Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 36
(2013)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 160]
| |
Weyermans Godgeleerde, zeedekundige en historiesche bedenkingen (1730)
| |
[pagina 161]
| |
predikant Leonard Beels werd vanaf 29 juli geadverteerd.Ga naar eind10 Dat werk was een succes: in de Amsterdamse Courant van 1 augustus wordt gemeld dat de tweede druk ter perse was en op 7 augustus verkrijgbaar zou zijn. In de advertentie met de vooraankondiging voor Bedenkingen 2 die daar direct onder staat, zie ik mede een stille hint van Weyerman dat Bedenkingen 1 nog steeds te koop was. Van het boek van Beels verscheen later dat jaar nog een derde druk: kennelijk was er behoefte aan de mening van een deskundige - het ging tenslotte om een zaak van zonde en bijbel - ook al was het doortimmerde verhaal waarmee Beels kwam traditioneel en weinig verrassend. Beels' boek bestond in feite uit drie delen: een historische toelichting op Sodom en de omliggende gebieden, op wat er fout was aan de inwoners van Sodom en op hoe zij daarvoor gestraft werden, vervolgens een verhandeling over wat er aan de vrouw van Lot allemaal niet gedeugd had, waarom zij terecht gestraft was en waarom zij als zoutpilaar eigenlijk nog goed weggekomen was, en tenslotte een ‘Nareden’ over hoe diep het ‘Nederlantsch Israël’ al gezonken was, welke lessen dat uit de verhalen over Sodom en Lots vrouw kon trekken, en hoe het het dreigende, maar verdiende, onheil nog af zou kunnen wenden. Hoe traditioneel of verrassend waren Weyermans teksten? Van der Meer stelde dat de ideeën van Weyerman, net als die van Beels, vrij traditioneel waren. Zijn publicaties onderscheidden zich van de meeste andere doordat hij expliciet de hogere klassen, waar alle ellende zou zijn begonnen, bekritiseerde, al geeft Van der Meer daarbij terecht aan dat Weyerman het verhaal over Romeinse aristocraten die bij de executie van enkele schoenmakers tegen elkaar zeiden dat sodomie alleen de hogere klassen paste, aan Scaliger had ontleend (Weyerman verwijst zelf in een voetnoot naar Scaliger).Ga naar eind11 Verder was Weyerman volgens Van der Meer uniek in de aandacht die hij besteedde aan de veronderstelde uiterlijke kenmerken van sodomieten.Ga naar eind12 Ik kan onderschrijven dat een groot deel van de denkbeelden van Weyerman in Bedenkingen 1 weinig baanbrekend is: het boek bevat veel passages die hij uit de Resolves van Owen Felltham en de Anatomy of melancholy van Robert Burton vertaald heeft. Omwille van de overzichtelijkheid ga ik de ontleningen van Bedenkingen 1 niet pagina voor pagina langs, maar per gebruikte bron, en ik begin dan met de Resolves van Felltham, een populaire zeventiende-eeuwse bundel korte moralistische overpeinzingen over allerlei onderwerpen.Ga naar eind13 | |
Ontleningen aan Fellthams Resolves in Bedenkingen 1In de inleiding (‘Aan den kristelyken Leezer’) van Bedenkingen 1 begint bovenaan pagina *5 een tweeënhalve pagina vullende ontlening aan Resolve 67 ‘Of the worst kind of Perfidy’.Ga naar eind14 Niet ver daarna zijn op enkele pagina's zinnen en beelden uit Resolve 57 ‘Of ill company’ te herkennen.Ga naar eind15 De eerste vijf pagina's van de hoofdtekst zijn gebaseerd op Resolve 140 ‘The danger of once admitting a Sin’;Ga naar eind16 even verderop, van onderaan p. 5 tot p. 8, volgt een ruime ontlening aan Resolve 58 ‘That no man always sins unpunisht’.Ga naar eind17 Op p. 65 komt een onderbisschop met een monnik over bidden te praten. De monnik kent zijn klassieken, want de tekst die hij tot aan p. 73 over bidden debiteert gaat terug op Resolve 107 ‘Of Prayer’.Ga naar eind18 Direct aansluitend, op p. 74-79, volgt de beschrijving van een vluchtende sodomiet en diens getroubleerde gemoed, waarvoor Weyerman Resolve 36 ‘Of Discontent’ inzette,Ga naar eind19 waarna hij direct overschakelt op Resolve 171 ‘Of the Folly of Sin’.Ga naar eind20 Op wat aanpassingen na om de sodomieten erbij te halen houdt hij zich tot op p. 89 redelijk nauwgezet aan de tekst van deze Resolve. Hierna steekt Weyerman van wal over een sodomiet op een buiten in het Mastbos. Op p. 93 komt daar een heremiet langs die de man vermanend wil toespreken. De tekst | |
[pagina 162]
| |
die die heremiet gebruikt heeft veel weg van Resolve 150 ‘Of the use of Pleasure’, maar hiervan lijkt Weyerman maar enkele alinea's overgenomen te hebben.Ga naar eind21 Op p. 97 is wel weer het slot van diezelfde Resolve te herkennen en met dat eind heeft de vrome man dan ook zijn kruit verschoten: na nog een paar zinnen ‘besloot dien vroome Heremyt zyn Kristelyke en Zeedekundige vermaaning’. | |
Burtons Anatomy of melancholy als inspiratiebron voor Bedenkingen 1Ga naar eind22Met de Anatomy of melancholy van Robert Burton gaat Weyerman veel vrijer om, maar doordat veel namen en citaten in beide werken in dezelfde opeenvolging gebruikt zijn, is het onmiskenbaar dat Weyerman ook dat boek bij het schrijven van Bedenkingen 1 ingezet heeft. Op p. 17 staat in een voetnoot het citaat ‘Beatum foret’ (uit Euripides' Hippolytus), op p. 18-19 een uitgebreide lijst van ‘voordeelen der getrouwden’,Ga naar eind23 op p. 21 een vertaling van ‘Salve o sponsa’ van Theocritus, en op p. 22 een vertaling van ‘Contingat vobis’ van Erasmus. Die verwijzingen staan in precies die volgorde achter elkaar in Burtons Anatomy, net als nog enkele tussenliggende verwijzingen (zoals Heinsius en Varro, in de voetnoten op p. 20).Ga naar eind24 Op p. 35 komt Burton nogmaals in beeld. De opeenvolging van Hercules (‘Alcides’), Socrates, Philebus & Phoedon, Charmides zien we ook bij Burton, en wordt in beide teksten voorafgegaan door de zin ‘& frequens olim vitium apud Orientales illos fuit’ - bij Weyerman onderaan p. 34, in vertaling: ‘Die gruuwel is al in den beginne bekent en gemeen geweest by de Oostersche en Asiatische volken’.Ga naar eind25 Burton ging bij deze passage van het Engels op het Latijn over, kennelijk omdat hij vriendschap tussen mannen een zeer gevoelig onderwerp vond. Afgaand op de namen van onder anderen Giraldus, Plato, Xenophon, Virgilius, Anacreon en Angelus Politianus heeft Weyerman zich ook op volgende pagina's door Burton laten inspireren, maar waar diens tekst tamelijk terughoudend en bondig is, improviseert Weyerman er bij die reeks lustig op los, en voegt hij de nodige suggestieve opmerkingen toe. Onderaan p. 47 gaat Weyerman verder met de Latijnse pagina's van Burton, vanaf het punt waar hij de Anatomy op p. 39 terzijde gelegd had, en tot p. 50 gebruikt hij een reeks namen uit de Latijnse zinnen van Burton als uitgangspunt voor een uitgebreider relaas. | |
Overige passages uit Bedenkingen 1Na wat ik de afgelopen jaren van de stichtelijk-wetenschappelijke werken van Weyerman heb gezien, meen ik te mogen stellen dat een voetnoot met bronvermelding bij Weyerman zelden betekent dat hij rechtstreeks uit dat werk citeert, maar vrijwel altijd aangeeft dat hij uit een werk citeert waarin die bronvermelding ook te vinden is. In de nog niet besproken passages van Bedenkingen 1 komt een aantal van zulke voetnoten voor, waarvan ik de bron niet, of niet met zekerheid kan aanwijzen. Hoe de bladzijden 39 tot 46 tot stand gekomen zijn is lastig te zeggen. Weyerman verwijst zelf in voetnoten naar L'immortalité de l'ame van Silhon, naar Scaligeriana van Scaliger, en naar Le Sieur Pierre Jarrige. De verwijten aan het adres van de jezuïeten die op die laatste voetnoot volgen lijken inderdaad ontleend aan Les Jésuites mits sur l'échafaut pour plusieurs crimes capitaux, dat deze ex-jezuïet in 1648 publiceerde. Als Weyerman rechtstreeks aan dit werk ontleend heeft, dan is voorlopig onduidelijk welke uitgave hij gebruikte: in de zeventiende eeuw werd het boek direct in Nederlandse, Duitse, Engelse en Latijnse vertalingen uitgegeven en veelvuldig herdrukt. Een tweeregelig vers van Scaliger over zijn vriend Muret en de bijbehorende anekdote staan niet in de Scaligeriana, maar bijvoorbeeld weer wél in de Lettre de Pierre Iarrige uit 1650.Ga naar eind26 | |
[pagina 163]
| |
Op de eerder vermelde Burton-bewerking volgt op p. 50 een tekst over koning Henri lil van Frankrijk met een voetnoot die verwijst naar de Histoire universelle van Agrippa d'Aubigné. Vooralsnog neem ik aan dat Weyerman de werken van Silhon, Scaliger, Jarrige en d'Aubigné niet alle binnen handbereik had, en dat hij zijn Franse schandaalverhalen niet rechtstreeks uit de genoemde boeken gehaald heeft, maar indirect uit een ander boek, dat net als de Anatomy of melancholy van Burton keurig bronvermeldingen gaf. Weyerman vertelt op p. 22-28 het bijbelverhaal van Sodom na. Dat wil ik geen vertaling noemen: het is een van de weinige passages in Bedenkingen 1 waarin hij wat losser formuleert en meer zichzelf lijkt. Maar direct daarna geeft hij een vertaling van ‘een zielroerende beschryving van dat verschrikkelyk strafvonnis des Goddelyken Rechters’ die ‘Een bij de geleerden beruchte Graaf’ in het Latijn geschreven had.Ga naar eind27 Mogelijk gaat het om dezelfde graaf Emmanuel Schats naar wie hij tegen het einde van Bedenkingen 2 verwijst. Een vuistregel die ik inmiddels wel voldoende onderbouwd acht, is dat bij theologisch en moraliserend werk van Weyerman aan een stichtelijke of belerende passage vrijwel zeker een passage uit het werk van een andere, buitenlandse, schrijver ten voorbeeld gestaan heeft. Dat kan tot een cirkelredenering leiden, maar ik wil toch opperen dat dat ook van toepassing is op enkele nog niet besproken passages. Een passage over huwelijken en scheidingen op p. 12-17 heb ik niet kunnen plaatsen, maar leest als een tekst die Weyerman niet zelf bedacht heeft. Op p. 54-58 vertelt Weyerman een verhaal over dominee Sandvoort, die twee monniken in een compromitterende houding betrapt en daarover God aanroept, maar vervolgens voor zijn leven moet rennen omdat de monniken hem te lijf dreigen te gaan. Het gebed van de dominee voelt hetzelfde aan als passages die bijvoorbeeld op Fellthams Resolves gebaseerd zijn, en een extra teken aan de wand is dat Weyerman die passage van twee pagina's presenteert alsof de dominee die letterlijk zo uitgesproken zou hebben. De tekst op p. 58-64 is te karakteriseren als een verhandeling over vrees, maar de bron ervoor moet nog gevonden worden. Tenslotte vermeldt Weyerman enkele gebeurtenissen uit het verfoeilijke leven van paus Alexander vi. Daarvoor putte hij uit het boek van Alexander Gordon waarvan zijn eigen vertaling een jaar later in Rotterdam zou verschijnen.Ga naar eind28 | |
Ontleningen in Bedenkingen 2Weyerman lijkt bij het schrijven van Bedenkingen 2 dezelfde werkwijze te hebben gehanteerd als bij het samenstellen van Bedenkingen 1. Bedenkingen 2 is een haastklus geweest: de voorgenomen verschijningsdatum van 6 augustus werd niet gehaald, en bij het drukken bleek het nodig een katern dat tussen de pagina's 64 en 65 thuishoorde van bladzijdenummers *57 t/m *64 te voorzien. Dat betekent echter niet dat gebruikte bronnen eenvoudig te traceren waren: meerdere voetnoten wekken weer de indruk dat Weyerman ze samen met een verhaal uit een ander werk heeft overgenomen, maar ik heb er in de meeste gevallen geen vinger achter weten te krijgen, en er blijft op dit punt nog veel werk te doen. Bedenkingen 2 bevat een Felltham-ontlening: voor p. 48 tot 52 moet Resolve 4 ‘Of the Ends of Vertue and Vice’ model gestaan hebben.Ga naar eind29 Ook Burtons Anatomy werd weer gebruikt, want voor pagina's 35-39 en 86-89 (feitelijk p. 94-97) greep Weyerman weer naar een subsection waarvan hij al andere passages in Bedenkingen 1 gebruikt had.Ga naar eind30 Een nieuw verhaal over paus Alexander vi op p. 83-86 (feitelijk p. 91-94) komt, keurig met een voetnoot verantwoord, uit Gordons biografie; daaraan voorafgaand is de Franse | |
[pagina 164]
| |
koning Henri iii weer aan bod gekomen, voorzien van een voetnoot die weer naar de Histoire universelle van d'Aubigné verwijst. Dáárvoor wijdt Weyerman enkele pagina's aan de graaf van Rochester, en daar is iets merkwaardigs mee. Hij citeert, met voetnoot, de meest gewaagde strofe uit het gedicht ‘The maim'd debauchee’ uit een Antwerpse editie van Poems on several occasions by the right honourable, the E. of R---, dat hij zelf in een voetnoot ‘Rochesters Poems’ noemt. De eerste (Engelstalige) gedrukte edities van Rochesters gedichten verschenen vanaf 1680 inderdaad met een Antwerps impressum, maar waren waarschijnlijk Londense drukken.Ga naar eind31 Maar Weyerman meldt ook dat hij denkt in dat werk een fragment uit het toneelstuk Sodom gelezen te hebben, en dat kan niet kloppen: er stond alleen een gedicht ‘Upon the Author of a Play call'd Sodom’ in.Ga naar eind32 Het lijkt erop dat Weyerman dit boekje wel in handen gehad heeft, maar er in 1730 alleen nog aantekeningen over had, of er uit het hoofd uit citeerde.Ga naar eind33 Op p. 13 schakelt Weyerman in één beweging van vermeldingen van Alexander (de Grote) en Kallisthenes over naar de bijbelfiguren Naaman en Rimmon. Hij doet dat in precies dezelfde bewoordingen als John Spencer in zijn Things new and old.Ga naar eind34 Spencer (gestorven in 1680) bracht in dit werk ruim tweeduizend stukjes van een of twee alinea's bijeen waarin hij met de belezenheid van Robert Burton dezelfde stof behandelde als Owen Felltham. Spencer was alleen wat minder succesvol dan Burton en Felltham: Things new and old is bij mijn weten in de zeventiende en achttiende eeuw niet herdrukt. Momenteel kan ik nog niet met zekerheid stellen dat Weyerman deze pagina rechtstreeks uit Things new and old gehaald heeft: ik kan niet uitsluiten dat er een werk van een andere auteur bestaat die bij Spencer te rade is gegaan. Nieuwe vondsten zullen daar hopelijk ooit meer klaarheid in brengen.Ga naar eind35 Op p. 82 (feitelijk p. 90) noemt Weyerman het inmiddels verschenen Sodoms zonde en straffe, zonder de auteur, Beels, te vermelden, als reden waarom hij niet verder op sodomie in de rooms-katholieke kerk in zal gaan: in dat werk was er al genoeg over te lezen geweest.
Een laatste bijzondere parallel is te vinden voor de pagina's 29-35. Weyerman verhaalt daar hoe hij in een Londens wijnhuis meemaakte dat een jonge Ierse priester met de dochter van de waard betrapt werd. Dan treedt er een pater naar voren die de priester zware verwijten maakt omdat hij zich met vrouwen ingelaten had: hij had zich beter van jongens kunnen bedienen. De priester antwoordt met een verdediging van de liefde voor vrouwen. De meeste zinnen in deze passage lijken verdacht veel op die uit een scène in de New metamorphosis van Charles Gildon uit 1708.Ga naar eind36 Daar heeft een monnik meermalen een blind meisje zijn cel binnengesmokkeld, en ze krijgt uiteindelijk een kind. De monnik gaat dan te rade bij een medebroeder, en er ontspint zich een vergelijkbare dialoog in nagenoeg dezelfde bewoordingen als die van Weyerman. | |
Weyerman: vernieuwer met financiële problemen?In het voorafgaande heb ik laten zien dat Van der Meer Weyerman terecht een traditionele blik toedicht: een groot deel van beide Bedenkingen, en waarschijnlijk een nog groter deel dan hier is beschreven, is gebaseerd op zeventiende-eeuws gedachtegoed. Maar hoe zit het met het moderne aspect dat Van der Meer meende te herkennen? Hij verwijst daarvoor naar passages die in Bedenkingen 1 op p. 74-75 en in Bedenkingen 2 op p. 28 staan.Ga naar eind37 De eerste passage staat te midden van zinnen uit een Resolve van Felltham, maar komt daar zelf niet uit: het is een tussenvoeging van Weyerman. De tweede passage staat in een gedeelte van Bedenkingen 2 waarvoor ik helemaal nog geen voorbeelden heb kunnen vinden. De zinnen die Van der Meer aanhaalt blijven vooralsnog dus de status ‘eigen | |
[pagina 165]
| |
werk van Weyerman’ houden, en de beschrijving die Van der Meer van Weyerman gaf als portrettist van sodomieten blijft recht overeind staan. Op pagina 96 (feitelijk p. 104) is het eigenlijke verhaal van Bedenkingen 2 helemaal gedaan, maar daarmee was het gewenste aantal bladzijden nog niet gevuld. Ongetwijfeld in navolging van Beels voegt Weyerman een ‘Nareden’ toe met een juridische beschouwing over de straffen voor sodomie. Ook die tekst ziet er niet als eigen wijsheid uit, maar ik heb er geen voorbeeld voor kunnen vinden. Uiteraard zijn er raakvlakken met de tekst van Beels over ‘Sodoms straffe’, maar de overeenkomsten zijn niet bepaald treffend te noemen. Ook met die juridische tekst haalde Weyerman de eindstreep niet, en hij zag zich genoodzaakt vier pagina's toe te voegen met een berijmde beschrijving van de zoutpilaar die ooit Lots echtgenote was. Een voetnoot maakt duidelijk dat dit een vertaling is van een Latijnse tekst van ‘Graaf Emanuel Schats’. Het is in deze tijden bijzonder, maar ik heb noch het Latijnse origineel, noch iets over deze graaf Schats kunnen vinden. Na deze tekst waren er nog steeds drie pagina's over, waarvan er twee gevuld werden met reclame voor al verschenen en nog te verschijnen werken. Ietwat sneu oogt de stille hint dat Bedenkingen 1 nog steeds verkrijgbaar was, en opvallend afwezig zijn de titels waar Weyerman naar eigen zeggen nog geen drie maanden eerder plannen voor had gehad. Weyerman had namelijk in juni 1730 met allerlei publicaties geadverteerd waarop ingetekend kon worden: de Ontleedkunde der Hartstogten; de Vertellingjes van Monsr. de la Fontaine, in Nederduytse Vaerzen vertaelt; de Gezangen van Anakreon en Sapho, insgelyks berymt in het Nederduyts, de Kronyk der Paruyken; het Blyspel van Amphitrion, of de twee Sosias; te gelyk met eenige ongemeene Leevensbyzonderheden des Schryvers, in 4 Deelen, in Octavo.Ga naar eind38 Die lijst is ongemeen lang. Ik kan niet beoordelen of Weyerman de intentie heeft gehad ze werkelijk allemaal dat jaar uit te brengen, maar ik vermoed dat hij in de sodomietenvervolging een heel actueel onderwerp zag dat een goede kans op een snel kassucces bood, en dat hij een deel van de opbrengsten van de inschrijving op de geadverteerde titels in zijn Bedenkingen gestoken heeft. Eind juli kwam dan Bedenkingen 1 op de markt. Weyerman liet het, net als Bedenkingen 2 dat ruim twee weken later verscheen, ‘voor den Autheur’ drukken. Maar succes bleef uit, en een deel van zijn investeringen zal in rook zijn opgegaan. De zin waarmee Noordam de beide Bedenkingen wegzette gaf Weyermans situatie dus redelijk goed weer. Geen van de werken die Weyerman op 29 juni 1730 aangekondigd had is ooit verschenen. Ook duurde het tot 1734 voordat de twee volgende Bedenkingen zouden verschijnen die Weyerman het publiek in het eerder genoemde ‘Postscript’ van Bedenkingen 1 in het vooruitzicht gesteld had.Ga naar eind39 Eind december 1730 schreef Weyerman dat hij ‘in eenige particuliere Schulden, veroorsaeckt door misfortuyn en geleedene Schade, was vervallen’, en hij klopte aan bij de Gecommitteerde Raden van de Staten van Holland en Westfriesland, van wie hij op 2 januari 1731 ‘protectie en sauvegarde [...] om sigh te mogen ophouden in de Stede en Lande van Vianen’ verkreeg.Ga naar eind40 1730 is niet alleen voor homoseksuelen in de Republiek, maar ook voor Weyerman een heel slecht jaar geweest. |
|