Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 37
(2014)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 145]
| |
De mondaine verrekijker van een kluizenaar
| |
Blad en auteur: praktische gegevensAls deze lezer enigszins vertrouwd is geweest met de literatuur van zijn tijd en met dat populaire nieuwe medium, het tijdschrift, zal hij begrepen hebben welke schrijver zich hier voordeed als wereldverzaker en tegelijk connoisseur van wereldse affaires. Want de openingszin van ‘De inleyding des heremyts’ doet vermoeden dat deze goed bekend is, of is geweest, met de wereld en haar verlokkingen: Ik had een besluyt gemaakt om dit weekelyks papier te beginnen zonder inleyding, volgens myne al oude gewoonte; doch een zeker nameloos vriend verbad dat voorneemen, door my te erinneren, dat een weekelyks blad zonder inleyding, gelyk was aan een haveloos boek zonder Tytel; aan een oude Spanjolet zonder blanketsel; en aan een welgestoffeerde kruydkas zonder de naamrol der Droogereyen.Ga naar eind1 Nu weet de lezer best dat een ‘heremitair’ standpunt op zichzelf voor een weekbladschrijver niet ongebruikelijk is in de eerste decennia van de achttiende | |
[pagina 146]
| |
Miniatuurportret van Jacob Campo Weyerman, in 1724 door Cornelis Troost geschilderd op zilver (Particuliere collectie).
| |
[pagina 147]
| |
eeuw. Er waren er die zich ogenschijnlijk tevreden stelden met scherpe waarneming, vanuit de hoogte, en zich daarom Hermes of Argus noemden. Anderen gaven hun distantie ten opzichte van de wereld aan door de positie van toeziener, spectator, in te nemen en in het verlengde daarvan, de functie van gisper en berisper. De lezer van 1728 wist wie de meeste bladen op zijn conto had staan, met titels als Den Ontleeder der Gebreeken en Den Echo des Weerelds, en wie, als fijnproever van het vrouwelijk geslacht, al in die eerste zin kon zeggen dat een blad zonder inleiding is als een Spanjolet (Spaanse) zonder blanketsel. En zijn vermoedens werden zekerheid, toen hij op de laatste bladzijde van deze eerste aflevering las: ‘Gedrukt voor den Autheur Jacob Campo Weyerman’.Ga naar eind2 Onder de kluizenaarspij schuilt een Nederlandse Casanova. Even erudiet en galant. Allesbehalve een wereldverzaker. Later zal de lezer waarschijnlijk het titelblad gekocht hebben, waarmee hij zijn verzameling ‘heremieten’ liet inbinden. Daarop stond vermeld: De Doorzigtige heremyt, Bespiedende door zynen Verrereykende Verrekyker, In het Geheymste van zyne kluys, de verborgenste Gebreken der Menschen: Ende dezelve op eene Geestige, en Aangename wys ten toon stellende door jacob campo weyerman.Ga naar eind3 Over leven en werk van Jacob Campo Weyerman (1677-1747) is elders genoeg te vinden.Ga naar eind4 Slechts kort het volgende met betrekking tot de jaren 1728 en 1729, de periode waarin De Doorzigtige Heremyt verscheen. In 1727 woonde de beroepsauteur Weyerman op buitenplaats Meer en Hoef in Abcoude, dat hij had gehuurd van Johannes de la Croix. Dat zou tot enorme ruzies met zijn huisheer leiden, die er dan ook in de Heremyt vreselijk van langs krijgt. Mogelijk woonde Weyerman al in 1728 in Amsterdam. In ieder geval blijkt hij op 17 februari 1729 te wonen op de Reguliersgracht aldaar. Enkele maanden later woonde hij in de Lombaertsteeg, bij de Nes. Op weg naar de Dam moet hij soms door de Hermietenstraat - bron van inspiratie? - zijn gelopen, tussen Rokin en Nes.Ga naar eind5 De Heremyt verscheen als kwarto-uitgave, op mooi papier, zoals alle bladen van Weyerman. Het betekent dat zijn bladen een zeker aanzien genoten en dat de lezers bereid waren er iets méér voor te betalen.Ga naar eind6 Na het eerste nummer (27 september 1728) verschenen regulier de volgende nummers. Even lijkt er een kink in de kabel te komen wanneer in het vijfde nummer (25 oktober) de laatste bladzijde wit blijft. Daar valt slechts te lezen: ‘P.S. Een doodelyke ziekte die den Autheur onvoorziens op den hals is gestort, stelt hem buyten staat om deeze bladzy op te vullen behoorlyk, en bekoorlyk’.Ga naar eind7 Maar geen zorgen, op 1 november verscheen gewoon een nieuw nummer. Het is overigens niet onaardig ineens een kijkje te krijgen in de keuken van een auteur. Het moet moeilijk geweest zijn om in alle omstandigheden een weekblad te produceren. Was Weyerman toen inderdaad ziek? Aflevering 10 (29 november) begint hij met de opmerking: ‘Na dat ik den doodendans van een gevaarlyke koorts was ontsnapt’, en vertelt dan over de onzinnige adviezen van diverse door hem geraadpleegde geneesheren. Het klinkt echt. | |
[pagina 148]
| |
Titelvignetten van de Doorzigtige Heremyt (rechterpagina) en de Vrolyke Kourantier (beide Bijzondere Collecties, UvA: O 60-2676).
Het blad passeert de jaarwisseling, maar beëindigt de jaargang niet. Het sluit met nr. 23, op 28 februari 1729. Of eigenlijk: het sluit niet. Want, terwijl de paginanummering doorloopt, volgen twee afleveringen met een eigen nummering van een blad dat bij nr. 1 heet Eerste Papier van den Vrolyken Kourantier, bij nr. 2 gewoon Den Vrolyke Kourantier (gedateerd 7 en 14 maart 1729).Ga naar eind8 Ongebruikelijk in tijdschriftenland, omdat een nieuw blad doorgaans een eigen paginering heeft. Toch heeft de Kourantier een eigen vignet, met de afbeelding van een man aan zijn schrijftafel. Tafel en kamer zijn voorzien van lessenaar, inktgerei, pijpen en een forse fles wijn. De man draagt een huisjapon en een soort baret. Zo ziet een vrolijke courantier er blijkbaar uit. De Kourantier heeft ook een wat andere opzet dan de Heremyt. Is deze Kourantier nu deel van de Heremyt of niet? Mij lijkt dat het om een afzonderlijk tijdschrift gaat. We zouden die Kourantier verder met rust kunnen laten, ware het niet dat hij onze aandacht vestigt op een probleempje waarmee én Heremyt én Kourantier te maken hebben. Een probleem rond vorm en inhoud van beide. Ter verduidelijking citeer ik een passage uit het voorlaatste nummer van de Heremyt, waarin de Kourantier wordt aangekondigd. ‘Schryvers’, aldus Weyerman in de Waarschouwing, hebben ‘nieuwe doopnaamen geinventeert voor op nieuws herdrukte gedachten, en omschryvingen’. De auteur zal in zijn nieuwe blad courantennieuws behandelen en van commentaar voorzien: ‘Onze Kourant zal de duystere plaatzen van sommige Nieuwsschryvers ophelderen, om, zo het doenlyk is den Leezer in een adem te stichten, en te verlichten’.Ga naar eind9 | |
[pagina 149]
| |
Deze tijdschriftformule van de mercuur had Weyerman al gebruikt in zijn eerste bladen (zijn voorganger Doedijns deed niet anders). Maar het is een andere opzet dan die van de Heremyt. Daarin vindt men, naast vertogen, vooral verhalen over ‘Bekende Nederlanders’ die - hoe toevallig! - tegelijkertijd vijanden of vijandinnen van Weyerman waren. Waarom koos Weyerman voor een andere aanpak? Was het leveren van commentaar bij krantennieuws wellicht gemakkelijker? Vermoedelijk hebben de Heremyt en de Kourantier hun bestaan en opzet te danken aan het feit dat het ‘nood’-bladen zijn. Allereerst is daar het feit dat er een hiaat zit tussen het eerste nummer van de Heremyt (27 september 1728) en het laatste nummer van zijn voorganger, de Echo des Weerelds (13 oktober 1727). Ruimte genoeg voor bijna een complete jaargang van een ander blad, maar daar had Weyerman geen tijd voor. Hij had zijn handen vol met iets belangrijks. Dat kan verklaren waarom die Heremyt zo rommelig begint, zonder titel: alsof hij niet naar de drukproeven gekeken heeft! Een aanwijzing (achteraf) zijn de twee allerlaatste Heremyt-nummers, die grotendeels gevuld zijn met schildersbiografieën: van N. Vromans, N. Boschaart, N. Alemans, Jan van Dalen en N. Verbruggen.Ga naar eind10 Die stukken, zo blijkt, had hij al klaar liggen. In 1729 verschenen namelijk Weyermans Levens-beschryvingen der Nederlandsche konst-schilders en konst-schilderessen, inclusief genoemde biografieën. Voor de drie delen van de Konst-schilders werd op 20 april en 20 mei 1729 geadverteerd in de Leydse Courant, dus in de maand nadat Heremyt en Kourantier het leven lieten.Ga naar eind11 Dat | |
[pagina 150]
| |
alles versterkt de indruk dat de Heremyt en de Kourantier vluggertjes waren. Waarom tóch die Heremyt gemaakt? De verklaring lijkt eenvoudig. Weyerman was een beroepsauteur. Sinds het einde van de Echo (oktober 1727) had hij geen inkomsten meer, totdat de Konstschilders konden verschijnen. Misschien verdiende hij iets met de verkoop van zijn Historie des pausdoms (1725-1728). Met de afhandeling daarvan was hij nog bezig;Ga naar eind12 maar de schulden die hij maakte met het laten drukken daarvan, waren oorzaak van zijn uitwijken naar Vianen.Ga naar eind13 Er moest dus brood op de plank. De Heremyt zorgde daarvoor. Het maakte weinig uit dat diens pij er slordig uitzag. | |
Kluis en wereldWeyerman beschrijft zijn alter ego, de heremiet, als ‘grys’ maar toch een man die in zijn voorraadschuur wel wat ‘malsche zomertarw’ kan vinden, in de vorm van een vertoog over de boezems der vrouwen.Ga naar eind14 Een voorvader van de ‘verreziende Heremyt’ is ‘oud’ maar bezat wel het geheim van ‘l'eau de la reine d'Hongrie’.Ga naar eind15 Ouderdom en wijsheid liggen bij een heremiet voor de hand; vrouwenkennis minder. Een begrip dat vrij vaak opduikt, is ‘woudbroeder’. Eén voorbeeld. Toen de Heremyt nog op Meer en Hoef woonde, was hij als ‘Waldbroeder’ verstoken van urbane geneugten.Ga naar eind16 Dat woudbroederschap verwijst naar de Kartuizer orde, waarvan de broeders hun eigen cel buiten hun klooster hadden, in de natuur. In Weyermans oeuvre komen Kartuizers geregeld voor. Zo beschrijft hij het onderkomen van de Heremyt, het buiten Meer en Hoef, als een ‘schots gebouw’ waar vlak voor de ingang een ‘zwaare blauwe zark’ ligt, die hem doet denken aan ‘het memento mori der karthuyzers’.Ga naar eind17
Die Kartuizers zijn nooit ver weg. Een munt die verhalen vertelt over het leven in de wereld, eindigt met de opmerking ‘Zwygen best, zal ik dat Karthuysiaans voorbeelt navolgen’.Ga naar eind18 Dit Kartuizer-complex doet vermoeden dat onze heremiet niet zozeer in de woestijn gezocht moet worden, als wel in de eenzaamheid. In ieder geval buiten de stad. Al met al lijkt Weyermans heremiet een religieuze achtergrond te hebben, zonder dat er een religieuze invulling is. De heremiet is oud, grijs en wijs. Daarmee houdt het wel op. Het vaak gebruikte epitheton ‘ver(re)ziend’Ga naar eind19 voegt geen religieuze connotatie toe. Eerder is het omgekeerde het geval, want wat de heremiet zo scherp van verre waarneemt, is de wereld: geen voorwerp van echt religieuze belangstelling. Ook zijn hulpmiddel, de verrekijker, heeft niets religieus. Het is een ‘onfeilbaaren verrekyker’Ga naar eind20 die ‘waarheid’ laat zien: ‘Langs den verrekyker des Heremyts is dat Meer en Nest een onvruchtbaar Arabie’.Ga naar eind21 Het apparaat werd door tijdschriftauteurs wel meer gebruikt om alwetendheid, althans overzicht, te suggereren; zoals bij het blad de Polityke Verrekyker op het Observatorium van de Natuur- en Staats-zaken (1756).Ga naar eind22 Het begrip ‘doorzigtige’, als in ‘doorzigtige Heremiet’, moet in de eerste plaats verbonden worden met die verrekijker. ‘Doorzichtig’ heeft in het algemeen de betekenis: scherpziend. In het verlengde hiervan, in combinatie met de heremiet, neigt de betekenis naar: inzicht verschaffend, waarheid tonend. Weyermans heremiet is dus vooral een seculier observator. Er zijn in het rijk van de tijdschriften genoeg vergelijkbare onthechte figuren te vinden die even- | |
[pagina 151]
| |
eens in distantie van de wereld opereren, en die, doorgaans op spectatoriale wijze, raad verstrekken. Zo is er nog een Heremiet (1776) en ook een Eremiet (1767, 1776).Ga naar eind23 Ook heeft bestaan de Philosooph in zyn eenzaamheid (1737).Ga naar eind24 De teruggetrokken-van-de-wereld-positie vinden we ook in De nagtstudie van Justus Bickerstaff (1747-1748). Weyerman zelf gaf trouwens in 1733 nog Den kluyzenaar in een vrolyk humeur uit, waarin hij opnieuw half Nederland bestraft.Ga naar eind25 Hij draagt dit blad op aan de goudmaker-alchimist baron van Syberg. Diens buitenhuis in Zoetermeer betitelt Weyerman als ‘Heremitagie’ - het zou onvergeeflijk zijn het werk aan te bieden ‘aan een minder kluyzenaar’. Het is een aanwijzing dat ‘hermitage’ bij Weyerman een tamelijk neutrale betekenis heeft. Het is een werkplaats waarin de levenservaring omgestookt wordt tot het goud der wijsheid. Weyerman beschouwde zich niet als wereldonthouder: Alhoewel ik geen heremyt ben, noch den gantschen dag wil alleen zitten, opgeslooten in de bemoste kluys eens woudbroeders, echter is het altoos myn zinspreuk geweest, van liever geen, dan een quaad gezelschap, by te woonen.Ga naar eind26 | |
Doel van het blad; genreDe eerste aflevering van de Heremyt wijdt Weyerman vrijwel geheel aan ‘Een Schets over de Hekelschriften’, die dient ter positionering van zijn politieke bladen. De aanleiding is een opmerking van een vriend, dat een weekblad zonder inleiding niet gepast is en dat ‘eenige Malkontenten de voorgaande schriften, zo de Hermessen, de Ontleeders, als de Echos, hadden verrykt met de benaaming van Schimpschriften’. Weyerman besluit daarop ‘eens in myn leeven voor Juvenaal te speelen’ en zijn critici ‘door de toorts van een Schimpschrifts beschryving de oogen te openen, en [...] tot een begrip over te haalen’.Ga naar eind27 Overigens gebruikt hij de termen schimp- en hekelschrift door elkaar. De ‘Schets’ blijkt een soort overzicht van geschiedenis en doel van hekelschriften. Die geschiedenis begint met de Griek Archilochus, maar aangezien diens werk verloren is gegaan, blijft onbekend of de Romeinen het genre van hekelschrift overgenomen hebben van de Grieken dan wel de uitvinders ervan zijn geweest. Zeker is dat het werk van Horatius en Juvenaal ertoe leidde dat er sindsdien onderscheid gemaakt wordt tussen ‘twee klassen van gevoelens’.Ga naar eind28 Weyerman werkt dit niet verder uit. Hij spreekt slechts van ‘de edelmans geleerdheyt van den een, en de krachtige zeedelessen van den ander’.Ga naar eind29 Dat lijkt te impliceren dat een hekelschrift hoe dan ook een zedeles inhoudt. Vervolgens schakelt Weyerman onmiddellijk over naar de Nederlandse letteren, en observeert, tamelijk verrassend: Alhoewel de Nederduytsche taal natuurlyk schynt te hellen na het Hekelschrift, [heeft] die zelve taal zo veel kracht, zo veel vuur en zulke aangenaame maaten als eenige andere taal voor dat soort van dichtkunde, uyt gezondert alleenlyk de Latynsche taal; en niet tegenstaande dat den inborst van het Nederlands volk een byzondere schat van gedachten, een staatelykheyt van uytdrukkingen, en een natuurlyke schoonheyt in het beschryven der hartstogten bezit; alhoewel onze [...] zeedelessen, zonder tegenspraak, zo naauw van geweeten zyn als die onzer nabuuren; echter heeft Nederlant weynig Dichters voortgebragt die de wraakgodinnen wisten te liefkoozen op een beschaafden trant.Ga naar eind30 | |
[pagina 152]
| |
Als voorbeelden van niet gelukte producten noemt hij ‘de drie a vier deelen der Keurdichten en de Schimpschriften, opgestelt om en na by het jaar duyzent ses hondert tweeenzeventig, benevens de noch dagelyks als padden stoelen opspringende hekelvaarzen’. Die laatste zijn ‘meestendeels gepent om de persoonen, en niet om de ondeugden door te stryken’.Ga naar eind31 In deze moderne schimpschriften wordt een persoon aangevallen zonder dat er een (zede)les meegegeven wordt. Een schimpschrift in rijm of in proza, is, aldus Weyerman, echter ‘gedestineert om de ondeugd ten toon te stellen’! Voorzover men hieruit iets kan opmaken, lijkt Weyerman moraliserende en hekelende geschriften te beschouwen als principieel iets van dezelfde aard. Dan krijgt Weyerman even genoeg van de theorie van het hekelschrift en introduceert een binnentredende ‘geliefde Roozemont’. Nadat die gehoord heeft dat hij zich bezighoudt met ‘de heerschende feylen onzer eeuw’, vraagt zij hem met welke kritiek op welke fouten hij wil beginnen. Zal hij de adel, vooraanstaande personen op de korrel nemen? Die heren zullen uw schrift niet verstaan: ‘De gansche huyshouding van hun begrip is bedurven’.Ga naar eind32 Roozemont legt de schrijver uit dat ook vrouwen, gierigaards, lichtmissen, dronkaards zich echt niet zullen laten bekeren door Weyermans ‘zedekunde’. Dat deden zij bij zijn eerdere kritiek ook niet. ‘Doch haar waarschouwing kwam te laat; dewyl een rollende kloot door geen heylzaam advys is te stuyten’.Ga naar eind33 In het algemeen houdt hij daarna vol dat de bedoeling van zijn geschriften is ‘den Leezer in een spiegel die niet vleyt, te laten kyken’.Ga naar eind34 Als we Weyerman geloven, hebben zijn tijdschriften blijkbaar qua doelstelling veel weg van de spectatoriale geschriften (zoals we die nadien zijn gaan noemen). Zeker is dat tijdgenoten er vaak moeite mee hadden verschil te zien tussen spectatoriale en andere tijdschriften. Begrijpelijk: het ging toch altijd om het schetsen van minder wenselijk gedrag in de moderne maatschappij? Daarnaast waren er genoeg lezers die ook in de spectatoriale geschriften speurden naar de oplossing van de vraag: welke concrete persoon wordt hier bedoeld? Mogelijk meende Weyerman het wanneer hij zegt dat zijn hekelen de algemeen moraal diende. Maar het is moeilijk te ontkennen dat zijn aanvallen vaak op de man/vrouw gericht waren. Beschadiging, niet ‘waarheid’, lijkt dikwijls voorop te staan. Weyerman ‘personaliseerde’, zoals dat toen genoemd werd (en dat was in de wetgeving van zijn tijd verboden, naast het te expliciet aantasten van het kerkelijk en politiek gezag). Weyerman ging van zijn tijdgenoten het verst in dat personaliseren. Daarom ook waren de rechters, tijdens het proces-Weyerman, niet ontvankelijk voor diens pleidooi dat er in het verleden wel meer beroemde schrijvers waren geweest die hevig op de man hadden gespeeld, in dienst van ‘zeedekunde’.Ga naar eind35 | |
InhoudHet is niet moeilijk tientallen pagina's te wijden aan de inhoud van een Weyerman-blad. Hier moet de bespreking van de inhoud zeer beperkt blijven. Het geven van een korte samenvatting is echter lastig. Weyerman lijkt in elke aflevering één thema of onderwerp te behandelen, maar zijn teksten schieten alle kanten uit. Desondanks: eerst een opgave van zijn onderwerp(en), per aflevering. Hij begint met een inleiding over hekelschriften en satire (afl. 1). Vervolgens krijgen we ‘Het karacter van Negra Croce’ (zijn huisbaas), gecombineerd met | |
[pagina 153]
| |
‘Het Ordinaris of de karacters van een Yr en van een Franschman’ (afl. 2). De ‘Beschryving van Meer en Nests huyzing’, Weyermans woning in Abcoude, volgt in aflevering 3 en 4. ‘Over de Fransche koks’ handelt aflevering 5. ‘Over de advertissementen der kwaksalvers-briefjes in de courant’ gaat aflevering 6. Aflevering 7 beschrijft interieur en bezoekers van een Amsterdams eethuis, alsmede ‘Het Karacter van een troep Vloerduyven’ (prostituees). In de Zuidelijke Nederlanden vertoeven we bij de beschrijving van ‘Het Gents koffihuys van Madame B***’ (afl. 8). Nog meer herbergleven wordt geschilderd in ‘Over de zeven ridders’ (afl. 9): in de ‘Voetangel’, bij Abcoude, bevindt zich een gezelschap van zeven drinkebroers-schrijvers.Ga naar eind36 Een heel ander soort gesprek, tussen Amsterdamse vrouwen, beluisteren we in ‘Het kraambezoek’ (afl. 10). Vrouwenzaken komen ook aan de orde in ‘Over het l'eau de la reine d'Hongrie’ (afl. 11). Daarmee zijn we niet van de vrouwen af. Achter elkaar volgen ‘Over de liefde’ (afl. 12), en ‘Beschryving over de boezems der vrouwen’ (afl. 13), terwijl liefde en vrouwen ruimschoots hun deel krijgen in de afleveringen 14 en 15, getiteld ‘De rechtbank der koekoeken’. Nu krijgen we een vervolgverhaal: ‘De snappende goudbeurs’ (afl. 16, 17, een deel van 18; vervolgens 19, 20 en 21). Daarin vertelt een goudstuk, een ‘zeedekundige Pistool’, over de liefdesavonturen van enige personen in wiens bezit hij geraakt is. Die figuren zijn oude kennissen voor de lezer; Weyerman heeft hun doen en laten in eerdere bladen vaker behandeld. In de laatste afleveringen tenslotte (afl. 22, 23) treffen we ‘Eenige leevens byzonderheden der schilders’. Zoals hierboven al aangegeven kunnen we die beschouwen als vulmateriaal. Bovenstaande opsomming doet onrecht aan de feitelijke inhoud. De titels van de afleveringen doen niet vermoeden dat een groot deel van de teksten handelt over specifieke personen. In veel gevallen gaat het om figuren die Weyerman tijdens zijn leven meemaakte; vaak in of gerelateerd aan het domme Abdera, zoals hij zijn plaats van herkomst, Breda, noemde. Het heeft geen enkele zin hier hun doopceel te lichten. Dat is reeds op voortreffelijke wijze gebeurd door Frans Wetzels.Ga naar eind37 Er komen echter vele personen méér voor. Sommigen worden in het voorbijgaan genoemd, anderen krijgen apart aandacht. Zoals de bekende bordeelhoudster, het ‘Grootje des verderfs’:Ga naar eind38 WAARSCHOUWING. Een jong fris boerinnetje, dat om het verlies van haar minnaar, of misschien van haar maagdom, onverhoeds beland is aan het Y of aan de Amstel, [...] indien zy recht als een kaars, en fraai van tronie is, zal welkom zyn in de Ryp by Grootje des Verderfs, alwaar zy gerieft zal worden met schoone chitsche en zyde pluymen, benevens spys en drank, wasschen, logies en geneesmiddelen. Voor die byzondere gonstbewyzen zal zy alleenlyk moeten afstand doen van de helft van haare winsten, en niemant vermoogen te weygeren; waar tegens Grootje belooft op haar woord van eer, dat zy zal vriendelyk behandelt worden geduurende die slaaverny; konnende altoos binnen een maands waarschouwing na het een of na het ander delogeeren.Ga naar eind39 Kennelijk wisten de lezers heel goed wie Grootje was. Dat zal ook het geval geweest zijn met de passerende baron van Syberg en sommige medici. Maar andere personages blijven onbekende figuren die hun literaire bestaan slechts te danken hebben aan het feit dat ze Weyerman voor de voeten gelopen hadden.Ga naar eind40 | |
[pagina 154]
| |
Het ging de lezers vermoedelijk minder om de gemolesteerde figuren, maar meer om de wijze waarop Weyerman hen beschrijft. We weten echter te weinig van het waarom van de nieuwsgierigheid in die dagen: was die misschien toch het gevolg van een nu onbegrepen sociale cohesie in Nederland? In eerdere Weyerman-bladen lijkt het aantal abstracte onderwerpen veel groter te zijn geweest, de nadruk op moraal intensiever. De Heremyt was in veel sterker mate een boulevard/roddelblad. Bij een poging het blad thematisch te ordenen moet het item ‘informatie over bijzondere personen’ dan ook de eerste plaats toebedeeld krijgen. Een tweede plaats kan ‘de vrouw’ moeilijk ontgaan. Dat viel al op bij de opgave van de onderwerpen per aflevering: het wemelt van vrouwen. Zij kunnen prostituees zijn of dames uit de Amsterdamse burgerij. Het kan over hun karakters gaan of over hun fysiek. Maar hoe dan ook: Eros is nooit ver weg. Dat is vrij bijzonder. In de vroege spectators wordt vaak moeilijker gedaan over vrouwen: hoe moeten die aangestuurd, bijgestuurd, opgevoed worden? Bij Weyerman daarentegen zijn vrouwen primair een natuurkracht. Zij weten wat hun macht is. Weyerman is verliefd op ze. Op hen allemaal, zou ik haast zeggen, ook al laat hij zich soms spottend of bijtend over hen uit. Men kan kiezen uit een menigte citaten waaruit zijn bewondering blijkt.Ga naar eind41 Slechts deze éne, neutraler uitspraak, waarmee hij zijn ‘Eenige Vrouwkundige aenmerkingen’ begint: Daar is een tyd, waar in een Maagd, vooral een ongegoede Maagd, en is 't doenlyk, een schoone Maagd, ernstiglyk behoort te denken op het verruylen van haar persoon tegens een hoog huuwlyks-lot, dewyl doorgaans het afslaan van een vermoogent botbieder wort achtervolgt door den kreupelen bode van een bitter naberouw.Ga naar eind42 Dat is haast een spectatoriale uitspraak: meisjes, wees verstandig en trouw! Wat Weyerman echter uitdrukt, is leedwezen: hoe jammer dat die oerkracht beteugeld moet. Eros aan banden, Eros bezorgd om zijn aow - dat maakt niet vrolijk. Op de derde plaats komt een aantal standen of beroepen die bij Weyerman altijd een voorkeursbehandeling (beter: afkeursbehandeling) krijgen. De adel, de elite, de clerus zijn altijd mikpunt, maar ook de soldateska, de militairen, de boekverkoper. De medische stand is een geliefd onderwerp, mogelijk omdat Weyerman zelf herhaald met een medische studie is begonnen. In de Heremyt moeten de medici het bijzonder ontgelden. Er worden vele individuele geneesheren besproken, hun dood- en verderfzaaiende praktijken, hun onzinnige geneesmiddelen. Boeiend is de aflevering waarin Weyerman zelf na een ziekte advies vraagt aan een aantal dokters.Ga naar eind43 Zinloos natuurlijk. Het ook toen alom aanwezige kwakzalverdom wordt door Weyerman niet anders bekeken dan de officiële geneeskunde. Met genoegen schrijft hij een ‘Vertoog Over de in de Vrouwen-Courant vervatte geneesmiddelen’, waarin hij telkens een advertentie voor medische rotzooi fileert. Zijn conclusie: ‘hoewel er zo veel kracht en macht steekt in die ongeneeslyke geneesmiddelen, als in een driejaarige lengevisch, echter feylt het die kommissionarissen aan geen weetnieten, om die vodderyen op te hemelen, en aan geen zotten, omze te koopen’.Ga naar eind44 Van geneeskunst naar kookkunst is het maar één stap. Op de vierde plaats komt dan ook de ars culinaria. Ik zal het hier niet hebben over alle genoemde gerechten of eethuizen. In Weyermans metaforen en vergelijkingen speelt voed- | |
[pagina 155]
| |
Titelprent bij de tweede druk van de Doorzigtige Heremyt (1764). Het is de tweede, veranderde staat van de titelprent van de Amsterdamsche Argus, het blad van Weyermans concurrent Hermanus van den Burg (Particuliere collectie).
sel/smaak vaak een rol. Willekeurig: ‘Vorders zyn 'er de Asparges zo traag in het opborrelen, als een gryzaart taai is in het waarneemen van den echten pligt’ luidt het vernietigende oordeel over zekere moestuin.Ga naar eind45 Weyerman lijkt een voorkeur voor ‘Hollands’ eten te hebben. In ieder geval is hij beslist in zijn afwijzen van de binnendringende Franse keuken: Ik zal staande houden, dat de Fransche vlugtelingen onze maatige Nederlanders met [...] veele onderscheyde geforceerde gerechten hebben verkropt [...]. Aan die keukenklouwers zyn wy de ragous, frikassees, soupes, visch a la daube, beuf a la mode, getorende pasteyen, met point de venise randen beslaage taarten, gefruite kikvorschen, gestoofde slakken, fyne kruyden, gefrikasseerde landpalingen, gebraade, gekookte en ingeleyde champignons, en alzulke satans gerechten verschuldigt’.Ga naar eind46 | |
[pagina 156]
| |
Meende hij dit? Of ligt hier een culturele discussie aan ten grondslag? Elders toornt Weyerman herhaaldelijk tegen bijvoorbeeld pruiken, als strijdig met de aloude Bataafse haardracht. Het kan zijn dat zijn afschuw van de Franse keuken in lijn ligt met de spectatoriale haat tegen de Franse luxezucht en liflafferigheid, bedreiging van de Hollandse eenvoud en matigheid. Laat ik het hierbij laten. Een opsomming van alle thema's kan namelijk de indruk wekken dat het bij Weyerman altijd gaat om het kleurrijke dagelijkse leven. Al die concrete zaken zijn echter altijd omringd met wetenswaardigheden uit de hele beschavingsgeschiedenis, verwoord op uiterst erudiete manier. Weyerman put moeiteloos uit filosofie, natuurkunde, medicijnen en vooral geschiedenis. Hij kent de historie van volkeren, religies, kunsten, regimes. Hij kan met dat alles spelen en veronderstelt die kennis blijkbaar ook bij zijn lezer. Een blik op het rijtje schrijvers, denkers en kunstenaars die terloops in de Heremyt worden genoemd of behandeld, geeft een indruk van deze achtergrond.Ga naar eind47 Het blijft desondanks waar dat Weyerman bij uitstek een goede gids is in de dagelijkse achttiende eeuw. Nog één citaat. Een straatscène. Hij slentert over de Amsterdamse Botermarkt (nu: Rembrandtplein): Laatst kwam ik op de botermarkt, alwaar ik nooten, zoetekoek, gedroogde schollen, oranje-en sinaasappelen zag leggen opgestapelt in roerelyke winkels, rollende op een wiel gelyk als sommige verminkte matroozen, en verzelt door leelyke vrouwe- en mansfiguuren. Tegens over dat gespuys stonden eenige helleveegen, als harpyen geoogt, en gevloekt met kalkbaks monden, by welke dames een doodelyke twist opflakkerde tusschen een paar medevrysters, scheldende de oudste feeks de jongste tod voor een overspeelige kat dewelke popte met haar man, en die haar diefachtiglyk beroofde van het huwelyks inkomen.Ga naar eind48 Dit gevoel voor de realiteit vindt men bij Weyerman op honderden plaatsen. Het doet altijd komisch aan te lezen dat dergelijk realisme in de Nederlandse literatuur pas in Beets' Camera obscura voorkomt. | |
Stijl en vormenIn dat Koffihuys introduceerde my onlangs een vriend, met het oogmerk om my daar door een schoone gelegendheyt te geeven in het opstel van een weekelyks papier; en waarlyk daar was een overvloed van stoffe voor een braaf zeedenschilder, gelyk als wy den onpartydigen leezer uyt ons ruuw bewerp [...] zullen aantoonen.Ga naar eind49 Dit citaat geeft een idee van hoe een aflevering in elkaar gezet moet worden. Het is ermee gesteld als met een schilder die een schilderij vervaardigt. Hij ziet stof, hij vervaardigt een ontwerp, ‘ruuw bewerp’, en werkt het uit. Zo schildert de schrijver de ‘zeeden’ van zijn tijdgenoten (misschien bedoelt Weyerman met ‘zeedenschilder’ tevens te zeggen: het tafereel, het verhaal, dient een zedeles te geven). De opmerking is niet vreemd voor de schilder die Weyerman oorspronkelijk was. De taken van schrijver en schilder zijn min of meer vergelijkbaar: ut poesis pictura. Bij deze klassieke doctrine behoort ook het voorschrift dat de ‘afgeschilderde’ belevenissen van individuele personen een algemene waarde behouden, een algemene idee en moraal presenteren. Dit alles sluit aan bij het doel van satire door Weyerman in zijn eerste aflevering aan de orde gesteld: | |
[pagina 157]
| |
[...] eenige aanmerkingen van myn beslag, in welke starrekykkundige observatien den Leezer [...] eenige vrolyke bespiegelingen, met de historie- en zedekunde vermengt, zal zien doorstraalen. Dat er hier of daar een handvol gedragzuyverent bitterheylig moet tusschen invloeyen, verhoop ik dat hy zal willen gelooven; en dat die barnnetels min vermaakelyk voor het gevoel van 't geweeten, dan gezond voor de maag des verstands zullen zyn, denk ik met er tyd te doen blyken.Ga naar eind50 In het nieuwmodische tijdschrift, geschreven in proza en niet in poëzie zoals de ‘echte’ literatuur, is het betoog of vertoog de vertelvorm die deze doelen het beste dient. Daarin wordt een algemener stelling of thema verdedigd. Zo'n thema kan geïllustreerd worden met voorvallen en personages uit het leven. Vaker dan de term ‘vertoog’, gebruikt Weyerman ‘sprookjes’: verhalen, vertellingen, biografieën.Ga naar eind51 Dergelijke geschiedenissen waren in de literatuur toegestaan als middel om een algemene waarheid te illustreren. Het verhaal paste natuurlijk beter dan het betoog bij Weyermans schilderende stijl en zijn concrete, plastische aanpak. Dit didactische middel werkt altijd beter bij satire. Juvenalis deed niet anders toen hij de Romeinse maatschappij aanpakte. De vertogen en ‘sprookjes’ worden afgewisseld met andere literaire elementen. Er is poëzie. Soms eigen gedichtjes, soms vertalingen van Horatius of anderen. Poëzie blijft in de hele achttiende eeuw een haast verplicht element; het gaf smaak aan het laffe proza, vond men. Men kan verder een ‘Waarschouwing’ vinden, van een aard als boven geciteerd, over jongemeiden en koppelaressen. Of een ‘Advertissement’ voor een nieuwe kleefpleister die men ook op het geweten kan leggen. Er is een raadsel over twee nimfen die naast elkaar wonen maar elkaar nooit spreken:Ga naar eind52 een borstenpaar natuurlijk. Verder zijn er kleine schilderingen van de karakters van Ieren, Gasconjers, bordeelmeisjes. Dat alles kan gezien worden als de verfraaiingen op een schilderij, de aankleedsels van een basistekst.Ga naar eind53 | |
Verhaal of moraal?De vraag zal ook in 1728 opgekomen zijn: ging het hier echt om algemene waarheden, algemene moraal? Waarom toch, bijvoorbeeld, al die verwijzingen naar individuen? Waarom dat noemen van namen? Ging het uiteindelijk niet gewoon om herkenbare personen; om smakelijke verhalen en anekdotes? Het antwoord moet bevestigend zijn. Tenminste een gedeeltelijke verklaring is de sfeer van het tijdvak waarin Weyerman leefde. De eis dat literatuur een algemeen moreel doel moest dienen, werd tijdelijk niet zo intens gevoeld. Weyerman is een exponent van dit tijdperk, zo ongeveer 1680-1730, waarin de mens zichzelf en zijn wereld ontwaard heeft, van de vrolijke, ondernemende, nieuwsgierige mens. De dwang van religie lijkt even verdwenen, het heilige moeten van de nieuwe ethiek is nog niet aanwezig. Alles is aangenaam gevaarvol en toch beschaafd. Eros is alomtegenwoordig, in gedrag en taal. Mannen en vrouwen kijken naar elkáár en niet naar de preekstoel. De wereld is een opgeluchte, prikkelende, verlichte, zinnenbetoverdende wereld. Het introverte, sombere, dogmatische schijnt verleden tijd. Bij deze wereld hoort een taal - die van de concetti, met complexe metaforen, met een vreugdevolle, raadselige, spielerische wijze van zich uitdrukken. Een taal met dubbele bodems en dus handzaam voor galante, erotische toespelingen. | |
[pagina 158]
| |
Een taal die de verborgen schatten van de taal zelf exploreert. Weyerman, na Doedijns, is in ons taalgebied daarvan de belangrijkste vertegenwoordiger wat het proza betreft. Bij onze internationaal bereisde libertijn zijn duizenden voorbeelden van dit taalgebruik te vinden. De Heremyt wemelt ervan. Tot besluit dit éne, betrekkelijk eenvoudige voorbeeld daarvan. Hier spreekt een militair zijn maîtresse toe, nadat hij haar heeft aangetroffen in gezelschap van een medeminnaar, bij een soupertje: Maar, beschilderde dorpjuffer, zegme eens wie doch [...] vermeet zich van met uw te avondmaalen tete a tete in het afzijn van een Officier die op een vuursteen ontbyt, die middagmaalt op een handgranaat, die op een bom kollationeert, en die avondmaalt op een patroontas volloode musketkogels? Indienje niet aanstonds dien lieveling des afgronds noemt, rokje vol doodzonden, zal ikje fluks met huyd, haair, en gefestoeneerde muyltjes doen verslinden door myn Serjant, die jaarlyks een grooter tal raauwe meysjes opvreet, als den Proost van Oosterhout Westfaalsche hammen inschokt in het saisoen van de eerstelingen der boereboonen.Ga naar eind54 Wie dit kan schrijven, heeft niet de mentaliteit van een kluizenaar. En zijn lezers hadden die mentaliteit evenmin. |
|