Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 37
(2014)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 129]
| |
Dichter begint hekelend tijdschrift
| |
Argus stelt zich voorIn het openingsnummer legt de auteur het publiek uit wat hem voor ogen staat en hoe hij dit denkt te realiseren. Enkele alinea's dienen vervolgens als voorbeelden, als stalen van zijn kunnen en natuurlijk als lokaas om lezers te werven. Van wal stekend neemt hij behendig het obligate gebaar van een voorstellingsceremonie te baat. Dit stelt hem niet alleen in staat om in weinig woorden aan het mythologische verhaal over Argus te herinneren, maar ook om op vernuftige wijze de satirische intentie van een herleefde Argus te verklaren en deze van de best mogelijke historische legitimatie te voorzien. De mythologische Argus was een reus met honderd ogen, waarvan een helft altijd openstond. Hem was door de echtgenote van de oppergod de bewaking van de schone Io toevertrouwd. De altijd overspelige oppergod had Io in een ‘witte Koe’ veranderd om haar aan de opmerkzaamheid van zijn jaloerse gade te onttrekken, maar vergeefs: zij eiste Io op en stelde de vermelde surveillance in. Een bewaking die faalde. In opdracht van de oppergod bedwelmde Hermes, de ‘Patroon der dieven en Kooplieden’, de reus met zijn fluitspel en sloeg hem het hoofd af. Koe Io vluchtte, geplaagd door een horzel die de oppergodin haar achternagezonden had. Hoe kon nu die deugdelijk onthoofde Argus weer onder | |
[pagina 130]
| |
Het vignet op de titelpagina van de Amsterdamsche Argus diende ook als titelvignet van de afleveringen van het blad: Argus, gezeten boven het Amsterdamse stadswapen, houdt met zijn rechterhand de hoorn van de koe Io vast en heeft in zijn linkerhand een hart (Bijzondere Collecties, UvA: UBM Z 5461).
de levenden verschijnen, aan de ‘Ystroom’ opduiken en zich opmaken om de ‘zeven Provintien’ te bereizen? Sprekend als ware hij Argus zelf, een vereenzelviging die volgehouden wordt zolang het tijdschrift zal bestaan, legt de auteur uit, hoe de reus een paar eeuwen na zijn executie zich ervan bewust werd ‘prattica te leggen in den Hemel van Pythagoras’. Dat wil zeggen dat zijn ziel de effecten ondervond van de zielsverhuizingsleer van deze wijsgeer.Ga naar eind4 Naar diens ‘welgevallen’ migreerde Argus' ziel naar ‘de lichamen van allerley Standspersonen, Philosophen en Poëten’, zoals daar zijn Lucretius, Horatius en Juvenalis: eerstgenoemde ongetwijfeld omdat zijn leerdicht De rerum naturaGa naar eind5 de angst voor goden bestrijdt en de twee anderen wegens hun satirische reputatie. Uit jongere tijd is er Descartes, vermoedelijk omdat hij aan alles durfde twijfelen teneinde zijn denken een betrouwbaar fundament te verschaffen. Volgen de Franse toneelschrijvers Corneille, Racine en Molière, vergezeld door Boileau, gezaghebbend literair theoreticus en hekeldichter. Last but not least valt de naam van Doedijns, de enige Nederlander in het ensemble.Ga naar eind6 De bedoeling van deze opsomming is duidelijk: door zijn logeerpartijen bij zoveel genieën uit oude en nieuwe tijden was Argus' ziel gelouterd en moest er welhaast sprake zijn van een geestelijke verwantschap met hen. De auteur relativeert dit meteen door te vertellen dat Argus' ziel tenslotte was beland ‘in het lichaam van een snaak, die noch vlees noch visch is, en van alles wat, doch van 't geheel niets weet’. Van zo'n personage mochten wellicht grillige teksten verwacht worden, maar geen wetenschappelijke stukken zoals de toenmalige geleerdentijdschriften publiceerden. Toch zou Argus al schrijvend best af en toe een tikkeltje genialiteit kunnen ontlenen aan wat hij zich herinnerde van zijn zwerftocht langs die unieke logeeradressen. De laatste gastheer die hem op straat had gezet, was Doedijns, hekkensluiter in het rijtje. Was dat uit teleurstelling over het geringe effect van zijn eigen activiteit als zedenmeester? In ieder geval was hij verontwaardigd over het zedenbederf, speciaal de decadente spilzucht - buitensporige ‘pracht’ - waaraan het nog jonge Nederlandse volk zich had overgegeven. Daar Argus aan dit kwaad part noch deel kon hebben, hield zijn verwijdering klaarblijkelijk een opdracht | |
[pagina 131]
| |
in. Hij moest, net als Doedijns, ‘zoo veel mogelyk bespieden’ wat mensen zich aan kwalijks veroorloofden en ervoor waken niet opnieuw door Hermes of een van zijn ‘opvolgers’ in slaap gebracht te worden. | |
Een snel demasquéWie de ‘snaak’ was die een carrière als Argus ambieerde, kan voor insiders niet lang een raadsel zijn geweest. Het werkwoord ‘behagen’, in de eerste Argus-aflevering binnen weinige regels vier maal herhaald,Ga naar eind7 wees overduidelijk naar Hermanus van den Burg die zijn werk gewoonlijk signeerde met de spreuk ‘Voor Die 't Behaagt’.Ga naar eind8 Ruim vijf weken later vermaakte Van den Burg er zich nog mee om het publiek af te luisteren en te horen, hoe de een hem voor een medicus hield, de tweede voor een jurist en weer een ander voor iemand die ‘te gelyk drie ligchamen bezielt’.Ga naar eind9 In de Argus-aflevering van 2 november 1718 maakte hij een einde aan alle would-be geheimzinnigheid door een kwatrijn te ‘lenen’ van ‘den Autheur, die korts zyne Mengelpoëzie heeft uitgegeven, en zegt, dat hy schryft, voor die 't behaagt’.Ga naar eind10 In dat motto school geen vermetel vertrouwen op de lezersgunst: rond 1718 bestond er ongetwijfeld een publiek dat behagen schepte in 's mans gedichten en toneelstukken. Werk van hem werd herdrukt en zelfs nagedrukt.Ga naar eind11 Van den Burg behoorde tot een bohème-achtig milieuGa naar eind12 van succesvolle dichters, toneelspelers en beeldend kunstenaars, zoals de graveur Jan Goeree die titelprenten en vignetten voor hem ontworpen heeft.Ga naar eind13 Literair werk uit deze kring is lang verguisd en als gewild burlesk veroordeeld. Van den Burgs poëzie ontkwam aan dit vonnis, dat vooral op negentiende-eeuwse vooroordelen berust, en genoot de eer van opname in latere poëziebloemlezingen.Ga naar eind14 | |
Conventie en vernieuwingTot de verklaringen waarmee Van den Burg zich in het eerste nummer als zedenmeester-Argus voorstelt, behoort een obligate belofte, waaraan hij zich overigens niet strikt zou houden. Hij zegt toe jegens zowel ‘Paleizen’ als ‘Tempelen’ een uiterste omzichtigheid te zullen betrachten.Ga naar eind15 Die reserve tegenover wereldlijke en kerkelijke machthebbers mag beschouwd worden als een preventief gebaar, dat men in de pers van het ancien régime herhaaldelijk terugvindt, ook bij de francofone bladen uit de Republiek.Ga naar eind16 Niet minder conventioneel is Argus' verzekering dat hij zich ervan zal onthouden mensen ‘personeel ten toon te stellen’, dat is: herkenbaar te hekelen.Ga naar eind17 Specifieker is de gedrevenheid waarmee Argus het ambt van ‘drilmeester der zedelere’ opeist. ‘Ik moet, ik wil, en zal de waarheid zeggen’, roept hij uit, zelfs als daarmee ook zijn eigen gebreken aan het licht mochten komen. De mogelijkheid van twijfel aan zijn bekwaamheid pareert Argus met de, nogal confronterende, verzekering dat er weinig voor nodig is ‘om in een boeren regtbank als Schepen te assisteren’.Ga naar eind18 Ongetwijfeld het belangrijkste voornemen van Argus is dat hij zijn publiek zal ‘fatigeren door verzen’. Al dichtend wil hij proberen zich ‘aangenaam te maken’ bij die mensen, Wier belang het is, zig niet misnoegt te tonen op den gene, die zo vele vale en akelige hoedanigheden in hen zal ondernemen te ontdekken; want Poëzy is ten hunnen | |
[pagina 132]
| |
opzigte tovery; en één versje dat hen pryst, brengt meer te wege, behoudens dat het natuurlyk pluimstrykt, dan duizend redeneringen in grammen moede tot hun nadeel uitgebulderd. De Poëzy [...] is van enen bevredigenden aart, en bluscht de vonken van het heftig brandende gemoed.Ga naar eind19 Poëzie als element in het proza van een satirisch blad, niet terloops ingelast maar instrumenteel aangebracht, dat voegde iets toe aan de bestaande redactionele formule. Voor Van den Burg was het een voor de hand liggende stap. Hij maakte immers sinds lang verzen, bij voorkeur hekeldichten. Argus liet er geen gras over groeien. De allereerste aflevering van zijn blad telt al drie distichons en een kwatrijn. | |
Strategieën van een satiricus en moralistIn zijn openingsnummer legt Argus eveneens uit, hoe hij zich de werking van zijn moralisaties voorstelt. Die hangt nauw samen met zijn manier van schrijven en berust op het inzicht dat ondeugd in wezen iets irrationeels is en zich daardoor bij uitstek leent voor een irrationele benadering. Hij kondigt aan te zullen spreken over zaken die hij niet verstaat. ‘Klare Schryvers’ noemt hij ‘botrikken’. Moet men naar de betekenis van een tekst raden, dan wordt de auteur beschouwd als ‘geleert, hoogdravend, en diepzinnig’. Daarom zal Argus ‘onverstaanbaarheden’ debiteren die door onoordeelkundigen als ‘diepe en verborgene geleertheid’ zullen worden opgevat. Hij kondigt aan precies zoveel af te zullen wijken van de ‘Verstaanlyken zin’ als het zijn lezers schort aan begrip voor ‘al wat een regtschapen man behoeft’. In verband met deze strategie verklaart Argus zich voorstander van een indirecte benadering: ‘Venus schoon behaagt veel minder naakt, dan door een doekje’. Ook heeft hij vertrouwen in het verstorende effect van plotselinge invallen. Zelf kwalificeert Argus zijn schrijfsels als ‘grillen’ en zijn moralisaties als ‘gril-pillen’.Ga naar eind20 Daarbij past uiteraard compositorische losbandigheid. Wanneer hij bij het uitwerken van zekere passage moet constateren dat Cicero er eigenlijk niets mee te maken heeft, is zijn laconieke reactie: ‘Komt hy 'er niet te pas, ik breng 'er hem te pas’.Ga naar eind21 Rijst elders de vraag, of de context de aanhaling van een versje verdraagt, dan laat Argus eenzelfde willekeur gelden: ‘het komt 'er te pas, of ten minste ik breng 't 'er te passe’.Ga naar eind22 | |
Lezerspubliek en schrijfstofOm zich de kritiek van een ongewenste cliëntèle te besparen laat Argus in zijn eerste nummer reeds weten dat hij ‘het vulgair’ niet wenst te bedienen.Ga naar eind23 Even duidelijk is zijn latere verklaring dat hij voor een kroegloperspubliek ‘te duister’ zou zijn.Ga naar eind24 Een specifieker segment van zijn lezerskring vormen de universiteitsstudenten. Argus kapittelt hen herhaaldelijk over hun schavuitenstreken en hun ‘liefde voor Madame Debauche’,Ga naar eind25 maar geeft toe dat de ‘Academiesnaakjes’ zijn ‘vertellingkjes’ weten te waarderen en daardoor ‘geen kleintje tot het debiet contribueren’.Ga naar eind26 Wat Argus zijn lezers zoal wil voorzetten, valt af te lezen uit aflevering 1. Hoofdbestanddeel zijn notities over het krantennieuws,Ga naar eind27 meldingen van politieke feiten maar ook faits divers. De stukjes besluiten met een moralisatie of wijze opmerking, het geheel op luchtige toon gebracht. Soms overweegt in de | |
[pagina 133]
| |
Portret van Hermanus van den Burg, gegraveerd door Pieter Tanjé naar een schilderij van Jan Maurits Quinkhard (Collectie Rijksmuseum).
afwerking het anekdotische.Ga naar eind28 Zo mondt een item over een portret van de tsaar uit in de vaststelling dat een schilderij van iemands maîtresse het altijd aflegt tegen het ‘origineel’ daar het ‘ront’ en ‘hol’ eraan ontbreken.Ga naar eind29 Van den Burg wilde kennelijk dat zijn Argus herkenbaar zou zijn als een ludieke, kritische tegenhanger van de gangbare nieuwsbladen. Zo bericht hij in zijn eerste nummer over een premie, uitgeloofd voor het terugbezorgen van een ‘ma[a]gren Windhond’: parodiëring van dergelijke advertenties in de kranten.Ga naar eind30 Behalve satirische observaties over het nieuws zijn er enkele smakelijke relazen over belevenissen van Van den Burg zelf, dan wel anekdoten. Zo leert de lezer van nummer 1 waar de uitdrukking ‘Apenstaarten’ (misschien?) vandaan komt.Ga naar eind31 Slotakkoord van een passage is vaak een Latijns citaat, vaker nog een Nederlands gedicht. | |
[pagina 134]
| |
De satirische manier waarop Van den Burg zijn onderwerpen presenteerde, roept overigens een vraag op. Was hij alleen maar een oppervlakkige zedenpreker of goedkope amuseur? Ten onrechte is hij daarvoor aangezien. In zijn Argus neemt hij herhaaldelijk respectabele standpunten in. Zo vindt hij dat adeldom alleen betekenis heeft als die met ‘eigen deugd en zweet’ is verworven.Ga naar eind32 Ook acht hij de kerkelijke reformatie onvoltooid: er heerst nog te veel ‘fabelspint’, bijgeloof.Ga naar eind33 En de inquisitie, zegt hij, ‘disponeerd over 't geweten’, maar mist daartoe het recht.Ga naar eind34 Drie opinies die Van den Burg geestverwant maken van de vroege protestantse Verlichting. Hoogstaand is zijn gedachte dat men aan de armen verschuldigd is, wat men niet nodig heeft om zelf arm te worden.Ga naar eind35 Interessant ten slotte is zijn idee dat alle eeuwen in essentie gelijk zijn, maar slechts in ‘omstandigheden’, ‘de Modens’, verschillen.Ga naar eind36 | |
PoëticaalEen hoofdkenmerk van de Amsterdamsche Argus is de grote hoeveelheid Nederlandstalige poëzie. Op dit punt heeft de auteur zijn belofte gestand gedaan. Van de eerste vijftig afleveringen moeten slechts elf het zonder Nederlandse versregels stellen, wat dan gecompenseerd wordt door Latijnse of Franse poëziecitaten. De dichterlijke oogst uit deze Bataafse Helicon bestaat uit strikt metrische verzen, meest alexandrijnen, soms jambische viervoeters. De jaargang telt dertien sonnetten en ruim dertig kwatrijnen en sextetten. Eindigend met een pointe werken ze vaak als puntdichten. Ook bevat de Argus lange gedichten van enkele bladzijden. De meeste verzen lijken speciaal voor het tijdschrift te zijn geschreven, maar soms putte Van den Burg uit voorraad: zijn reeds verschenen dichtbundels.Ga naar eind37 Enkele malen ook speelde hij leentjebuur.Ga naar eind38 De inlassing van dichtwerk was bedoeld om ‘zoveel mooglyk verandering te fourneren’. Mogelijk stoorde dat sommige lezers, maar er waren er ook die wensten ‘dat Argus altoos in verzen schreef ’,Ga naar eind39 ja ‘dat de gehele Argus uit verzen bestond’.Ga naar eind40 Thematisch vormen de verzen een zeer divers assortiment. Een flink deel bestaat uit hekeldichten, vooral wanneer krantennieuws becommentarieerd wordt. Het gaat dan om een afkeurend oordeel over de actualiteit, om de censuur van een recent gemeld gebeuren. Maar ook algemene misstanden ontgaan hem niet. Met schone schijn maakt hij korte metten: Wat kan een Vorst, die tracht in vrede te regeren,
Indien 't een Chr....is, in 't Ryk het minst ontberen,
Al had hy van de Deugd en g...dienst enen walg?
My dunkt niets minder dan de Biegtstoel en de Galg.Ga naar eind41
Soms is Argus' toon eerder waarschuwend en vermanend. Zo roept hij in een twaalfregelig gedicht de geest van een ‘versturven Koopman’ op en laat hem post mortem de beurs bezoeken. Die plaats lijkt de man ‘veel eer een Hof dan Handelplaets te wezen’ door de ‘overgrote pracht van pruiken en gewaed’. Het dunkt hem hoog tijd die decadentie te ‘besnoejen’.Ga naar eind42 Eenzelfde waarschuwing klinkt op uit een gedicht over Amsterdams ‘Bank’ en ‘Maetschappye’ (de voc), die te horen krijgen: ‘Het loopt alreeds naar 't eind met uw geducht vermogen’.Ga naar eind43 Zo wordt de achteruitgang van de macht en rijkdom van de Republiek haar- | |
[pagina 135]
| |
scherp gesignaleerd. Aan de heiligverklaring van negotie en geld doet Argus echter niet mee. Hij verklaart zelfs dat ‘Koopmanschap’ en ‘dievery’ overal naaste buren zijn,Ga naar eind44 dat de ‘Geldgod’ afgodisch wordt vereerdGa naar eind45 en dat - waarschuwing voor geldbeluste gelukzoekers - een rendez-vous met de ‘Fortuin’ in Oost-Indië uiterst riskant is.Ga naar eind46 Vaak neemt Argus stelling tegen bijgeloof: ‘Gy die waent dat het spookt, en zwarte konst geloofd,/ Voed zwarte konst in 't hart, hebt spoken in het hoofd’.Ga naar eind47 Ook van de katholieke kerk moet Argus weinig hebben (een ‘Verdoemlyk Bygeloof’)Ga naar eind48 en gebeten is hij op de jezuïetenorde die volgens hem alles sanctioneert, wat ‘Romen dient’.Ga naar eind49 Twee bestraffende kwatrijnen wijdt Argus aan een bericht over buitenechtelijk geboren zuigelingen in Portugal. Ze worden in een soort ‘draaibak’ gelegd die zich bevindt in de gevel van een kinderhuis en belanden zo ‘binnens muurs’, waar men verder voor ze zorgt. Zo ontdoen geestelijken, met name joden die voor geld priester zijn geworden, zich van hun ‘snoepvrugt’.Ga naar eind50 Een onwelwillend commentaar, waaraan antipapisme en antisemitisme niet vreemd zijn. Een sextet dat begint met de woorden ‘Als Mars niet plondren mag’ schildert indringend de mentaliteit van gedeserteerde soldaten,Ga naar eind51 toen een actueel probleem. Wonderlijke creaties, overschuimend van morele verontwaardiging maar zonder directe relatie met de actualiteit, zijn twee satirische gedichten, gepresenteerd als ‘Caracter’Ga naar eind52 of ‘portrait’, die antieke Romeinen tuchtigen, respectievelijk de bloedschender Augustus en het ‘lievertje’ Germanicus, ‘zwelger en vraet’. Misschien zijn ze bedoeld als afschrikwekkende voorbeelden. Het tijdschrift behelst ook tal van verzen met een mildere, meer moraliserende boodschap, zoals: ‘Begeerte, nooit verzaed, gelyk aen 't gulzig graf,/ 't Erlangen voed uw quael, en 't wenschen is uw straf ’.Ga naar eind53 Andere zedenlessen betreffen laster, ondankbaarheid, matigheid en de sterfelijkheid van de mens.Ga naar eind54 Onverwacht in een tijdschrift dat toch satirisch wil zijn, zijn enkele godsdienstige gedichten. Alleen de deugd en de genade van zijn Verlosser vrijwaren de ziel van een gestorvene van een ‘slaverny/ Die eeuwig durende is’, zo catechiseert een sextet.Ga naar eind55 Een bewerking van Prediker 3 in sonnetvorm leraart dat een mens van zijn eerlijk verdiende welvaart mag genieten, zolang hij beseft dat naar Gods ondoorgrondelijke wil al het bestaande tijdelijk is.Ga naar eind56 Ook het seculiere leerdicht is vertegenwoordigd, bijvoorbeeld met een sextet dat de stelling verdedigt: ‘Beleid doet dikmaels meer dan 't woedende geweld’. Een standpunt dat Argus al eerder verkondigd had.Ga naar eind57 | |
Van verjaardichten en vaderlandsliefde tot funeraire poëzieAls vorsten hun verjaardag vieren, is Argus paraat om hun een sonnet te offreren. Rekende hij op een passende beloning voor dit gebaar? Zich wendend tot de tienjarige ‘Fransche Majesteit’ dacht hij zelf van niet, daar ‘de Nederduidsche taal te gering werd geconsidereerd voor 't Hof ’. Hij spreekt de hoop uit dat Lodewijk xv zich ‘altoos een vriend van Neêrlands vryen staet’ zal tonen.Ga naar eind58 Van de Engelse koning George i, aangesproken als ‘Vredevorst’, wordt hetzelfde gewenst.Ga naar eind59 De Zweedse prinses UlricaGa naar eind60 kan op Argus' sympathie rekenen, omdat ‘haar Gemaal een vriend van zyn Vaderland’ is.Ga naar eind61 Wanneer haar troonsbestijging in zicht komt, realiseert hij zich dat dat hem op ‘een versje’ zal komen te staan.Ga naar eind62 Dus schrijft hij een sonnet voor de ‘wyze Ryksprinses’, waarbij hij | |
[pagina 136]
| |
Titelprent van de Amsterdamsche Argus, gegraveerd door Jan Goeree. De prent is later in aangepaste vorm hergebruikt als titelprent bij de tweede druk van de Doorzigtige Heremyt (Collectie Koninklijke Bibliotheek).
echter aantekent dat ‘de Souverainiteit’ terecht aan haar man is opgedragen en niet aan Ulrica; als vrouw stond zij daarvoor immers te ‘laag’. Een vrouwonvriendelijk standpunt dat Argus vaker inneemt.Ga naar eind63 Nog een verjaarssonnet dichtte hij voor de Engelse generaal, graaf Cadogan,Ga naar eind64 waarin hij hem eerde als ‘Bescherm-Engel’ van zijn ‘hervormde geloofsgenooten’ en ‘Bondgenoot van zyn Vaderland’. | |
[pagina 137]
| |
De Argus bevat ook grafschriften: deze eerste jaargang maar liefst acht stuks. Weliswaar behoren de meeste overledenen tot de royalty of hogere maatschappelijke geledingen, maar Argus bekommert zich ook om doden van nederiger komaf. Voor hem gaat echter het de mortuis nil nisi bene niet onverkort op. Hij prijst de gestorvenen vaak, vervloekt sommigen hartgrondig - dan is hij pur sang satiricus - en schuwt soms een grapje niet. De graaf van Albemarle herdenkt hij als ‘Held Willems rechterhand’, ‘noch groter Staets dan Krygsman’. Een dubieus compliment?Ga naar eind65 De pas gesneuvelde Zweedse koning Karel xii tekent hij als een krijgsheld zonder ‘wedergae’, doch ook als iemand ‘die van Geweld noch meer dan van Beleid verwachte’.Ga naar eind66 Ondubbelzinnige sympathie verwoordt Argus' grafschrift voor een meestertimmerman die, ‘needrig [...], en niet om 's werelds faam’, de armen een grote geldsom had gelegateerd.Ga naar eind67 Lof heeft hij ook voor Henrick Bicker, tweemaal burgemeester van Amsterdam en altijd een toeverlaat voor ‘weduwen en wezen’.Ga naar eind68 Dat klinkt nogal obligaat. Niet anders oogt, op zich beschouwd, het sonnet dat Argus wel passend lijkt voor de ‘Grafzerk’ van de hekeldichter Jacob Zeeus. Hij verheft hem als iemand in wie de ‘Geest van Vondel was verhuist’ (weer een pythagorische manipulatie?) en die verzekerd kon zijn van blijvende ‘Faem’. Vooraf gaat echter een passage waarin Argus flink uitpakt tegen de satiricus. Hij kwalificeert hem als een ijdeltuit die wel eens aan de ‘lofziekte’ gestorven zou kunnen zijn. Als dichter ongetwijfeld ‘een zeer groot talent’, maar met een onevenredige reputatie. Over zijn hekeldichten tegen Zeeus, gemaakt tijdens de Poëtenoorlog, zwijgt Van den Burg, die hier kennelijk een oude rekening vereffent.Ga naar eind69 Een heel ander effect beoogt Argus' eerbetoon aan een Italiaanse officier die met zijn fort vol buskruit in de lucht gevlogen was. 's Mans faam is vast wel onvergankelijk, maar ‘nochtans wouw 'k niet graag een ruiltje doen met hem’.Ga naar eind70 Typisch een sonnet à surprise, waarin de komische wending in de slotregel garant staat voor een verrassingseffect. Heftige gevoelens van afkeer en haat vinden uitdrukking in de laatste twee gedichten van deze bonte sortering grafpoëzie. Bij de dood van prins Aleksej, oudste zoon van tsaar Peter de Grote en gekant tegen zijn vaders moderniseringsstreven, beschuldigt Argus hem van ‘euveldaân en snoodheên’, ‘vadse ledigheit en ontugt’ en noemt hem een onwaardige zoon ‘Des grootsten Keizers dien ooit Rusland wierd gegeven,/ Een waar Mecenas, die in wysheit vind zyn lust’.Ga naar eind71 Wist Argus dat Aleksej was bezweken aan de gevolgen van marteling tijdens gerechtelijke verhoren?Ga naar eind72 In zijn bepaald niet onpartijdige beoordeling speelde wellicht mee dat hij de tsaar diensten bewees als informant in de Republiek. Was de tsaar misschien af en toe Argus' mecenas? Apert onsmakelijk is het gedicht waarmee Argus de executie vierde van de Zweedse staatsman Georg Heinrich von Goertz. Die was de dupe geworden van het mislukken van zijn plan de Triple Alliantie te breken waarmee Engeland, Frankrijk en de Republiek de rust in Europa wilden verzekeren, tot nadeel van Zweden dat bij een status quo allerminst belang had. Ook werd hem de uitgifte van minderwaardig geld nagedragen, ondernomen om de oorlog tegen Zwedens vijanden te financieren. Na de dood van Karel xii werd Von Goertz verantwoordelijk gesteld voor alle ellende die dit land trof: een bijzondere rechtbank veroordeelde hem ter dood. Argus maakt hem uit voor ‘edel [adellijk] Rover en Schoffeerder van den Vree’ en wil op zijn zerk gehakt hebben: | |
[pagina 138]
| |
Hier rot hy, die 't gemoed eens Koningks stak in brand [...]
De Ravens zyn verkort [tekortgedaan] toen hem de Wraek deed sneven,
Die hem 't gewormte en niet hen heeft ten prooy gegeven.Ga naar eind73
Een burleske inleiding op het gedicht badineert virtuoos over valuta die ‘op de Zweedsche wyze!’ in omloop waren gebracht. Nergens echter een kwaad woord over Karel xii, die zijn eerste minister voor onmogelijke opgaven had gesteld. Niet eenmaal de gedachte dat Von Goertz misschien als zondebok gediend had. | |
Het geval AlberoniGraag richtte Van den Burg zijn pijlen op concrete doelen en zijn satirisch instinct werd geprikkeld door krantenberichten over zowel politiek als een bepaalde staatsman. De politieke daden en de persoon van de Spaanse kardinaal en staatsman Giulio AlberoniGa naar eind74 voldeden optimaal aan dit dubbele criterium. Maar liefst 41 van de 50 eerste Argus-afleveringen bevatten uitspraken over deze politieke pokerspeler. Argus achtervolgt hem, zoals Hera's horzel de koe Io najaagt. Met deze kritische belangstelling stond Argus niet alleen. De rasjournalist Rousset de Missy, tuk op actueel schandaal, wachtte des kardinaals val niet af en publiceerde in 1719 een boekje over hem.Ga naar eind75 Alberoni, een tuinmanszoon uit Piacenza, was een intrigant die het tot eerste minister van de Spaanse koning Philips v had gebracht en vanaf 1716 in Madrid de lakens uitdeelde. Sedert 1717 was hij kardinaal. Hij trachtte voor Spanje onder de bepalingen van de Vrede van Utrecht uit te komen, onder andere om Spanjes verloren bezittingen in Italië te herwinnen. Hij liet onverantwoorde invasies uitvoeren in Sardinië (1717) en Sicilië (1718) en probeerde vergeefs met twee Jacobitische expedities naar Schotland (1719) de Stuarts weer op de Britse troon te brengen. Argus' commentaren op deze carrière zijn stekelig en scherp, in proza en poëzie. Een gedicht over de vrede tussen de Duitse keizer en de Porte (1718)Ga naar eind76 maakt Alberoni uit voor een ‘Twistgierig schenziek Stokebrand’. In zijn eigen belang kan deze ‘Gewaande Sp[aanse] Masaryn’, een welgefundeerde betiteling,Ga naar eind77 beter niet proberen opnieuw twist te zaaien in Europa. Laat die ‘Autaer-quant’ bij zijn stiel blijven, het wierookvat zwaaien en gewijde kaarsen aansteken. Opmerkelijk is dat Argus de kardinaal indeelt bij ‘Calchas wichelrot’, een categorie van slinkse, machtsbegerige geestelijken. Sedert Vondels Palamedes was Calchas een met schuld beladen naam.Ga naar eind78 Dat Argus keer op keer Alberoni daarmee aanduidt, is significant. Wonderlijk is een ‘vertoog’ dat Argus zegt gedroomd te hebben en presenteert in de vorm van een lang gedicht.Ga naar eind79 Natuurlijk heeft hij niet alles onthouden en dat ‘dromen bedrog is’, weet hij ook wel. In die droom hield een ‘Heraut’, namens ‘de verbondene Antagonisten der Spaanse Staatsconduiten [staatsbestuurders]’, een redevoering tot ‘alle Mogentheên’, die hij aanspoorde wraak te nemen op iemand die, ‘in 't Tempelkleed’ gehuld, de ‘schone Euroope’ belaagde. Wie anders dan Alberoni? Die is immers [...] een hoogmoedige, die enen myter draegt,
En, barstende van waen, door Heerszugt opgeblazen,
Trinacrien trouwloos door Mavors dorst verbazen,
| |
[pagina 139]
| |
En slaen als woedende met ene Bisschops staf,
't Slot en de grendelen van Janus Tempel af.Ga naar eind80
Merkwaardig is een passage waarin Alberoni voor tempelier wordt uitgemaakt. Zuipen als een tempelier is een oude zegswijze,Ga naar eind81 maar voor zover bekend had de kardinaal geen drankprobleem. Waarschijnlijk zag Argus overeenkomst tussen de oorlogspolitiek van de eminentie en het militaire karakter van de middeleeuwse, geestelijke Tempeliersorde. Zelf riep hij met exclamaties als ‘moord, brand, blaek’ op tot oorlog tegen de Spanjaarden. Met Gods hulp zou ‘het zoet der vrede’ daar de vrucht van zijn, zo meende de oorlogsstoker. De imitatie van een gedeelte van het Faëton-verhaal uit Vondels vertaling van Ovidius' MetamorphosesGa naar eind82 is wel de merkwaardigste creatie uit de reeks, waarmee Argus de Spaanse kardinaal heeft bestookt.Ga naar eind83 Alberoni had laten weten dat hij, overladen met werkzaamheden, zich voelde ‘als imant, die achter een hollend paard, op den wagen van Staat was gezeten’. Dat deed Argus denken aan de mythe van de roekeloze Faëton die de waarschuwingen van vader Febus in de wind slaat en de zonnewagen wil berijden: een ‘Antiquen’ naast een ‘Modernen dollen Voerman’. Argus bekent dat hij Vondels vertaling niet kan verbeteren, maar om haar op Alberoni toepasselijk te maken zal hij ‘er wat koolzaad onder mengen’ (‘kool’, hier: gekheid).Ga naar eind84 Voor de eerste tien regels van zijn pastiche leent hij Vondels eindrijmen, zelfs complete rijmwoorden, om daarna zijn eigen gang te gaan. Hij overstelpt Alberoni met wijze adviezen, zoals Febus zijn hardleerse zoon. Dit sermoen begint als volgt: Volg, Kloosterling, myn raed, en hoed u voor berouw;
Houwd tot uw best, kan 't zyn, den aep doch in de mouw;Ga naar eind85
Wilt, nu gy 't Staetspaerd mend, de Fransche slag doch sparen.
Vermits gy 't tomeloos, slegts houd by staert en haren;
Het hold reeds buiten 't spoor, met u en 't licht gespan:
Denk dat men by den staert dat Ros niet houden kan.
Kloosterling? Om hem te kleineren maakt Argus een patertje van de kardinaal en geeft hem vervolgens politieke dressuurles. Hij moet niet naar Engeland rijden (daar zullen ze de strengen van de zonnepaarden doorsnijden), ook niet naar Schotland en Ierland, Sicilië en Sardinië kan hij beter mijden (zoals hij gemerkt zal hebben), en steun zoeken bij Frankrijk, ‘Mahomet’ (de Turken) of de Russen is evenmin een goed idee. Niet te hoog moet hij gaan, maar ‘den middelweg’ en recht op het verblijf van godin Vrede afkoersen. Daar kan hij dan ‘een kopje Thee gaen drinken!’. Zo niet, dan zal het ‘Staetspaerd’ Alberoni verpletteren, zoals onlangs nog een schadelijke Zweed (Von Goertz) ondervonden heeft. Wanneer in het voorjaar van 1718 een Spaanse vloot verslagen is, maakt Argus zich tot de woordvoerder van de omgekomen schepelingen en schrijft een wraaksonnet.Ga naar eind86 Zoals hij al eerder had doen blijken, laat het lijden van het bootsvolk in een zeeoorlog hem niet onberoerd.Ga naar eind87 Opnieuw roept hij het beeld op van ‘de dode rompen der geringe en ongeachte drenkelingen’ en klaagt namens hen Alberoni aan, ‘een martiaal Tempelier’, een hoogmoedige van lage geboorte en zonder deugd, die hij verantwoordelijk houdt voor hun lot. Argus suggereert, een half jaar voor het daar werkelijk van komt, de kardinaal in ballingschap te | |
[pagina 140]
| |
zenden. Hij gaat nog een flinke stap verder en laat het personage ‘Wraek’ de doodstraf eisen voor ‘Koorquant’ Alberoni, een man ‘die naer Waerheit, Deugd noch rede wilde horen’. | |
BesluitDe schrijver die in 1718 de Amsterdamsche Argus lanceerde, wist dat van tijd tot tijd een ‘Poëtische stuip’Ga naar eind88 zich meester maakte van zijn pen. Die aandrift kon zich manifesteren in een proza van een haast barokke verbositeit, maar liet zich, als dat zo uitkwam, ook onderwerpen aan de gewoonten van de reguliere dichtkunst. De vele Nederlandse gedichten, versjes, rijmende regels in de eerste Argus-jaargang zijn daar de vruchten van. Ze vormen een essentieel bestanddeel van het tijdschrift en worden in de eerste aflevering ook als zodanig aangekondigd. Ze waren bedoeld om afwisseling te brengen en literair genoegen te verschaffen. Ze bespelen zeer afwisselende thema's en illustreren of ondersteunen de intenties van een auteur die vaak wilde hekelen, maar ook neigde tot moraliseren of zelfs onderwijzen. De formule die Van den Burg met zijn dichterlijke innovatie hanteerde, moet in de smaak zijn gevallen. Weyerman die met De Rotterdamsche Hermes twee jaar later debuteerde, paste haar vanaf de eerste aflevering toe. |
|