| |
| |
| |
Signaleringen
Wiebe Hogendoorn (red.), De Schouwburg in beeld. Amsterdamse toneelscènes 1665-1772. Amsterdam, HES & De Graaf Publishers / Theater Instituut Nederland 2013. 230 p., ill. Prijs: € 35.
Theater eindigt niet bij een toneeltekst, maar begint eigenlijk pas bij de ontmoeting tussen publiek en acteurs in de zaal, waarbij allerlei andere factoren dan tekst een rol gaan spelen: gebaren en gezichtsuitdrukkingen van de spelers, kostuums, belichting, decors... Hoe vanzelfsprekend dit voor velen ook mag klinken, als we het hebben over de achttiende eeuw dan blijkt al snel dat veel van onze kennis van de theaterpraktijk ophoudt bij de tekst zoals die (ongeveer - want ook daar bestaat vaak weinig zekerheid over) op het toneel werd uitgesproken en via tekstboekjes aan ons is overgeleverd. Gedrukte acteeraanwijzingen en toneelrecensies waren tot de late achttiende eeuw bovendien nog een onbekend fenomeen, zodat we weinig kennis hebben van datgene waar velen van ons juist zo benieuwd naar zijn: het spel van de acteurs bijvoorbeeld, of de reacties van het publiek op bepaalde voorstellingen. Een van de weinige bronnen die we hebben om iets van het daadwerkelijke theater van de zeventiende en achttiende eeuw te weten te komen, zijn de toneelprenten die ons een indruk geven van de zaal, het publiek en het toneel van een bepaalde voorstelling. De Schouwburg in beeld is de eerste boekpublicatie in het Nederlandse taalgebied die exclusief aandacht aan dit beeldmateriaal besteedt en verdient alleen al om die reden onze aandacht.
De Amsterdamse Schouwburg aan de Keizersgracht was het oudste en langst bespeelde staande theater van de Noordelijke Nederlanden. Het is verbazingwekkend dat de ongelofelijk rijke collectie aan Schouwburgprenten die over diverse Nederlandse archieven en bibliotheken verspreid ligt, nooit eerder de belangstelling heeft gekregen die ze verdient. In het buitenland kijkt men jaloers naar deze mer à boire aan beeldmateriaal die voor het vroegmoderne Amsterdamse theater voorhanden is. Veel andere historische theatersteden moeten het met veel minder prenten doen, die bovendien zelden zo gedetailleerd zijn als de Amsterdamse. Met name de prenten van Jan Punt en Simon Fokke kenmerken zich door een enorme hoeveelheid aan details en zijn bovendien vaak ingekleurd, wat hun aantrekkelijkheid natuurlijk zeer vergroot. Jan Worp was zich hier al van bewust toen in 1920 zijn Geschiedenis van den Amsterdamschen Schouwburg verscheen en hij voor het eerst enkele van deze prenten liet afbeelden. Vervolgens verrichtte Ben Albach in 1984 belangrijk pionierswerk in zijn artikel ‘Een inventaris van toneeldecors uit 1688’ (Scenarium 8), een grondig gedocumenteerd en toegelicht overzicht aan de hand van het beschikbare prentmateriaal. Nu mondt dit pionierswerk dan eindelijk uit (helaas zes jaar na het verscheiden van Albach) in een belangwekkende en schitterend uitgevoerde publicatie waarin alle toneelscènes uit de jaren 1665-1772 (in kleur) zijn samengebracht.
Een belangrijke kwaliteit van deze publicatie is het uitgebreide commentaar bij de verschillende toneelscènes dat de lezer informeert over de ontstaansgeschiedenis en achtergronden van het afgebeelde decor en zijn makers, van het toneelstuk waaraan de scène is ontleend, maar ook van de kostumering en de samenstelling van het dramatisch personeel. Veel specialistische kennis is in deze toelichtingen samengebracht en de publicatie biedt daarmee een schat aan informatie over de decors die voorheen simpelweg niet voorhanden was. Wie gaat lezen zal al snel merken dat dit materiaal minstens even belangrijk is voor onze huidige beleving van de vroegmoderne toneelpraktijk als de tekstboekjes van de voorstellingen die we tot onze beschikking hebben. De editeurs zijn naar mijn mening dan ook iets te bescheiden wanneer zij de betekenis van het beeldmateriaal in vergelijking met de informatie uit de
| |
| |
tekstboekjes relativeren en de ‘documentaire waarde’ van de prenten ter discussie stellen. Natuurlijk moeten we voorzichtig zijn om conclusies te trekken aan de hand van de prenten, maar dat geldt even zeer voor de tekstboekjes. Tussen de auteur en de toneelpraktijk stonden immers verschillende factoren die een voorstelling konden beïnvloeden en waar de toneelauteur weinig of geen vat op had. De toneelmeester speelde bijvoorbeeld een belangrijke rol in de wijze waarop de kostumering uiteindelijk vorm kreeg, maar ook de acteurs zelf hadden (letterlijk en figuurlijk) een eigen stem in de enscenering.
Een van de rijkst gedocumenteerde voorstellingen is die van het Eeuwgetyde uit 1738, het jaar waarin de Schouwburg haar honderdjarig jubileum vierde. Vier prenten uit dat jaar zijn in de publicatie opgenomen. Zij geven een goed beeld van de overdadige achttiende-eeuwse kostumering in de traditie van het zinnespel. Bij elke prent wordt een vergelijking gemaakt met de regieaanwijzingen in het tekstboekje van Jan de Marre en keer op keer wordt vastgesteld dat de tekenaar/graveur weliswaar een ‘tamelijk betrouwbaar beeld geeft van de toneelwerkelijkheid, zeker wat het decor betreft, maar dat niet alle aanwijzingen uit het stuk gevolgd zijn’ (p. 129). Het niet volgen van de aanwijzingen in het stuk was echter eerder regel dan uitzondering in de Schouwburg. Hoewel het Eeuwgetyde een relatief strak geënsceneerde feestvertoning was, moeten we toch aannemen dat er een groot verschil bestond tussen wat De Marre oorspronkelijk voor ogen had en wat er uiteindelijk op het toneel vertoond werd. Met name het tafereel van ‘De Hel’ (met laaiend hellevuur, duiveltjes, hellebeesten en gepijnigde zondaars op de panelen en het achterdoek) werd fel bekritiseerd door de Amsterdamse predikanten (die het theater sowieso als ‘Tooneel des Satans’ beschouwden) en het is niet uitgesloten dat deze vertoning gedurende de programmering werd aangepast of zelfs geschrapt. Wie weet komen de prenten dan ook dichter bij de ‘toneelrealiteit’ dan de voorstelling die de toneelschrijver bij het schrijven van zijn stuk ooit voor ogen had. Dit maakt een publicatie als deze echter alleen maar belangwekkender en ik zou de studie dan ook aan een ieder van harte willen aanbevelen die zich interesseert voor het theater in de vroegmoderne tijd.
kornee van der haven
| |
Aleksandr Radisjtsjev, Reis van Petersburg naar Moskou. Nieuwe, herziene vert. door Emmanuel Waegemans. Antwerpen, Uitg. Benerus [2011]. 272 p., ill. Prijs: € 25. (Verkrijgbaar bij de Hermitage en bij boekhandel Pegasus, beide in Amsterdam, of te bestellen via www.pegasusboek.nl.)
Wat de titel ook mag beweren, dit is géén reisverhaal. Het enige in dit boek dat enigszins een indruk geeft van hoe een reis tussen Petersburg en Moskou eruit had kunnen zien, zijn de contemporaine afbeeldingen van landschappen, plaatsen, bewoners en reizigers die de uitgever bij de hoofdstukken heeft bijeengezocht. Maar als in de tekst zelf de beschrijvingen van die landschappen etc. bij elkaar opgeteld vijf pagina's beslaan is dat veel.
Wat is dit in 1790 verschenen boek dan wel? Daar kunnen we kort over zijn: de radicaalste roman van de Russische achttiende eeuw. Maar ook het woord ‘roman’ dekt de lading niet. De beste omschrijving is misschien: een politiek-filosofische gids voor het Rusland van Catharina ii (1729-1796). De hoofdstuktitels - steeds de namen van plaatsen die de reiziger onderweg aandoet - zijn evenzovele paraplu's waaronder hartstochtelijke aanvallen op de staat van het Russische keizerrijk schuilgaan. De boektitel is slechts, om zo te spreken, de overkoepelende paraplu.
Catharina ii was een verlicht vorstin: ze correspondeerde met Voltaire (die haar lof zong), had enige tijd Diderot te gast, liet allerlei belangrijke Verlichtingsliteratuur uit het westen in het Russisch vertalen, richtte scholen op en deed een vergeefse, want door de adel gefrustreerde poging de wetgeving te hervormen. Ze heeft dus de Verlichtingsgeest uit de Russische fles gelaten. Aleksandr
| |
| |
Radisjtsjev (1749-1802) groeide op onder dit bewind en moet al die nieuwe ideeën als een spons opgezogen hebben. Zijn Reis van Petersburg naar Moskou is letterlijk bezield door de Verlichting. Zogenaamd onderweg naar Moskou - ten behoeve van het verhaal breekt er wel eens een as van de wagen of is de weg soms slecht - laat hij zijn kritische gedachten gaan over de toestand van het land. Soms past hij andere literaire kunstgrepen toe om zijn ideeën vorm te geven: een ontmoeting, een brief, een afgeluisterd gesprek - maar dat zijn alleen maar versieringen van wat in feite een doorlopend pleidooi voor ingrijpende hervormingen is.
Radisjtsjev heeft het niet op met religie, autocratie, lijfeigenschap, censuur, prostitutie en nog zo wat zaken. Wat prostitutie betreft: kennelijk heeft hij in zijn jonge jaren syfilis opgelopen, en zijn betogen tegen prostitutie lezen alsof hij een persoonlijk appeltje aan het schillen is. Maar voor de rest blijkt hij een scherp analyticus met een dito oog voor Russische toestanden. Wel moet de lezer steeds goed het hoofd erbij houden, want de zinsconstructies zijn niet altijd wat ze bij te snelle lezing lijken. Sommige observaties zijn ware doordenkertjes, terwijl je andere zo als motto zou kunnen gebruiken. ‘Censuur op wat gedrukt wordt’, zo schrijft de auteur, ‘komt de samenleving toe, zij kent de schrijver een krans toe of gebruikt het gedrukte papier als inpakpapier’ (p. 167). Het verstand en het hart zijn, aldus Radisjtsjev, de ware ‘bestuurders’ van een in vrede en welzijn levende maatschappij.
Tot zijn ongeluk publiceerde Radisjtsjev zijn boek vlak nadat de Franse Revolutie was uitgebroken. Net als andere staatshoofden zat Catharina, verlicht of niet, te sidderen op haar troon. Ze heeft de hele Reis gelezen, en becommentarieerd, maar voelde zich er dusdanig door bedreigd, dat ze de schrijver liet arresteren. Deze werd ter dood veroordeeld, maar de keizerin, die tegen de doodstraf was, zette dat om in tien jaar verbanning naar Siberië. Daarmee was ze, zonder het te weten, een trendsetter in Rusland. Na haar dood in 1796 haalde haar opvolger, haar zoon Paul I, Radisjtsjev terug uit Siberië, maar pas in 1801 herkreeg de schrijver zijn vrijheid. Hij is er niet gelukkig van geworden: in 1802 pleegde hij zelfmoord. Zijn boek werd pas na de eerste Russische revolutie (1905) heruitgegeven en zou ‘de bijbel van het communisme’ worden. Hadden de heren communisten de hoofdstukken over autocratie wel goed gelezen?
De lezer zij gewaarschuwd: zowel op de achterflap als in de inleiding (van Waegemans) wordt het u bijna tegengemaakt om het boek überhaupt ter hand te nemen. Daar is sprake van ‘zware, archaïsche’ taal dan wel van ‘gekunstelde, breedvoerige en opgeblazen taal’. Dat zal wel opgaan voor het Russische origineel, maar geldt beslist niet voor deze, herziene, vertaling (de eerste verscheen in 2004). Hoogstens is de stijl soms wat pathetisch, naar de sentimentele mode van die tijd, maar ook dat valt over het algemeen mee, zoals het ook meevalt met de hoeveelheid in dat kader gestorte tranen. Reis van Petersburg naar Moskou is een in alle betekenissen leesbaar geschrift, met ook voor ons interessante en behartenswaardige observaties over mens en maatschappij.
Tot mijn verwondering heeft dit boek vooral in de eerste vertaling (2004) zijn weg naar openbare bibliotheken gevonden en nauwelijks naar universitaire. In Picarta staan bij deze titel overigens trefwoorden als: ‘serfdom’ (lijfeigenschap) en ‘reisbeschrijvingen’. Over het tweede is hier genoeg gezegd, en het eerste is nogal krap bemeten. Daar hadden gerust ook ‘censorship’ en ‘Enlightenment’ bij gemogen. Ook qua recensies is het boek er indertijd bekaaid van afgekomen - die stonden alleen in het blad van de Nederlandse Bibliotheek Dienst, het Katholiek Nieuwsblad en het Tijdschrift voor Slavische Literatuur. Geen wonder dat het aan iedereens aandacht is ontsnapt. Ik hoop dat alsnog enigszins recht te hebben gezet, want dit boek verdient gelezen te worden.
anna de haas
| |
| |
| |
L. Buijnsters-Smets, Straatverkopers in beeld. Tekeningen en prenten van Nederlandse kunstenaars circa 1540-1850. Nijmegen, Vantilt 2012. 304 p., ill. Prijs: € 34,95.
Vijf jaar na haar originele boek Decoratieve prenten met geschreven wensen 1670-1870 verrast Leontine Buijnsters-Smets met weer een interessante cultuurhistorische studie, dit keer naar de visuele verbeelding van straatverkopers, ook wel marskramers, straatventers of straatleurders genoemd. De auteur spreekt kortweg van ‘leurdersgrafiek’. Dit boek is net als het vorige rijkelijk geïllustreerd en prachtig vormgegeven. Zoals we van de auteur gewend zijn wordt het onderwerp uitputtend en liefdevol behandeld.
Je hoort het tegenwoordig alleen nog op echte volksmarkten als die in Rotterdam of Den Haag, het schelle geschreeuw van straatverkopers. Vermenigvuldig dit kabaal met enkele tienvouden en je weet hoe steden vroeger geklonken hebben, toen velerlei ambulante kooplui alle straten van de stad doorkruisten. De gezeten burgers konden zich daar flink aan ergeren, zoals valt op te maken uit gedichtjes bij de prenten of liederen als de Roep van de straete (1752). Buijnsters-Smets wijdt een apart hoofdstuk aan dit soort teksten. Toch moet de burger op een bepaalde manier ook plezier hebben beleefd aan dit volkje. Hoe valt het anders te begrijpen dat leurdersgrafiek eeuwenlang zo populair is geweest? En niet alleen in Nederland, ook elders in Europa was het genre geliefd, zoals we in dit boek ook kunnen zien.
Was de leurdersgrafiek in de zestiende en zeventiende eeuw nog voornamelijk bedoeld voor prentenverzamelaars en valt zij wat artistieke kwaliteit betreft onder kunstgrafiek, in de achttiende eeuw verschijnen straatventers en -ventsters ook op centsprenten en in kinderboeken. Het grote verschil met de kunstgrafiek is (behalve het artistieke niveau) het formaat en de prijs, en ook dat niet kunstenaars maar uitgevers de initiatiefnemers zijn. Zeker bij centsprenten blijven de makers meestal anoniem, vandaar dat Buijnsters-Smets voor de chronologische ordening van dit (meestal ongedateerde) materiaal de uitgevers als uitgangspunt neemt.
Dat de auteur streeft naar volledigheid zal de verzamelaar van deze grafiek welkom zijn, voor de algemeen geïnteresseerde lezer wordt het misschien zo nu en dan iets te opsommerig. Maar let op, de auteur attendeert tussendoor op allerlei aardige wetenswaardigheden, zoals wanneer een bepaald soort handelswaar voor het eerst in beeld verschijnt (de koekoeksklok bijvoorbeeld eind achttiende eeuw, zuurkool begin negentiende eeuw); of wanneer er in de bijschriften iets doorschemert van sociale compassie met het marginale bestaan van de leurders. Dit gebeurt voor het eerst in de achttiende eeuw en dan met name in kinderboeken. Maar in het algemeen worden de leurders wantrouwend bejegend. In het hoofdstuk over de centsprenten waagt Buijnsters-Smets zich aan een statistische berekening: de brillenverkoper blijkt een van de vaakst afgebeelde leurders (32,5%), direct gevolgd door de almanakverkoper (31,2%).
Wat zeggen al die beelden nu over de werkelijkheid? Buijnsters-Smets is voorzichtig: ‘Juist in de populaire cultuur spelen traditionele voorstellingen en opinies een grote rol’. Maar zij voegt er mijns inziens terecht aan toe: ‘Anderzijds stonden zowel de makers, distributeurs als beoogde kopers [van centsprenten] toch dicht genoeg bij het alledaagse straatleven, dat zij het werkelijkheidskarakter van bepaalde leurderstaferelen zeker naar waarde konden schatten’. In elk geval zullen niet alleen kunsthistorici, maar ook allerlei cultuurhistorici dankbaar gebruik maken van het beeldmateriaal en de kennis die in dit mooie boek voor Nederland voor het eerst bijeen zijn gebracht. Nog een opmerking terzijde. Het boek gaat tot 1850; de auteur zal hier vast een goede reden voor gehad hebben maar ik had graag vernomen welke dat was.
eveline koolhaas-grosfeld
| |
| |
| |
Website: http://eenigheid.slavenhandelmcc.nl/
Sinds 1 oktober j.l. kunnen we op een website van het Zeeuws Archief de reis volgen van het slavenschip d'Eenigheid. De website is gelanceerd in het kader van de herdenking, in juni 2014, van het stopzetten van de Nederlandse Trans-Atlantische mensenhandel. Het Zeeuws Archief wil tevens de aandacht vestigen op het materiaal dat het in huis heeft van de Middelburgse Commercie Compagnie. Het complete bedrijfsarchief is bewaard gebleven en bevat onder meer 113 volledig gedocumenteerde slavenreizen. In 2011 is deze papieren erfenis door de Unesco op de internationale lijst van werelderfgoed voor documentaire werken geplaatst.
Het schip d'Eenigheid, een zogenaamde snauw (een lang en snel varend scheepstype), begon zijn tocht precies 252 jaar geleden, op 1 oktober 1761. De reis ging naar West-Afrika en de Cariben en zou anderhalf jaar duren. Het was zijn eerste ‘driehoekreis’ ofwel Trans-Atlantische slavenreis. Aan de hand van het logboek van de opperstuurman, het journaal van de scheepschirurgijn en het scheepshandelsboek is het schip dag voor dag te volgen. We zitten bijna letterlijk aan boord, 452 dagen lang, en kunnen het leven van de bemanning volgen, krijgen inzicht in de nauwkeurige boekhouding van de slavenhandel en in het verloop van de reis over de zeeën en oceanen.
Zo valt op de site te lezen dat op 1 oktober 1761 de opperstuurman schreef dat de wind zzo was en de loods aan boord kwam. Om 11 uur moest het schip alweer voor anker vanwege ‘stilte en omdat wij in de vloedt niet en konden opzeijlen’, aldus de stuurman. Vanaf nu kunt u elke dag een nieuw stukje lezen in het dagboek en ook terugkijken in de tijd. De site is nog niet helemaal af, maar belooft meeslepende informatie te geven.
dini helmers
| |
Joost Rosendaal, Uit de plooi. De achttiende eeuw in beweging. Nijmegen, Vantilt 2013. 213 p., ill. Prijs: € 25.
Begin dit jaar organiseerde museum Het Valkhof in Nijmegen een tentoonstelling over de achttiende eeuw. Dit boek verscheen in samenhang met die tentoonstelling. In zo'n zestig korte artikelen geeft Joost Rosendaal een kaleidoscopisch beeld van de achttiende eeuw. Er komt van alles aan bod, van de mislukte staatsgreep van de Nijmeegse oudburgemeester Willem Roukens via de windhandel, de opkomst van het kerngezin en een prachtige galajapon anno ca. 1770 tot Pieter Vreede en de wél succesvolle staatsgreep van 1798. Ook wat de illustraties betreft is het palet gevarieerd, met meer dan tweehonderd afbeeldingen van schilderijen, tekeningen, penningen, zilveren en porseleinen gebruiksvoorwerpen en nog veel meer. De combinatie van onderhoudende teksten en prachtige illustraties leidt dan ook tot veel lees- en kijkplezier.
Mijn kritiek betreft voornamelijk het voorwoord en de flaptekst. Haast vanzelfsprekend wordt daar weer eens een poging gedaan tot eerherstel voor de zo lang veronachtzaamde achttiende eeuw. Te vaak denken we alleen maar aan stoffige pruiken en krullerige kitsch, maar volkomen ten onrechte, want de achttiende eeuw was vol contrasten. De achterflap belooft de lezer dan ook een mengelmoes van levensgenieters, politieke dissenters, speculanten, heren en dames van stand, vrome gelovigen, sodomieten, bandieten, hoeren en lichtmissen. Het doet een beetje denken aan vijftig tinten achttiende eeuw, maar er lijkt mij verder niets mis met deze wervende bewoordingen - diversiteit is nu eenmaal van alle tijden en het boek maakt op dit punt de verwachtingen waar.
Het voorwoord heeft echter een iets andere insteek: daar is de achttiende eeuw vooral in beweging. Overal was er vernieuwing en de grote culturele, politieke en sociale veranderingen aan het
| |
| |
einde van de eeuw markeren de geboorte van het moderne Nederland. Dat laatste kan dan wel waar zijn, maar dat betekent niet dat de eerste tachtig jaar niet net zo zinderden als de laatste twintig. Het is een beetje zelfgenoegzaam om je altijd te willen spiegelen aan kernmomenten in de geschiedenis waarin stormenderhand maatschappelijke structuren worden doorbroken, maar waarom zou een boek over een samenleving die in weerwil van de alom aanwezige hoeren en snoeren in veel andere opzichten nu juist angstvallig in de plooi blijft voor ons als spiegelbeeld niet net zo interessant kunnen zijn? Maar goed, ik begrijp ook wel dat het boek verkocht moet worden en dat diversiteit en vernieuwing catchy zijn. Het doet niet af aan het resultaat: een prachtig boek.
ton jongenelen
| |
Jack Fila, Jeroen Dekker en Yolande Wildschut (red.), De kunst van het opvoeden. Zutphen, Walburg Pers 2013. 128 p., ill. Prijs: € 24,95.
Een prachtig kijkboek heb ik in mijn handen, of liever gezegd voor mij op tafel liggen, want het is zwaar door het kwaliteitspapier waarop de foto's helder uitkomen en het is ruim bemeten. Het gaat over opvoeden door de eeuwen heen met een lichte nadruk op de vroegmoderne tijd. Niet de boeken en traktaten over opvoeden staan ditmaal centraal - hoewel Cats wel heel veel wordt aangehaald - maar schilderijen en prenten. Zij verbeelden de kunst van het opvoeden en opvoeden in de kunst. Wat men over opvoeden dacht, hoe men moest opvoeden en hoe men het deed en dat alles in de ruimste zin van het woord wordt zichtbaar gemaakt aan de hand van details uit goed uitgekozen afbeeldingen.
Nederland is rijk aan schilderijen en prenten waarop de opvoeding, het gezinsleven of het moeder- en vaderschap het centrale thema is. Vrijwel elk gezin had wel zo'n genrestukje aan de muur hangen. Het waren reminders voor hoe het ook al weer moest. Daarnaast lieten welgestelden graag hun gezin zien. Iedereen hoorde er bij: ook overledenen zijn afgebeeld, herkenbaar aan hun bleke huidskleur en attributen die de dood verbeelden, zoals een bloemenkrans om het hoofd of al bellenblazend.
De auteurs behandelen het thema in verschillende hoofdstukken over gangbare onderwerpen als opvoedingsidealen, naar school, spel, spelen, feesten en natuurlijk (de verheerlijking van) het moederschap, maar ook met een nieuwe invalshoek: het vaderschap. Een heel hoofdstuk wordt eraan gewijd. Door de tijd heen zijn er tal van schilderijen en prenten gemaakt die de rol van de vader bij het opvoeden en de verzorging van zijn kinderen in beeld brengen. De bekende boekjes van Jacob de Vos ontbreken natuurlijk niet, al is het vreemd dat de uitgave daarvan door Eveline Koolhaas-Grosveld (Vader & zoons, 2001) niet in de literatuurlijst vermeld staat.
Belangstelling voor opvoeden bestond in Nederland al in de zestiende eeuw. Vanaf die tijd zien wij een ontwikkeling van lezen over opvoeden, via de invloed van Jacob Cats naar de negentiende-eeuwse filantropijnen die ouders vooral wezen op het gevaar van verwaarlozing van hun kinderen, vervolgens naar een overheid die vanaf de invoering van de kinderbeschermingswetten in 1905 een vinger aan de pols houdt, tot en met de huidige opvoedingscursussen en tv-programma's als de ‘Supernanny’.
dini helmers
| |
Boekenwereld. Blad voor bijzondere collecties (2013), nrs. 3 en 4. Nijmegen / Amsterdam, Uitg. Vantilt / Bijzondere Collecties (Universiteit van Amsterdam), i.s.m. Stichting De Boekenwereld. Abonnementsprijs (4 nrs.): € 39,95 p.j. (studenten: € 29,95); losse nummers: € 12,50.
Begin dit jaar werd Boekenwereld, het vanouds bekende tijdschrift voor prent- en boekverzamelaars, in een geheel nieuw,
| |
| |
aan de tijd aangepast jasje gepresenteerd: omslag in full colour (met een foto van Marilyn Monroe die in een parkje Ulysses zit te lezen), extra groot magazineformaat, geheel nieuwe opmaak. Ook in het binnenwerk staan veel illustraties in kleur. Met deze moderniseringsslag wil Bijzondere Collecties (UvA), onder wier regie het blad nu valt, in samenwerking met de uitgever en de stichting (eigenaar van de Boekenwereld), het tijdschrift nieuw leven inblazen.
De eerste vernieuwde aflevering, met als thema ‘Vrouwen & boeken’, is veelbelovend. Het thema was geïnspireerd op de door Els Kloek bij Bijzondere Collecties op touw gezette tentoonstelling ‘1001 Vrouwen’, die op haar beurt geïnspireerd was op het door Kloek samengestelde (en in 2012 bij Vantilt verschenen), machtige naslagwerk onder dezelfde titel.
Het nummer bevat uiteraard enkele artikelen die interessant (kunnen) zijn voor dixhuitièmistes. Marja Smolenaars geeft in ‘Gildezusters en andere vrouwen in het boekenvak’ (p. 14-21) een kort overzicht van vrouwen die in het toenmalige boekenvak een rol speelden als winkelier, drukker en/of uitgever. Denk aan Katharina Lescailje, Johanna Steenhouwer wed. Meindert Uytwerf en Catharina Egges wed. Jan Dóll. Het tweede stukje, ‘Anna en Fopje Folkema, prentenmaaksters in de achttiende eeuw’ (p. 22-27), is van de hand van ondergetekende. Wat u in dit nummer beslist niet mag missen is het aangrijpende ‘In memoriam Ab van der Steur (1938-2012)’ (p. 78-81) van Bubb Kuyper. Het verscheiden van deze voor velen van ons zo belangrijke antiquaar, die ‘onze’ eeuw van zulke fantastische catalogi heeft voorzien, is een ernstig verlies. We zullen zijn altijd belangstellende, hoffelijke aanwezigheid zeer missen. Een troost: het antiquariaat wordt voortgezet door Van der Steurs kinderen en zijn partner.
anna de haas
|
|