Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 36
(2013)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 35]
| |
Het leven van de polemist, vrijdenker en pamflettist Ericus Walten (1662-1697)
| |
Waltens jonge jarenOver Waltens jonge jaren is alleen bekend dat hij rond 1662 in Ham (Duitsland) geboren werd. De notitieboeken vormen hierop een welkome aanvulling. Terloopse opmerkingen schetsen een beeld van een leergierige en vroegwijze jongen, die opgroeide in een goed milieu en veel opstak door te observeren, te lezen en vragen te stellen. Iets wat hem diverse malen in conflict bracht met zijn leraren. Walten merkte vooral hoe geloof het slechtste in de mensen naar boven haalde en hoe de goedgelovigheid en de domheid van het volk werd uitgebuit. Zijn afkeer van predikanten, pastoors en andere geloofsverkondigers - die in zijn pamfletten zo sterk naar voren komt - is toen al ontstaan. Als felle bestrijder van het bijgeloof gaf hij in zijn memorialen aan dat hij in zijn jeugd ook geloofde in het bestaan van duivels en engelen. Zo zong hij, als hij 's nachts door donkere bossen moest reizen, luidkeels christelijke liederen om de duivels te verjagen. In zijn tienerjaren vertrok Walten naar Engeland waar hij bij Prince Rupert terecht kwam. Prince Rupert, de zoon van de ‘winterkoning’, keurvorst Frederik v, kende een opmerkelijk leven en carrière als militair, uitvinder, wetenschapper en kunstenaar. Bij Prince Rupert leerde Walten de beginselen van de scheikunde: [...] Prins Robbert, dien groten en wijt-vermaarden Alchimist; door mijn gedienstigheijd kreeg ik occasie om van hem te leeren het geen hij voor sijn beste vrienden secreteerde, en 't geen | |
[pagina 36]
| |
de grootste kunstenaren wel van hem souden hebben willen leeren, ja voor geld kopen, in dien het te koop was geweest.Ga naar eind6 Vermoedelijk vanwege de oplaaiende godsdiensttwisten moest Walten uit Engeland vluchten. Een schimmige periode volgt. Zo duikt zijn naam op in Utrecht, waar hij in 1685 om onduidelijke redenen korte tijd gedetineerd werd.Ga naar eind7 Een jaar later bevond Walten zich in Amsterdam. Zijn kennis van Engeland en de Engelse taal kwam hem goed van pas. Hij werkte er als vertaler van boeken uit en naar het Engels. In 1688 begon Walten zich te mengen in het pamflettistisch gewoel naar aanleiding van de Glorious Revolution en schreef hij eigen werk over de Engelse situatie. Waltens pamfletten kenmerken zich door humor, spot, leesbaarheid en venijnigheid. | |
De Amsterdamse pamflettenstrijd van 1690De gebeurtenissen in Engeland hadden ook gevolgen voor de Republiek, want terwijl stadhouder Willem iii na de Glorious Revolution van 1688 in Engeland op de troon zat, kwam Amsterdam in opstand. De stad had uiteindelijk wel haar steun gegeven aan de invasie, maar merkte dat de handel, tegen de beloften in, afnam. Hierop besloot Amsterdam de nominaties van de schepenverkiezing niet naar Willem iii te sturen - zoals gebruikelijk was - maar naar het Hof van Holland. Willem iii was ontstemd over deze aantasting van zijn privileges. De machtsstrijd tussen Amsterdam en de stadhouder ontaardde in een rumoerige pamflettenstrijd. Over de Amsterdamse pamflettenstrijd van 1690 is veel geschreven.Ga naar eind8 Het was een roerige periode, die gepaard ging met politieke intriges en smeuïge details. De deelnemers aan deze pamflettenstrijd waren in twee kampen te verdelen. Aan de ene kant de penvoerders die het opnamen voor Willem iii: Romeyn de Hooghe, Govert Bidloo en Ericus Walten, en aan de andere kant de stad Amsterdam, met als voornaamste woordvoerder de Amsterdamse advocaat Nicolaas Muys van Holy. In deze pamflettenstrijd werd de reputatie van Romeyn de Hooghe moedwillig te gronde gericht. Door De Hooghe - als vriend en aanhanger van Willem iii - aan te vallen, kon men namelijk indirect kritiek leveren op de stadhouder. Zelf wilde Walten in zijn notitieboeken weinig woorden aan de kwestie vuil maken. Alles was volgens hem wel gezegd en de zaak had een grote invloed gehad op zijn leven. Hoewel Walten zich de zaakwaarnemer van De Hooghe noemde, blijkt uit zijn memorialen dat hij zich in eerste instantie zonder oogmerk en zonder medeweten van De Hooghe in de strijd had geworpen. Zo schreef Walten: Hoe ik mij eijndelijk bemoeijde met de Amsterdamsche Questie. Hoe ik dat deed sonder eenig desseijn. En hoe ik den Graaf van Portland eerst sprak.Ga naar eind9 [...] Hoe, en waarom ik mij met de saak van R.d.H. bemoeijde, sal ik swijgen, om dat ik, daar van een naakt verhaal doende, veel luijden, die ik om andere reden estimeere, sou moeten offenseeren. Alleenlijk sal ik 'er dat van seggen, dat ik het heb begonnen buijten sijn weeten, en veel in sijn faveur gedaan, eer hij 't eens wist; zijnde daar toe versogt van grote personagien, en specialijk van een Minister van sijn Majesteijt, die de persecutie considereerde als een revengie en vexatie, voor diensten aan sijn Majesteijt gedaan. Hoe ik den Couranties preserveerde, en den officier van Haarlem sijn schrift voor een pasquil deed verklaren.Ga naar eind10 Het geschrift van de officier van Haarlem, dat Walten ‘voor een pasquil deed verklaren’, is de Memorie van Rechten door de Haarlemse schout Adriaen Backer. In de pamflettenstrijd was dit één van de meest aanstootgevende geschriften gericht tegen De Hooghe. | |
[pagina 37]
| |
Het werk beschuldigde De Hooghe van goddeloosheid, diefstallen en obsceniteiten. Vanwege het semi-officiële karakter was de naam van de kunstenaar nu echt compleet aangetast. De Hooghe eiste dat de stad Amsterdam een officiële publicatie uitgaf waarin ze de ernstige aantijgingen tegen hem rectificeerde. Zo niet, dan zou hij niet alleen zelf de Memorie van Rechten tegenspreken, maar ook brieven publiceren die konden aantonen dat de Amsterdamse burgemeester Joan Huydecoper in 1672 met de Fransen had geheuld. De burgemeesters - waaronder Huydecoper -wilden voorkomen dat De Hooghe zijn bedreiging zou waarmaken. Het eindigde in een patstelling. Inmiddels vestigde ook Walten weer de aandacht op zich. Er verscheen een anoniem pamflet, het Nieuw oproer op Parnassus, waarin enkele Amsterdamse hoogwaardigheidsbekleders werden bespot.Ga naar eind11 Bekend was dat Walten de auteur was en Meyndert Uytwerf de drukker en de Amsterdamse burgemeesters zochten naar het bewijs dat nodig was voor vervolging. De Hooghe legde contact met de burgemeesters en beloofde, in ruil voor de gewilde rectificatie, dit bewijs te zullen leveren. Het lijkt verraad, maar De Hooghe speelde dubbelspel. Met zijn bereidheid de Amsterdamse burgemeesters te helpen wilde hij zijn publiek eerherstel afdwingen, maar tegelijkertijd waarschuwde hij Walten zodat die kon onderduiken.Ga naar eind12 Het was het begin van een kat-en-muisspel tussen De Hooghe, Walten en de burgemeesters. | |
Het Costermanoproer in RotterdamAls gewaarschuwd man leek het Walten beter om zijn gezicht voorlopig niet meer in Den Haag en Amsterdam te laten zien. Hij vertrok naar Rotterdam, waar hij het burgerschap kocht. Hij raakte er onmiddellijk betrokken in de Rotterdamse stadspolitiek, want hij was nog maar net in Rotterdam gevestigd, toen daar het Costermanoproer uitbrak. Eind augustus 1690 haalden enkele leden van de schutterij een vat wijn zonder de accijns te betalen. Ze werden echter betrapt door twee pachters en hun knechten. Er werden degens getrokken en bij de onenigheid kwam een van de knechten om het leven. Een van de leden van de schutterij, Cornelis Costerman, werd als schuldige aangewezen. Na een harde ondervraging en een uiteindelijke bekentenis, werd hij ter dood veroordeeld. De bevolking van Rotterdam was er echter van overtuigd dat Costerman onschuldig was. Er was immers, buiten de bekentenis, geen bewijs. Dit gegeven, samen met de haat tegen de corrupte baljuw Jacob van Zuylen van Nyevelt, leidde tot massale protesten. Tijdens de executie van Costerman liepen de spanningen verder op; de beul slaagde er niet in om Costerman in één slag te onthoofden, maar had zes tot zeven slagen nodig. De bevolking, die hierin een teken van Costermans onschuld zag, plunderde het huis van een van de pachters. Hierop stuurde Den Haag een militie naar Rotterdam. Deze kon echter niet voorkomen dat enkele weken later het huis van de baljuw met een kanon werd beschoten en vernield.Ga naar eind13 Over het oproer werd zelfs buiten de landsgrenzen gesproken. Maar op dat moment wist bijna niemand wat er zich precies had afgespeeld. Zelfs in Rotterdam kon men de geruchten niet meer van de ware feiten onderscheiden. Walten voelde zich geroepen om alles op een rijtje te zetten en iedereen te laten weten wat er gebeurd was. Hij had bovendien de mogelijkheid om met raadslieden te praten en zo precies te achterhalen wat er was gebeurd tijdens de ondervraging van Costerman en welke intriges de opstand veroorzaakten. Met zijn verslag hoopte hij gissingen, aannamen en geruchten de wereld uit te helpen. De zaken waar Walten persoonlijk niet bij aanwezig was, probeerde hij nauwkeurig te achterhalen door meerdere getuigen te bezoeken, zodat losse geruchten ontkracht of bevestigd konden worden. Zijn onderzoeksjournalistiek resulteerde in het Waerachtigh verhael van't gepasseerde te Rotterdam.Ga naar eind14 | |
[pagina 38]
| |
Hoewel Walten aangaf dat zijn werkwijze uiterst nauwkeurig was en bedoeld om geruchten de wereld uit te helpen, kreeg hij na de publicatie van het stuk ook veel verwijten. De door hem gepresenteerde waarheid zou volgens ‘bose en onrustige menschen’Ga naar eind15 enkel bestaan uit valse geruchten. Voor het Tweede deel van het Waerachtigh verhael van het gepasseerde te Rotterdam had Walten echter de mogelijkheid om delen van de notulen van het proces van Costerman te publiceren en zo de feiten te staven. Met dit bewijs hoopte hij zijn tegenstanders de mond te snoeren, al had ook dit niet het gewenste effect. Blijkbaar geloofde niet iedereen Walten op zijn woord toen hij schreef dat hij authentieke stukken had gebruikt. Zo werd bijvoorbeeld het gerucht verspreid dat het Crimineele sententie-boek verloren zou zijn geraakt en om deze reden nooit door Walten gebruikt kon zijn voor een afschrift. Om de nieuwe geruchten over de vervalsingen op hun beurt weer te ontkrachten, vroeg de pamflettist de regenten om een verklaring waarin stond dat de gebruikte notulen officieel waren. Een verklaring die hij ook kreeg. Walten had nu de waarheden rondom Costerman in twee delen aan de wereld kenbaar gemaakt. Tevreden was hij echter nog niet. Hij werd nog steeds onterecht aangesproken over zijn eventuele vervalsingen. Zo zouden, volgens de geruchten, de burgemeesters Walten ontboden hebben, maar zou de schrijver zich niet bij hen durven te verantwoorden. Walten stond echter op goede voet met de bestuurders, verscheidene van hen hadden immers verklaard dat de stukken die Walten gebruikt had authentiek waren. En mochten de burgemeesters echt een probleem hebben met de teksten, dan zouden ze de verkoop ook wel gestopt hebben en hem onvrijwillig hebben opgehaald, zo redeneerde Walten. Aangezien dit allemaal niet het geval was, zag hij hierin nog meer bewijs dat de geruchten nergens op gebaseerd waren. Vanwege de aanhoudende stroom geruchten voelde Walten zich genoodzaakt om nogmaals een reactie te publiceren. Deze verscheen als een herdruk van het eerste deel van het Waerachtigh verhael, aangezien Walten wist dat het eerste deel door tijdgebrek niet overal even nauwkeurig was, ondanks zijn eerdere verklaring dat het werk gebaseerd was op gedegen onderzoek. In de herdruk was nu ruimte om de echtheidsverklaring van de schepenen af te drukken, nieuwe notulen als bewijs toe te voegen, de gemankeerde zaken te verbeteren, overtolligheden eruit te halen en de volgorde aan te passen. Een herdruk was tevens nodig omdat Walten in het Tweede deel regelmatig verwees naar het voorgaande deel om zaken niet opnieuw uit te hoeven leggen. De verbeterde herdruk kreeg de dagtekening van 10 januari 1691. Amper twee weken daarvoor, 29 december 1690, had Walten de verklaring van de schepenen ontvangen die, samen met zijn verzoek, integraal werd gepubliceerd. De verklaring is ondertekend door substituut-secretaris Emanuel van Welsenes en bevat de boodschap dat de twee werken die Walten heeft uitgegeven niet op last of order van de schepenen waren gemaakt. Alle geruchten over de onwaarheden in de delen van het Waerachtigh verhael zouden de kop ingedrukt moeten worden. Toch betekende dit niet dat Walten ook daadwerkelijk de volledige steun had van de burgemeesters. Zij waren namelijk onderling tot op het bot verdeeld en Walten leverde met zijn pamfletten felle kritiek op hun handelwijze. En zodoende ook op de aanpak van het onderzoek naar het Costermanoproer dat het Hof van Holland deed eind 1690. | |
BroodschrijverMet zijn werk maakte Walten hooggeplaatste vijanden, maar in deze hogere kringen zaten ook liefhebbers van zijn geschriften. Walten voorzag dat hij vijanden zou maken met bepaalde werken, het was nu eenmaal niet mogelijk om iedereen te behagen. Hij stelde zichzelf boven alle lasteringen. De naam die Walten had als berucht pamflettist zorgde er ook voor dat anonieme schotschriften aan hem werden toegeschreven. Ook | |
[pagina 39]
| |
in de zaak rond Romeyn de Hooghe werden alle geschriften over één kam geschoren. Een situatie waar Walten moeite mee had. Lange tijd wist Walten uit handen van de overheid te blijven. Maar dat betekende niet dat hij door iedereen met rust werd gelaten. Ton Jongenelen wees er al op dat er, naast de officiële sancties, ook altijd nog de commentaren en de reacties van het volk zijn. Deze kant is in de literatuur onderbelicht gebleven.Ga naar eind16 Walten voerde verschillende polemieken met diverse auteurs (onder wie de predikant Jacobus Koelman), maar ook in het dagelijks leven had hij last van het commentaar. Hij werd op straat nageroepen en aangesproken op zijn werk. In zijn memorialen kwam Walten regelmatig terug op de reacties en aantijgingen die hij van het volk kreeg. Hoe ik getrooste het pasquilleeren tegen mijn Persoon. Als zijnde het Lot van de geene die wat groots in de wereld doen. Van de Boeren of andere Lomperts, siet men selden pasquillen maken, en so 't al geschied gaanse niet ver. Se sullen in geen Boekwinkels gesogt of verkogt worden. Want de personen niet bekend zijnde, so sou elk vragen, wie is dat. En ofse hem al kenden ('t geen egter niet kan zijn; want die niet veel doet, hoe kan die veel bekend zijn?) dan soudense, evenwel geen lust hebben om het te lesen. Het sou geen doorgang nog smaak hebben. Vraagd iemand waarom? Om dat de pasquillen tegen iemand, gelijkse van vijanden komen, also ook bij vijanden ingressie vinden, en door vijanden gesterkt, voortgeset, crediet daar aan gegeven en gelooft worden.Ga naar eind17 Zijn tegenstanders maakten hem zwart, ze verspreidden de smerigste roddels over hem en deden zelfs hun best er voor te zorgen dat hij geen huisvesting kreeg. Hij zou verbannen, gegeseld en gebrandmerkt zijn. Het was, naar eigen zeggen, een wonder dat ze niet rondbazuinden dat hij opgehangen, geradbraakt of onthoofd was. Niet alleen Walten zelf had last van de aantijgingen. Ook anderen die met hem in aanraking kwamen of hem hielpen, konden schade oplopen, al probeerde hij anderen altijd buiten schot te houden. Dankzij zijn verklaringen tijdens zijn proces kon anoniem verschenen drukwerk aan hem, of zijn medestanders worden toegeschreven.Ga naar eind20 Hoewel men vaak wist wie er achter bepaalde anonieme geschriften schuil ging, was het bewijzen hiervan lastig. Zo probeerde De Hooghe, zoals eerder beschreven, bewijs te verzamelen voor de Amsterdamse burgemeesters. Walten zelf bleek er vaak ook goed van op de hoogte te zijn tegen wie hij het opnam. Toch was het ook in die tijd lang niet altijd duidelijk wie nou de auteur was. ‘Veel dingen worden voor de mijne gedebiteert, die ik daar voor niet ken, en veeltijds bewijsen kan, dat het niet waar is, en somtijds wie Autheur is’.Ga naar eind21 Walten werd constant uitgemaakt voor broodschrijver en pasquillenmaker. Het schrijven was hem - naar eigen zeggen - niet om het geld te doen. Deze verdediging komt zowel in pamfletten als in zijn memorialen meerdere malen naar voren. Het was de waarheid en de rede waar het hem om ging. Alles wijst er echter op dat Walten wel degelijk in opdracht schreef, maar dit bestreed ten gunste van zijn geloofwaardigheid. | |
[pagina 40]
| |
Was 't mij om geld te doen geweest, ik had duijsenden, die ik nu niet heb. Dog ik ben vergenoegt, en heb so veel als ik van doen heb; en als ik meer van doen heb, dan weet ik ook wel raad om het te bekomen. [...] Veel dingen op mijn eigen kosten laten drukken. Veele geguarandeerd, of op conditie van een getal te kopen, die ik dan vereerde.Ga naar eind22 | |
De betoverde weereld van Balthasar BekkerIn 1691 verscheen het eerste deel van De betoverde weereld, geschreven door de Amsterdamse predikant Balthasar Bekker. In dit werk bestreed Bekker het bijgeloof en trok hij het bestaan van de duivel in twijfel. Het kwam hem duur te staan; als predikant werd hij geschorst, afgezet en uitgesloten van het avondmaal. Na publicatie van De betoverde weereld verschenen tal van andere publicaties over het boek, van beschaafde weerleggingen tot regelrechte scheldpartijen. Ericus Walten toonde zich de felste verdediger van Bekker. Door tegenstanders werd het gerucht de wereld in geholpen dat Walten door Bekker was ingehuurd. Iets wat beiden in hun pamfletten ontkenden. ‘Sommige hebben mij beschuldigt Bekker voor loon te hebben geholpen. Dat wil Hamer seggen’.Ga naar eind23 Petrus Hamer schreef onder andere het pamflet Den swadder, die E.W. [Ericus Walten] op de cartesianen en coccejanen geworpen heeft (1692). Hierin merkt Hamer op dat het algemeen heersende beeld van Walten was, dat deze spinozist zou zijn.Ga naar eind24 Bekker zelf nam de moeite om een aantal geschriften te weerleggen en te beantwoorden. Zo publiceerde hij een Kort beright [...] aangaande alle de schriften, welke over syn boek De betoverde weereld eenen tijd lang heen en weder verwisseld zyn. Hierin schrijft hij over het werk van Walten: dat ik gansch geen behagen hebbe in die ruwe manieren van spreken, waarmede de schrijver onse leeraars en kerklike vergaderingen, mitsgaders derselver handelingen te mywaarts beschrijft: hoewel hy anders veelen d'oogen geopend heeft, om my beter te verstaan; 't welk noch meer soude geweest zijn, had men sich aan sijnen stijl van schrijven in 't gene geseid is, niet gestoten.Ga naar eind25 Bekker kon alleen maar toekijken hoe Walten de discussie naar zijn hand zette door in zijn pamfletten predikanten op felle en satirische toon te bekritiseren. Walten wees op de invloed van de predikanten en welk belang zij erbij hadden om het geloof in de duivel levend te houden. Door het geloof in de duivel konden ze het volk angst aanjagen en op die manier regels opleggen en in de hand houden. Viel het geloof in de duivel weg, dan zou de bodem onder de kerk wegslaan. De kerk had er dus alle belang bij om Bekkers boek te verbieden, aldus Walten. In zijn Den triumpheerenden duyvel spookende omtrent den berg van Parnassus schreef Walten dat de kerkvergaderingen voortaan beter een ‘Sottenhuys, of Gasthuys van de Gekken’ genoemd konden worden, omdat ‘alles op een wilde, onordentelijke en confuyse wijse is toegegaan, en dat men aldaar tegen malkanderen schold en keef als een deel Vis-wijven, ja schier gevogten had’.Ga naar eind26 In hetzelfde pamflet schreef Walten tot slot: ‘De Duyvel, die heerscht selfs in Classen en Synoden./ Elk preekt hem op de Stoel, men bant u uyt de Kerk./ Wat dunkt u, Bekker: seg, is dit geen Duyvels-werk?’.Ga naar eind27 De duivel werd in stand gehouden door de predikanten die vanuit hun preekstoel juist de duivel een halt toeriepen. Zoals Walten zelf schreef in zijn memorialen: ‘Ik heb in al de landen daar ik gereijst heb, niet eenen duijvel ontmoed. Maar wel quade menschen’.Ga naar eind28 Om voor eens en altijd af te zijn van het geloof in de duivel, wilde Walten zelfs dat de duivel per plakkaat officieel zou worden verbannen.Ga naar eind29 De grote fout die Walten echter zou maken was | |
[pagina 41]
| |
extra olie op het vuur te gooien door publiekelijk te wijzen op de politieke ondertonen van de gehele affaire.Ga naar eind30 In zijn pamflet Brief aan de graaf van Portland ging Walten nog een stap verder. Of eigenlijk, een stap te ver. In deze open brief waarschuwde Walten de graaf van Portland, Hans Willem Bentinck, voor de orthodoxe voetianen. Deze ‘vereerders van de duivel’ wilden volgens hem een eind maken aan de verdraagzaamheid en de duivel terug op zijn troon hebben. Bentinck was sinds jaar en dag de rechterhand en vertrouweling van Willem iii en speelde als adviseur ook een belangrijke rol in de pamflettenstrijd van 1690. Walten hoopte door het inschakelen van zijn invloedrijke connectie de discussie naar zich toe te trekken, om zo uiteindelijk, met diens steun, de strijd definitief te winnen. Walten schreef dat Willem iii, als voorstander van tolerantie, zich natuurlijk niet bezig zou houden met het beschermen van de duivel. Laat staan dat hij diens kant zou kiezen. Volgens Walten riepen de tegenstanders van Bekker al uit dat Willem iii zich zelf ook tot voorstander van de duivel had verklaard. Hier had hij een punt. Willem iii werd gezien als pro-voetiaans. Bentinck was echter nog strenger in deze leer en de voetianen waren juist bezig hun tegenstanders uit te schakelen door Willem iii en de orangisten te mobiliseren.Ga naar eind31 Jonathan Israel noemt de Brief aan de graaf van Portland ‘impulsief’Ga naar eind32 en volgens hem maakte Walten zich door deze uitbarsting ‘tot een getekend man en verloor hij de gunst van diegenen die hem zouden kunnen beschermen’.Ga naar eind33 Het explosieve mengsel van politiek en religie in de pamfletten van Walten was ook voor de predikanten een ideale aanleiding om leden van het Hof van Holland mee te krijgen in een eventuele vervolging. | |
Gevangenneming en procesOp 19 maart 1694 werd Ericus Walten in Den Haag gearresteerd en in de Haagse Gevangenpoort opgesloten. Hij weigerde in eerste instantie mee te werken en beriep zich op zijn rechten als burger van Rotterdam. Eind maart, nadat Walten zijn kortstondige verzet had gestaakt, begon het proces echt. Aan de hand van belastende verklaringen, de inhoud van zijn werken, enkele brieven en de twee memorialen ondervroeg men hem tot eind juli regelmatig. Daarna ging de frequentie van deze ondervragingen omlaag. Tegelijkertijd had het Hof een verzoek naar Rotterdam gestuurd - waar Walten een kamer had aangehouden - om al het belastend materiaal dat ze daar zouden aantreffen, op te sturen. In september ging men weer verder, maar toen bleek dat stadhouder Willem iii zich persoonlijk met de zaak ging bemoeien. Er werd verzocht om een afschrift van het proces, de pamfletten en de notitieboeken. De koning-stadhouder wilde persoonlijk maar één ding en dat was voorkomen dat de pamflettenstrijd van 1690 weer werd opgerakeld. Hij complimenteerde daarom het Hof met de vervolging wegens blasfemie, had heel behulpzaam in Rotterdam gevraagd naar de redenatie achter de weigering om Waltens papieren op te sturen en verzocht vervolgens de zaak uit 1690 te laten rusten en vroeg tevens om amnestie voor Walten. Het Hof had hier geen boodschap aan. Willem iii had er al in 1692 voor gezorgd dat Bidloo - Waltens medestrijder in de pamflettenstrijd van 1690 - werd gevrijwaard van strafvervolging na het schrijven van een beledigend pamflet. Het Hof was daar nog steeds ontstemd over.Ga naar eind34 In mei 1695 deelde Willem iii mee dat de Rotterdamse burgemeesters aan hem verklaard hadden de papieren niet af te staan, mede omdat er geen belastende informatie in stond. Toen de stadhouder ook nog eens een pardon wilde betreffende de pamfletten uit 1690, was het hek van de dam. Het proces tegen Walten werd nu ook een vete tussen het Hof en de stadhouder. Intussen zat Walten nog steeds vast in de Gevangenpoort. Zijn | |
[pagina 42]
| |
proces schoot niet op. Heel 1696 werd er zelfs niets aan de zaak gedaan en ondertussen werd hij steeds wanhopiger. Hij stuurde verzoeken om zijn proces weer op gang te krijgen en om anders in ieder geval wat geld te ontvangen om in zijn onderhoud te voorzien. Begin 1697 schreef Walten een laatste - zeer wanhopige - brief om nu eindelijk wat te doen te doen aan zijn uitzichtloze situatie. Op 13 juni 1697 maakte het Hof bekend dat Waltens bezittingen openbaar verkocht zouden worden en in de acta van de Zuid-Hollandse Synode van dat jaar werd genoteerd dat Walten in de gevangenis op ‘eene elendige wijse’ was overleden.Ga naar eind35 Net als eerder (1669) Adriaen Koerbagh - Walten was van plan een vervolg op diens Bloemhof te schrijven - stierf er in de Republiek van de zeventiende eeuw weer een vrijdenker in gevangenschap. Tijdens zijn carrière bestempeld als atheïst, spinozist en broodschrijver, toont het korte leven van Walten de gecompliceerde interactie aan op commercieel en ideologisch gebied tussen politiek, drukkers en schrijvers in de zeventiende-eeuwse Republiek. Zijn memorialen geven nieuw inzicht in het leven van een veelzijdig man die zich als een schaduw bewoog achter de belangrijke namen in de vroege Verlichting, met zijn pamfletten verlichte ideeën onder de bevolking verspreidde en op een felle manier de publieke opinie beïnvloedde. |
|