Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 37
(2014)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 188]
| |
‘Gy ziet den Schryver by zyn tafel neer gezeten: En altoos door zyn Pen en Hekelschrift verzeldt’, aldus de ‘Verklaaring van de tytel-plaat’ bij Neerlands Echo. Hoefnagel aan het werk dus. De dame achter hem biedt hem een roskam aan, een extra roskam ligt op de grond. Door het raam is de Pommerse weduwe te zien. Anonieme prent uit ca. 1771 (Bijzondere Collecties, UvA: OTM O 62-238).
| |
[pagina 189]
| |
De papieren schandpaal
| |
PulpMet de naamgeving van zijn eerste blad bouwde Hoefnagel voort op een voorbije traditie waarin stadsomroepers het nieuws rondbazuinden. Titels met akoestische connotaties hadden het van oudsher goed gedaan. Zo publiceerde Jacob Campo Weyerman in 1726-1727 het weekblad Den Echo des Weerelds. Hermanus van den Burg volgde hem in 1741 met De Modese Groltrompetter. En in de pamfletliteratuur wemelt het van de keer- en weerklanken. Met De Nederlandsche Overweeger mat Hoefnagel zich een modieuzer kleed aan. De naamgeving riep niet langer het beeld op van de voorbijganger die terloops notitie nam van het gesproken nieuws, maar van de betrokken burger die zich door reflectie een gedegen mening vormde. De vlag dekte de lading niet, want échte spectators zoals De Denker, De Philosooph en De Onderzoeker hadden een ideële strekking, terwijl bij Hoefnagel het winstbejag voorop stond. De schrijver van de negentiende-eeuwse klassieker over het spectatoriale genre, Jan Hartog, onthield zich dan ook van commentaar, want ‘in dit slijk te wroeten heeft niet het minste nut, aangezien het ons niet te doen is om de chronique scandaleuse’.Ga naar eind2 Honderd jaar later toonde ook P.J. Buijnsters weinig interesse. | |
[pagina 190]
| |
Hij rangschikte Hoefnagel niet onder de spectatorschrijvers, maar onder de ‘schimpschrijvers’ en voegde daaraan toe dat sommigen, zoals Jacob Campo Weyerman en Willem van Swaanenburg, talent hadden, maar dat er ook ‘erbarmelijke stilisten’ tussen zaten, met name Hermanus van den Burg en Nicolaas Hoefnagel.Ga naar eind3 Desondanks heeft het zin om Hoefnagels weekbladen te bestuderen. Het vergt enige moeite, want om een aanklacht wegens smaad te vermijden, versleutelde Hoefnagel de namen van zijn slachtoffers. Zijn tijdschriften kenmerken zich dan ook door een overvloed aan cryptische toespelingen, maar als die geheimtaal ontcijferd wordt, laat zich in de bonte mêlee van faits divers wel degelijk een betekenisvolle grote lijn ontdekken. Dan blijken de pulpbladen van Hoefnagel een weerbarstige, maar prachtige bron. Hoefnagel durfde op papier te zetten wat anderen alleen maar dachten. Hij schreef simpelweg wat de lezer wilde lezen. | |
De Pommerse weduweSimpelweg schrijven wat de lezer wil, lijkt echter makkelijker dan het is, want wat wil het publiek nu eigenlijk? Als beginnend auteur tastte Hoefnagel volledig in het duister. Hij doseerde het aanbod, publiceerde ratjetoes vol korte verhalen, maar ook feuilletons. Zo begon hij een mierzoete roman-in-afleveringen over de weldaden van de menslievende mevrouw Karels en haar al even barmhartige zoon. Helaas, deze vrome insteek vertaalde zich niet in mooie oplagecijfers.Ga naar eind4 Allegaartjes met voor elk wat wils deden het beter. Hoefnagel leerde met vallen en opstaan dat zijn lezers geen zware kost wilden. Hij constateerde dat het debiet toenam naarmate hij gevarieerder en vooral luchthartiger schreef. Gewapend met deze kennis zou hij zich een decennium lang een ‘vrolyk’ of ‘satirisch’ schrijver noemen. Het is niet zonder betekenis dat de twee woorden voor hem synoniem waren. Hoefnagel verkocht zichzelf als een auteur die met de nodige humor zijn medemens de maat nam. In dit leerproces was een belangrijke rol weggelegd voor de ‘Pommerse weduwe’. In 1770 had Hoefnagel in een pamflet al eens een terloopse toespeling gemaakt op een madame Pommaréz in de Kalverstraat.Ga naar eind5 In februari 1771 maakte zij voor de eerste keer haar opwachting in Neerlands Echo. Hoefnagel beweerde dat zij haar naam ontleende aan haar buitenissige Pommerse kapsel, dat zij getrouwd was geweest met een Fransman en dat zij zich al vele jaren liet mainteneren. Na de dood van haar echtgenoot fladderde de levenslustige weduwe van de ene minnaar naar de andere en zo was ze laatst nog met een ‘poghans’ in een arreslee op de Overtoom gesignaleerd.Ga naar eind6 Volgens Hoefnagel verkocht deze aflevering uitzonderlijk goed.Ga naar eind7 Hij kon het dan ook niet nalaten om terug te komen op een zo profitabel onderwerp van spot en grapte dat hij peinsde over een liefdesverklaring.Ga naar eind8 De toon sloeg echter om van goedgeluimd naar grimmig toen Hoefnagels beminde een verhouding begon met de eigenaar van het buitenhuis Saxenburg aan de Overtoom. Na een overnachting aldaar kreeg zij het 's ochtends aan de stok met de vier maanden zwangere wettige echtgenote. Het getier en geraas trok de aandacht van een menigte Jordanese vrouwen die op weg waren naar hun werk in de katoendrukkerijen aan de Overtoom. Deze ‘schilderdames’ namen het onvervaard op voor de echtgenote en trakteerden haar rivale op een flink pak slaag.Ga naar eind9 | |
[pagina 191]
| |
Hoefnagel deed uitvoerig verslag van dit tumult en conformeerde zich aan de maatschappelijke verontwaardiging door bekend te maken dat zijn verliefdheid inmiddels bekoeld was.Ga naar eind10 Weer enkele weken later vroeg hij zijn lezers om nadere inlichtingen, hetgeen resulteerde in een pamflet met nóg meer details over alle onoirbare liaisons van de nymfomane weduwe.Ga naar eind11 Vervolgens ebde de belangstelling weg. Toen Neerlands Echo gebundeld werd, droeg Hoefnagel het tijdschrift aan haar op en enkele jaren later figureerde ze nog in een van zijn romans. Maar daarna werd het stil.Ga naar eind12 De mediahype was uitgewerkt. De ‘Pommerse weduwe’ laat zich identificeren als Anna Elisabet Blaasenberg. Zij was in 1739 geboren in Amsterdam en trouwde daar in 1762 met Louis Theodorus Pomeresschen, die zes jaar later overleed. De eigenaar van Saxenburg was Jan Carel Somers, zoon van een Surinaamse planter. Jan Carel was in Suriname in het huwelijk getreden met Josina Agneta van Varick. Het echtpaar verhuisde naar de Republiek, waar in 1770 Saxenburg werd verworven.Ga naar eind13 Nog geen jaar later besloten Somers en Van Varick uit elkaar te gaan.Ga naar eind14 Ze troffen een schikking: Josina Agneta ontving luiermandgoed en kraamgeld voor het ongeboren kind en voor haarzelf een alimentatie van twaalfhonderd gulden per jaar. Bovendien zou ze in Suriname drie slavinnen en een keukenmeid tot haar beschikking krijgen.Ga naar eind15 Nu moesten de autoriteiten nog worden overtuigd. Daartoe vervoegden zich twee leden van het huispersoneel bij de notaris. Zij verklaarden dat Josina Agneta zich dagelijks misdroeg. Ze vervloekte en verwenste alles en iedereen, smeet haar man de hele huisraad naar het hoofd en ook had ze diverse malen gedreigd hem neer te steken of zijn eten te vergiftigen. Eind december was ze haar echtgenoot daadwerkelijk aangevlogen en de getuigen en de inwonende vader hadden hem slechts met moeite kunnen ontzetten.Ga naar eind16 Het hielp. Op 7 juni 1771 spraken de schepenen de scheiding van tafel en bed uit.Ga naar eind17 Een week later machtigde Somers een zaakwaarnemer om al zijn onroerend goed te verkopen.Ga naar eind18 Somers en Blaasenberg verlieten de stad. In juli en oktober 1771 bevonden zij zich in Nijmegen.Ga naar eind19 Later reisden ze naar Alkmaar. Daar kwam op 16 maart 1772 een zoontje ter wereld dat na één dag overleed.Ga naar eind20 Ook lieten ze er testamenten opmaken: Anna Elisabet erfde alle roerende goederen en kreeg recht op een jaarlijkse toelage van zestienhonderd gulden met daarbovenop een som van 25.000 gulden.Ga naar eind21 Wat er vervolgens gebeurde is onduidelijk. Van de Pommerse weduwe Blaasenberg ontbreekt elk spoor. Somers stierf in oktober 1772 tijdens een reis naar Suriname.Ga naar eind22 Zijn wettige echtgenote is vrijwel zeker in Nederland achtergebleven, want in augustus en september 1774 verklaarde de Alkmaarse stadsvroedvrouw ten behoeve van Josina Agneta van Varick dat zij had geassisteerd bij de bevalling van Anna Elisabet Blaasenberg in 1772 en dat Jan Carel Somers bij die gelegenheid was opgetreden als de vader van het kind.Ga naar eind23 Vermoedelijk heeft Van Varick overwogen het testament van Somers aan te vechten op grond van het door hem begane overspel. Enkele jaren later bevond ze zich in Suriname, waar ze hertrouwde. Daar overleed ze in 1780.Ga naar eind24 | |
Een familie met erfelijke relatieproblemenDe Pommerse weduwe was het grote kassucces maar het verhaal dat de meeste bladzijden in beslag nam, betrof een aaneenschakeling van buitenechtelijke capriolen binnen een en dezelfde familie: de apotheker Blok, een hoerenloper, | |
[pagina 192]
| |
Nicolaas Hoefnagel, wiens ‘Satirique pen, een yders lees-Zucht Streeld’, afgebeeld als schrijver van Neerlands Echo en de Nederlandsche Overweeger. De maker van de prent (ca. 1772) is niet bekend, evenmin als de identiteit van J.J.V. (Collectie Rijksmuseum).
dronkaard, dobbelaar en kaartspeler die nergens voor deugde, bezwangerde zijn dienstmeid. Zijn vrouw hield het met diverse mannen. Na hun scheiding trouwde ze met een ‘Peereboom’.Ga naar eind25 Peereboom en zijn echtgenote begonnen beiden een verhouding, zij met een ‘Nieuwbroek’, hij met een ‘Sluiting’, maar het zat haar kennelijk niet lekker, want zij huurde iemand in om haar man te bespioneren. De spion speelde echter dubbelspel, ‘leevenden even als Woutertje duivels stark met Campo Weyerman, | |
[pagina 193]
| |
dien vermaarden Schryver, want hy zy tegen 't boomptje, dat zyn Vrouw hem tot een Spion aan gestelt had, dat de Peeren niet in de sluiting zouden vallen’. Met deze vergelijking verwees Hoefnagel naar een door collega-broodschrijver Franciscus Lievens Kersteman vervaardigde biografie van hun beider illustere voorganger Jacob Campo Weyerman. Hierin treedt de zware jongen Woutertje Duivelsterk op: hij was ingehuurd om die lastige smaadschrijver eens stevig af te rossen, kweet zich van zijn taak, maar liet zich vervolgens door zijn slachtoffer betalen om de opdrachtgever het dubbele aantal slagen te retourneren. Net als de legendarische reus Wouter bleek ook de spion van mevrouw Peereboom een opportunist van het zuiverste water. Hij bracht haar echtgenoot in contact met een reeks van aantrekkelijke dames.Ga naar eind26 Tenslotte betrok Hoefnagel ook de dochter in het verhaal. Die legde het aan met haar stiefvader Peereboom, waarna de bezorgde moeder haar als de wiedeweerga aan een Franse horlogemaker koppelde. Dat gedwongen huwelijk was echter geen lang leven beschoren en de horlogemaker, die de dochter had getrouwd wegens de toezegging dat hij daarvoor twintigduizend gulden zou mogen ontvangen, kreeg nul op het rekest - aldus Hoefnagel in Neerlands Echo.Ga naar eind27 Veel van deze aantijgingen zijn oncontroleerbaar, maar de apotheker en zijn echtgenote laten zich identificeren als Willem Blok en Johanna van Raalt. Blok en Van Raalt traden in 1742 in het huwelijk.Ga naar eind28 Twaalf jaar later verklaarden twee getuigen, onder wie de dienstmeid Geesje Jacobs Harms, dat het huwelijk door de vele ruzies duurzaam ontwricht was. De echtgenoten zelf tekenden een akkoord over de verdeling van de boedel. Daarna gaven de schepenen toestemming voor een scheiding van tafel en bed.Ga naar eind29 De inkt was echter nog niet droog of Van Raalt wendde zich opnieuw tot de schepenbank. Nu drong zij aan op de volledige ontbinding van het huwelijk. De schepenen willigden ook die eis in, waarna Van Raalt meteen een nieuwe echtverbintenis aanging, dit keer met de deurwaarder Anthonij Peereboom.Ga naar eind30 Ook dat huwelijk zou stuklopen. Begin 1765 lieten ze nog in volmaakte harmonie een mutueel testament opmaken, maar enkele jaren later, op 11 september 1770 bleek Peereboom met de noorderzon vertrokken.Ga naar eind31 Toen Johanna twee maanden later te horen kreeg dat hij in Edam was overleden, vervoegde zij zich bij de notaris. Zij verklaarde al enige tijd niet te hebben geweten waar haar man zich bevond maar als zij bij het overlijden aanwezig was geweest, dan zou ze de sleutel op de kist hebben gelegd en vóór de baar zijn uitgegaan om zich zo aan alle verplichtingen te onttrekken.Ga naar eind32 Inmiddels was haar eerste echtgenoot Willem Blok in 1765 hertrouwd met de al genoemde dienstmeid Geesje Jacobs Harms.Ga naar eind33 Als schuldige partij mocht hij dit eigenlijk niet, maar aangezien zij twee maanden later een kind lieten dopen, moet er sprake zijn geweest van een nood-breekt-wetsituatie.Ga naar eind34 De door Hoefnagel zo gehekelde dochter Helena Blok trouwde in 1768 met de horlogemaker Jacobus Boissier, die in 1770 failliet ging.Ga naar eind35 Korte tijd later verliet zij de echtelijke woning met medeneming van alleen de kleren die zij droeg.Ga naar eind36 Dat huurhuis was betaald door haar stiefvader, want nadat Boissier het had leeggehaald, zond hij Peereboom de sleutel. Onder verwijzing naar de huwelijkse voorwaarden eiste Helena Blok restitutie van de ontvreemde bezittingen, maar geen van beide partijen compareerde ter zitting.Ga naar eind37 Pas jaren later kwam de zaak weer op de rol. Helena Blok liet haar echtgenoot driemaal indagen wegens | |
[pagina 194]
| |
malicieuze verlating, maar er kwam geen enkele reactie. Op 25 oktober 1788 ontbonden de schepenen het huwelijk, waarna Helena hertrouwde.Ga naar eind38 | |
Autobiografische improvisatiesHoefnagel wilde vooral niet vervelen. Daarom koos hij voor een losse aaneenschakeling van verhalen en anekdotes met zowat op elke bladzijde weer een nieuw onderwerp. De Pommerse weduwe en de familie Blok waren de grote publiekstrekkers, maar Hoefnagel beschreef nog tientallen andere schandaaltjes. Er zijn slachtoffers die zich laten herkennen, van nog enigszins bekend, zoals de goochelaar Karel van Gussem en de acteur Jan Punt, tot inmiddels volstrekt vergeten, zoals de rokkenjagende banketbakker Jan van Soest en de notoire dronkelap Jan Jacob Elzevier.Ga naar eind39 Helaas hebben de tijdschriften van Hoefnagel nog lang niet al hun geheimen prijsgegeven. De vraag is of de tijdgenoten wél alles konden duiden. Vermoedelijk niet. In ieder geval zat Hoefnagel ernstig verlegen om Bekende Amsterdammers. Bij gebrek aan beter besloot hij in het larmoyante levensverhaal van Willem, een in Gouda geboren leerling-koperslager, iets van zichzelf prijs te geven.Ga naar eind40 Het zat de deugdzame Willem, die net als Hoefnagel een vrouw en twee kinderen moest onderhouden, werkelijk nooit mee. Tegenslag stapelde zich op tegenslag. Willem vertrok uit Den Haag om aan de armoede te ontsnappen, maar in Amsterdam aangekomen vond hij geen emplooi. Uiteindelijk kregen twee ‘kunsthandelaren’ door dat hij talent had voor tekenen. Voor één van de twee (Demter) leverde hij wekelijks een ‘tekeningetje’ - lees: Neerlands Echo - af. Van de andere ‘kunsthandelaar’, ongetwijfeld de boekverkoper en graveur Caspar Philips Jzn., kreeg hij wel opdrachten, maar Philips was slecht van betalen. Hij zou er om die reden in latere pamfletten nog stevig van langs krijgen. De lezers zaten echter niet te wachten op een gestileerd en dus saai zelfportret. Hoefnagel brak het verhaal af en zou de onsuccesvolle serie pas voortzetten na de breuk met Demter, toen hij wist dat De Nederlandsche Overweeger geen lang leven beschoren was. Inmiddels had hij wél succes geboekt met een ander, maar geïmproviseerd en dus natuurgetrouwer autobiografisch element. In de nacht van 3 op 4 maart 1772, tijdens het destijds ook door niet-joden uitbundig gevierde Poerimfeest, belandde Hoefnagel in het cachot toen hij na een met alcohol overgoten nachtelijke zwerftocht van bordeel naar bordeel meende wat vensterruitjes te moeten vernielen. De in Monnickendam geboren Hoefnagel maakte van de nood een deugd en beschreef zijn escapades in het verhaal van een voor iedereen duidelijk herkenbare ‘over 't IJsche boer’. Aan het einde beloofde het berouwvolle boertje plechtig dat hij zijn drankconsumptie voortaan zou beperken tot een half flesje wijn.Ga naar eind41 De noodsprong bleek een gouden vondst. De ongekuiste rauwe werkelijkheid van het eigen leven bracht de lezers in vervoering. Hoefnagel glorieerde in zijn nieuwverworven status als participerend schandaalschrijver. Hij deed niet meer de minste moeite om zijn identiteit te verbergen. Integendeel. Omstreeks juni 1772 verscheen er een portret van hem en korte tijd later verraste de gevierde auteur zijn bewonderaars met een tweede autobiografisch bordeelavontuur, waarin hij ongegeneerd schreef over de hoerenloper Sint Nicolaas die tijdens zijn bezigheden slachtoffer werd van kledingdiefstal. Met een geleende broek | |
[pagina 195]
| |
aan ging hij naar huis, waar de goedheiligman zijn verbaasde vrouw wat uit te leggen had.Ga naar eind42 Als schrijver beleefde Hoefnagel echter te weinig avonturen om het blad te kunnen vullen met bekenteniserotiek. Daarom begon hij het wel en wee van een opwindender beroepsgroep te beschrijven. In juni en augustus 1772 vulde hij meer dan twintig bladzijden met de pikante levensbeschrijvingen van een zestal dames van lichte zeden.Ga naar eind43 Hoefnagel had zijn draai gevonden en de lezer mocht met rode oortjes meegniffelen. | |
Het sluipnimfjeHet aanbieden van ‘galante vertogen’ lijkt gewaagd, maar schijn bedriegt, want Hoefnagel had niet de minste intentie om met deze erotica zijn broodwinning in gevaar te brengen. In politiek opzicht was op Neerlands Echo werkelijk niets aan te merken. Het was braaf en gezapig en verschilde daarin van de spectators, die nog wel eens de neiging hadden om de vingers te branden aan staatkundige en vooral aan kerkelijke zaken. En terwijl Franse schandaalschrijvers nog wel eens hun koning, zijn maîtresse of zijn ministers belachelijk maakten, repte Hoefnagel met geen woord over het liefdesleven van de Amsterdamse burgemeesters. Hij beperkte zich tot personen die hem - naar hij dacht - geen kwaad konden berokkenen. De gedweeheid van het blad laat zich aflezen aan een voorval dat tevens een schril licht werpt op de slinkse praktijken die in de Amsterdamse literaire onderwereld opgeld deden. Hoefnagel publiceerde een anonieme beoordeling van Neerlands Echo. Met dit licht mopperende Herbergs praatje nam hij de critici de wind uit de zeilen, vergrootte hij de naamsbekendheid van zijn blad en verdiende hij weer een paar stuivers extra. En indirect liet Hoefnagel vriend en vijand weten dat de overheid van hem niets te vrezen had. In het Herbergs praatje gaat een nadrukkelijk aanwezige stamgast uitvoerig in op het onderscheid tussen de auteur van Neerlands Echo en diens voorganger Jacob Campo Weyerman: wat aangaat van op de gevangen poort te geraaken, daar heeft die Schryver geen gevaar van, want hy volgt wel is waar de styl van Campo, en mag met regt een tweede Campo genaamt worden, maar hy doet geen dingen die nadelig voor de Republiek zyn, hy blyft voor eerst van de Hooge Magten af, ten tweede toont hy veel eerbiedt te hebben voor de Overheit, en ten derden bemoeit hy zig niet met Kerkelyke Zaaken.Ga naar eind44 Het mocht niet baten. Eind oktober of begin november 1771 besloot het Amsterdamse stadsbestuur Neerlands Echo te verbieden.Ga naar eind45 Drie jaar later overspeelde Hoefnagel met De Reizende Haagsche Advocaat opnieuw zijn hand. Dit blad werd op 23 juli 1774 in Den Haag verboden.Ga naar eind46 Beide stedelijke overheden lieten zich niet leiden door majeure politieke overwegingen. Hoefnagel publiceerde geen staatsgeheimen, ontlokte de ambassadeurs van bevriende mogendheden geen diplomatieke protesten en ook de kerkeraad deed er het zwijgen toe. Verder kon hij beslist niet worden beschuldigd van zielverdervende spinozistische of gezagsondermijnende rousseauïstische denkbeelden - zelfs antikerkelijke grappen à la Voltaire waren hem volstrekt vreemd. Niets van dat al. De nogal triviale aanleiding tot het verbod op Neerlands Echo laat zich afleiden uit Hoefnagels eigen berichtgeving. Vermomd | |
[pagina 196]
| |
als De Nederlandsche Overweeger die in debat ging met Neerlands Echo onderkende hij het dilemma: zijn voorganger had te duidelijk kenbaar geschreven over de ‘stille sluip Nimfjes’, maar ‘als men zyn Leezers wil behaagen moet men noodwendig niet onduister zyn’. Zelf zou hij zich, veiligheidshalve, beperken tot zwendelaars.Ga naar eind47 De identiteit van degene die de zaak aanhangig maakte en daarmee het verbod uitlokte, laat zich raden. Hoefnagel hield zich verre van kritiek op politieke gezagsdragers, maar ook gewone burgers die meenden beledigd te zijn, konden zich tot de rechter wenden. In Neerlands Echo had Hoefnagel grappen gemaakt over ene Carel uit de Molstraat, die een verhouding had met een actrice die op haar zolderkamer mannen ontving.Ga naar eind48 Enkele weken later klonk in een aflevering door dat een inwoonster van Amsterdam zich tot een advocaat had gewend nadat zij in de Echo van prostitutie was beschuldigd. Gezien de toespelingen ging het om Maria Huisman, de dochter van een Amsterdamse wijnkoperGa naar eind49 Zij stond op dat moment in de belangstelling als maîtresse van Carel Molster, de jonge echtgenoot van de wat oudere actrice Hendrina Margaretha van Thil.Ga naar eind50 Hoefnagel en zijn concurrent Willem Ockers publiceerden een drietal pamfletten over deze affaire, maar Hoefnagel schreef in eerste instantie tegen Van Thil en niet tegen Huisman. Vanzelfsprekend veranderde dat, want Hoefnagel was wraakzuchtig. In een pamflet uit december 1773, over de bedrijvigheid in een Haags bordeel, hekelde Hoefnagel ‘madame uit de halve kous in 't gangetje onder de uileboomen’ als een Amsterdams Vullisvat’.Ga naar eind51 In het eerste nummer van De Reizende Haagsche Advocaat maakte hij gewag van twee Amsterdamse meisjes, onder wie Mietje Huisman, die zich prostitueerden in het Haagse bordeel De Halve Kous onder de Uilebomen.Ga naar eind52 En enkele maanden later ging hij uitvoerig in op het doen en laten van iemand die daar klanten aanbracht.Ga naar eind53 Vermoedelijk heeft zijn rancune hem de kop gekost, want het verbod op De Reizende Haagsche Advocaat lijkt net als het eerdere verbod op Neerlands Echo te zijn ingegeven door een klacht van Maria Huisman. Haar betrokkenheid laat zich afleiden uit een pamflet dat Hoefnagel geschreven moet hebben toen hij nog in de veronderstelling verkeerde dat het allemaal zo'n vaart niet zou lopen. Het is zogenaamd een brief van een Haagse prostituee over haar vriend en pooier, die meent dat Hoefnagel hem belasterd heeft en die om die reden pogingen in het werk stelt om De Reizende Haagsche Advocaat te verbiedend.Ga naar eind54 De Amsterdamse en Haagse verboden waren dus uitgevaardigd op verzoek van een discreet bijklussende actrice. Het bleef Hoefnagel, rancuneus als hij was, nog jarenlang dwars zitten. Dat bleek nog eens in 1781, toen hij zich al lang en breed geneerde met politieke schotschriften: Hoefnagel vergeleek de veronderstelde eerlijkheid van de Britten met de al evenmin bestaande kuisheid van blonde Mietje onder de Uilebomen.Ga naar eind55 In 1784 duikt zij weer op, in een andere tekst. In dat jaar beschreef de derderangs graveur Arend Fokke Wzn., die voor de gelegenheid naald en burijn had ingeruild voor een ganzenveer, in 't Galante leeven der Amsterdamsche en Rotterdamsche actrices het amoureuze leven van twaalf toneelspeelsters. Hij eindigde met ‘M.H......., bygenaamd De Onbeschaamde’, een actrice die haar carrière begon in Amsterdamse wijnhuizen, in 1780 de overstap maakte naar de Rotterdamse schouwburg, maar die inmiddels was teruggekeerd op het liefhebberstoneel in Amsterdam, waar ze, althans volgens Fokke, de leading ladies van de stadsschouwburg verre over- | |
[pagina 197]
| |
trof.Ga naar eind56 Fokke doelde naar ik aanneem op Maria Huisman - zoveel andere toneelspeelsters met dezelfde initialen zullen er wel niet geweest zijn. Helaas is er van haar verder niets bekend. | |
De papieren schandpaalHoefnagel zou zich in 1779 omscholen van roddelbladschrijver tot politiek journalist. In die hoedanigheid vervaardigde hij een schier onmetelijke hoeveelheid politieke pamfletten. In zijn laatste twee levensjaren nam die productie af. Ook werd in zijn geschriften zichtbaar dat hij aan syfilis leed en dat de destijds gebruikelijke kwikbehandelingen hem geen goed deden. Het begon in zijn werk te wemelen van duivels en alle persoonlijke en politieke tegenstanders moesten op de vreselijkste manieren ter dood worden gebracht. Hoewel hij bij tijd en wijle nog min of meer acceptabele teksten schreef, waren de meeste stukken werkelijk te zot voor woorden. Uiteindelijk overleed hij in november 1784 in Utrecht. De vroege tijdschriften stellen de politieke pamflettist van tien jaar later in een wonderlijk daglicht, maar ze zijn ook op zichzelf interessant. In de jaren zestig had Hoefnagel bittere armoede geleden. In antwoord op de immer prangende vraag ‘kleine man, wat dan?’ was hij maar gaan schrijven, maar ook dat maakte hem niet rijk. De klachten van zijn alter ego Willem over teksten waarvoor hij nooit betaald kreeg, zijn tekenend voor de penibele financiële situatie waarin Hoefnagel verkeerde. Het bleef vooralsnog sappelen in de krochten van de acht-Dames van lichte zeden die met justitie in aanraking waren gekomen, werden in Den Haag opgesloten in het Tucht- of Spinhuis aan de Prinsegracht. Hier is te zien hoe het publiek toestroomt om hen daar te bekijken. Detail uit een schilderij (1753) van Johannes Merken (Collectie Haags Historisch Museum).
| |
[pagina 198]
| |
tiende-eeuwse journalistiek en zijn schrijverschap was eigenlijk niet meer dan een desperate poging om te overleven aan de onderkant van de samenleving. Als broodschrijver pur sang hoopte Hoefnagel te kunnen verwoorden wat de meerderheid van zijn tijdgenoten dacht, om zo zichzelf en zijn gezin te kunnen onderhouden. De kachel moest branden. Hoger reikte zijn ambitie niet. Hoefnagel was dus geen intelligente, dwarse, steeds weer verrassende smaakmaker in het politieke discours. Hij volgde de publieksvoorkeuren. En aangezien hij tot overmaat van ramp ook nog erbarmelijk schreef, zal niemand zijn broeierige sensatieblaadjes ooit aanprijzen als miskende meesterwerken. Desondanks vormen al die keuvelpraatjes over het privéleven van bekende en minder bekende Amsterdammers een indringend tijdsdocument met enkele opvallende kenmerken. Zo wekt Hoefnagel nooit de indruk dat hij het door hem geschandaliseerde gedrag principieel veroordeelde. Hij was gefascineerd door de glamour van de snelle zakenjongens die met hun vrijgevochten trofee-vrouwen bewondering oogstten. Alsof het hem alleen maar tegenstond dat hij zelf niet in die positie verkeerde, proef je steeds weer een bitterzoete mengeling van afgunst en bewondering die zich moeilijk laat omschrijven: iets in de trant van ‘het zou eigenlijk niet mogen, maar die gozer hep 't wel goed voor mekaar’. Daarmee zien we de Republiek opeens door de ogen van een altijd verontwaardigde, mokkende en wrokkende kleine man. Daarvan waren er nogal wat, want in de loop van de achttiende eeuw waren de rijken rijker en de armen armer geworden en door de geringe sociale mobiliteit werd het allengs moeilijker, zo niet onmogelijk, om uit een achterstandssituatie te ontsnappen. Hoefnagels papieren schandpaal was eerst en vooral bedoeld om deze ongelijkheid aan de kaak stellen. Hoewel hij zo slim was om de politieke elite buiten schot te laten, stoffeerde Hoefnagel zijn tijdschriften met personages van wie de maatschappelijke status naar zijn mening in geen verhouding stond met hun verdiensten. De heer van Saxenburg, Jan Carel Somers, stond model voor een puissant rijke koloniale elite die zich nergens nog wat van aantrok. Hoefnagel haatte die omhooggevallen suikeroompjes die hun joyeuze levensstijl financierden met veel te makkelijk verdiend geld. Ook profiteurs met ambtelijke inkomsten waar geen reële prestaties tegenover stonden, en die in feite van andermans geld de grote meneer uithingen, kregen ervan langs. Jan Jacob Elzevier, de zoon van wijlen ds. Johan Jacob Elzevier, is een voorbeeld van deze categorie uitvreters. Hij was op veertienjarige leeftijd aangesteld tot grafdelver in de Zuiderkerk.Ga naar eind57 Toen hij wegens drankmisbruik werd opgesloten, kreeg zijn moeder toestemming om het ambt te laten waarnemen, maar vermoedelijk was dit slechts een formaliteit en heeft zoonlief nooit zelf de schop ter hand genomen.Ga naar eind58 Het grafdelverschap was een sinecure, bedoeld om fatsoenlijke families een inkomen te garanderen, zelfs als de ambtsdrager incapabel was. Hoefnagel, die aan de onderkant van de samenleving een karig bestaan leidde, kon daar weinig sympathie voor opbrengen. Daarmee tonen zijn tijdschriften een sociale onvrede die in keuriger teksten onzichtbaar blijft. Een ander aspect, naast de sociale ongelijkheid, dat door deze tijdschriften mooi belicht wordt, betreft de onuitgesproken dones en not dones van de achttiende eeuw. Hoefnagel nam de moeite om zijn redactionele keuzes te verantwoorden, zodat we zijn gevecht om het marktaandeel op de voet kunnen volgen. | |
[pagina 199]
| |
Hij wist echt wel wat de lezers wilden. Smeuïge beschrijvingen van de cordiale betrekkingen tussen brallers met dubieus verworven geld en schaamteloos flirtende gouddelfsters of eventueel stille ‘sluipnimfjes’ brachten geld in het laatje. De lezers wilden geamuseerd worden met gluurlectuur vol leedvermaak. De publiekssmaak lokte echter overheidsmaatregelen uit en dus was dat type onderwerpen eigenlijk geschikter voor pamfletten dan voor bladen die het 52 weken moesten volhouden om dan gebundeld en voorzien van titelblad en register opnieuw verkocht te kunnen worden. Hoefnagel paste zich aan en besteedde meer aandacht aan zakelijke zwendelpraktijken. Maar dit rendeerde niet. Die gedwongen keuze voor een commercieel onaantrekkelijke formule laat zien dat hij zich in een ongemakkelijke spagaat bevond. Uiteindelijk zou Hoefnagel de tijdschriftenmarkt verlaten. |
|