Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 37
(2014)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 242]
| |
Satire in ballingschap
| |
Gedrukt in DuinkerkenVan de Gedenkschriften zijn maar enkele exemplaren bewaard gebleven, die ook nog eens onvolledig zijn.Ga naar eind1 Er zijn slechts drie afleveringen bekend, betiteld als eerste, tweede en derde ‘stuk’: één uit 1791 en twee uit 1792. De stukken zijn vrij omvangrijk: het eerste stuk telt, indien compleet, 84 pagina's, het tweede en derde stuk elk 78 pagina's. Het derde stuk is overigens als enige voorzien van een inhoudsopgave. De prijs bedroeg twaalf stuivers per aflevering.Ga naar eind2 Het titelblad van de losse afleveringen noemt als uitgeversadres ‘Te Duinkerken / By Van Schelle & Comp.’ en het jaartal. De uitgeverij van Pieter van Schelle richtte zich met haar uitgaven zowel op het publiek in de Republiek als op de patriotse vluchtelingengemeenschap in Noord-Frankrijk. Aangezien alle lectuur, afkomstig uit de patriotse emigrantenuitgeverij, onder de repressieve censuur viel van de oranjegezinde regeringscolleges die vanaf september 1787 de Republiek bestuurden, moest deze met grote voorzichtigheid van Duinkerken naar Nederland gesmokkeld worden. Twee belangrijke contacten hierbij in de Republiek waren mr. Laurens van Santen, repetitor en na 1795 curator aan de Leidse universiteit, en J. van Schelle, broer van de uitgever en koopman te Rotterdam. Van Santen fungeerde blijkbaar regelmatig als correspondent, die via anonieme brieven contacten met boekverkopers onderhield, J. van Schelle zorgde voor de verzending van foldermateriaal en boeken via de beurtschepen die vanuit Rotterdam op Duinkerken voeren. Boekverkopers waarmee men via deze kanalen relaties onderhield waren onder meer Johannes Luchtmans te Leiden en Jan Verlem te Amsterdam.Ga naar eind3 Ondanks het omzichtig opgebouwde geheime netwerk was men geenszins van een ongestoorde handelsstroom verzekerd. De weersomstandigheden bleven altijd een onzekere factor. Maar de grootste hindernis vormde het uitbreken van de Eerste Coalitieoorlog tussen het revolutionaire Frankrijk en Oostenrijk, Pruisen en Engeland (1792-1797). Door deze oorlog werd het verzenden van kranten en tijdschriften vanuit Frankrijk naar de Republiek, via de Oostenrijkse Nederlanden of het door de Britse marine beheerste Kanaal, ernstig bemoeilijkt. Dit logistieke probleem werd in het laatste nummer van de Duinkerksche Historische Courant, eveneens een uitgave van Van Schelle, zelfs genoemd als de reden voor het opheffen van de krant.Ga naar eind4 | |
[pagina 243]
| |
Wellicht heeft de logistiek ook de Gedenkschriften parten gespeeld. Het was bedoeld als maandblad maar - voor zover dit kan worden gezegd van een blad dat slechts kort heeft bestaan - het verscheen onregelmatig. Dit blijkt uit het Voorbericht bij het derde stuk, waar de auteur zich voor de vertraging verontschuldigt. Als reden voert hij het overlijden van Pieter van Schelle aan, op 28 februari 1798, waarna hijzelf medefirmant werd: ‘thans is die taak, welken hy [nl. Van Schelle] vol lust en yver op zich had genoomen, ook de onzen geworden; dit is de rede, dat wy de Gedenkschriften van onzen Martinus Scriblerus niet geregeld maandelyksch kunnen vervolgen, edoch dezelven met den mogelyksten spoed zullen tragten doortezetten’.Ga naar eind5 Van dit spoedig doorzetten is voor zover bekend niets meer gekomen. Ook de volstrekt onbevredigende samenwerking tussen de auteur en andere patriotten die bij Van Schelle werkzaam waren - waarover hieronder meer - zal debet zijn geweest aan de onregelmatige uitgave en, uiteindelijk, het staken van de Gedenkschriften. | |
De auteurBlijkens de ondertitel: uitgegeeven door de schryvers van den Post van den Neder-Rhyn, moeten de auteurs van de Gedenkschriften gezocht worden in de kring rond Pieter 't Hoen (1744-1828), die in 1791-1792 bij Van Schelle & Comp. werkzaam was.Ga naar eind6 Deze patriotse journalist schreef het toonaangevende politieke periodiek De Post van den Neder-Rhijn (1781-1787) en was als schutterij-officier in augustus 1786 nauw betrokken bij de machtsovername door de patriotten in de stad Utrecht. Na de inval van de Pruisische troepen vluchtte ook hij naar het de patriotten welgezinde Frankrijk, waar hij ruim zeven jaar in ballingschap leefde. In Noord-Frankrijk was 't Hoen met zijn gezin in verscheidene plaatsen woonachtig, het langst in Duinkerken en later in het nabijgelegen Watten, te midden van vele gevluchte geestverwanten.Ga naar eind7 Hij schreef er gelegenheidsgedichten, enkele bundels zedenkundige toneelstukken met zowel eigen werk als vertalingen van enige Franse stukken, en gaf een bewerking in Noord-Nederlandse stijl en spelling uit van het Vlaamse werk van de leider der Zuid-Nederlandse democratische patriotten, mr. Jan Frans Vonck.Ga naar eind8 In 1792 werkte hij korte tijd met zijn medepatriotten Joost Vrijdag en Wybo Fijnje samen in de Duinkerkse emigrantenuitgeverij Van Schelle & Comp., overigens met kwalijke gevolgen. Later zou Vrijdag 't Hoen verwijten ‘nimmer om zijne zaken te denken, maar wel op zijne plesierparthijen’, waarmee hij mogelijk diens drukke literaire werkzaamheden heeft bedoeld, waarvan juist in 1792 de Gedenkschriften het leeuwendeel vormde. Bovendien was de neergang van de Duinkerksche Historische Courant volgens Vrijdag met name te wijten aan 't Hoens onverantwoordelijk gedrag. 't Hoen bleef redelijk succesvol als auteur en journalist, maar was overduidelijk ongeschikt als medefirmant in het bedrijf. De woorden ‘uitgegeeven door de schryvers van den Post van den Nederrhyn’ in de titel van de Gedenkschriften zijn op zichzelf overigens geen doorslaggevend bewijs voor 't Hoens auteurschap van het blad. Om dat te kunnen vaststellen moeten we naar de inhoud van het blad zelf kijken. De eerste aanwijzing is te vinden in de verwijzing naar 't Hoens voorliefde voor de Onderaardsche reis van Claas Klim (1741) van Ludvig Holberg.Ga naar eind9 Ook de auteur van de Gedenkschriften kende dit imaginaire reisverhaal. Hij presenteert | |
[pagina 244]
| |
Portret van Pieter 't Hoen door Reinier Vinkeles en Cornelis Bogerts, naar een tekening van Jacobus Buys (Collectie Rijksmuseum)
het blad namelijk als een verzameling traktaten uit de nalatenschap van zijn vader, de geleerde Martinus Scriblerus den Jongen: ‘onder die stukken zyn ook de onderaardsche reizen van Claas Clim den Jongen, zoon van den beroemden koster der kruiskerke van Bergen in Noorweegen, die wy reeds met het derde of vierde stuk zullen aanvangen, aan onze lezeren medetedeelen’.Ga naar eind10 Een duidelijker aanwijzing is te vinden in het reeds aangehaalde voorwoord bij de derde aflevering. Daaruit valt op te maken dat de schrijver na het overlijden van zijn uitgever diens werkzaamheden gedeeltelijk heeft overgenomen. Het was inderdaad Pieter 't Hoen die na het overlijden van Van Schelle vennoot werd in diens bedrijf. | |
[pagina 245]
| |
Verder duikt een der personages uit de Gedenkschriften vijf jaar later op als gefingeerde correspondent in 't Hoens Nieuwe Post van den Neder-Rhyn.Ga naar eind11 Het is de verwaande schoenlapper Jan Pik, die op zon- en feestdagen uitgedost als een edelman door de straten flaneert. In de Nieuwe Post figureert deze Pik als een uit ballingschap teruggekeerde patriot die het bewind van de nieuwe Bataafse Republiek een buitensporig hoge vergoeding tracht af te troggelen voor de in 1787 en later geleden schade. Ook een ‘echte’ correspondent in de Nieuwe Post wekt de indruk dat 't Hoen de schrijver van de Gedenkschriften is: Lubbert Dromer, die tot op heden zijn ware identiteit voorbeeldig heeft weten te verhullen. Hij was reeds in de oude Post een der trouwste en productiefste correspondenten en was in het nieuwe periodiek teruggekeerd. Hij liet weten dat volgens zijn inlichtingen de schrijvers van de Post ook na 1787 hun stem in de Republiek hadden doen klinken, ‘schoon gekleed in een ander gewaad als het Post-wambuisje’.Ga naar eind12 De tabberd van Martinus Scriblerus is vooralsnog het enige ‘andere gewaad’ dat hiervoor in aanmerking komt. | |
Vroegere ScriblerianaVoor het auteurschap van 't Hoen spreekt verder zijn bekendheid met vroegere Scribleriana. Hij was goed thuis in de Britse literatuurGa naar eind13 en kende de oorspronkelijke Memoirs of the extraordinary life, works and discoveries of Martinus Scriblerus (1741). In 1714 was een groep van zes ‘Scriblerians’, van wie John Arbuthnot, Alexander Pope en Jonathan Swift de bekendste zijn, begonnen met het schrijven van de satirische Memoirs. Pas in 1741 besloot Pope, die als enige van de Scriblerians nog leefde, de Scriblerus-satire - althans een deel ervan - in druk te doen uitgeven.Ga naar eind14 Het eerste wat de lezer van de Memoirs opvalt, is de raadselachtige naamgeving van de hoofdpersoon. De voornaam Martinus was ontleend aan de komedie Sir Martin Mar-All (1667) van John Dryden, waarin de gelijknamige hoofdfiguur al wat op zijn weg komt in het honderd laat lopen. Scriblerus was ook zo'n brokkenmaker. Hij had zich weliswaar bekwaamd in elke tak van kunst en wetenschap, maar miste het gezonde oordeel om van zijn kennis een juist gebruik te kunnen maken. Door zijn wereldvreemdheid en door de verwarde brij die alle opgedane geleerdheid in zijn geest had gevormd, was en bleef Scriblerus ondanks zijn talloze geschriften een ‘scribbler’, een krabbelaar van waardeloze schrijfsels. De keuze voor een hoofdpersoon die zich een groot en universeel geleerde waant, maakte het de Scriblerians mogelijk ieder geschrift en elke auteur of wetenschapper op de hak te nemen via parodiërende verwijzingen naar een of andere fictieve pennevrucht van Scriblerus.Ga naar eind15 Popes werken, inclusief de complete Memoirs, oogstten meteen veel succes, getuige de zes uitgaven die alleen al in 1741 en 1742 het licht zagen.Ga naar eind16 Het werk trok van meet af aan ook in de Republiek de aandacht van het geletterde publiek. Zo verscheen in 1754 bij de Amsterdamse uitgever Pieter Meyer een Nederlandse vertalingGa naar eind17 en werd er in diverse Nederlandse literaire periodieken gerefereerd aan de Memoirs of aan de naam Scriblerus.Ga naar eind18 Pieter 't Hoen kende ook de Historie der vreemde en tot nog toe onbeschrevene ziekte oikomania. Het pamflet, een aanklacht tegen beleggingsbubbles en tegen het opdrijven van de huurprijzen van huizen, is geschreven door een anonymus | |
[pagina 246]
| |
die zich Martinus Scriblerus Secundus noemt, ‘den geringen Navolger mynes grooten Ooms Martinus Primus’, waarmee onmiskenbaar het oorspronkelijke Engelse werk is bedoeld.Ga naar eind19 't Hoen presenteert zich in de Gedenkschriften als de derde Scriblerus in het rijtje: ‘Mijn vader was een zoon van den beroemden Martinus Scriblerus, en naar dat licht ben ik genaamd, Martinus Scriblerus Tertius, anders volgens de gewoonte der geleerden, Martinus Scriblerus Tertius, Martini Secundi filius, Martini nepos’.Ga naar eind20 't Hoen maakte van Martinus Secundus een zoon, geen neef van de eerste Scriblerus, maar aangezien hij zichzelf als Martinus Tertius opvoerde wist hij dat er al werk van een Secundus bestond. Dat Pieter het pamflet heeft gekend wordt nog waarschijnlijker wanneer de lezer daarin de volgende zinsnede tegenkomt: ‘De eeuw, die wy beleven, geeft wel zwierig geklede Schoenmakers’. Het is mogelijk dat 't Hoen hier zijn idee heeft opgedaan voor zijn personage Jan Pik, de inderdaad zwierig uitgedoste schoenlapper die we hierboven zowel in de Gedenkschriften als in de Nieuwe Post van den Neder-Rhyn hebben ontmoet.Ga naar eind21 | |
Gedenkschriften en Memoirs: een vergelijkende analyseIn hoeverre was 't Hoen met zijn Gedenkschriften schatplichtig aan zijn Engelse voorbeeld de Memoirs? Om op deze vraag antwoord te kunnen geven, moeten beide teksten met elkaar worden vergeleken. De drie afleveringen die van 't Hoens Gedenkschriften bewaard gebleven zijn, vormen evenals de Memoirs geen willekeurige verzameling van losse teksten, maar zijn samengesteld volgens een vooraf uitgestippeld plan. Dit blijkt bijvoorbeeld uit zijn opmerking dat hij het derde of vierde stuk wilde beginnen met het vervolg op Claas Klim. De Gedenkschriften beginnen, net zoals de Memoirs, met een kennismaking met Scriblerus, geboekstaafd door de uitgever van diens geschriften. Bij 't Hoen zijn dat Scriblerus Secundus' nagelaten geschriften, uitgegeven door zijn zoon, Martinus Scriblerus Tertius. Op deze inleiding volgen vijf documenten uit de nalatenschap van Martinus' vader. In de tweede aflevering van de Gedenkschriften wordt de publicatie van die documenten voortgezet met vier bijdragen, maar hier verschijnen bovendien vijf zogenaamde reacties van lezers op de in nummer 1 gepubliceerde bescheiden. De derde aflevering is samengesteld uit een van de nagelaten documenten, gevolgd door drie fictieve lezersbrieven. Vaak levert Martinus Jr. kort commentaar op zijn vaders geschriften of op de reacties van lezers. Waren de Scriblerians aanvankelijk voornemens een satirisch periodiek te schrijven, voor de Memoirs kozen ze spoedig de vorm van een satirische biografie. Zo niet Pieter 't Hoen, die wél voor een periodieke uitgave koos en daarmee onmiskenbaar aanknoopte bij de Post van den Neder-Rhijn: een periodiek werk, grotendeels gevuld met brieven van correspondenten en ontvangen documenten, voorzien van inleidingen of commentaren van de redacteur. Qua vormgeving zijn de Gedenkschriften daarom niet zozeer een navolging van de Memoirs, maar meer een variant op Post van den Neder-Rhijn: een voortzetting van het patriotse periodiek, maar nu vol gefingeerde brieven, documenten en betogen. Na de wetsverzetting in 1787 was er immers geen sprake meer van een stroom van échte patriotse correspondentie. Patriots waren de Gedenkschriften zeker. Het blad is geheel doorspekt met patriotse politieke ideeën en het geheel heeft een belerende, moralistische toon | |
[pagina 247]
| |
die sterk aan de spectators en aan de Post doet denken. Martinus Scriblerus Tertius, alias 't Hoen, stond uiteraard volledig achter die denkbeelden, en dat brengt ons bij een belangrijk verschilpunt met de Memoirs. De teksten van de Scriblerus-Club zijn met hun verwijzingen naar reële personen doorgaans veel subtieler dan die van 't Hoen, en munten uit in absurde situaties en ideeën, die op een ogenschijnlijk amorele wijze, zonder moralistisch commentaar, gepresenteerd worden. Bij 't Hoen daarentegen zijn verwijzingen naar concrete personen veel directer en krijgt de lezer voortdurend en ondubbelzinnig morele en politieke lessen voorgeschoteld. Ondanks dit verschil tussen de twee teksten, met een amoreel absurdisme bij de Scriblerians en een patriots getint moralisme bij 't Hoen, is Martinus Scriblerus Secundus niet minder excentriek dan zijn illustere Britse voorganger. Dit blijkt bijvoorbeeld als hij, in plaats van zijn schulden bij de bakker te betalen, een filosofisch betoog tegen de schrijvers van rekeningen opstelt.Ga naar eind22 Een ander verschil met de Memoirs is, dat deze nagenoeg geheel biografisch zijn, terwijl in de Gedenkschriften voor een biografie alleen de inleiding van de eerste aflevering is gereserveerd. Deze inleiding fungeert tevens als voorproefje van de inhoud, want via de levensloop van Martinus Secundus worden alle thema's blootgelegd die in het vervolg van het werk aan de orde zullen komen. | |
Kritiek op rijmelaars en dichtgenootschappenIn die inleiding van de Gedenkschriften stuit de lezer meteen op een thema dat, naast de politiek, overal in dat werk aanwezig is: kritiek op de dichtgenootschappen en literaire genootschappen. Daarbij komt de lezer bovendien meteen Jonathan Swift tegen. Tal van achttiende-eeuwse literatoren waren hun loopbaan begonnen in zo'n genootschap, dat poogde poëzie en proza, retorica en taalkunde te verbeteren en in dienst te stellen van de morele, godsdienstige en intellectuele verheffing van de burgerij. Ook Pieter 't Hoen was lid geweest van zo'n dichtgenootschap. In de loop van de jaren tachtig groeide echter ongenoegen over de werkwijze van de genootschappen. Kritiekpunten waren de strakke richtlijnen waaraan men de gedichten onderwierp, het vooraf vaststellen van thema's op basis waarvan de leden vervolgens dichtstukken schreven en het overmatig bijschaven van de inzendingen, ten koste van de originaliteit van het werk en de vrije inspiratie van de dichter.Ga naar eind23 In de Gedenkschriften wordt kritiek geleverd op de zouteloze rijmelarij die hiervan het gevolg was. Martinus Scriblerus Secundus stelt zijn vriend Knabbelarius voor - ‘insgelyks een zeer geleerd man, het welk de lezer uit den uitgang van zynen naam op us geredelyk kan opmaaken’ - om ‘het denkbeeld van den beroemden Swift’ ten uitvoer te brengen. Daarmee doelt Scriblerus Secundus onmiskenbaar op Swifts lang gekoesterd plan tot oprichting van een Britse letterkundige academie, een genootschap op nationaal niveau dat literaire talenten met elkaar en met vermogende kunstliefhebbers in contact zou kunnen brengen en financieel ondersteunen, naar het voorbeeld van de Académie Française. De Scribleriaanse (Nederlandse) versie daarvan, speciaal bedoeld voor rijmelaars, zou moeten bestaan uit ‘een zeer groot gebouw [...] in welke zy allen opgeslooten en van het noodige zouden werden voorzien’, kortom een gekkenhuis voor pruldichters. Voor de financiering ontwierp Scriblerus Secundus | |
[pagina 248]
| |
Deze gravure van Govert Kitsen naar een tekening van W.H. van Bork is een allegorische verbeelding van ‘De zegenpraal der Vrijheid & Gelijkheid over de onbepaalde Heerschzucht’, opgedragen aan het ‘Bataavsche volk’ (1795-1800). Gelijkheid, gezeten voor de obelisk, houdt de ‘Rechten van de mens’ vast. De driehoek-met-oog verbeeldt de Triniteit. Verder zijn er smekende koningen te zien, het afgehouwen hoofd van Lodewijk XVI, een veldslag en vier kindertjes rond een vrijheidspaal. Het hele tafereel wordt beschenen door de stralen van de opkomende zon van de vrijheid (Collectie Rijksmuseum).
een aantal nieuwe belastingen, waaronder een impost op de geveinsdheid van staatslieden, regenten en geestelijken. Het plan bleef onuitgevoerd doordat alle rijmelaars werden opgenomen in de vele dichtgenootschappen die mettertijd ontstonden, waardoor het geplande dolhuis overbodig werd.Ga naar eind24 Ook andere werken en projecten van Scriblerus Secundus waren tot mislukken gedoemd. Uit een wellicht al te grote goedheid, zo verhaalt ons zijn zoon, | |
[pagina 249]
| |
schreef hij enkele werkjes ter verdediging van bepaalde lieden die hij regelmatig had horen uitschelden. Een daarvan, een verhandeling ‘over de nuttigheid der onbetaamlyke winsten’, verdedigde effectenhandelaars en bankiers, maar het werd nooit gedrukt. Een ander werk, getiteld ‘De eerlyke hoveling’, werd door het publiek terstond verketterd als een samenraapsel van leugens en vleierij. Zijn enige succes behaalde Scriblerus Secundus met een naamlijst van alle boekverkopers die, vanaf de uitvinding van de boekdrukkunst, de auteurs wier werken zij drukten, fatsoenlijk hadden behandeld. Dit werkje was vrijwel meteen uitverkocht, al besloeg het nauwelijks anderhalve pagina. Van een gepland onderzoek naar het geweten van de tegenwoordige regenten kwam niets terecht, omdat Scriblerus Secundus al spoedig bemerkte dat zijn onderzoeksobject niet bestond.Ga naar eind25 Het valt te begrijpen dat de nijvere geleerde Scriblerus Secundus in Nederland zo nauwelijks iets verdiende. Pogingen om op jonge leeftijd reeds zijn talenten in het buitenland te gelde te maken hadden evenmin iets opgeleverd. Om aan de Sorbonne te Parijs zijn kundigheid te demonstreren berekende hij de dikte van de stadsmuren van het bijbelse Jericho, kennelijk zonder dat dit veel indruk maakte. Een theologische verhandeling, geschreven kort voor 1688, waarin hij de val van Sodom en Gomorra had uitgelegd als een voorspelling van de val van de Engelse koning Jacobus ii, veroorzaakte evenwel zo'n commotie in regeringskringen dat hij Frankrijk, dat aan de zijde van de katholieke Jacobus stond, ijlings had moeten ontvluchten. Te Berlijn was het hem al net zo vergaan, na het opstellen van een geschiedkundige verhandeling ten bewijze dat de Pruisen afstamden van de als bijzonder barbaars beschouwde Scythen. Scriblerus Secundus bleef aldus straatarm en gaf tenslotte onverwacht de geest, met als doodsoorzaak een overmatige praktijkervaring inzake het onderwerp waaraan hij op dat ogenblik arbeidde: een werk over ‘De voordeelen van een sober leeven, en middelen, om zich aan het gebrek te gewennen’.Ga naar eind26 Het beginthema van de inleiding, de hekeling van tweederangs dichters en hun genootschappen, keert bij Scriblerus Secundus herhaaldelijk terug, bijvoorbeeld in een brief van medicinae doctor D. aan hoogleraar M. over de verzwakking van de mensheid door aantasting van hun moraal. Een van de daar beschreven ziektegevallen betreft zekere heer die zich verbeeldt een geleerde ‘en dat nog erger is, een dichter te zyn’. Hij is lid geworden van enkele genootschappen, ‘zonder te begrypen, dat men op die beroemde kunststallen zoo wel ezels als paarden zet’. De meest uitvoerige satire op dit thema is de brief van de pasteibakker Jan Jorissen die voornemens is een dichtgenootschap op te richten, waarbij opnieuw de ‘ezelsstal’ ter sprake komt, waarvan de leden ‘hunne eige vuiligheid aan ieder een te koop bieden’.Ga naar eind27 | |
Kritiek op extravagantie, gewichtigdoenerij en schijnheiligheidOnderliggend aan de satire in de Gedenkschriften is het moralistische karakter. Dat komt goed tot uiting in de kritiek op de mode. In de genoemde brief van D. aan M. komt een ruim vijftigjarige dame ter sprake die in de waan verkeert jong en mooi te kunnen blijven door een modern kapsel, make-up en kleding, en wel in zulke mate dat zij dreigt te eindigen in het dolhuis. De afkeuring die hieruit spreekt, is ook te beluisteren in een uitvoerige bijdrage, zogenaamd geschreven door de kleermaker meester Flik. Kerkgangers zowel als vorsten | |
[pagina 250]
| |
en regenten worden in deze gefingeerde brief gekapitteld vanwege hun pronkzucht met weelderige kledij, die hen als het ware de deugden, het verstand en de bekwaamheid moet verlenen die zij uit zichzelf niet bezitten. Vooral ook moeten petit-maîtres, de aan de nieuwste mode verslingerde rijke dandy's, het ontgelden. Scriblerus alias 't Hoen was echter, zonder het te weten, zijn tijd ruim twee eeuwen vooruit met zijn satirische aanprijzingen van piercings, naar de mode van Indiase en Indiaanse neus- en lipsieraden!Ga naar eind28 Verder waren pedanterie, gewichtigdoenerij en inhaligheid in geleerde kringen een dankbaar mikpunt van spot in de Gedenkschriften. In de inleiding van het eerste stuk stelt Scriblerus Tertius dat zijn vader als jonge geleerde een ‘grand tour’ langs beroemde Europese universiteiten had gemaakt. Niet om ‘de gezelschappen te zien, de speelpartyen by te woonen, mooije vrouwen te vinden, lekkeren wyn te drinken, en wat diergelyke gewigtige bezigheden onzer reizende en verlichte jeugd meer betreft’, maar om zijn kundigheid te tonen en te solliciteren. Wanneer de opvoeding van de jonge Scriblerus Tertius aan de orde komt in een dialoog tussen zijn ouders, vindt vader zijn zoon volkomen geschikt om een groot geleerde te worden: zo twistziek, trots en koppig als een theoloog, zo schraapzuchtig als een advocaat, zo leugenachtig als een dichter of geschiedschrijver, en verzot op het martelen en doden van kleine dieren, wat een goede toekomst als medicus voorspelt. Scriblerus Tertius ontwikkelde zich dan ook voorspoedig tot een groot schrijver, naar zijn eigen zeggen vervuld van de daartoe noodzakelijke eigendunk, eigenwijsheid en vitzucht.Ga naar eind29 Een groep intellectuelen die het herhaaldelijk moest ontgelden, was de clerus, en in het bijzonder de orthodoxe gereformeerde predikanten. Dit blijkt al in de inleiding, waar Secundus' voorspelling betreffende Jacobus ii voortspruit uit de ook door hem gevolgde werkwijze van sommige predikanten, die zich ‘draaijen en wringen’ om uit elke zinsnede in de Schrift een profetie te distilleren. In een brief van Scriblerus Secundus aan dr. Rochet, zogenaamd over de lichamelijke, maar in realiteit over de morele verzwakking van de mensen, ontmoeten we ds. Probus, die zich 's zondags deftig per koets naar de kerk laat rijden om daar de nederigheid te prediken, waarbij opgemerkt wordt dat hij een ‘voorstander van het Voetianismus’, een aanhanger van de strenge orthodoxie is.Ga naar eind30 Scherpe kritiek op de geestelijkheid uitte Martinus Scriblerus Tertius ook in een betoog over een zogenaamd Engels plakkaat, waarbij de katholieken worden uitgesloten van lidmaatschap van het schippersgilde. In werkelijkheid is hiermee de uitsluiting van de katholieken uit de ambachtsgilden en officiële functies in de Republiek bedoeld, ten voordele van de gereformeerden. Het is ook hier de gereformeerde orthodoxie die het moet ontgelden, vooral in de persoon van de zeer geleerde en alom gewaardeerde ds. Rabbelarius. Over diens preken merkt Scriblerus op: ‘’t is waar, hy verklaart wel niet veel, en dat nog slegt; maar wat is de man met dat al dierbaar! geen één kan zoo goed verdoemen als hy; hy bewyst uit de grondtexten, dat niemand kan zalig worden, dan die in alles zoo zuiver denkt als hy zelve’.Ga naar eind31 Zoals Joost Rosendaal terecht opmerkte, stonden 't Hoens aanvallen op de gereformeerde orthodoxie wellicht niet los van de discussie die in 1790-1791 in Frankrijk woedde over de invloed en de positie van de geestelijkheid aldaar, en die leidde tot een verplichting voor geestelijken om trouw te zweren aan de Franse revolutionaire grondwet. Maar meer nog vormen die aanvallen een | |
[pagina 251]
| |
voortzetting van de praktijk in De Post van den Neder-Rhijn, waar 't Hoen onvermoeibaar opkwam voor gelijkberechtiging van katholieken en fel van leer trok tegen de vele oranjegezinde, orthodox-gereformeerde predikanten. De situatie was vergelijkbaar met het Engeland van Swift en Pope, waar sinds Willem iii er koning was geworden, eveneens een streng uitsluitingsbeleid ten aanzien van de katholieken werd gevoerd. De traditionele band tussen de Republiek en Engeland, in orthodox-oranjegezinde ogen een natuurlijk bondgenootschap dat mede berustte op de door beide staten gedeelde protestantse religie, was de patriotten steeds een doorn in het oog geweest, reeds vanaf de Vierde Engelse Oorlog. Het is dus niet verwonderlijk dat 't Hoen bij monde van Scriblerus Secundus Engeland in deze satire betrekt en stevig uithaalt naar de Engelsen, schamper betiteld als ‘onze edelmoedige bond- en geloofsgenooten’.Ga naar eind32 | |
Politieke stellingnameMet die laatste constatering komen we bij het hoofdthema van de Gedenkschriften, de politiek. Begrijpelijkerwijs komt vooral Pruisen, het land dat met militair geweld een einde aan de patriottenbeweging maakte, er slecht vanaf. Spoedig ontwikkelde de anti-Pruisische satire zich tot een algeheel anti-Duitse satire. Al in de eerste aflevering schreef 't Hoen een dialoog in het dodenrijk tussen het kannibalenopperhoofd Caninaphoras en Robbert de Dolle, erfvorst van een niet nader genoemd Duits vorstendom. De uitkomst is dat de kannibaalse beschaving op een hoger peil staat dan de Europese, met haar ingewikkelde wetgeving, verwoestende oorlogen, absolute vorsten en dwaze modegrillen, terwijl de zogenaamde wilden slechts op logische wijze de natuurwetten volgen.Ga naar eind33 Verderop in het blad zetten in een briefwisseling tussen een Engelsman en een Pool zowel anti-Duitse als anti-Britse sentimenten de toon. De Engelsman is een dief die de Pool vraagt of zijn land een geschikt toevluchtsoord is waar dieven in alle rust en beschermd door privileges hun métier kunnen uitoefenen. Uit deze correspondentie blijkt meteen al dat niet Polen, maar Nederland bedoeld is: er heeft althans recentelijk een Duitse of Pruisische inval plaatsgevonden waarbij vreselijk geplunderd is en burgers zijn vermoord en mishandeld. Het antwoord aan de Engelse dief luidt dan ook dat hij zich maar snel in dit land moet vestigen, daar er voor rovers uitstekende vooruitzichten zijn.Ga naar eind34 Het overgrote deel van de Gedenkschriften is gewijd aan het sinds 1787 zegevierende bewind van Willem v en de oranjegezinde en conservatieve, ‘aristocratische’ regenten, en de patriotse visie op de staatsinrichting van de Republiek. Zo verzoekt een heer uit Genua in een gefingeerde brief aan zijn geleerde vriend in Venetië (schoolvoorbeeld van een republiek met een gesloten oligarchie) of deze een werk wil schrijven over de geschiedenis en burgerrechten van Genua, ter onderrichting van de jeugd in zijn stadstaat (lees: de Nederlandse Republiek). De Venetiaan antwoordt dat de jeugd dit helemaal niet nodig heeft en politiek bewustzijn bij de burgerij tegenwoordig totaal overbodig is. Er is nu immers een oppermachtige oligarchie, dus waartoe zijn burgerrechten en burgerinvloed in het landsbestuur nog nodig?Ga naar eind35 In een andere brief, van de arts D. aan M., is sprake van een ontspoorde regent, die als schepen slechts nog vonnissen velt op basis van aan hem bewezen gunsten dan wel uit wraak. Deze wordt in de betreffende brief echter voorafgegaan door ‘een staatsdienaar, tusschen de 40 en 50 jaaren oud’, die zich verbeeldt de | |
[pagina 252]
| |
hoogste macht in de staat te bezitten en zijn meester aan zich onderworpen heeft: onmiskenbaar Willem v.Ga naar eind36 De tweede aflevering bevat een hele reeks korte politieke satires, in de meest uiteenlopende vormen. De uitvoerigste daarvan is een redevoering over het tirannieke bewind van koning Nebukadnezar, die na verovering van Jeruzalem de joden in ballingschap had weggevoerd (587 v. Chr). Deze rede, geschreven in Oudtestamentische stijl, is uiteraard toepasselijk op de situatie van de patriotten in ballingschap.Ga naar eind37 De lezer wordt vervolgens nog even in de religieuze sfeer gehouden via een brief van de patriotse catechiseermeester Salomon. Deze onderwijst zijn leerlingen niet alleen in de catechismus, maar ook in de bijbelse en soms ook de profane geschiedenis. Daarom staat hij in een slecht blaadje bij zijn minder goed onderlegde collega's, van wie velen hun baan te danken hebben aan hun vleierijen bij predikanten en kerkeraden. Salomon geeft een staaltje van zijn ‘historische catechisatie’ over het stadhouderschap van Pontius Pilatus in vergelijking met dat van Willem v, waarbij Pilatus als de meest rechtvaardige van de twee stadhouders uit de bus komt. Wanneer de meester vraagt wat de beste eigenschap was van Pilatus' stadhouderschap, antwoordt Jantje: ‘Dat het niet erflyk was’. Martinus Scriblerus Tertius tekent hierbij aan dat meester Salomon wel niet veel succes geoogst zal hebben met zijn catechisatie, en ongetwijfeld weinig regentenkinderen als leerling heeft gehad.Ga naar eind38 Ook de navolgende gefingeerde documenten, die grotendeels reacties van lezers van de Scriblerus-werken voorstellen, zijn gewijd aan de bekende politieke thema's: hekeling van de Engelsen, van het oranjevolk dat zo vaak patriotten en hun bezittingen molesteerde, van de stadhouder en de hem welgezinde regenten. Deze tweede aflevering eindigt met een Oosterse vertelling, waarin wijsgeer Abdallah, op zoek naar schoonheid, deze niet vindt in de schitterende paleizen en graftomben van vorsten, maar in de puinhopen waar een voorvechter van vrijheid en burgerrechten begraven ligt. De vertelling verwijst naar de bekendste patriotse voorman, Joan Derk baron van der Capellen tot de Pol, wiens graftombe op de Gorsselse heide in de nacht van 6 op 7 augustus 1788 door orangisten werd opgeblazen, overigens nadat het stoffelijk overschot van de ‘burgerbaron’ in het geheim reeds elders herbegraven was.Ga naar eind39 In de derde aflevering is de politieke stellingname van 't Hoen evenzeer onmiskenbaar aanwezig. Het stuk begint in kerkelijke en moralistische sfeer, met een predicatie van een ‘kwaker’ uit Aarlanderveen over de bijbelse rechter, die om God noch gebod gaf.Ga naar eind40 Uitgaande van de stelling dat vrijheid Gods kostbaarste geschenk aan de mensheid is, predikt 't Hoen hier bij monde van Scriblerus de vrijheid, het natuurrecht en de daarop gebaseerde volkssoevereiniteit, tegen goddeloze rechters en machthebbers, in dit kader de stadhouder en zijn aanhang onder de regenten. Tegelijkertijd schildert hij in deze bijdrage ook een ideaalbeeld van de goede patriot: godvrezend, vastberaden in de strijd, maar niet wraakzuchtig jegens verslagen vijanden. Na de predicatie volgt echter meteen een brief van de heer Superbus, die zich tegen de kwaker keert.Ga naar eind41 Elders schrijft de felle patriot Julferd Pik in een brief hoezeer hij het standpunt van de kwaker verwerpt. Julferd is een onverzoenlijke fanaticus die koste wat kost zijn zin wil doordrijven en alle gezag wantrouwt, ook dat van de door hemzelf gekozen regenten en schutterij-officieren. Geen wonder dat hij een plan opstelt tot het doordrukken van ‘de souveraine, onbepaalde, alles dwingende | |
[pagina 253]
| |
magt des volks [...] goedgekeurd door den souverainen wil van meester Pik’. Dat plan bevat onder meer bepalingen voor het benoemen van officiële volksmenners, gekozen uit ‘de vuurigste en niets ontziende patriotten’, en een voorstel om de regering ieder jaar te wijzigen en de regeringsvorm van het land elke twee jaar. Hiermee hekelde 't Hoen ook het fanatisme binnen zijn eigen beweging, waarbij hij wellicht tevens de meest radicale stroming in zijn gastland en een al te fanatieke deelname daaraan door sommige Nederlandse patriotten op het oog heeft gehad.Ga naar eind42 Achteraf bekeken was het waarschuwend karakter van deze bijdrage geenszins overbodig, want ruim een jaar na het verschijnen van de derde aflevering van de Gedenkschriften kwamen in Frankrijk de ultra-radicalen aan de macht en barstte onder leiding van Robespierre in 1793-1794 de Terreur van de Franse Revolutie los. | |
SlotDe Memoirs en de Gedenkschriften zijn uitgegeven in tijden die in de ogen van de respectieve auteurs politiek ongunstig waren, en waarin zij terugblikten op een recent verleden waarnaar men sterk terugverlangde. Voor de Scriblerians was dat de periode 1702-1714, de regering van Queen Anne, voor Pieter 't Hoen de tijd vanaf 1786 tot september 1787, waarin het patriottisme nog de overwinning leek te kunnen behalen. 't Hoen ontleende de fictie rond Martinus Scriblerius aan de Scriblerians: zijn Martinus Secundus was een zoon van hún Scriblerus, en hijzelf was Martinus Scriblerus Tertius. De satirische stijl van zijn beroemde Engelse voorbeelden nam hij slechts gedeeltelijk over. Het amorele, absurdistische element, zo opvallend in de voortreffelijk geschreven Memoirs, is bij 't Hoen immers afwezig. De Gedenkschriften zijn wat themakeuze betreft meer een voortzetting van zijn vermaarde Post van den Neder-Rhijn. Het patriotse, politieke en maatschappelijke moralisme dat dit blad zozeer kenmerkte, komt in de Gedenkschriften sterk terug. Het is geen literair hoogstandje zoals de Memoirs, maar niettemin een goed geschreven en vermakelijke satire en een waardevol getuigenis van de morele, politieke en literaire opvattingen van patriotten in ballingschap. |
|