Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 36
(2013)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 171]
| |
De vrolyke navorscher‘Niet onbewust, dat alle beginzelen moeilijk zijn’: Jacob Eduard de Witte Junior solliciteert in 1807 bij Pieter VreedeIn het leven van Jacob Eduard de Witte (1763-1853) ontmoeten literatuur en bedrog elkaar op onnavolgbare wijze.Ga naar eind1 Het lijkt erop dat zijn talent voor de letteren niet toereikend was om zich in de harten van lezers en weldoeners een onvervreemdbare plaats te verwerven. Hij verdween als schrijver al tijdens zijn leven in de schaduw, waar hij alleen dankzij pseudoniemen kon volhouden dat hij een ander was. Misschien beschikte hij wel over andere talenten, maar hij verlangde meer applaus dan waar zijn verdiensten hem recht op gaven en van de nood maakte hij ondeugden. De Witte had een abonnement op de schreef, om die per ongeluk of expres te overschrijden. Zijn ‘eeuwige’ verbanning uit Holland, gevolg van het verraad in 1782, duurde hem te lang en meer dan eens passeerde hij de grens van Holland, al was het maar om bij zijn vrouw en kinderen in Alkmaar te kunnen zijn. In 1804 werd hij daar opgepakt en vervolgens veroordeeld tot drie jaar tuchthuis. Die zou hij moeten doorbrengen in Gouda, maar met zijn charme verwierf hij zich grote, onmogelijke vrijheden. Al na enkele maanden werd hij betrapt op een relatie met de ‘binnenmoeder’ van het tuchthuis. Nadat hij de straf van drie jaar had uitgezeten mocht hij even naar Alkmaar, om er met zijn vrouw enkele zaken te regelen. Hij bleef echter langer weg en op 17 augustus 1807 werd hij gearresteerd in Hoge en Lage Zwaluwe, op Hollands grondgebied. Zijn verweer - hij wist niet dat de Zwaluwes Hollands waren, hij dacht dat het tot de Baronie van Breda behoorde en dat het buiten territorium van verbanning viel - vertoont grote gelijkenis met eerder en later verweer: hij kon er nooit iets aan doen, het waren altijd misverstanden! Deze keer hechtte men blijkbaar enig geloof aan De Witte, want hij kwam er met een waarschuwing vanaf. In de tijd die De Witte in Gouda in gevangenschap doorbracht, zocht hij niet enkel liefde en vrijheid, maar ook perspectief. Op 11 april 1807, een paar maanden voor de termijn van drie jaar afliep, schreef hij Pieter Vreede een brief, waarin hij zogenaamd vooral om inlichtingen vroeg.
Vreede (1750-1837) was weliswaar geen Brabander van huis uit, zoals De Witte die in Den Bosch was geboren, maar zijn inzet voor de gelijkberechtiging van Brabant en het belang van zijn lakenfabrieken voor Tilburg hadden van hem een Brabander ‘van begeerte’ gemaakt. Vreede, Leidenaar van origine, had in de jaren dat De Witte in het gevang zat, de stadhouderlijke familie toejuichte en andermaal achter de tralies doorbracht,Ga naar eind2 in het patriottisme carrière gemaakt. De opgang van Vreede was in 1787 weliswaar gestuit - en hij had een veilig heenkomen gezocht in Lier, later in Tilburg - en na de tweede staatsgreep van 1798 afgebroken, maar hij bleef prominent in het openbaar leven. Hij solliciteerde onophoudelijk naar de status van ‘elder statesman’: net als De Witte wenste hij meer applaus dan dat wat hem ten deel viel. In de brief aan Vreede verzwijgt De Witte wijselijk dat hij gedetineerd is. Zelfs wekt hij de indruk dat zijn gezin in Gouda verblijft, maar dat hij bereid is ‘provisioneel’ - een modewoord uit de eerste jaren van de Bataafse Revolutie - alléén naar Brabant te komen. J. Polijn, de stadssecretaris van Gouda en belast met toezicht op het tuchthuis, verschijnt in de brief bijna als persoonlijk secretaris van De Witte. | |
[pagina 172]
| |
De Witte, die in zijn brief verwijst naar zijn verleden als literator, poseert als een bewonderaar van Vreede.Ga naar eind3 Dat lijkt er te veel aan. Alsof Vreede niet wist dat De Witte juist naam had gemaakt met lofzangen op leden van de stadhouderlijke familie? Interessant is dat De Witte dingt naar een positie als onderwijzer, maar dan liefst aan huis bij welvarende families. In 1792 had hij nog een kleine Brabantse schoolstrijd veroorzaakt, omdat hij zijn minachting voor het onderwijs in de Meijerij de vrije loop liet.Ga naar eind4 Om zich van iedere mogelijke blaam te zuiveren, verklaarde hij een kindervriend te zijn: De natuur schonk my genoeg gevoel om een vriend der Kinderen te zyn; Ik beschouw ze als weezens die het volkoomenst recht op de deernis en de zorgen der maatschappy hebben; myne eigene kinderen verlevendigen dit gevoel.Ga naar eind5 Nu liet hij met gevoel voor drama weten dat het onderwijs ‘eene zeer belangrijke bedoeling van mijn hart’ is. Haast Freudiaans is de mededeling van de briefschrijver dat hij goed wist dat ‘alle beginzelen moeilijk zijn’. Of Vreede zich in zijn antwoord vrolijk maakte over deze erkenning van morele onvastheid is onzeker. Zeker is wel dát hij reageerde. Op de brief, bewaard in het Regionaal Archief Tilburg in een familiearchief van bescheiden omvang, staat genoteerd dat op 16 april een antwoord is verzonden.Ga naar eind6 Hieronder volgt de tekst van de brief. | |
[omslag:] Wel Edel Heer!
| |
[pagina 173]
| |
verzeekert te worden, van de moogelijkheid eener goede slaaging in mijn voorneemen. - Het zijn niet alleen de Taalen waartoe mijn onderwijs zich zoude bepaalen; de Letter, Historie, Aardrijks en Meetkunde zoude ik, met de beginzelen der Teken en Bouwkunde, tevens kunnen instrueeren; en [verso] ik vertrouw genoegzaam, als Literator, bij UWEd bekend te zijn, dan dat ik eene verdere verzeekering van bekwaamheid zoude nodig hebben. - Mag ik UWEd. dan zeer vriendelijk verzoeken, mij uw antwoord, onder Addres van den Wel Edelen Heer J. Polijn, Secretaris der Stad Gouda, te doen geworden, welken heer mij hetzelve, onverwijlt, zal ter hand stellen? -------- Nog iet. - Daar ik weet dat UWEd eene zeer uitgebreide affaire, door uw fabriek hebt, en daarvoor zomtijds kundige lieden, in een of ander vak, benodigt zijn, zoude ik zeer gaarne, de uuren die mij van het gewoon onderwijs overbleeven, daaraan willen toewijden; UWEd. kunt des, in allen gevallen, over mij, wanneer ik te Tilburg ben, beschikken; zullende mij niets aangenaamer noch tot eene grooter voldoening zijn, dan van eenigen dienst te kunnen zijn, aan UWEd, als aan een man, voor wien ik altijd eene diepe hoogachting gevoelt heb. ----- Geene bekenden, buiten UWEd, in Tilburg hebbende, waarbij ik mij, ter bekooming van bovenstaande informatie, konde vervoegen; verschoone UWEd de vrijheid die ik, door het schrijven deezer, neem! ---- Mij aan de protectie van UWEd. beveelende, heb ik de eer mij, met alle respect te noemen:
Wel Edel Heer! UWEd: Ond: Dwilligen Dienaar JE deWitte Junior Gouda den 11 April 1807
peter altena | |
[pagina 174]
| |
Wie kent de ‘Wydberoemde Hoogduitsche Docteres’ Catharina de Heyn?In deel 1 van het Brusselse handschrift met teksten van Jacob Campo Weyerman is achter de handgeschreven teksten een pamfletje meegebonden waaraan tot nu toe geen aandacht is besteed. Het papier is aan twee kanten bedrukt, en de tekst maakt reclame voor een vrouw die beweert allerhande ziektes en kwalen te kunnen genezen. Ik ben er niet in geslaagd om een plaats of jaar aan dit pamflet te koppelen, en ook de vrouw zelf, Catharina de Heyn, is een mysterie voor mij gebleven. Zelfs het verband tussen het pamflet en Weyerman is mij niet duidelijk; misschien bestaat zo'n verband ook helemaal niet. Wie kan deze tekst in perspectief plaatsen, en daarmee misschien ook nieuw licht werpen op de geschiedenis van het Brusselse handschrift? BEKENDMAKING. | |
[pagina 175]
| |
gezonds aan myn Lichaam zig gaarne een goeden Raad en de beste Vrugten deelagtig maaken wilde, maar een ander tot hem koomende, zegt: Gaat niet heen, wie weet of het u zal helpen? gy zyt een langen tyd met dit Gebrek belaaden geweest. Van zulken Menschen kan men in der waarheyd niet zeggen, dat zy het besten voor hunnen Eevenaasten zoeken. Nu gesteld, een Mensch was twee Jaaren Blind geweest, een andere had een zwaare Breuk en de derde was met de Steen belaaden, zouden dan zulke Menschen daarom bevreest zyn? ô! Neen, de Uure die de Heere hem tot Geneezing heeft gegeeven, is nog niet vervuld en egter hebben zommige hunne Zonden nog niet afgebeeden, want de Straffe komt om der Zonden wille. Hier van hebben wy een schoon Exempel aan Tobias, welke vier Jaaren Blind is geweest, moest hem niet de Gal van een Vis helpen? Bevryden niet de reuk van den Leever, Sara voor Asmodie? Boek Tobias Cap. 8 vs. 2. Als de Vroome Koning Hiskios van den Heere aangezegt wierd dat hy Sterven zoude, nam hy zyn toevlugt tot het Gebed en schoon zyn Gebed verhoord wierd, niet te min moest men Vygen op zyn Accident leggen, tot dat de Pyn over ging en de Geneezing kwam. Ja den stand der Medicynen heeft Christus lief gehad en met die om te gaan ons geleerd, by den Evangelist Lucas te leezen, daar hy den Arts der Zielen en des Lichaams geweest is. Maar deeze stand word dikwils slegt beloond: Als men de Medicyn-Meester van noden heeft, belooft men veel en als men tot Geneezing komt, is hy een gruwel in des Patients Oogen, gelyk zulks Christus zelfs bejeegend is, als hy 10 Melaatsche Genas, en maar één daar onder was die God Dankte. Het is nu dierhalve geoorloofd ordentelyke Medicynen te gebruiken; Want zoo spreekt Syrach: Laat de Medicyn-Meester tot u koomen en verwerpt hem niet. Want de Heere heeft hem Geschaapen en laat hem niet van u, terwyl gy hem noodig hebt. Maar wagt u, dat gy hem niet voor de Heere zoekt, gelyk Koning Assa gedaan heeft en dierhalve gaf de Heere geen Zeegen tot zyne Medicynen en hy moet Sterven. Gebruikt ook geen verbooden Middelen en zoekt geen hulp by de Toovenaars, die den Naam des Heeren lasteren, want zo deed Koning Ahasias, die zogt Remedie by den Af-God Baalsebub te Ekron, dierhalven hem de Heere zeggen liet, is 'er dan geen God in Israël, dat gy heenen gaat te vraagen Baalsebub, den God te Ekron? Gy zult dierhalven Sterven en niet van uw Bed op koomen, waar op gy geleegen zyt. Ik wil den Leezer niet langer ophouden. jac fuchs | |
Advertentietarieven in 1759 en 1778/79In februari 1777 overleed de 63-jarige Thimon (Thymon) Boey ‘aan koortsen’. De dertig gulden impost voor zijn begrafenis in de Haagse Kloosterkerk werden op de 26ste van die maand voldaan. In zijn leven was hij substituut-griffier en secretaris van het Hof van Holland geweest en had hij een geschiedenis van het Hof van Holland (1760/61) en een ‘woordentolk’ rechtskundige termen (1773) geschreven. Zijn weduwe, Henrietta Antoinetta Hop (1721-1798), overleefde hem goed twintig jaar. Waarom (een deel van?) zijn nagelaten boedel door het Hof van Holland afgewikkeld werd, is mij niet bekend. In ieder geval werden op 28 november 1777 Johan Theodoor Roijer en Hendrik Augustus Speirman aangesteld als curatoren. Behalve enkele roerende goederen als contanten, kleding en boeken, liet Boey ook 12/90ste deel na in ‘Het huis van Prins Maurits’, hoek Korte Vijverberg/Plein in Den Haag. Dat diende verkocht te | |
[pagina 176]
| |
worden. De curatoren lieten daartoe advertenties in verschillende kranten plaatsen. Consciëntieus als ze waren, borgen ze elke rekening daarvoor op in hun dossier - waar de onderzoeker ze nog altijd kan vinden. Een kleine twintig jaar eerder, in 1759, plaatste het Amersfoortse stadsbestuur enkele advertenties, waarvan eveneens kwitanties bewaard zijn gebleven. In dat geval ging het om ‘opsporing verzocht’-berichten: wie en waar was de onverlaat die twee dode kindertjes in een zak had achtergelaten? Beloning voor de gouden tip: honderd zilveren ducatons. Voor informatie die zou leiden tot aanhouding van de schaapherder bijgenaamd Willem Kardoes werd een premie van driehonderd caroli guldens uitgeloofd. Kardoes had iemand doodgestoken. Rekeningen voor krantenadvertenties uit het Boey-dossier. De streep erdoorheen wil zeggen dat ze betaald zijn.
Wie de rekeningen narekent komt tot de ontdekking dat, althans in 1778/79, de kranten een uniform advertentietarief hadden: negen stuivers per regel per plaatsing. Dat gold tenminste voor de Leidse, de Amsterdamse en de Haagse krant (laatstgenoemde krant rekende dat tarief ook al in 1759). Bij de Haarlemse krant echter was het tarief, in 1759, een stuk lager: zes stuivers per regel per plaatsing. Niet alleen voor advertentietarieven zijn de gegevens schaars, dat geldt ook voor aanplakbiljetten. Tot slot daarom een toegift uit het Boey-dossier: een rekening, uit 1778, voor zo'n biljet - 100 exemplaren plano: f 10:10; het benodigde zegel: f 0:15; aanplakken: f 1:0:0 (in guldens en stuivers dus).
anna de haas en ton jongenelen Bronnen: Archief Eemland, Amersfoort: toegang 0001.01 (Stadsbestuur Amersfoort), inv. nr. 1900. Haags Gemeentearchief: Begraafregisters. Nationaal Archief (Den Haag), toegang 3.03.01.01 (Hof van Holland), inv. nr. 4402, dossier 1. |
|