Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 36
(2013)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 44]
| |
Engelse bronnen voor enkele Weyerman-geschriften
| |
[pagina 45]
| |
toon van de overige bladzijden van het
Titelpagina van Weyermans Vreugdegejuygh uit 1744 (coll. Haags Gemeentearchief, sign. Hgst 3134)
Vreugdegejuygh is deze opsomming nog niet volledig. Wel moet gezegd worden dat Weyerman niet botweg vertaald heeft: hij heeft relatief korte passages als bouwstenen voor een eigen betoog gebruikt. Het lukt mij nog steeds niet greep te krijgen op Weyermans poëzie. Misschien zijn de gedichten in het Vreugdegejuygh hem zonder hulp van enig voorbeeld uit de pen gevloeid, maar de beelden die hij gebruikt zijn behoorlijk clichématig en wijzen niet in de richting van geheel eigen inventie. Alleen voor het vierregelige vers op pagina 9 is een inspiratiebron aan te wijzen: het is gebaseerd op enkele regels van Ausonius die Felltham ook in Resolve 108 opnam én vertaalde.Ga naar eind4 Ten slotte moet ik de vraag onbeantwoord laten of Weyerman voor het Latijnse citaat van Theognis op de titelpagina uit zijn geheugen geput heeft: ik kan geen werk aangeven waarvan aannemelijk is dat hij het citaat eruit gehaald kan hebben.Ga naar eind5 Dominee Moll diende, net als dominee Velse, zijn gemeente kennelijk naar tevredenheid: twee van zijn preken uit december 1748 inspireerden een bewonderaar tot het publiceren van een lofdicht, en zijn tijdelijke emplooi als hofprediker te velde van eind april tot eind oktober 1748 suggereert dat hij ook bij de Oranjes goed lag.Ga naar eind6 Na zijn dood in 1767 bleek echter dat de dominee ook zijn zwakheden gehad had: zijn bezittingen werden weliswaar op ruim 30.000 gulden getaxeerd, maar het totaal van zijn schulden bleek bijna 130.000 gulden te bedragen.Ga naar eind7 | |
Eenige letterlievende betrachtingenVoor een nog niet eerder genoemde buitenlandse bron voor het werk van Weyerman moeten we enkele jaren terug. Weyerman was op 18 december 1738 in Vianen gearresteerd en kort daarop naar Den Haag overgebracht, waar hij op 22 juli 1739 tot levenslang veroordeeld werd. Het eerste volwaardige werk uit zijn gevangenschap is voor zover nu bekend Eenige letterlievende betrachtingen uit 1742, dat 48 bladzijden telt (ik laat de Zegenzang van zes kantjes uit 1741 dus buiten beschouwing). De advertentie die volgens Marleen de Vries in de Leydse Courant van 3 januari 1742 staat heb ik niet kunnen vinden, maar ik trof er wel een aan in die van 5 januari:Ga naar eind8 In 's Gravenhage by O. en P. v. Thol en by B. Brummelbosch, op het Spuy in de 3 Gulde Hartjes, zyn op Heden te bekomen: Letterlievende, Zeedekundige, Historische en Stigtelyke Betrachtingen by jakob campo weyerman, als ook te Amsteldam by C. Wyers, H. Boussiere, en J. v. Houten, Haarlem v. Lee, Leyden Abkoude, Delft Boel, Rotterdam Lozel en Smithof, Dordrecht v. Braam, Gorkom Goetzé, Gouda Staal, Middelburg Bakker en v. Hoeke, Vlissingen Payenaar, en Ter Goes Huytman: de Prys is twaalf Stuivers. | |
[pagina 46]
| |
Titelprent van de Resolves van Owen Felltham, een klein folio-exemplaar zoals ook Weyerman er een gehad heeft. Tiende druk, uit 1677 (coll. Jac Fuchs).
Titelprent van een latere druk (1705) van Seneca's morals van Roger L'Estrange. Eerdere drukken hadden een andere, veel dramatischer, titelprent (coll. Jac Fuchs).
Weyerman vond de tijd gekomen om zijn publiek te laten weten dat hij zich weliswaar met zijn lot verzoend had, maar toch het hoofd niet in de schoot gelegd had: hij schrijft de Betrachtingen, zoals hij zelf zegt, ‘tot bewys, dat ik myn eenzaame uuren niet verspille in ledigheyt, veel min in nutteloze klachten’. Vervolgens spreekt hij van de pijn van het terugzien op eigen fouten, en na enkele opmerkingen over ledigheid, luiheid en berusting komt hij op pagina 6 uit bij Seneca, van wie hij dan zó uitgebreid leven en dood beschrijft, dat hij op pagina 29 aangekomen toegeeft: ‘Ik heb my misschien al te veel opgehouden met Lucius Anneus Seneka; maar wie is geraakt in een goed gezelschap, gist zeer zelden het uur van scheyden op een minuyt’. Daarna rondt hij af met zedekundige opmerkingen over de schoonheid van poëzie, voortreffelijkheid, ledigheid, beschouwelijkheid, gelatenheid, kerkers, ethisch gedrag en emoties. Ook in dit geschrift wisselt Weyerman proza af met versregels. Bij de Felltham-verkenning die Jan Bruggeman en ik eerder publiceerden konden wij al melden dat Weyerman voor de Betrachtingen dankbaar van Fellthams Resolves gebruik gemaakt had: wij vonden destijds passages die op vijf verschillende Resolves gebaseerd zijn (op p. 4, 29, 39 en 42-45).Ga naar eind9 Na herlezing van de Betrachtingen kan ik daar nog enkele passages aan toevoegen: een beeldspraak op pagina 3 lijkt te zijn ontleend aan Resolve 56, ‘Of thoughtfulness in misery’ en enkele alinea's op pagina's 32 en 33 zijn gebaseerd op Resolve 14, ‘Of the worship of admiration’. Vanaf helemaal onderaan pagina 34 tot onderaan pagina 37 volgt Weyerman, met enkele eigen tussenvoegingen, Resolve 172, ‘That the mind only affords content’, en op pagina 41 heeft hij het begin gebruikt van | |
[pagina 47]
| |
Resolve 157, ‘Why men choose honest adversity before unjust prosperity’, waarvan ik destijds al andere zinnen had herkend op de pagina's 44 en 45; en ook op pagina 46 zijn gedachten uit deze Resolve terug te vinden. De Felltham-factor in dit werk is met deze aanvullingen weer een stuk hoger komen te liggen, maar de levensbeschrijving van Seneca, die iets meer dan de helft van de Betrachtingen beslaat, komt niet bij Felltham vandaan. Daarvoor lijkt Weyerman geput te hebben uit Seneca's Morals by way of abstract van Sir Roger L'Estrange. Anders dan bij de Resolves het geval is, is niet gedocumenteerd dat Weyerman in de Gevangenpoort over dit werk kon beschikken, maar een werk van dit karakter zal bij de leden van het Hof van Holland weinig bezwaren opgeroepen hebben. Roger L'Estrange (1616-1704) was van goede komaf en een overtuigd royalist. Tot aan de vlucht van de Engelse koning James ii (bij ons bekend als Jacobus ii) was hij actief als regeringsgezind pamflettist. Eerder, tijdens het regime van Cromwell, verbleef hij enige tijd in ballingschap in de Republiek. Vanaf 1663 was hij censor, dus verantwoordelijk voor het geven van toestemming om publicaties te drukken, en voor het opsporen van illegale drukken en drukkerijen. Daarbij liet hij zich niet meeslepen door zijn antikatholicisme: hij zag het als zijn belangrijkste taak om de rust in het niet erg stabiele koninkrijk te bevorderen en richtte daarom zijn pijlen op onruststokers. Zo speelde hij als pamflettist voor de regering een rol bij het ongeloofwaardig maken en ontmaskeren van de beweringen van Titus Oates over de ‘Popish plot’, en was hij als censor rond 1680 de grote tegenspeler van Henry Care, die met zijn Weekly Pacquet of Advice from Rome de religieuze intolerantie aanwakkerde.Ga naar eind10 L'Estrange publiceerde Seneca's Morals in 1678, en het bleef decennia lang een goed verkopend boek: de English Short Title Catalogue vermeldt ruim twintig verschillende edities uit de periode 1678-1718, met verscheidene herdrukken in de jaren daarna. In zijn Betrachtingen volgt Weyerman (van bovenaan p. 7 tot halverwege p. 17) in grote lijnen het hoofdstuk ‘Of Seneca's writings’ uit het inleidende deel van Seneca's Morals - hij last alleen een passage over de dichtkunde in. Opmerkelijk is dat Weyerman in zijn bewerking proza en verzen afwisselt, terwijl L'Estrange alleen proza schreef. Op pagina 17 gaat hij zonder onderbreking verder met een bewerking van het hoofdstuk ‘Seneca's life en death’, dat bij L'Estrange direct op ‘Of Seneca's writings’ volgt. Ook hiervan heeft Weyerman enkele dramatische passages in poëzie omgezet. Op enkele punten wijkt hij af van het relaas van L'Estrange: hij voegde een korte passage toe waarin keizer Caligula wordt genoemd, en Seneca's vrijgelaten slaaf die volgens L'Estrange Cleonicus heet, heet bij Weyerman Leoninus. Een betere verklaring dan dat Weyerman het beter meende te weten heb ik daarvoor niet. Maar afgezien van deze verschillen vallen vooral de grote overeenkomsten tussen beide teksten op. Weyermans tekst volgt verder het volledige leven en sterven van Seneca op de voet, en daarmee komt hij aan bij het eerder genoemde punt op bladzijde 29, waar hij zich excuseert voor zijn forse uitweiding over Seneca en L'Estrange terzijde legt om af te sluiten met enkele wijsheden uit het werk van Felltham. Zou Weyerman bij het samenstellen van andere werken nog de ruim vijfhonderd resterende bladzijden van Seneca's Morals geraadpleegd hebben? | |
Redenvoering over het geheugenBladeren in de jaargangen van de 's Gravenhaegse Courant in het Haags Gemeentearchief leverde nog twee advertenties op die een raakvlak met Weyerman hebben. Op 11 april 1742 werd er geadverteerd voor een veiling die Cornelis Boucquet en Pieter van Cleef vanaf 16 april in de Ridderzaal zouden houden. Onder de hamer kwam de bibliotheek van Adriaan Pieter de Hinojosa. De Hinojosa was president van het Hof van | |
[pagina 48]
| |
Holland toen het Weyerman vonniste; hij was in 1741 overleden - minder dan een jaar nadat Weyerman in zijn Zegenzang hem en zijn collega's ‘Zyt eeuwig, Edel Hof!’ had toegewenst. De tweede advertentie betreft de Redenvoering over het geheugen. Dankzij Jan Bruggeman weten we van het bestaan van dit werk.Ga naar eind11 Bruggeman kon geen publicatiedatum voor dit ongedateerde werk geven, maar veronderstelde dat het uit 1742 moest stammen. Daarin blijkt hij gelijk te hebben gehad, want in de 's Gravenhaegse Courant van 26 november 1742 staat de volgende advertentie: Op heeden werd uytgegeeven en is te bekomen by ottho en pieter van thol, Boekverkopers in 's Hage: reedenvoering over het Geheugen, benevens een Beschryving van een Aqua Memorialis, ofte Geheugen Versterkend, Opwekkend en Onderhoudend Geheym, door Jacob Campo Weyerman. De Reedenvoering en de Flesjes met het Aqua Memorialis, zyn te bekomen by den Heer Gerardus Sekermans, Mr. Chirurgyn, en by Barent Brummelbos, Mr. Bakker in de 3 Vergulde Hartjes, beyde op het Spuy in 's Hage. De Exemplaren van de Reedenvoering over het Geheugen, zyn desgelyks te bekomen by de Boekverkopers in de voornaemste Neederlandsche, Zeeuwsche, Vriesche en Noordhollandsche Steeden. Uit het Noodig bericht aan dem [sic] leezer, dat op de Redenvoering volgt, wordt duidelijk dat meesterbakker Barent Brummelbos niet zomaar ook een schap met Weyermandrukken had staan: mevrouw Weyerman had onderdak in zijn huis gevonden, en zij had kennelijk een voorraad Weyerman-koopwaar in beheer. Ook bij het schrijven van de Redenvoering heeft Weyerman naar de Resolves van Felltham gegrepen: Bruggeman wist al aan te geven dat de eerste pagina's gebaseerd zijn op Resolve 117, ‘Of memory’.Ga naar eind12 Ik kan dat nog iets preciseren: Weyerman gebruikte vrijwel die hele Resolve, verspreid over de pagina's 3-6, 7 en 11-12. De laatste pagina's van de Redenvoering (13-15) zien er uit als eigen inventie, terwijl een groot deel van de pagina's 7-10 weer de indruk maakt op andermans wijsheid gebaseerd te zijn, al kan ik er (nog) geen bron voor aanwijzen. In zijn Haagse werken slaat Weyerman een overpeinzende en belerende toon aan en, zoals gezegd, trok hij in Eenige letterlievende betrachtingen zelfs enkele pagina's lang het boetekleed aan. Maar hoe gemeend was dat allemaal? Ik heb er mijn twijfels bij, en ik vermoed dat Weyerman toch even om zichzelf én om zijn onwetende publiek heeft moeten lachen toen hij tussen Fellthams gedachten over het geheugen toevoegde: Niet dat het een bedryf is zonder weergaa, Boeken te schryven, zonder behulp van Boeken; maar het aanhaalen van honderde, ja duyzende bewysplaatsen uyt aloude en hedendaagse Schryvers, is juyst aan alle Geletterden niet gegeeven.Ga naar eind13 |
|