Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 37
(2014)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 227]
| |
Politiek op volkse maat
| |
[pagina 228]
| |
Spotprent uit een venijnig anoniem pamflet tegen het Saturdags Kroegpraatje. Volgens het bijschrift zitten hier Kees en Piet bij een borrel ‘Laster en Leugentaal’ te bedenken. Links rijdt de Dood op een krokodil. Op de grond liggen patriotse bladen: het Kroegpraatje, de Post van de Nederryn en de Republikein aan de Maas. Aan de muur hangt een schilderij van een groot huis, geflankeerd door portretten van Willem I en Willem V (Collectie Rijksmuseum).
| |
Saturdags KroegpraatjeHet patriotse Saturdags Kroegpraatje was bestemd voor het volk van Rotterdam en verscheen van 4 maart 1786 tot en met 15 september 1787. In 1786 verschenen er in een bestek van tien maanden 47 nummers, in de eerste negen maanden van 1787 kwamen de overige zeventig nummers uit. Er verscheen vaak een extra nummer op woensdag, soms als ‘noodzakelijke bijlagen’, zoals na nummer 51. Eén maal (18 juli 1787) viel de aanduiding ‘Saturdags’ weg. Iedere aflevering telt vier pagina's in kwarto en is in twee kolommen gedrukt op een slechte kwaliteit papier.Ga naar eind7 Het eerste nummer meldt: ‘Dit blad word alle Saturdagen ten 2 uuren voor vier duiten uitgegeven te Delfshaven bij de Vries, te Vlaardingen bij Nijkerk, te Delft bij Brouwer, te Rotterdam bij van den Dries, de Leeuw, van Santen en Crapp, te Leyden bij Koenig en voorts bij de meeste Boekverkoopers’.Ga naar eind8 Vermoedelijk was De Vries de drukker en uitgever van het blad.Ga naar eind9 Alle nummers bevatten dialogen in Rotterdams dialect tussen Kees en Piet aan de toog van herbergier Koos, waar ze bitter of klare jenever drinken.Ga naar eind10 Enkele malen worden zij onderbroken door een Delfshavenaar, terwijl in de nummers 62-117 een vreemdeling optreedt. Deze protagonist is aangever in het gesprek en speelt de rol van intellectueel die de eenvoudige kroegmaten inzicht geeft. | |
[pagina 229]
| |
De patriotten, verkondigt hij, bedoelen ‘niet anders als het heil van de burgerij, zelfs van die domme beesten die er zig tegenkanten’.Ga naar eind11 Het Kroegpraatje was niet het enige tijdschrift van de Rotterdamse patriotten. Voor de elite met meer ontwikkeling kwam in 1786-1787 De Republikein aan de Maas uit. Dit blad was verbonden met de Vaderlandsche Sociëteit, een patriots bolwerk. In mei 1787 werd voor de lagere sociale strata der patriotten een Vaderlandsche Burgersociëteit gesticht, die op den duur een duizend leden telde.Ga naar eind12 Een tijdsdocument laat zien dat in deze sociëteit het volk bijeenkwam dat elkaar tot dan, zoals Kees en Piet, in herbergen trof: ‘Ik herinner mij dat er in mijn buurt op een kamertje een arme keurslijfmaker woonde, die een hoofd was van een dier clubs welke in de gemeene herbergen bijeen kwamen, zekerlijk omdat het lidmaatschap in de Vaderlandsche Sociëteit te kostbaar uitviel’.Ga naar eind13 Doel van die tweede Sociëteit was ‘om hier in de stad meer Patriotten te werven’, aldus Piet, ‘zoo van ons en ons soort, die zoo veul geld niet uitgeven willen, [...] niet geven kennen’.Ga naar eind14 De sociale diversiteit van de patriotten kon niet treffender worden weergegeven. Kees vult de opmerking van zijn maat nog aan met een beleefde hint tot solidariteit in het eigen kamp: Zouw het niet kenne beuren, dat er, hier in de Stad, rykdom was, en dat dan, wil ik zeggen, er Patriotten waren die met er geld geen raad weeten, of het dan ruim en dik hadden, en die, van de gemeene man wat tegemoed te kommen, en om het getal der Patriotten te vermeerderen an zoon sostiteit, alle jaren wat gaven...zou het dan zoo beestagtig gek wezen dat den rykdom hier ook wat om gaf?Ga naar eind15 Het Saturdags Kroegpraatje koos positie tussen meer ontwikkelde, rijkere Rotterdamse patriotten enerzijds en, anderzijds, het Rotterdamse volk uit de Oranjegezinde volksbuurten, doorgaans aangeduid als de mensen uit het Achterklooster.Ga naar eind16 Het laat tevens zien dat de statische standenmaatschappij van weleer aan het wegslijten was. Die kende een oude volkscultuur, met Oranjefeesten en gebruiken als bedeltochten, carnavaleske uitdagingen en symbolen van een omgekeerde wereld. Deze gebruiken mondden uit in rellen waarbij de verschillende standen, met hun eigen culturen, met elkaar in botsing kwamen.Ga naar eind17 Uiteindelijk werd de traditionele volkscultuur een instrument in handen van politici die, zo goed als de politieke elite der patriotten met zijn vrijkorpsen en feesten, nieuwe rituelen ontwikkelden.Ga naar eind18 In deze complexe werkelijkheid paste het Saturdags Kroegpraatje als de gefingeerde stem van het volk dat het beter wist dan zijn prinsgezinde buurtgenoten uit het Achterklooster. De kritische visie van het blad kwam van een redacteur die wortels had in het beschavingsoffensief der Verlichting, de sergeant van de schutterij, Jan Verveer.Ga naar eind19 De opzet van zijn weekblad was kluchtig, zijn toon spottend, zijn kritiek satirisch, zijn doel politiek van aard.Ga naar eind20 | |
Jan VerveerJan Verveer wordt ‘winkelknecht’ in het Westnieuwland genoemd.Ga naar eind21 Waarschijnlijk dreef hij een van de twee weinig florerende winkels in laken en wollen stoffen van zijn vader.Ga naar eind22 Via zijn vrouw, Anna Maria van Alphen, was hij verwant aan de eerder genoemde Leonard van Zwijndregt. Met een andere | |
[pagina 230]
| |
remonstrantse auteur, Pieter Leuter, behoorde hij in 1773 tot de oprichters van het Rotterdams letterkundig genootschap Studium Scientiarum Genitrix.Ga naar eind23 Hun Dichtöefeningen tellen meer dan vijftig bijdragen van Verveer, vele met een sociale of zedekundige strekking. Zo schreef hij over het bij sommigen opgestapelde goud, ‘den armen afgeperst door onrechtvaerdigheden’.Ga naar eind24 Onder verwijzing naar Leibniz' idee van deze aarde als de best mogelijke wereld sprak hij: ‘Rampzalig zijn zij dan, wien het lot heeft opgelegd/ op 's levens ruim tooneel een lage rol te spelen’.Ga naar eind25 De religieuze toon werd gezet door zijn Arminiaanse visie op de kerk als ‘het tempeldak waar de liefde woont’. Verveer schaarde zich onder de remonstranten en doopsgezinden die zich eind achttiende eeuw tegen slavenhandel en slavernij keerden.Ga naar eind26 In zijn vers ‘Aan de Vrijheid’ heet het: ‘Wijkt verachte slavenmaakers, keetensmeeders, beulenrot [...] monsters, hatelijk bij God’. In de jaren tachtig stelde Verveer, tevens lid van patriottenclubs als het Leidse Kunst Wordt Door Arbeid Verkreegen en het Goudse Goudsblommen, zijn pen in dienst van vaderland en vooruitgang. Spot en satire waren hem niet vreemd. Hij liet zijn politieke stem horen toen hij in december 1786 bij de krijgsraad in de Rotterdamse Doelen over de Unie der schutterij verklaarde dat deze geboren was uit een liefde voor het dierbaar Vaderland welke zich niet door eene schuldige werkloosheit in den slaap liet wiegen of met den blinddoek over 't gezigt zich zorgloos aan een volkomen vertrouwen vergeeft, maar die, zelfs opmerkzaam zijnde met de daad alle die middelen ter hand slaat, die in den cirkel, in welke zij zich geplaatst ziet, tot 't heil van het algemeen, binnen haar bereik zijn.Ga naar eind27 Deze bijval aan de politisering van de schutterij klonk eveneens door in zijn in maart 1786 begonnen satirisch weekblad, het Saturdags Kroegpraatje.Ga naar eind28 | |
Satire als ontluistering van de tegenstanderNotoire vijandschap en kritiek op de ondeugden van de tegenstander in een amusante presentatie. Dat waren sinds de oudheid de criteria voor een echte satire.Ga naar eind29 Daaraan ontbrak het in het Kroegpraatje niet. Het laat beide mannen aan de toog de draak steken met bekende Rotterdammers. Voor lezers waren de voor ons soms cryptische verwijzingen klare taal. Zo moet het verhaal over een diaken er bij hen zijn in gegaan als koek: kees: Of denk je dat die Broeder, ik geloof dat de Borst in 't hang woont, die Suster op den Dijk, daar hij dan soo veul huisbezoeking kwam doen, dat de jongens het in den neus kregen, en den Broeder noodzaakten om het Vengster uit te vlugten, niet eerst best gekent zal hebben? En dat was, met dat alles, zoon lelijk mens [...] as dat er op voeten gaan kan. Het portret van deze ouderling, ‘een van de grootste Oranjeklanten uit de stad’, werd voltooid met de opmerking dat hij niet naar kerkelijke trant ‘met een lange pruik en een ronden hoed op’ gekleed ging, maar ‘als een jonkertje [...] met een vierurenstrik in zen haar’.Ga naar eind30 Ook moet voor veel Rotterdammers de bruiloft | |
[pagina 231]
| |
in het Achterklooster herkenbaar zijn geweest, waar schout Plaat (Plate) de feestgangers arresteerde, omdat ze Oranjeliederen hadden aangeheven: piet: Wel, dat is een terribele verandering! Zo van de bruiloftstafel an het water en brood, dat zel der op gesmaakt hebben, dat zel het. Het gesprek besluit met ondubbelzinnige opmerkingen over het gefrustreerde verlangen der bruid en de voor de gasten troostrijke gedachte dat men voor de prins nooit genoeg kon lijden.Ga naar eind31 Politieker van aard is de scherts met de man die stoven had gemaakt met de portretten van de Oranjes erin gesneden: ‘Wel, het is om je te borsten te lagchen, pertretten op de stoven, daar ze met er poten, of dan met er beenen, wil ik zeggen, op trappen motten, te gaan beeldhouwen [...]’.Ga naar eind32 Jan Verveer kreeg het als satiricus moeilijk toen hij de verlichte visie op de scheiding van kerk en staat in zijn overwegingen moest betrekken. Hij ontkwam er niet aan bepaalde vooroordelen te honoreren en gaf uiting aan bepaalde onderbuikgevoelens. Zo mocht gelijkheid voor de wet niet de angst oproepen dat er in de kerk veel zou veranderen. Blijkbaar werd daarover in Rotterdam gedelibereerd, of misschien wel gepreekt, nadat de Leydse Courant had beweerd dat de bewoners van het Achterklooster was wijs gemaakt dat de patriotten de magistraat door Roomsen en Arminianen wilden vervangen. Wel nee, stelde Piet zijn kroegmaat gerust: elk zal maggen blyven gelooven wat hy wil, en elk zal een kerk hebben ook, maar kyk, het mot maar niet zoo wezen, dat by gelyk van spreken, de Armejaanen of de Roomschen hier, in onze groote Kerk of in de Prinsenkerk of zoo, zouwen loopen preken.Ga naar eind33 Alle sympathie voor andersdenkenden ten spijt was er bij de drinkebroers van het Kroegpraatje wel een ondergrens. Dat blijkt bijvoorbeeld wanneer zij over hun joodse stadgenoten spreken. Piet had zojuist een zestiende deel van een lot gekocht van een ‘smouws’, die hem had verzekerd dat hij ‘daar een hoge prys op zal trekken’. De ‘smousen liegen nooit’, reageert Kees, ‘die borsten weeten precies waar de hoogste prys op vallen zal, en zo ze dat al wisten, dan zouwen ze jouw dat nommer wel verkoopen, dat ken je wel denken, want zully hebben niet garen zoo veul geld, maar in welke lotery is dat zoo al?’.Ga naar eind34 Hier, en elders, speelt de satire in op Rotterdamse gevoelens van onbehagen. | |
De kogels vliegen door de kerkHet Oranjegezinde Rotterdam kon rekenen op steun van een groot aantal gereformeerde predikanten. Hun aanvoerder was de voorvechter van de Hollandse orthodoxie, Petrus Hofstede, professor aan de Illustere School. De satirieke tek- | |
[pagina 232]
| |
sten over predikanten die Verveer zijn herbergbezoekers in de mond legde, hadden een tweeledige achtergrond. Hofstede was al vele malen in de slag geweest met de remonstranten over de tolerantie, onder andere in de zogenaamde Socratische oorlog (1769-1773).Ga naar eind35 Nu kwam daar de politieke tegenstelling tot de Arminianen bij die, evenals andere dissenters, onder de patriotten goed vertegenwoordigd waren.Ga naar eind36 In het Kroegpraatje bespreken Kees en Piet de scheldpartijen over Hofstede en diens minstens zo onbeheerste reacties. Piet denkt dat de predikant er wel tegen bestand is: ‘Me dorst dat hy syn klopkoek heel wel verkoopen kon’ maar dat hij nogal dikdoenerig in zijn woorden is. ‘Ik dan geloof dat de borst zelf niet verstont en daar juist niet veel kruim in stak en dat wij [...] van het dan maar eens plat te noemen, lullen zouwen noemen.’Ga naar eind37 Hierbij bleef het niet. Hofstede en enkele prinsgezinde collega's plaatsten zich in een traditie toen ze een petitie tekenden voor Oranje: ‘Wel, je weet dat al het oproer, dat er ooit in ons Land geweest heit, altoos van de Dominees vandaan gekommen is’. Dominees hitsen het gewone volk op, zo weten de kroegmaten, en dat gelooft alles wat ze vanaf de kansel beweren.Ga naar eind38 De verontwaardiging kende geen grenzen toen een week later verslag werd uitgebracht over een kanselboodschap die groot enthousiasme bij het kerkvolk had gewekt. Kees had er geen goed woord voor over: ‘Toen die beroerden herder dat pampier dan voorlas, begonnen al zen schapen te bleeten of er de slagter agter de vodden zat, ze stampten en raasden en baarden as een paard in de ravalje’.Ga naar eind39 Na de machtswisseling op het stadhuis (juli 1787) kon Hofstede uiteraard zijn mond niet houden. In zijn gebed vroeg hij God om Zijn zegen over de nieuwe, wettig gekozen regenten. Kees, die de kerkdienst had bijgewoond, had ‘aan de trekken van zen farizees bakkesje [kunnen] zien, dat hy an de gemeente wouw te kennen geven, ik bid niet voor die, die onwettig aangesteld zyn’.Ga naar eind40 Nu de patriotten in Rotterdam aan de macht waren, noopten de gezagsondermijnende acties van de orangistische predikanten tot controle door patriotse spionnen.Ga naar eind41 Kees was bijvoorbeeld naar de buitenplaats van een predikant gewandeld om te zien wat deze uitspookte: Daar stonden ook van die strontruikers voor de glazen, of het er nouw was waar de Domine zelf zat of by de meiden in de keuken dat weet ik niet, maar das hetzelfde, hy zal tog wel weten, want as ik het van de weg kan zien, dan kan hy het ook wel zien as hy deur den tuin loop lanterfanten’.Ga naar eind42 De spottende teksten over diakenen sluiten hierbij aan. Hun taak was vanouds toe te zien op het zedelijk gedrag in de volksbuurten, waarbij hun macht gekoppeld was aan de financiële ondersteuning van de armen door de kerk.Ga naar eind43 Dat zij niet altijd even bemind waren, maakte hen tot een mooi mikpunt voor satire en vormt de achtergrond van de bittere scherts over deze kerkdienaren. ‘Het is godgeklaagt’, fulmineert Kees tegen de benoeming van een of andere diaken, ‘dat ze zulk soort nog Dejaken maken, het is een vent die een brander geweest heit, en nouw een commenyswinkel doet, van het geld dat hy by syn kooplui ontstolen heit’. De schijnheilige kerkdienaar had leden van het exercitiegenootschap gewoon laten stikken en ook zijn echtgenote was ‘een duivelin’, een ‘Santippe, daar se de commedie van speulen’.Ga naar eind44 | |
[pagina 233]
| |
Allegorisch portret van Leonard van Zwijndregt, met een putto als jonge Hercules die het veelkoppig monster Oproer verslaat. Gravure door Theodorus de Roode, gemaakt tussen 1783 en 1787, met een vers door Barend Fremery (Collectie Rijksmuseum).
Toen na het incident bij Goejanverwellesluis (28 juni 1787) de politieke spanning naar een climax ging en geruchten over een inval der Pruisen op gang kwamen, werd een andere in de stad herkenbare figuur uit het college van ouderlingen op de hak genomen. Een ‘lazereshoofd van een ouderling’, schampert Piet, ‘hy doet in laken en dan heit hy er nog het Regentschap van het Weeshuis by’. De ouderling had een ‘Paterjot van Haastert’ (Haastrecht) bij zich ontboden en hem wegens de aanhouding van prinses Wilhelmina in Goejanverwellesluis (bij Haastrecht) alle hoeken van de kamer laten zien. Gelukkig voor onze kroeglopers weerden de patriotse predikanten zich geducht en verschaften morele steun. Maar hun diensten verliepen niet zonder incidenten, want de meerderheid van het kerkvolk was nog altijd de revolutie | |
[pagina 234]
| |
niet toegedaan. De eerste gastspreker die in het Kroegpraatje de revue passeert, is Arnold Marcel, die zijn gemeente te Rijswijk had verlaten en zich bij het legertje van generaal Salm te Utrecht had aangesloten. Twee donderpreken tegen de stadhouder publiceerde hij.Ga naar eind45 Oranjegezinde publicisten brachten een spotprent uit op de soldaatje spelende predikant.Ga naar eind46 Kees bevond zich onder het gehoor van ‘dien vreemden Domine’ en vertelt zijn kompaan hoe ontroerd hij was door de Rijswijkse voorganger met de ‘rare naam’. Maar ook vertelt hij vol afschuw over twee ‘beroerde Dejakens’ die de kerkdienst verstoorden. Toen de predikant in gebed was voorgegaan, waren zij begonnen ‘te lagchen, [en] draeiden er gat nae de Preekstoel [...] omdat de Domine onzen lieven Heer dankt voor dat de Koning van Vrankrijk ons land zoo veul as onder bescherming heit genomen’.Ga naar eind47 De meeste aandacht trok Johannes le Sage ten Broek, wiens patriotse preken grote bijval ontlokten aan de borrelvrienden: ‘ik heb staan schreien als een kind, niet uit benaauwtheid, maar van blijdschap, dat we heus zoon beste Regering hebben’.Ga naar eind48 Maar ook hij werd mikpunt van spot. Men zong langs de straten: ‘Dominee ten Broek uit de Wafellaan,/ heeft een gebed voor de Keezen gedaan’. Er verscheen een spotprent op hem: half predikant, half soldaat.Ga naar eind49 Ten Broek had van de stad, zeer tegen de zin van collega Hofstede, de eretitel van professor verkregen.Ga naar eind50 De auteur van het Kroegpraatje maakte van die gegevens dankbaar gebruik, net zoals van de bewering dat er van hogerhand geld naar het Oranjevolk in het Achterklooster was gesluisd om zich tegen het vrijkorps te verzetten. Zo zegt Piet dat de bewuste prent uitstekend is: het is vry wat beter dat deze Prefester laat exerseeren, om de Oranjeklanten, as ze meuletjes maken, in er gat te schieten, as dat hy zen tyd zoo veul as verknoeit [...] met de halve wereld te lopen schelden en verdommen en al de lui die maar net niet zoo gelooven as zully doen, zo maar, mot me zeggen, as Engelse bokkem in de hel te braden willen leggen, en dan met 't kanalje agter 't klooster op te loopen ruijen en geld te geven om er dronken te zuipen.Ga naar eind51 | |
Willem van HattemHet kerkelijk establishment van Rotterdam kreeg er regelmatig van langs omdat het God, Nederland en Oranje blééf verdedigen.Ga naar eind52 Het voornaamste mikpunt van het Kroegpraatje was daarom ook de stadhouder. De Oranjes, ‘'t Gelders zwynengebroed’,Ga naar eind53 werden voorwerp van onverholen kritiek en afkeer. Alle nuances van aanvankelijke reserve tot uiteindelijke afwijzing van het stadhoudersambt zijn in het blad aanwezig. De spiegel die men Willem v voorhield, werd eerst een lachspiegel en tenslotte een brandpunt van lasterpraat. De satire prijkte ruimschoots op de menukaart van de politieke cultuur in de jaren tachtig tot aan Willems pyrrusoverwinning van september 1787.Ga naar eind54 Wilde de prins nu maar zijn excuses aanbieden voor zijn fouten, dan kwam het misschien nog goed met hem.Ga naar eind55 Lange tijd heeft men geduld met hem gehad. ‘Ik heb me altoos wys laten maken’, bekent Kees, ‘dat de Prins een goeie gek was, zoon kalf ’.Ga naar eind56 Maar er viel van alles op hem aan te merken, zoals zijn sympathie voor de Engelsen: ‘Je weet wel wie ik meen, Wimpje de Veroveraar, [heeft] ons die klanten almaar op het dak gestuurt en zolang as daar geen schotje voor gestoken wordt, zelen we altoos met die Ezels opgescheept blyven’.Ga naar eind57 Bovendien | |
[pagina 235]
| |
vergaf hij ambten aan buitenlandse kerels met ‘meestal zulke vreemde arabyse namen, dat een hollands kristen mens ze niet eens spelden ken’.Ga naar eind58 Piet moppert over de zoveelste buitenlander in staatsdienst: Deuze klant is zelf een vreemdeling, die hier maar zoo veul as an is kommen dryven, daer de andere, van ouwers tot ouwers hier geboren Burgerskinderen zyn, die 'er vaders de kerk dan ook zoo veul as langejaren gedient hebben. Kyk, dat behoorde niet te weezen, dat ze de vreemde Natie voor der eige Burgers voortrokken.Ga naar eind59Eigen volk eerst! Een sentiment dat altijd weer opduikt, wanneer ‘Vaderland’ het ‘leitmotiv’ van de politiek wordt. Daarbij komen ook verwijten over het zedelijk gedrag van de prins, wanneer Piet onder de Oranjeklanten enkele vrouwen van lichte zeden signaleert: ‘Benne er dan ook weer hoere onder, zoo as laatst? Man, toe had je er klanten by, ik heb ze der in zien gaan, weet je, met die halve rokjes, tot an de kniën, voor het gemak’.Ga naar eind60 Maar Willem van Hattem - de stadhouder dus - had geen hoeren nodig: Onder grote belangstelling arriveren op 20 september 1787 Pruisische huzaren bij het stadhuis van Rotterdam. Deze gebeurtenis maakte een eind aan het bestaan van het Kroegpraatje. Detail uit een aquarel van Dirk Langendijk, 1787 (Collectie Gemeentearchief Rotterdam).
‘als er al werk van de natuur an de winkel is, dan heb je van die Straatdames en van de frellens en die sleepdekens, die dat dan maar eens eerst best waar kennen nemen’.Ga naar eind61 Was de spot op de stadhouder aanvankelijk nog mild, bijvoorbeeld bij diens vertrek uit Den HaagGa naar eind62 en tijdens zijn verblijf in Nijmegen,Ga naar eind63 anders wordt het wanneer Piet en Kees zich rijk rekenen bij het definitieve vertrek van de prins. Zo verklaart Kees dat het Oranjehuis ‘nergens beter by [te] vergelyken [is] as de sprinkhanen van Egypten, die al het kruit opvraten’. Hij kan de stadhouderlijke familie missen als kiespijn, te meer daar hij verwacht dat ‘de pagt op de jenever en op het brood en zoo, wel wat minder worden’ zal als ze eenmaal vertrokken zijn.Ga naar eind64 Nog vileiner wordt de kritiek nadat troepen van de prins op 4 en 5 september 1786 de Veluwse stadjes Hattem en Elburg overhoop hadden gehaald. Aan de tap | |
[pagina 236]
| |
spreekt men sindsdien consequent over Willem v als de ‘moordenaar’. De vreemdeling uit het Kroegpraatje haalt krachtig uit naar de stadhouder, ‘die tiran, die bederver van het vrije Volk, en van het Vaderland, die vergiftigde ratelslang’. Eindelijk heeft de prins zijn masker afgeworpen, waardoor hij ‘nouw as een openbare moordenaar van de Burgers uit den hoek komt’.Ga naar eind65 In de loop van de tijd worden de uitspraken van de vreemdeling belangrijker. Opmerkelijk is daarbij dat er door de harde woorden heen de angst lijkt te klinken dat de stadhouder zal zegevieren: ik raa elk eerlyk en gevoelig mens om liever by de wilden in de bossen van het afgeleegenste gedeelte van de weereld een schuilplaats te zoeken dan zich hier door zulke monsters laten ombrengen of overheersen, by de eersten zullen zy meer menschelykheid en meer regtvaardigheid, dan by de tegenwoordige Oranjemoordenaars vinden.Ga naar eind66 Op de vraag waarom in hemelsnaam mensen uit het volk voor dat vaandel kunnen kiezen, komt het antwoord: het zijn ‘onnozele en onwetende werktuigen van het verraad’. Ze worden opgehitst en beseffen niet ‘waar zy zich voor wagen, of wat de zaak is waar men over twist’. Het kwaad moet dan ook in de kern worden bestreden door de leiders van het ‘Oranjevee’ te straffen, anders ‘zal men het oproer nimmer kunnen beteugelen’.Ga naar eind67 In juli 1787, wanneer de binnenlandse politieke situatie onhoudbaar begint te worden, verandert de toon van het Kroegpraatje. De balans wordt opgemaakt: waar staan we eigenlijk voor? Nu past geen scherts meer. De vreemdeling waarschuwt de lezer ‘van een oplettend oog te vestigen op de daaden uwer Representanten; verdenkt hun niet altoos van ter kwader trouwe te handelen’.Ga naar eind68 | |
Het einde in zicht: de satire voorbijDe berichten over de acties van prinses Wilhelmina, de inmenging van haar broer in de Nederlandse politiek, zijn correspondentie met de Hollandse autoriteiten, het ultimatum over het verlangde excuus en de afwijzing ervan begeleidden de ergernis in het militante kamp van het Saturdags Kroegpraatje over de traditionele Hollandse gematigdheid en het gebrek aan doorpakken. ‘De Natie is verbasterd’, laat Verveer de vreemdeling zeggen, ‘men heeft haar door het telkens voorspreken van de leer van bedaardheid en lydelyke gehoorzaamheid bedorven’.Ga naar eind69 Deze vreemdeling bericht later dat Willem met Pruisische officieren in Nijmegen ‘bloedraad’ heeft gehouden: ‘je bloed, je leven, je vrouwen, je onnoozle kinderen worden [daar] verkocht aan een vreemde monarch’. Vervolgens brengt de vreemdeling een bezoek aan het patriottenleger dat bij Delft zijn tenten had opgeslagen. Hij spreekt zijn afkeuring uit over de mishandeling van enkele Oranjegezinden.Ga naar eind70 Intussen is het einde van de strijd tegen Oranje nabij. De satire is voorbij. De laatste nummers (8, 12 en 15 september) bevatten een politiek testament, met de pathetische oproep: ‘Ja, verdrukte Burgers, mishandelde voorstanders der geschonden regten, die God u zelfs gegeven heeft, verenigd u’. Na enkele dagen was de macht weer aan de Oranjepartij. Samen met andere patriotse bladen moesten alle nog in omloop zijnde Kroegpraatjes bij de stedelijke overheid worden ingeleverd.Ga naar eind71 Patriotten als Verveers geloofsgenoot Van | |
[pagina 237]
| |
Zwijndregt verlieten, met dominee Le Sage ten Broek, ijlings de stad. Verveer zocht enkele jaren zijn toevlucht bij zijn broer in Loenen.Ga naar eind72 Het is vooralsnog niet duidelijk of hij nadeel heeft ondervonden van het onderzoek dat de teruggekeerde Rotterdamse regenten wilden laten verrichten naar de schrijver én drukker van het Saturdags Kroegpraatje.Ga naar eind73 | |
Het lid op de neusHet Saturdags Kroegpraatje moet in Rotterdam veel ergernis hebben gegeven.Ga naar eind74 Er verscheen een spotprent, Titel voor het Saturdags Kroegpraatje, als waarschuwing tegen ‘dit vervloekt gesprek’ van het ‘boos gespuis’. In de uitleg onder de prent werd het gespuis een tocht naar de hel toegewenst, waar men het gesprek maar moest voortzetten met Van Oldenbarneveldt en Van der Capellen tot den Pol. Er werd gedreigd dat Gods lankmoedigheid in wraak zou veranderen. Toen Verveer zijn Kroegpraatje moest beëindigen, gaf de gewezen Delftse boekverkoper Henrik Sterck blijk van zijn galgehumor en zijn gevoel voor wat mensen wilden lezen en kopen, met drie spotpamfletten over het in zijn ogen heuglijke lot van het Kroegpraatje. In een daarvan, de Plechtige lykstaatsie, welke 'er plaats heeft gehad bij het putwaards bezorgen van het Saturdags Kroegpraatje, betreurde hij het dat er zo weinig galgekarren waren. Het speet hem dat de rouwenden daarom vervoerd moesten worden met mestkarren.Ga naar eind75 Verder verscheen er een ongenummerde aflevering van het Kroegpraatje, dat in werkelijkheid een hatelijke orangistische pastiche op het blad was.Ga naar eind76 De vrouw van Koos, de hospes, veegt hem hierin de mantel uit omdat er sinds het uitwijken der patriotten niemand meer in de herberg verschijnt. Koos moet maar aanmonsteren ‘met Pau naar Oostinje’, suggereert zijn eega. Dit pamflet zet de satire nu in tégen het verguisde, gelijknamige weekblad. Koos' vrouw barst uit in een tirade tegen Le Sage ten Broek en andere Rotterdamse patriotten. Ook Verveer krijgt ervan langs: ‘ik denk vast dat hy in Amsterdam onder de Arminianen Dominee gemaakt zal worden, want daar hoeft hy niet voor te studeren’.Ga naar eind77 Verveers denominatie is blijkbaar voldoende om stil te staan bij het vertrek van ‘de rijke Arminiaanen, die potten vol geld, en die makelaars in geld. Allemaal weg, alles verloore, alles kwyt, Oranje, Oranje boven.Ga naar eind78 Die hatelijke kreet accentueerde het einde van een blad dat de satire gebruikte om een plek in de politiek van een republikeinse maatschappij te bevechten voor de onderkant der Rotterdamse samenleving. De spanning tussen de patriotse geledingen herhaalde zich in 1795 na het vertrek der Oranjes en de stichting van de Bataafse Republiek. Jan Verveer zou zich in die strijd opnieuw tot het gewone volk wenden: Aan uwen vryen dis aldus gezeten,
Zult gy het eertyds schrale brood,
Nu vet geboterd smaaklyk eten,
Naast uw gegoeden landgenoot, [...]
Het recht om andren te onderdrukken,
de vryen burger kaal te plukken,
bestaat in Nederland niet meer.Ga naar eind79
|
|