Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 37
(2014)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 161]
| |
Een fan van drie Willems
| |
[pagina 162]
| |
2 april. Aan de oorzaak van die vertraging gaat de auteur stilzwijgend voorbij. Kennelijk stoorde dat hem en zijn lezers niet zo. Vervolgens komt er iets meer regelmaat in.Ga naar eind7 De auteur en de uitgever (of één van beiden?) hadden duidelijk nu en dan andere prioriteiten. Ze beschouwden de afzonderlijke afleveringen echter niet als eendagsvlinders. De zeven katernen zijn doorgenummerd van bladzijde 1 tot en met 28. Het was kennelijk van meet af aan de bedoeling dat ze als boek zouden worden ingebonden. Wat het eerste bestanddeel van de titel Arlequin Alchimist betreft: Arlequin (harlekijn) is een clowneske toneelfiguur van Italiaanse oorsprong, die via het Franse theater op het Nederlandse toneel is terechtgekomen. De harlekijn wordt daar meestal voorzien van een zwart masker. Een zwart gezicht (als Zwarte Piet) associeerde men kennelijk toen al in onze cultuur met joligheid. Die harlekijn was een productieve clown. Wie in de stcn zoekt op een titel met Arlequin of Arlequyn komt ruim zestig Nederlandstalige toneelstukken tegen. Het bekendste stuk is Pieter Langendijks Arlequyn actionist uit 1720, dat een maatschappijkritische satire is op de windhandel. Volgens Rob Erenstein groeide de harlekijn als grappenmaker in Frankrijk uit tot ‘een vernuftig persoon met een scherpe tong, die in politiek opzicht duidelijk stelling kon nemen’. Volgens dezelfde onderzoeker werd de harlekijn in die rol ook buiten het toneel als publicist van kritische bladen gebruikt.Ga naar eind8 Gaat het hier om een satirisch tijdschrift? Ik meen van wel. Niet alle vijandigheid, verheimelijking en scherts die de auteur te berde brengt, kunnen hier aan de orde komen. Ik zal mij beperken tot een welbepaalde politieke kwestie die onze auteur het nauwst aan het hart lijkt te liggen. Voorts zal ik argumenten aanvoeren om de identiteit van de vooralsnog onbekende auteur te achterhalen. In de veronderstelling dat hij zich tot een zowel jeugdig als geletterd publiek richtte, ga ik er voorlopig van uit dat dat vooral uit studenten bestond. Als we dus de identiteit van de auteur weten te achterhalen, komt mogelijk tevens een specifieke universiteit in beeld. | |
Willem als literair modelDe auteur van ons weekblad was blijkbaar een fan van Willem van Swaanenburg. Diens Arlequin Distelateur, of de Overgehaalde Nouvelles (1725-1726) was zijn model. Dat blijkt al uit de ondertitel ervan waarin Van Swaanenburg zijn weekblad karakteriseert als: ‘een werk immers zo dwaas, als de maker zelfs’. De mening van de Arlequin Alchimist weerklinkt als een echo daarvan. Deze verwacht dat zijn weekblad vooral in de smaak zal vallen bij ‘de zulken, die zo dwaas van harszens zyn als ik ben’.Ga naar eind9 In een aantal opzichten is de auteur ook een navolger van Van Swaanenburg. Van Swaanenburg was in zijn eigen tijd al berucht om zijn duistere schrijftrant, vooral in zijn dichtbundel Parnas, of de Zang-godinnen van een schilder (1724) en zijn weekblad De Herboore Oudheid (1724-1725). Maar hij had zich intussen wel iets aangetrokken van de kritiek op zijn schrijfstijl: zijn Arlequin Distelateur was toegankelijker geschreven en mogelijk ook commerciëler.Ga naar eind10 Dat kan een van de redenen zijn geweest dat de Arlequin Alchimist juist dit weekblad als zijn voorbeeld nam. Maar er is ook een verschil. Van Swaanenburg wreekt zich in de Arlequin Distelateur (en in diens directe voorganger De Herboore Oudheid) uitvoerig voor de belediging, hem aangedaan | |
[pagina 163]
| |
De Arlequin Alchimist is gemodelleerd naar de Arlequin Distelateur van Willem van Swaanenburg. Diens ongedateerde, getekende portret wordt (ten onrechte) toegeschreven aan Aert Schouman (Collectie Teylers Museum).
door de Amsterdamse boekhandelaar Jan Mol en anderen. Wat was er aan de hand? In aflevering 24 van De Herboore Oudheid (13 juli 1724) waarschuwde hij al tegen ‘zeker boevejagt Pro Patria’, bezig met een ‘Schempschrift of blaauw boekje op te stellen, tot nadeel van zyn perzoon’. Achter aflevering 25 volgt dan een ‘Ernstig, nodig, en duidelyk naberigt’ waarin nader wordt ingegaan op een paskwil, uitgegeven en gedrukt door Jan Mol, namelijk De treurende Digtkunst, op 't uitkoomen der onverstaanbare werken van W. v. Swaanenburg.Ga naar eind11 Daarin wordt Van Swaanenburg aangewreven ‘dat hy aan geen Opperhooft van het heel-Al gelooft’. Met andere woorden: Van Swaanenburg is een atheïst. De anonieme schotschrijver van De treurende Digtkunst had dit afgeleid uit het gedicht ‘Een schielyke overrompeling der Muzen, Of een buiten oogmerk uit de Pen vloeijende Digt-zwier’ dat eerder in de Parnas, of de Zang-godinnen was gepubliceerd.Ga naar eind12 | |
[pagina 164]
| |
Hoewel de Arlequin Alchimist zich aanvankelijk eveneens lijkt te richten op een bepaalde persoon, namelijk Hermanus van den Burg, omdat hij diens werk verafschuwt, ontbreekt daarin het sentiment van weerwraak omwille van een persoonlijke belediging. Politiek is de rode draad. Daarover dus straks meer. Er zijn, afgezien van de titel, nog wat overeenkomsten tussen de Arlequin Alchimist en zijn bewonderde voorbeeld. Zo begint elke aflevering met een sonnet en het resterende proza is doorspekt met passages in versvorm. Bovendien ‘distilleren’ beide auteurs hun stof uit kranten. Beiden verschuilen zich ook. Zo liet Van Swaanenburg zijn tijdschrift verschijnen onder het pseudoniem ‘Pelgrom van Zutphen’. Daarmee verwees hij naar zijn geboorteplaats Zutphen en het zwervende bestaan dat hij geleid had.Ga naar eind13 De auteur van de Arlequin Alchimist daarentegen nam niet eens de moeite om een schuilnaam te verzinnen: zijn tijdschrift verschijnt volledig anoniem. Kennelijk voelde hij zich nogal kwetsbaar. Betrapt bij het schrijven door een nieuwsgierige schele buurman die hem vraagt wat hij aan het doen is, stuurt hij die loensende ‘verheven Vraagal’ met een kluitje in het riet.Ga naar eind14 De Alchimist uit de titel van zijn weekblad licht de auteur toe met een weyermanniaans klinkende voorspelling: hij zal ‘in zyn Labertorium, meerder stuivers stoken als een Karthuizers Non met droevig zien verdienen kan’.Ga naar eind15 Zijn profijt staat blijkbaar voorop. Maar de auteur relativeert die intentie onmiddellijk met behulp van een paar paradoxen. Dat is trouwens een stijlfiguur waarin hij grossiert. Het begint al met zijn paradoxale ondertitel: ‘componerende, uit zyn labertorium een warrent kluwetje, van duizent differente couleuren, daar hy door de verwartheid, zelf geen eind aan vind’. Wat hij in zijn werkplaats maakt, karakteriseert hij als een warrig kluwen van losse stukjes van verschillende aard. Even paradoxaal klinkt zijn: ‘wy willen Raadzels uitgeven en die het raad, die zal zo veel hebben, als ik, die altyd de plank mis loop’.Ga naar eind16 Niettemin is de Arlequin Alchimist iets toegankelijker dan zijn stilistische voorbeeld. De lezers (fans) van Van Swaanenburg zouden, amper twee jaar na diens dood, door Jacob Campo Weyerman treffend worden gekwalificeerd als ‘boekworm’, ‘uylsgebroed’, ‘koffyman’ en ‘nar’. Hij noemde de auteur van De Herboore Oudheid overigens ‘den halfmalle schribbelaar’ die openlijk spotte met zijn lezers, en schaarde hem onder ‘dat leelyk tuyg dat over malle rad'ren’ loopt.Ga naar eind17 | |
Willem en de Oostenrijkse SuccessieoorlogEen steeds terugkerend politiek thema in de Arlequin Alchimist is de Oostenrijkse Successieoorlog (1740-1748), die in 1742 al in volle gang is. Het blad volgt dan ook redelijk wel de gebeurtenissen op de slagvelden van Midden-Europa. Daar strijden de troepen van Beieren en Pruisen met wisselend succes tegen die van Oostenrijk-Hongarije, waarbij Maria Theresia (1717-1780) als koningin van Hongarije de sympathie geniet van de Arlequin Alchimist. Dit moge allemaal ver van huis lijken en geen zaak om je druk over te maken in een Nederlands weekblaadje, maar erachter steekt de belangrijkste binnenlandse politieke kwestie van dat ogenblik. Die heikele kwestie wordt echter nergens openlijk aan de orde gesteld in dit weekblad, maar uit alle beschikbare bronnen blijkt dat men het ene (de Successieoorlog) niet kon noemen zonder aan het andere te denken. Dat andere was de verborgen vraag: hoe maken we een eind aan het stadhouderloze tijdperk, alias de heerschappij van de regentenklasse? En hoe promo- | |
[pagina 165]
| |
veren we Willem Karel Hendrik Friso (1711-1751), de Friese stadhouder, tevens stadhouder van Groningen en Gelderland, tot stadhouder van Holland en van de rest van het land? In 1742 was Holland nog steeds fel daartegen gekant, zoals het gekant was tegen alles wat Oranje meer gezag en aanhang in het land zou kunnen verlenen. Naarmate de Republiek steeds meer bij de Oostenrijkse Successieoorlog betrokken raakte, steeg evenwel de kans op benoeming van Oranje tot generaal (in 1727 nog verhinderd door Holland).Ga naar eind18 De goed ingelichte ‘reverend’ Robert Milling (1681-1749), ‘chaplain’ van de Engelse Kerk in Den Haag van 1715 tot 1749,Ga naar eind19 verwoordde dit als volgt in een brief van 3 april 1742 aan de gravin van Portland, moeder van Willem Bentinck: I suppose this or next week our States will enter upon the long procrastinated work of making generals, for to have an armie of eigthy thousand men and none to command them would appear absurd, and yet how that will goe in Holland is hard to tell, for I cannot see how the Prince of Orange can be left out, he must be a general, who is already Governor of three provinces, if there be any promotion, and yet I believe there are some among us who look upon that as not many degrees better than a French invasion.Ga naar eind20 Kortom: als de Staten-Generaal generaals moeten benoemen, dan moet deze keer Oranje erbij zijn. Zodra die hoge militaire positie binnen is, zal het stadhouderschap in de andere provincies wel volgen.Ga naar eind21 Zo ongeveer redeneerden zowel voor- als tegenstanders van Oranje. Voor sommige tegenstrevers stond dit gelijk aan een ramp, in grootte vergelijkbaar met die van de Franse invasie in 1672. Vandaar de bittere factiestrijd tussen een vredespartij en een oorlogspartij. Dat de oorlogspartij vooral uit partijgangers van Oranje bestaat, is begrijpelijk. De voorzichtige auteur van de Arlequin Alchimist rept in zijn weekblad weliswaar met geen woord over de positie van Oranje, maar de goede verstaander had stellig genoeg aan diens pleidooi ten voordele van Maria Theresia om daaruit Oranjegezindheid te distilleren. Onze auteur is niet alleen een fan van Willem van Swaanenburg, maar ook van Willem Karel Hendrik Friso, prins van Oranje en vorst van Oranje-Nassau. Als een romaneske ridder verdedigt hij Maria Theresia, koningin van Hongarije en van Bohemen, aartshertogin van Oostenrijk enz. Na de dood van haar vader werd diens erfenis aangevochten, ondanks het feit dat de ondeelbaarheid van de Habsburgse erflanden in de Pragmatieke Sanctie (1713) was vastgelegd. Hij kon toen niet voorzien dat alleen zijn dochter hem zou overleven. Dat hoefde echter geen probleem te zijn. Volgens de Salische Wet mochten bij ontstentenis van erfgenamen in directe mannelijke lijn de erflanden toevallen aan een dochter. Engeland en de Republiek accepteerden dat, maar Beieren, Frankrijk, Saksen, Spanje en Pruisen niet. De voornaamste tegenspeler van Maria Theresia was de keurvorst van Beieren, Karel Albrecht (1697-1745), die haar vader zou opvolgen, maar die pas op 12 februari 1742 als keizer Karel vii werd gekroond. Hij maakte aanspraak op de Habsburgse erfenis omdat hij in 1722 getrouwd was met Maria Amalia van Oostenrijk (1701-1756), jongste dochter van de in 1711 overleden keizer Jozef. Op 16 december 1740 begon Frederik ii van Pruisen met zijn krijgshandelingen tegen Oostenrijk. Toen Frankrijk, Saksen en Beieren zich het jaar daarop aan Pruisische zijde in de strijd mengden, konden de bondgenoten van Oostenrijk- | |
[pagina 166]
| |
De auteur van de Arlequin Alchimist had duidelijk orangistische sympathieën, die in zijn geval stadhouder Willem IV golden. Portret van de stadhouder, in 1752 gegraveerd door Frans de Bakker (Collectie Rijksmuseum).
Hongarije niet achterblijven. Zo kwam op 16 februari 1741 een anti-Pruisische coalitie tot stand met onder meer de Republiek en Oostenrijk. De regerende regentenklasse in Holland was echter vooralsnog niet van plan om Maria Theresia daadwerkelijk militaire hulp te bieden. De politiek geladen schimpscheuten in de Arlequin Alchimist golden in feite de traagheid van de Hollandse regenten en de onmachtige Karel vii. Zo beschimpt de auteur de ‘Nieuwe Kyzer’ al in zijn aflevering van 2 april 1742.Ga naar eind22 In aflevering 3 (12 april) schrijft hij min of meer handenwrijvend over Olomouc (Olmuts), de oude hoofdstad van Moravië, dat op het punt staat door de Oostenrijkers te worden veroverd: ‘men twyffelt niet of zy zullen dat eerder bemannen, als den Kyzer het Keurvorstendom Beyeren en men geeft voor dat nog grooter Krygs-magt, na Silezien zal gaan’.Ga naar eind23 Met andere woorden: deze Beierse vorst dreigt zijn eigen thuisbasis definitief kwijt te raken aan Oostenrijk,Ga naar eind24 en bovendien verwacht men dat een nog grotere Oostenrijkse legermacht Silezië, dat in Pruisische handen was, zal proberen te heroveren. | |
Willem onder vuur van Hermanus van den BurgNu de lezer bekend is met het voornaamste politieke thema van de Arlequin Alchimist, is het zaak nader in te gaan op de politiek-literaire voorkeur van de auteur. Al in zijn eerste aflevering verwijst de Arlequin naar de ‘Overtoomze Patriot’, uit wiens Mengelpoëzy hij een paar verzen citeert: ‘Ieder bid zyn Speelpop aan/ En warmt hem by de Maan’.Ga naar eind25 De regels zijn ontleend aan Hermanus van den Burg (1682-1752), die deze titel in zijn Mengelpoëzy (1718) geeft aan een sonnet: ‘elk bid zyn speelpop aan,/ en warmt zich by de maan’.Ga naar eind26 Blijkbaar citeert de auteur van de Arlequin uit het hoofd, anders had hij Van den Burgs jambische metrum uit de eerste versregel niet in een knullige trochee veranderd, en het ‘zich’ uit de tweede niet in ‘hem’. Maar uit de hele context | |
[pagina 167]
| |
van dit citaat blijkt dat hij een hekel heeft aan Van den Burg, die volgens hem gek is. Hij vermeldt als zijn eigen belangrijkste deugd ‘dat men Gekken door de vingeren ziet en medelyden met zyns gelyken heeft’.Ga naar eind27 Gezien de omschrijving van Van den Burg als ‘Overtoomze Patriot’ woonde deze publicist kennelijk in 1742 nog steeds in Amsterdam buiten de Leidse Poort aan de Overtoomse weg. Volgens Weyerman was hij daar al in 1730 als tapper of herbergier gevestigd.Ga naar eind28 Weyerman laat een kantoorknecht het verhaal doen van een vastenavondviering op 21 februari 1730 in de herberg van ‘den loodzwaaren kastelyn Harmen van der slot’. Van den Burg had zich toen klaarblijkelijk op een manier uitgedost dat er niets dan ‘kouragie’ aan hem ontbrak ‘om de figuur op te maaken van een Pruyssis deserteur’.Ga naar eind29 Onze Arlequin ergert zich eraan dat Van den Burg ‘zyn veder weer dagelyks in de Pispot van Helicon steekt’, terwijl hij eerder afscheid van de dichtkunst had genomen. Bovendien heeft deze Overtoomse gek het gewaagd om ‘een tegenwerp’ (bezwaar) te formuleren ‘tegens de Hoogloflyke en nooit volprezen Vaarzen, van den Wel Edele Heer Willem van Haaren’.Ga naar eind30 Met andere woorden: Van den Burg heeft na een periode van stilzwijgen opnieuw de pen ter hand genomen om, onder de schuilnaam van ‘Patriot’, in polemische verzen de Leonidas van Willem van Haren (1710-1768) te bekritiseren. De Leonidas is een politieke allegorie van 216 verzen waarin voor militaire steun aan Oostenrijk wordt gepleit. Nu zijn er twee verssatires uit 1742 in druk overgeleverd, namelijk ‘Tegen de oproermakers in Nederland’ en ‘Aan Leonidas’.Ga naar eind31 Beide zijn ondertekend met ‘patriot’ en beide nemen Van Haren op de korrel vanwege de Leonidas. In het eerste gedicht meent de ‘Patriot’ dat oorlogshitserij die stelt dat de Republiek al is bezet, geen pas geeft: ‘Wy hebben geen Leonidas/ Nog nodig om voor ons te vegten’. Later komt de aap uit de mouw wanneer de ‘Patriot’ meent dat het ‘wettig Staats Bestier’ dreigt toe te vallen aan ‘een Vorst/ Die lang na Hollands magt en schatten heeft gedorst’. In het licht van de Oostenrijkse Successieoorlog hoeft het geen betoog dat met ‘een Vorst’ niemand anders dan Oranje wordt bedoeld en dat Van den Burg de anti-Oranjefactie, alias de vredesfactie, steunt. Het tweede gedicht is in sonnetvorm. Het is feller, wat meteen blijkt uit de eerste regel: ‘Hoe dus, Leonidas, wat dolheid komt u aan?’ Nog heftiger is de waarschuwing: ‘Denk wat Megist voorspeld, wat Xerxes uit liet voeren!’ Hier geeft ‘Patriot’ twee voetnoten ter toelichting bij. Megist, schrijft hij, slaat op Megistias die volgens de Griekse historicus Herodotos voorspelde dat Leonidas in de komende oorlog zou sneuvelen. Eveneens volgens Herodotos zou diens tegenstander Xerxes, toen hij onder de gesneuvelden Leonidas bemerkte, bevolen hebben om diens hoofd af te slaan en op een kruis ten toon te stellen. Geen opwekkend vooruitzicht voor Van Haren dus! In de achttiende-eeuwse Nederlandse letterkunde is Van Harens politieke gedicht Leonidas een beroemd geval. Van Haren gebruikt hierin een episode uit de Griekse geschiedenis om de Republiek op te roepen tot het gestand doen van eerder gedane beloften aan Oostenrijk. Dat betekent concreet: de wapens opnemen en de erfvijand Frankrijk aanvallen. Leonidas staat voor Van Haren zelf. Hij treedt naar voren in de rol van de koning van Sparta, die de Griekse staten opriep om te vechten tegen Perzië, vervolgens met zijn Spartanen de Perzen daadwerkelijk enige tijd tegenhield bij Thermopylae, maar daarbij zelf | |
[pagina 168]
| |
sneuvelde. Xerxes, de koning van Perzië, staat voor de koning van Frankrijk. Alexander, de koning van Macedonië, staat voor de koning van Pruisen. Sparta staat nu eens voor Den Haag, dan weer voor de Republiek. Athene staat voor Oostenrijk enz.Ga naar eind32 Willem van Haren, opgegroeid aan het stadhouderlijk hof te Leeuwarden, samen met zijn broer Onno Zwier en de jonge Willem Karel Hendrik Friso, was sinds 1740 een van de afgevaardigden van Friesland in de Staten-Generaal. Daar riep hij op tot uitbreiding van het leger, alsmede tot steun aan Oostenrijk. Zijn Leonidas ontketende een enorme hype: in drie dagen tijd zouden er 100.000 exemplaren zijn verkocht.Ga naar eind33 Voltaire, altijd geïnteresseerd in het effect van de literatuur op de politiek, schreef aan de Franse staatssecretaris Jean-Jacques Amelot de Chaillou (1689-1749) dat de Friese dichter hem had laten weten hoe hij het voor elkaar had gekregen om 20.000 man hulptroepen naar Maria Theresia te laten sturen.Ga naar eind34 Volgens Willem Bentinck werd het gedicht in Amsterdam overal gedeclameerd zodat het volk het haast van buiten kende, waarop de stadsregering zo bang werd dat ze eindelijk toestemde in de gevraagde troepenvermeerdering. Uit een aantekening van Voltaire van 12 juli 1743 blijkt dat Van Haren hem heeft bericht dat het volk aan de burgemeesters van Amsterdam te kennen had gegeven dat, indien ze niet akkoord gingen met de troepenvermeerdering, ‘ces messieurs seraient massacrés et qu'on aurait un stadhouder’.Ga naar eind35 De Arlequin Alchimist kiest dus partij voor Van Haren en diens Leonidas, en keurt om politieke redenen de kritiek van Van den Burg op dit gedicht af. Dit spoort met de hierboven gesignaleerde verdediging van Maria Theresia als erfopvolger van haar vader, wat gepaard gaat met het min of meer bedekte streven naar herstel van de positie van Oranje als stadhouder in alle Nederlandse gewesten. | |
AuteurschapIn de stroom van gedichten voor en tegen Van Harens Leonidas zit ook een sonnet dat geschreven is door een duidelijke fan van Willem van Haren. Het is gesigneerd met de initialen ‘H:G: Th:St:’ en getiteld: ‘Klink-digt op de roemryke naam en hoog-verdiende lof van den hoog-edelen welgebooren heere, den heere Jr. Willem van Haren, Grietman op het Bildt. &c. &c. &c’. Dit acrostichon of naamdicht met de beginletters: willemvanharen keert zich tegen diens vijanden. De vele toespelingen, ontleend aan de klassieke literatuur, onder andere aan de mythe van Medea, maken tevens duidelijk dat het gedicht uit de pen kwam van een ontwikkeld man. De eerste strofe luidt: Wyk! helsche Schenzugt wyk! door't zog van Colchis DrakenGa naar eind36
In de Acheronsche PoelGa naar eind37 gevoed en opgequeekt;
Laakt niet de opregte Deugd, die voor 's Lands Vryheyd spreekt,
Laat af uw swart Fenyn op zulk een Man te braken!
Het sonnet eindigt met: ‘Nog Nyd nog Schenzugt quets' het Staats-Juweel Van Haren’. De ondertekening ‘H:G: Th:St:’ geeft aan dat het is geschreven door een ‘Theologiae Studiosus’: een theologiestudent. Na raadpleging van de recensielijsten van de universiteiten van Franeker, Groningen, Leiden en Utrecht bleek al gauw dat slechts één bepaalde persoon in aanmerking kwam, namelijk de | |
[pagina 169]
| |
Toen Willem van Haren in 1742 op de korrel genomen werd wegens zijn dat jaar verschenen, prinsgezinde gedicht Leonidas, voelde de auteur van de Arlequin Alchimist zich geroepen om het voor hem op te nemen. Des dichters ongedateerde portret werd tussen 1729 en 1744 gegraveerd door Coenraad de Putter (Collectie Rijksmuseum).
theologiestudent Henricus Gockinga, Groninganus, 22 jaar oud, die zich op 19 september 1740 te Leiden had laten inschrijven.Ga naar eind38 De initialen H.G. maken het tevens mogelijk om Gockinga met de Arlequin Alchimist in verband te brengen. In het tijdschrift Twee-en-Vyftig Samenspraken, gehouden tusschen 't Hollandse Neefje en het Zeelandse Nigje (1753) laat de auteur weten wat hij allemaal heeft gepubliceerd. Zo kan men lezen in de voorrede van ‘De eerste saamensprake [...] over de merkwaardigste tyds-gevallen door geheel Europa’: | |
[pagina 170]
| |
Dier geliefde Lezers, dierbaare Stad en Landgenooten, ik heb cirka Tien agter een volgende Jaaren de Eer gehad, UE: met myn Schryftrand, van mercuur,'t verwarde kluwetje, ledigganger, patriot, en wel voornamentlyk, met myn neev en nigje, UE: Tydkorting te geeven.Ga naar eind39 In deze opsomming komt het ‘verwarde kluwetje’ bekend voor, want het maakt ook deel uit van de ondertitel van de Arlequin Alchimist. Daar is immers sprake van ‘een warrent Kluwetje’. Dit ‘kluwetje’ als bestanddeel van een titel is uniek in de ncc en Picarta. Alleen al op grond daarvan zouden we de Arlequin Alchimist daarom kunnen toeschrijven aan dezelfde auteur als die van de Twee-en-Vyftig Samenspraken, alsmede aan de auteur van nog twee andere tijdschriften: De Ledig-ganger, of Dwaal-ligt (1748)Ga naar eind40 en Den Vry-gebooren Hollander, of Orangje Patriot (1748-1749).Ga naar eind41 Beide verschenen bij dezelfde uitgever als de Arlequin. Wat de auteur evenwel met ‘Mercuur’ bedoelt, is vooralsnog onduidelijk. Omdat er vóór de in 1753 verschenen Twee-en-Vyftig Samenspraken, in 1748-1749 ook een t'Zaamen-spraak tuszen Neef en Nigje is verschenen bij de weduwe J. van Egmont en zoonGa naar eind42 (tevens uitgever van de Arlequin, De Ledig-ganger en Den Vry-gebooren Hollander), ga ik er voorlopig van uit dat dit tijdschrift van dezelfde auteur is als de rest. In totaal zijn er dus nu minimaal vijf tijdschriften die we kunnen toeschrijven aan een en dezelfde anonymus. De sterkste aanwijzing voor de identificatie van Gockinga als auteur van de Twee-en-Vyftig Samenspraken lijkt me dat hij de ‘Na-reeden’ daar ondertekent met de initialen H.G.Ga naar eind43 Bovendien voegt hij daar leesinstructies aan toe, namelijk dat die letters in de normale volgorde staan en dus niet ‘van agteren beginnen’ zoals bij anderen, die zich schamen om bekend te worden. Aan de initialen gaat ook nog de volgende korte toelichting vooraf: ‘Dit is 't waare van de Schryver, die men de Tytel van oranjen, heeft op 't Hoofd gezet’.Ga naar eind44 H.G. staat dus vanwege zijn geschriften als Oranje-aanhanger bekend en schaamt zich er niet voor, mocht men zijn identiteit achterhalen.Ga naar eind45 Dit alles pleit ervoor om het auteurschap van de Arlequin Alchimist toe te schrijven aan de Leidse theologiestudent Henricus Gockinga (1718-1772). De familie Gockinga had vanouds een behoorlijke status in het Groningse en stond bekend als Oranjegezind. Voorvader Scato Gockinga (1566-1641) was in 1619 een van de rechters geweest in het beruchte proces tegen Johan van Oldenbarnevelt, Hugo de Groot en Rombout Hoogerbeets. Hij was pensionaris van de Ommelanden en in 1612 een van de oprichters van de Groningse universiteit. Na haar inwijding op 23 augustus 1614 werd hij curator voor de Ommelanden (1615-1640). Een andere voorvader, ook een Scato Gockinga (1624-1683), werd in 1672 lid van de Staten-Generaal en stond met Willem iii in nauwe betrekking.Ga naar eind46 Toen Henricus Gockinga zich op 6 september 1735 aan de Groningse universiteit liet inschrijven als student in de letteren, waren zijn ouders niet meer in leven.Ga naar eind47 Toeziend voogd werd oom Scato Gockinga (1683-1759), raad en burgemeester van Groningen, lid van de gedeputeerde Staten en curator van de Groningse universiteit. Op 19 september 1740 liet Henricus zich inschrijven aan de Leidse universiteit, waarmee hij in de voetsporen trad van zijn vader Henric (1686-1727), die zich ook eerst in 1702 te Groningen als letterenstudent had laten inschrijven om daarna in 1706 te Leiden filosofie te gaan studeren.Ga naar eind48 In 1742, het jaar van de Arlequin Alchimist, studeerde Henricus af. Maar het is | |
[pagina 171]
| |
begrijpelijk dat hij het auteurschap van zijn satirische studentenblaadje, waarvan de laatste aflevering op 21 mei 1742 verscheen, angstvallig (en met succes) anoniem hield, gezien zijn toekomstige beroep en maatschappelijke positie. Al op 31 oktober van dat jaar werd hij beroepen als predikant te Wilnis, waar hij voor de rest van zijn leven zou staan.Ga naar eind49 In zijn intreerede voor de gemeente van Wilnis en Vinkeveen op 2 januari 1743, opgedragen aan oom Scato, heet het: ‘van ontfangene weldaden, met schuldige hoogachting en eerbiet opgedragen van zijn hoogedeles verplichten neef en gehoorzamen dienaar’.Ga naar eind50 Vanaf 1747 kon hij openlijk uiting geven aan zijn warme Oranjegevoelens. Nadat de Staten van Utrecht Willem iv tot stadhouder hadden uitgeroepen, hield hij op 7 mei 1747 in jubelstemming een preek met als thema de al even juichende Psalmverzen (Ps. 118:15, 16).Ga naar eind51 | |
BesluitDe Arlequin Alchimist is een satirisch studentenblaadje, geschreven door de uit Groningen afkomstige theologiestudent Henricus Gockinga. Zou deze student in het werk en de schrijftrant van Willem van Swaanenburg geïnteresseerd zijn geraakt, juist omdat deze van atheïsme werd beschuldigd? Toen hij in 1742 wegliep met de Leonidas van Willem van Haren en deze dichter in zijn blaadje te vuur en te zwaard verdedigde, had dat ongetwijfeld te maken met zijn eigen politieke standpunten, die vermoedelijk ook die van zijn Groningse familie waren. Of de Arlequin Alchimist veel lezers heeft gekend onder de Leidse studenten en enige politieke invloed heeft uitgeoefend, is onbekend. Het aantal lezers ervan schat ik op minder dan vijftig. Van Swaanenburg immers had in zijn tijd ook weinig lezers. Hij noemt het ‘getal van hondert’ lezers in de narede bij De Herboore Oudheid. In 1727 - hij zou het jaar daarop overlijden - schreef hij dat hij ‘meêr voor de toekomende, dan voor de tegenwoordige eeuw in de weer’ was.Ga naar eind52 Gockinga had die weinig hoopgevende uitspraak eveneens in de mond kunnen nemen, aangezien geen bibliotheekcatalogus hem vooralsnog (h)erkent als tijdschriftenauteur. |
|