinet der voornaamste seldzaamheden der natuur. De eerste tweede delen verschenen in 1734-35; postuum werden het derde (1758) en vierde (1765) uitgebracht.
Op zijn beurt verdiepte Seba zich in het binnenste van de peer. In De schatkamer van natuurlyke zaken, het eerste deel van zijn kabinet van zeldzaamheden, is op de allereerste plaat een geprepareerde peer afgebeeld, het ‘Geraamte van een Poir Signoor’. De begeleidende tekst luidt:
Ontkleede Poir Signoor, van alle hare vleeschachtige delen zo zuiver afgescheiden, dat men daar byna niets van ziet dan alleen de grote Tubuli, of buispypjes, de uitgebreide veseltjes en aderen, met het binnenste klokhuisje en de zaadpitten, waar uit men den wonderbaren waschdom en gesteltenis van deze vrucht kan beschouwen. Elk klein veseltje heeft weder byzondere afleiders, die elk zyn werk doen om de vrucht tot een welgestelde gedaante en volkome rypheit te brengen. [...] Wylen de H. Professor Ruysch heeft in zyne Peer-Anatomie, Tab. I, vertoont een ontleede peer, met zyne vleeschige of pulploze deelen[...]. Wy hebben alleen de ontleding der binnenste delen willen vertonen.
Seba ging dus verder dan Ruysch in zijn ont(k)leding van de peer: na verwijdering van alle vruchtvlees bleef alleen de infrastructuur van het vatenstelsel over. Het prepareren van de peer was een lastig werkje, naar hij meedeelt bij het ‘Geraamte van een Quepeer’ (kweepeer): ‘Het is moeielyk deze vrucht van hare vleeschige delen te scheiden, zonder de grote en kleine zenuwachtige veselen te kwetsen’.
Plaat iv van De schatkamer van natuurlyke zaken is een verzamelprent met negen bladskeletten, waaronder het ‘Geraamte van een Klimop-bladt’:
Hier ziet men het binnenste gestel van het Klimop-bladt, met zynen dradigen steel, die wel in vyftig draadjes zou kunnen verdeelt worden, en alle van binnen, door het vergrootglas beschouwt, hol en buizig zyn [...]. De bladen zyn winter en zomer groen. Zy hebben een dik bladt, dat zeer vast aan den stam of de takjes vastgehecht is [...]. Die het zelve weet af te scheiden, kan ook de huidt aan beide zyden daar van af halen, zo dat het geraamte zonder beschadiging, in zyne volkome gedaante, gelyk het hier vertoont wordt, blyft.
| |
| |
1 ► Inlegblad met natuurdruk in een Arabische vertaling van Dioskourides' De materia medica, een manuscript uit 1228. De afgebeelde plant is een schermbloemige waarvan de moderne naam niet te achterhalen is.
| |
| |
2 ► Vaten en harde delen van een peer, kopergravure uit: Frederik Ruysch, Curae renovatae, seu, Thesaurus anatomicus, post curas posteriores, novus (Amsterdam, Janssonius van Waesberge, 1742), pl. I.
3 ► Kopergravure van het ‘geraamte’ van een peer. Albertus Seba, Locupletissimi rerum naturalium thesauri I (Amsterdam, Janssonius van Waesberge / Wetstein, 1734), pl. I. Gereproduceerd uit de facsimile-editie (Keulen, Taschen, 2001).
| |
| |
5 ► Titelblad van de tiende ‘centurie’ met ingekleurde natuurdrukken. J.H. Kniphof, Botanica in originali (Halle, Trampe, 1763).
| |
| |
6 ► Bladskeletten van de klimop in rode natuurdruk, binnen een gegraveerde sierrand. J.M. Seligmann, Die Nahrungs-gefäße in den Blättern (Neurenberg, Fleischmann, 1748), pl. 12.
| |
| |
Seba geeft de eer voor de ontdekking van deze techniek aan de Italiaanse arts en grondlegger van de microscopische anatomie Marcello Malpighi (1628-1694) en aan Frederik Ruysch. De laatste ‘heeft ons eenige afbeeldsels van op die wyze ontkleede bladen medegedeeld’. Voortbouwend op diens werk is Seba door eigen onderzoek zover gekomen ‘dat wy allerhande bladen op deze wyze met hunne uitgebreide veselen in een natuurlyke Anatomie kunnen ontweiden, en voor het ooge blootleggen’.
Soms wekt Seba de indruk dat hij de grens van zijn anatomisch kunnen heeft bereikt. Op de verzamelprent met bladskeletten is ook het ‘Afgeschild bladt van een Appelboom’ afgebeeld. In het bijschrift zegt Seba: ‘De ontleding van dit bladt valt zwaar, omdat het zelve zeer zacht en week van veselen is, en bygevolg zeer ligt beschadigt kan worden’. Het hier getoonde detail van dit blad maakt bovendien duidelijk dat het afbeelden van al die fijne vaatjes het uiterste van de tekenaar/graveur vergde. Hij moest een vergrootglas gebruiken om de kleinste bijzonderheden van het bladskelet te kunnen waarnemen. Erg lang achtereen was zulk priegelwerk niet te doen.
| |
Natuurdruk: Kniphof en Seligmann
Het is dan ook begrijpelijk dat onnauwkeurigheid bij de vervaardiging van zulke afbeeldingen op de loer lag. Onderzoekers die gewend waren aan microscopische verfijning klaagden geregeld over het slordige werk dat tekenaars en graveurs afleverden. Duitse experimenten met natuurdruk, vrijwel gelijktijdig met de publicatie van de eerste delen van Seba's kabinet, leverden een belangrijke verbetering op in de botanische illustratie.
De arts en botanicus Johann Hieronymus Kniphof (1703-1763) was vanaf 1737 hoogleraar in de geneeskunde aan de universiteit van Erfurt, waar hij uiteindelijk rector zou worden. In 1733 verscheen zijn Botanica in originali pharmaceutica, das ist: lebendig-officinal Kräuter-buch, een farmacopee met afbeeldingen van planten in natuurdruk. Het werk had aanvankelijk twee delen, maar latere edities werden sterk uitgebreid en dragen de titel Botanica in originali, seu herbarium vivum. De bekendste editie is die van drukker Gottfried Trampe (Halle a.d. Saale, 1757-1764), uitgebracht in twaalf delen (centurieën) van honderd platen. Ieder deel had een ander titelblad met ingekleurde natuurdrukken.
Kniphof hield de methode waarmee hij de afbeeldingen vervaardigde geheim. Hij moet erin zijn geslaagd de contouren en het skelet van plantenmateriaal over te brengen op een drukplaat, zodat meerdere afdrukken mogelijk waren. Hij was de eerste die het vervaardigen en uitgeven van natuurdrukken op systematische wijze ter hand nam. Hoe groot de oplagen waren is niet bekend, wel dat het werk erg gewild was. De uiterst decoratieve inkleuring had één groot nadeel: de botanische details van de oorspronkelijke afdruk verdwenen grotendeels onder de verf.
Een ander Duits voorbeeld van natuurdruk is Die Nahrungs-gefäße in den Blättern der Bäume (Neurenberg, Fleischmann, 1748) van de tekenaar en graveur Johann Michael Seligmann (1720-1762). Ook hij gebruikte een procedé waarmee natuurdrukken konden worden vermenigvuldigd. De auteur van de begelei- | |
| |
dende tekst, Jacob Trew, verwijst naar Ruysch als de eerste die de vergelijking tussen de vaatstelsels van dieren en planten maakte. Zelf had Seligmann in 1730 en 1732 proeven gedaan met de ontleding van vruchten en bladeren, vrijwel gelijktijdig met Seba dus. Hij had een behoorlijke hoeveelheid bladskeletten geprepareerd van verschillende plantengeslachten en -soorten om de verschillen goed te kunnen onderzoeken.
De preparaten zelf werden afgedrukt, omdat ‘de teken- en de kopergraveerkunst niet in staat waren de natuur volkomen te imiteren’. Van ieder blad drukte Seligmann zowel de boven- als de onderzijde af, waarbij de laatste met een asterisk werd gemarkeerd. Niet toevallig beeldde hij op tien van de 33 platen diverse citrussoorten af, van sinaasappel tot pompelmoes. Citrussoorten waren in deze tijd zeer gewild.
Het werk van Seligmann is een toonbeeld van de natuurdruk als meest nauwkeurige botanische afbeelding. Het vormt op zijn beurt het startpunt voor de verdere ontwikkeling van deze techniek, die tot het einde van de negentiende eeuw een onmisbaar wetenschappelijk hulpmiddel was.
|
|