Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 37
(2014)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 256]
| |
Tegendraadse volksverlichting
| |
[pagina 257]
| |
Met zijn typisch Oost-Europese bontmuts en bontkraag en zijn elegante snor presenteert Pieter van Woensel zich als buitenstaander, een vreemde in eigen land. Het portret, een ongedateerde stippelgravure gemaakt door Franciscus Sansom naar een tekening van Pieter Wagenaar Jr., was bestemd voor Van Woensels Aanteekeningen, gehouden op eene reize door Turkijen, Natoliën, de Krim en Rusland in de jaren 1784-1789 (Collectie Rijksmuseum).
Van Woensel zich op als de algehele scepticus, die zowel voormalig stadhouder Willem v als de Bataafse bestuurders zonder scrupules de mantel uitveegde. | |
Geleerd hakmoesDe titel van Van Woensels almanak werd reeds door tijdgenoten in verband gebracht met een medium dat wij tegenwoordig alweer bijna vergeten zijn, maar dat in de late achttiende eeuw een bekende attractie was op kermissen en jaarmarkten: de toverlantaarn.Ga naar eind7 Hiermee werden lichtbeelden geprojecteerd over actuele gebeurtenissen uit heel Europa, zoals aardbevingen, veldslagen en kroningen. De vertoner leverde daarbij commentaar, vaak in gebrekkig Nederlands, omdat hij uit het buitenland afkomstig was.Ga naar eind8 Al vroeg in de achttiende | |
[pagina 258]
| |
eeuw ontdekte men het humoristisch en satirisch potentieel van de toverlantaarnvertoning en verschenen er pamfletten waarin een koeterwaalssprekende ‘Savoyaard’ of ‘Luikerwaal’ lichtbeelden beschrijft, die feitelijk bedoeld waren om een politieke tegenstander belachelijk te maken.Ga naar eind9 Maar ondanks de kermisverwijzingen in De Lantaarn voldoet die niet aan deze toverlantaarnformule. Het is een geïllustreerde almanak, die steeds bestaat uit een kalender, enkele astrologische gegevens en ‘geleerd hakmoes’:Ga naar eind10 een reeks artikelen over onderwerpen van zowel morele, godsdienstige, politieke als meer praktische aard. Aan het woord is steeds Amurath-Effendi Hekim-Bachi, de Turkse arts die we als het alter ego van Pieter van Woensel kunnen beschouwen.Ga naar eind11 Voor het leeuwendeel bestaat Van Woensels almanak uit non-fictie: betogen, beschouwingen en anekdotes die weliswaar tussen de regels door vaak ironisch zijn, maar op het eerste gezicht toch vooral ogen als serieuze analyses van politiek en samenleving. De allegorische vertelling die het gedrag van de Franse ‘bevrijders’ in de Bataafse Republiek bekritiseert, is het enige volledig fictieve verhaal.Ga naar eind12 De satire van Van Woensel is subtieler en ligt er minder dik bovenop dan die van de meeste politiek-satirische tijdschriften uit zijn tijd. In de Janus Verrezen bijvoorbeeld wordt de lezer overspoeld met ‘speaking names’ en fictieve locaties.Ga naar eind13 Dit alles is in De Lantaarn niet het geval, waardoor die nog steeds goed leesbaar is. Opvallend is ook dat Van Woensel visuele en tekstuele satire combineert. Weekbladen waren in de late achttiende eeuw doorgaans niet geïllustreerd, op de titelprent bij een gebundelde jaargang na. De vijf delen van De Lantaarn daarentegen bevatten in totaal circa veertig spotprenten, gemaakt door Van Woensel zelf, waarin hij eveneens subtiel ironisch commentaar levert op de actualiteit. De meeste zijn allegorisch van aard. De prenten horen doorgaans bij de tekst, maar staan soms ook meer op zichzelf. Binnen Nederland vormen ze een van de zeldzame achttiende-eeuwse voorbeelden van grafische politieke satire, naast de spotprentenreeks Hollandia regenerata (1797) van de Zwitserse gardist David Hess.Ga naar eind14 Van Woensels associatieve, ironische stijl doet erg denken aan het werk van de Britse auteur Laurence Sterne. Via zijn ‘persona’ Amurath-Effendi Hekim-Bachi lijkt hij zich bovendien te positioneren als maatschappelijke outsider die blijkens zijn bontmuts zijn mosterd heeft gehaald bij de Franse filosoof Jean-Jacques Rousseau.Ga naar eind15 Deze internationale connecties zijn goed te rijmen met Van Woensels kosmopolitische oriëntatie, die hij ook in De Lantaarn met enige regelmaat etaleert.Ga naar eind16 | |
Verlicht conservatiefWegens zijn kosmopolitische houding zou je Van Woensel een typisch product van de Verlichting kunnen noemen. De situatie ligt echter iets ingewikkelder. Van Woensel was vertrouwd met het intellectuele debat van zijn tijd - hij verwijst in De Lantaarn naar diverse Verlichtingsfilosofen - en sympathiseerde met progressieve denkers als Locke en Voltaire. Zijn houding in morele en religieuze kwesties is zonder meer tolerant te noemen en neigde zelfs naar libertinisme. Dat blijkt bijvoorbeeld uit zijn pleidooien voor geboortebeperking en echtscheiding en zijn felle kritiek op de onverdraagzaamheid van de katholieke clerus en | |
[pagina 259]
| |
de theologische scherpslijperij van orthodoxe protestanten.Ga naar eind17 Sowieso was Van Woensel overtuigd antiklerikaal. In politiek opzicht was hij echter een stuk behoudender. Tot aan 1795 is Van Woensel niet op enige revolutionaire sympathieën te betrappen.Ga naar eind18 Daarna wilde hij weliswaar in de gunst komen van de nieuwe Bataafse overheid, maar dit lijkt eerder ingegeven door praktische dan door principiële overwegingen.Ga naar eind19 In De Lantaarn stelt Van Woensel zich vanaf het begin op als een scherp criticaster van de revolutionaire bestuurders en een scepticus als het gaat om Bataafse idealen als gelijkheid en volksinspraak. In deze zin is hij te vergelijken met de Leidse jurist Elie Luzac: beiden zijn verlicht conservatief, omarmen in theorie het verlichtingsdiscours maar staan afwijzend tegenover de revolutionaire consequenties van de democratisering van het staatsbestuur.Ga naar eind20 Vanuit deze ambivalente houding bedrijft Van Woensel in De Lantaarn satire op de actuele politiek én op de Verlichting als maatschappelijke beweging die erop gericht is de samenleving vooruit te helpen en de leden ervan op te voeden tot verlichte burgers.Ga naar eind21 Hij speelt daarbij met verschillende genretradities. Hij presenteert zijn Lantaarn middels de titel en het voorwerk als een almanak, een medium dat toentertijd beschouwd werd als een effectief middel om het volk te verlichten,Ga naar eind22 maar verwijst tevens naar het genre van het haneboek of abc-boek, een type leerboekjes voor kinderen dat al sinds de Reformatie bestond maar dat in de late achttiende eeuw een duidelijk verlichte invulling kreeg.Ga naar eind23 Dit doet hij door aan het begin van iedere Lantaarn de afbeelding van een kraaiende haan te plaatsen, met het onderschrift: ‘Gelijk de Wakkere Haan tot Kraijen is genegen/ Zo laat u, Jonge Jeugd, tot Onderwijs bewegen’. Maar uiteindelijk is De Lantaarn noch een almanak noch een haneboek en lijken de verwijzingen naar deze twee media vooral bedoeld als ironische allusie. Van Woensel stelt zich namelijk bepaald niet op als een conventionele schoolmeester/ volksopvoeder. Hij legt geen hapklare normen en waarden neer, maar zaait twijfel over wat goed is en wat fout. Bovendien lijkt hij de verlichte (volks)opvoeding soms eerder te bespotten dan oprecht uit te dragen. Een paar voorbeelden. | |
Verlichting en volksopvoedingMyne Collega's auteuren zyn recht allerliefste luiden. Ik bewonder' hunne belangeloosheid. Zy hebben mond en pen (ook hart en hoofd?) eeuwig vol van 't Algemeene Nut, van Verlichting, van de opvoeding der Nederlandsche Jeugd, van bevordering van Deugd, van Publiek Welvaaren enz.Ga naar eind24 Van Woensel verwijst hiermee naar de karrevracht aan ‘nutsliteratuur’ die in zijn dagen geschreven werd door auteurs als Van Alphen, Martinet en Wolff en Deken. Laatstgenoemden schreven ‘ter bevordering van het algemeene welwezen’, zo laten zij weten in het voorwoord bij hun Economische liedjes (1781): ‘Laaten wy, in vredes naam, die affaire opnemen, en, ter liefde van ons Vaderland, het Rymwerk beginnen’.Ga naar eind25 Deze uitspraak is illustratief voor de wijze waarop veel auteurs destijds hun taak zagen: zij schreven nadrukkelijk in dienst van de publieke zaak. Door zijn werk te plaatsen binnen de tradities van de almanak en het haneboek lijkt Van Woensel zich hierbij aan te sluiten, maar in de passage die volgt op het citaat hierboven beweert hij juist het tegendeel. Daarin zegt hij expliciet te schrijven voor zijn eigen nut, meer specifiek om de verveling te | |
[pagina 260]
| |
De prenten ‘'t Oude Licht’ en ‘'t Nieuwe Licht’ sieren respectievelijk de achterkant en de voorkant van De Lantaarn voor 1796. In de eerste zijn de recente Verlichtingshausse en de Bataafse Omwenteling van 1795 verbeeld als een apengebeuren, waarbij een aap een geschrift vasthoudt met de tekst ‘en wy zyn aapen gebleeven’. In de tweede prent schenkt Minerva een olielampje bij dat staat op een stapel boeken van geleerde auteurs als Boerhaave, Locke en Voltaire. Drie Griekse filosofen kijken toe. Van Woensel maakte de prenten zelf: onder ‘'t Oude Licht’ staat ‘Amurath-Effendi invenit omnes’ en ‘P.W. fecit omnes’ (Bijzondere Collecties, UvA: OTM OK 62-6665).
verdrijven en om zijn beurs wat aan te vullen.Ga naar eind26 Dit wekt de suggestie dat Van Woensel het nutsschrijven vooral belachelijk wil maken en dat zijn gebruik van de almanakvorm parodiërend bedoeld is. Dan volgt een uitgebreid artikel onder de titel ‘Nationaale Opvoeding’, dat tot doel heeft de ‘openbaare en algemeene opvoedinge’ van de Nederlanders te verbeteren.Ga naar eind27 Die doelstelling lijkt oprecht te zijn, al maakt Van Woensel vooral duidelijk welke zaken volgens hem niet bijdragen aan een dergelijke opvoeding. Zo acht hij de vele prijsvragen die werden uitgeschreven door instituties als de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, van weinig waarde voor de bevordering van de Verlichting. Prijsvraagverhandelingen worden ‘onder een pijp tabak geleezen, en met 't uitkloppen van de pijp vergeeten’.Ga naar eind28 Ook heeft hij niet veel op met moralistische vertellingen, bedoeld om de jeugd of het volk te stichten. Hij | |
[pagina 261]
| |
maakt ze belachelijk door een vergelijking met de geneeskunde te maken: ‘Mij dunkt, ik zie een Heelmeester den kreupelen, of gebogchelden eene verhandeling voorlezen over de ziektens der beenderen!’. Opvoeders kunnen beter, aldus Van Woensel, ‘stilzwijgende preêken door goede voorbeelden’.Ga naar eind29 Hij is overigens niet zozeer tegen het schrijven voor algemeen nut an sich, maar vindt vooral de manier waarop dit doorgaans gebeurt, weinig productief. De staande praktijk van volksopvoeding ontmaskert hij als een vorm van ‘schijnverlichting’. Dit laatste blijkt ook uit twee verwante spotprenten, afgedrukt aan weerszijden van het omslag van De Lantaarn voor 1796. De prent op de voorzijde, met als onderschrift ‘'t Nieuwe - Licht’, toont Minerva, de Romeinse godin van de wijsheid. Zij schenkt olie in een lampje, dat staat bovenop een stapel boeken van typisch verlichte denkers als Boerhaave, Huygens, Locke en Newton. Van | |
[pagina 262]
| |
bovenaf kijken Socrates, Pyrrho en Epicurus toe. De prent op de achterzijde van diezelfde Lantaarn heeft als onderschrift ‘'t Oude - Licht’. Een grote aap met pruik en chique overjas dooft met een domper een kaarsje, dat op de rug van een ezel staat. Een aantal kleinere apen, alle ongekleed, kijkt nieuwsgierig toe. Linksvoor leest één van hen in een boek de woorden ‘en wy zyn aapen gebleeven’. De bepruikte aap is hier de vertegenwoordiger van het ancien régime, waarvan de Republiek zopas afscheid genomen had met de Bataafse Omwenteling. De kleinere apen representeren het volk van Nederland, dat ondanks de revolutie nog altijd dom en onnozel is.Ga naar eind30 Deze prent biedt, naast een vilein commentaar op de vermeende intellectuele vooruitgang die de recente politieke machtswisseling heeft gebracht, een kritiek op het geloof in boekenwijsheid. De burgers lezen nu wel boeken, maar zijn daar niet veel wijzer door geworden: ze zijn ‘aapen gebleeven’. In combinatie met de prent van Minerva is deze afbeelding dan ook te zien als een ontmaskering van het verlichte opvoedingsproject van de late achttiende eeuw als een weinig effectieve onderneming. Deze kritische houding tegenover een volksopvoeding die uitgaat van boeken en geleerdheid hangt samen met Van Woensels algehele aversie tegen intellectualisme. Die blijkt bijvoorbeeld uit de spotprent van de ezel met de encyclopedie, behorend bij het artikel ‘Staat der geleerdheid in Nederland, en van de geleerden’.Ga naar eind31 Op de hierin door hem gestelde vraag: ‘In welke proportie moeten de geleerden staan tot de rest [van de bevolking]?’, antwoordt hij dat een staat ‘zo veele geleerden kan nahouden, als 'er overschiet van handen en hoofden, gevorderd tot nodiger en profitabeler gebruiken’.Ga naar eind32 Ook noemt hij het aantal boeken dat in de Republiek verschijnt, veel te groot in verhouding tot het aantal bekwame lezers. Duidelijker is zijn afkeer van de boekenwijsheid waarmee de burger in het kader van de volksopvoeding wordt opgezadeld in een spottende passage over een boer die haarfijn weet welke de theologische twistpunten tussen Voetianen en Coccejanen zijn, maar vervolgens het verkeerde land inzaait. Of een kok die de pot laat aanbranden terwijl hij over de nieuwe Franse grondwet disputeert.Ga naar eind33 De teneur is steeds dat geleerdheid op zichzelf een samenleving niet verlichter maakt en dat het veel belangrijker is de praktische vaardigheden van alle leden van het volk te verbeteren. De anti-intellectualistische opstelling van Van Woensel is op z'n zachtst gezegd paradoxaal te noemen. Zelf schroomt hij namelijk niet om in zijn Lantaarn tal van geleerden aan te halen en zijn publiek deelgenoot te maken van allerhande intellectuele debatten. Hij praktiseert daarmee eigenlijk precies het soort volksopvoeding waarvan hij elders de onzinnigheid betoogt. Deze paradox verbindt Van Woensel met een eerbiedwaardige satirische traditie, waar ook Erasmus (met zijn Lof der Zotheid) en Jonathan Swift deel van uitmaken. Door middel van ironie en het uitzenden van tegenstrijdige signalen wordt in deze traditie een instabiele retorische situatie gecreëerd, waardoor onmogelijk valt uit te maken wat nu precies de boodschap is van de satiricus. Telkens wanneer je denkt hem te pakken te hebben, ontglipt hij je weer.Ga naar eind34 Dit geldt zeker ook voor Van Woensel, die zichzelf regelmatig tegenspreekt en zich met zijn Lantaarn plaatst binnen het kader van de verlichte opvoedingslectuur die hij tegelijkertijd belachelijk maakt. Paradoxaal is ook Van Woensels relatie met ‘waarheid’, een ander belangrijk concept binnen de Verlichting. Zo stelt hij in het artikel ‘Van de kinder-teelt’: | |
[pagina 263]
| |
In alles behaagt mij de afwisseling. Ik haat niets meer dan ouwbakke kost. Laat anderen, zo 't hun vermaakt, bewijzen, dat 's middags om 12 uuren dag is. 'k Zal hen niet stooten van hun stok-paardje.'t Mijne is 't singuliere.Ga naar eind35 En waarlijk raakt men 'er misschien niet verder meê van de waarheid (heeft dit ook een klein snuifje van verwaandheid?) dan met te loopen over 't gebaande pad.Ga naar eind36 Enerzijds beweert Van Woensel hier dat hij niet zoveel geeft om de waarheid. Het gaat hem er in de eerste plaats om iets nieuws en iets eigens te zeggen. Maar tegelijk meent hij dat hij door die opstelling niet per se verder afraakt van de waarheid dan als hij op de gebaande paden zou blijven. Kennelijk hecht hij wel belang aan het dienen van de waarheid, iets dat al viel af te leiden uit de inleiding bij De Lantaarn voor 1792. Daar geeft de auteur weliswaar aan dat zijn ‘geleerd hakmoes [niet] geheel zonder steelen of stronken’ is, maar verzekert hij de lezer tevens dat hij hem ‘geene knollen voor citroenen zoekt in de hand te stoppen’.Ga naar eind37 Wederom is hier sprake van een instabiele retorische situatie, waarbij niet valt uit te maken of Van Woensel het waarheidsstreven onzinnig of juist heel zinvol vindt. Waarheidstreven, geleerdheid, opvoedkundige lectuur: allemaal verlichte zaken waarmee Van Woensel een ironisch spel speelt. Hierdoor blijf je als lezer van De Lantaarn uiteindelijk achter met gemengde gevoelens over de Verlichting. Maar daarmee diskwalificeert hij het verlichte gedachtegoed niet meteen in alle opzichten. Is het immers niet zo dat het aanzetten tot zelfstandig nadenken, gezien een adagium als ‘Sapere aude’ (Durf te denken) van Immanuel Kant, een van de kernwaarden van het verlichtingsdiscours vormt?Ga naar eind38 En zetten niet juist dit soort paradoxen aan tot zelfstandig nadenken? Zo beschouwd is De Lantaarn bij uitstek een adept van de Verlichting en kunnen we Van Woensel alsnog bombarderen tot een volksverlichter, die door zijn ambivalente opstelling het publiek dwingt scherp te zijn en zelf zijn positie te bepalen in plaats van braaf na te kauwen wat de auteur hem voorschotelt.Ga naar eind39 Zelf laat Van Woensel zeker ruimte voor die suggestie. Wanneer hij in het reeds aangehaalde artikel ‘Nationaale Opvoeding’ schrijft over de ideale opvoeding voor een toekomstige stadhouder, plaatst hij voorafgaand daaraan de volgende opmerking: Misschien zal eenig lezer, die niet voortleest, als de os voor de ploeg loopt, vraagen: Mr. Amurath meent gij u bevoegt tot eene zo uitgebreide als moeijelijke taak? - Geenzints - En waarom, vriend! bemoeit gij er u dan meê? - 't Is met schrijven, als met de muziek, en wilt gij een Virtuoso aan den gang krijgen, zo laat hem een breeken-been wat in de ooren krassen.Ga naar eind40 Met name relevant in dit verband is de lezer uit de eerste zin, die ‘niet voortleest als de os voor de ploeg loopt’. Daarmee laat Van Woensel zien naar welk type lezer hij op zoek is, namelijk een lezer die niet stoïcijns een tekst doorploegt maar steeds kritisch en oplettend is en dus zelf verder denkt en redeneert op basis van de onzekere tonen die brekebeen Amurath hem in de oren krast. Hieruit blijkt de ware verlichte intentie van Van Woensel: hij wil zijn lezers opvoeden tot zelfstandig denkende mensen, die zich niet laten misleiden door retoriek. | |
[pagina 264]
| |
BesluitHet recensietijdschrift Vaderlandsche Letteroefeningen was over De Lantaarn voor 1792 weinig te spreken. Zuinigjes noteert de recensent: Schoon in hetzelve een aantal gewigtige en algemeen-nuttige waarheden gezegd, en een aantal schadelyke vooroordeelen bestreden worden, is 'er echter ook veel in, dat aan verlichte en onbevooroordeelde Lezers mishaagen zal, en de toon vooral, die 'er doorgaans in heerscht, het scherpe en bytende, en het spotten met zulke dingen, die of waarlyk heilig zyn, of, door de grootere meerderheid des menschdoms, als zodanig aangezien worden, moet aan iederen bedaarden beoordeelaar ongenoegen wekken.Ga naar eind41 Kennelijk wist Van Woensel met zijn Lantaarn ten minste een deel van zijn publiek te provoceren. Voor fijngevoelige zielen was zijn satirische almanak duidelijk niet geschikt; voor de liefhebbers van conventionele opvoedkundige literatuur evenmin. Wie verwachtte met De Lantaarn een standaardalmanak in huis te halen, kwam bedrogen uit. Kenners van het satirische werk van bijvoorbeeld Erasmus, Swift en Sterne zullen vermoedelijk heel wat meer plezier beleefd hebben aan Van Woensels pennevruchten. Het is voornamelijk in hun traditie van ironische, retorisch instabiele satire dat we De Lantaarn moeten plaatsen. Deze satire past in feite perfect binnen het verlichte project van de intellectuele emancipatie van het individu. Of we Van Woensel ook in meer concrete zin mogen beschouwen als een ‘verheffer’ van het volk, die met zijn werk de ‘nationale opvoeding’ diende, is een stuk onzekerder. Af en toe laat hij in De Lantaarn doorschemeren dat zijn almanak een zekere populariteit genoot, maar ook noemt hij zichzelf ergens een ‘roepende in de woestijn’.Ga naar eind42 Bovendien is niet duidelijk hoe breed Van Woensels publieksbereik eigenlijk was. De satirische traditie waartoe hij behoort, was al met al tamelijk elitair en de vele verwijzingen naar klassieke en contemporaine geleerden in De Lantaarn suggereren eveneens een hoger opgeleid publiek. Maar juist door te spelen met het genre van de almanak en door een artikel als ‘Nationaale Opvoeding’ lijkt zijn werk op zijn minst de intentie te hebben gehad om bredere lagen van de bevolking vertrouwd te maken met een vorm van ambivalente, ontregelende satire die voorheen vooral aan de elite was voorbehouden. In die zin was Van Woensel dan toch een volksverlichter, zij het een nogal eigenzinnige en tegendraadse. |
|