Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 36
(2013)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 24]
| |
Voltaire, Joan Jacob Mauricius en de Surinaamse slavernij
| |
[pagina 25]
| |
Voltaire en MauriciusVoltaire had Mauricius in 1740 leren kennen tijdens een etentje bij de Franse ambassadeur De Fénelon in Den Haag. Mauricius was op dat moment consul van de Republiek in Hamburg en minister bij de Nedersaksische Kreits. Hij was enige maanden met verlof in de Republiek. Als schrijver was hij op jonge leeftijd bekend geworden met een aantal toneelstukken en een omvangrijk dichtwerk, De kruishistorie van den lijdenden Heiland.Ga naar eind3 Daarnaast had hij in 1722 en 1725 twee reeksen Rechtsgeleerde Maandelyke Uitspanningen gepubliceerd.Ga naar eind4 Mauricius beschikte van huis uit niet over vermogen of invloedrijke familieconnecties. Hij wendde zijn literaire talent aan om zich te profileren binnen de maatschappelijke en politieke elite. Zijn beste vriend was de schatrijke in Den Haag woonachtige dichter, literatuurcriticus en mecenas Pieter Anthony de Huybert van Kruiningen. Waarschijnlijk via De Huybert, die deel uitmaakte van het Amsterdamse patriciaat en van 1717 tot 1739 drost van Muiden was geweest, ontmoette hij zijn eerste vrouw Alida Pauw, telg uit de Haagse tak van het Amsterdamse regentengeslacht Pauw.Ga naar eind5 In 1716 vestigde het echtpaar zich in de Beemster, waar Alida land erfde, en in 1719 werd Mauricus aangesteld tot pensionaris van het nabijgelegen stadje Purmerend.Ga naar eind6 Het was de springplank voor zijn verdere carrière. In 1725 werd hij benoemd tot consul en in 1742 volgde de aanstelling tot gouverneur-generaal van Suriname.Ga naar eind7 Na de benoeming in Hamburg stopte Maurcius met publiceren, maar er verschenen regelmatig herdrukken van oud werk, en hij genoot een reputatie van buitengewone eruditie, niet alleen op literair maar ook op historisch-juridisch terrein. Tijdens het etentje bij De Fénelon bewonderden Voltaire en Mauricius het originele manuscript van de roman Les aventures de Télémaque, geschreven door de abt De Fénelon, een oom van de ambassadeur, en brachten de avond door met gesprekken over literatuur en toneel.Ga naar eind8 Voltaire lijkt zijn literaire kennissen in Holland bij voorkeur in prominente oranjegezinde kringen te hebben gezocht. Mauricius en De Huybert waren ideologisch bevlogen orangisten en bevriend met de belangrijkste politiek-literaire agitator in de Republiek, de Friese edelman Willem van Haren.Ga naar eind9 Diens dichtwerken Gevallen van Friso uit 1741 en Leonidas uit 1742 waren propagandakreten vóór het herstel van het stadhouderschap. Voltaire schreef naar aanleiding van Leonidas een gedicht voor Van Haren, dat door zowel Mauricius als De Huybert in het Nederlands werd vertaald.Ga naar eind10 De Huybert en Voltaire wisselden van gedachten over de vertaling en eenmaal schreef Voltaire hem zelfs een briefje in gebrekkig Nederlands.Ga naar eind11 Op 6 augustus meldde De Huybert aan Van Haren: Voltaire is mij tout d'un coup komen zien. Hij is vol geest en vol vuur, amusant genoeg, maar wat décisif en al te los van tong voor een Fransch onderdaan, qui doit penser en sage. Gare le Bastille ou le fort l'Evèque, zoo hij zich niet buiten schoots houdt. Harpokrates met den vinger op den mond mogt hij wel in zijn tabaksdoos doen schilderen, om hem tot een memento te strekken. Voltaire op zijn beurt vond De Huybert langdradig: ‘Style Hollandais, cent paroles pour une’.Ga naar eind12 Hoe Voltaire Mauricius' vertaling heeft gewaardeerd is onbekend, maar de twee hebben nadien contact gehouden. In de 16.000 pagina's tellende Correspondance Voltaire van Théodore Besterman zijn geen brieven terug te vinden, maar er zijn overtuigende aanwijzingen. In 1762, Mauricius was toen al elf jaar terug in Europa en in 1756 weer tot consul in Hamburg aangesteld, meldde hij aan de hofpredikant van Oranje, Jean Royer, dat hij Voltaire had geschreven om hem een Frans taalkundig probleem voor te leggen. Gewoonlijk reageerde Voltaire snel, maar ditmaal had hij nog niet geantwoord.Ga naar eind13 Ook | |
[pagina 26]
| |
Voltaire refereerde aan een briefwisseling met Mauricius. In 1763 vernam de Italiaanse toneelschrijver Francesco Albergati Capacelli hoe Mauricius in Hamburg een rol had gespeeld in Voltaires toneelstuk Zaïre. Mauricius was toen al geruime tijd ziek en kon niet meer lopen: ‘Il m'a mandé’, aldus Voltaire, ‘qu'il jouait Lusignan dans Zaïre avec beaucoup de succes; qu'il se faisait potter sur un brancard, et qu'en un mot on n'avait pas besoin de jambes pour jouer la comedie; il a raison, mais on a besoin d'yeux et d'oreilles’.Ga naar eind14 Twee maanden later kwam hij er nog eens op terug in een brief aan baron Jacob Friedrich von Bielfeld: ‘Ce vieux bonhomme de Mauricius, que vous avez vu à Hambourg, me mandait qu'il jouait Lusignan mieux que moi, parce qu'il était paralitique’.Ga naar eind15 | |
De gemankeerde carrière van een orangist tijdens het stadhouderloze tijdperkMauricius was in 1740 met verlof gegaan om zijn stagnerende carrière vlot te trekken. Gewoonlijk wordt zijn loopbaan tot de benoeming in Suriname voorgesteld als een lineair succesverhaal, maar het tegendeel is het geval. De benoeming tot consul in Hamburg in 1725 was een gouden handdruk waarmee hij uit de Hollandse politieke arena was verwijderd. Als pensionaris van Purmerend had hij zich in de Statenvergadering sterk gemaakt voor Oranje en zich de haat van Amsterdam op de hals gehaald. Het Hamburgse consulaat was een aanbod dat hij, mede gezien zijn bescheiden salaris als pensionaris, niet had kunnen weigeren, maar hij beschouwde het als een ‘honorabel bannisement’.Ga naar eind16 Vanuit Hamburg had hij zijn relatie met de Friese stadhouder gecultiveerd om zo een prominente diplomatieke post te krijgen. De prins deed zijn best, maar slaagde niet en uiteindelijk vervloog de hoop. In 1740 werd Mauricius' vriend en contactpersoon aan het hof, requestmeester en domeinraad Joan Duncan, ontslagen na een conflict binnen de domeinraad.Ga naar eind17 Gedesillusioneerd verzette Mauricius de bakens en zocht contact met de Amsterdamse politieke elite.Ga naar eind18 Zijn oranjegezinde antecedenten wekten hier wantrouwen, maar aan zijn bekwaamheden werd niet getwijfeld.Ga naar eind19 Zo kwam hij in beeld bij de directie van de Sociëteit van Suriname, gedomineerd door anti-stadhouderlijke regenten als Gerrit Corver, Cornelis Hop en Willem Bakker Dirksz. In tegenstelling tot vorige gouverneurs, die veelal uit lagere functies waren opgeklommen, werd ditmaal een ‘Politijk’ van niveau gezocht, die in de door conflicten geteisterde kolonie orde op zaken zou kunnen stellen.Ga naar eind20 Mauricius leek de geëigende man voor deze netelige functie. Oranjegezinde vrienden als Pieter Anthony de Huybert, Joan Duncan, Willem van Haren en Aris van der Mieden raadden Mauricius af de baan te accepteren. Suriname stond bekend als een bestuurlijke slangenkuil. Als gouverneur-generaal zou hij het namens de Sociëteit op moeten nemen tegen de lokale plantersgemeenschap. In de Republiek, met name in Zeeland en Friesland, leefden grote bezwaren tegen de wijze waarop de Amsterdamse elite de Sociëteit van Suriname domineerde. Willem van Haren zou in 1744 als afgevaardigde van Friesland in de Staten-Generaal tegen de Sociëteit ageren en de belangen van de plantagehouders verdedigen.Ga naar eind21 Waarschuwingen dat hij tussen twee vuren zou belanden waren aan Mauricius echter niet besteed. Hij bleef hartstochtelijk orangist, maar nu eindelijk het moment scheen aangebroken om iets groots te verrichten, was hij onverzettelijk. Hij verkocht zijn bezittingen en vertrok met zijn gezin naar Suriname, met het plan zich blijvend te vestigen en zijn kapitaal te beleggen in plantages. | |
Gouverneur-Generaal van SurinameMauricius' ambtsperiode beantwoordde aan de somberste vooruitzichten. Zijn bewind werd getekend door hevige conflicten met de plantersgemeenschap en eindigde na een ingreep door stadhouder Willem iv in 1751 in een gedwongen repatriëring. De geschillen | |
[pagina 27]
| |
in de jaren 1742-1751 gingen terug op aloude belangentegenstellingen tussen de Sociëteit van Suriname en de eigenaren en exploitanten van de plantages. Pim van der Meiden heeft de confrontaties tusssen Mauricius en de plantagehouders uitgebreid beschreven in zijn studie Betwist bestuur. De twee belangrijkste kwesties betroffen de financiering van de defensie, en het beleid ten aanzien van de marrons, ontsnapte ex-slaven die zich in de binnenlanden hadden gevestigd. Toen Mauricius arriveerde werd er al jaren gewerkt aan forten om de kolonie tegen aanvallen vanuit zee te beschermen, maar de toenemende oorlogsdreiging in Europa maakte de voltooiing urgent. Het bleek dat voor plantageslaven die werden ingezet bij de bouw exhorbitante huren werden berekend. Mauricius wilde geen confrontatie met de eigenaars, maar de directie in Amsterdam eiste redres.Ga naar eind22 De kwestie verziekte zijn toch al gespannen relatie met het Hof van Politie, de vertegenwoordiging van de ingezetenen. Het probleem van de marronage zorgde voor een verdere escalatie. Geconfronteerd met de onmogelijkheid offensieve acties van deze groepen effectief te bestrijden, trachtte Mauricius vrede te sluiten, in de hoop de gepacificeerde marrons tegen andere ontsnapte slaven te kunnen uitspelen. Een aanpak die volgens zijn tegenstanders de deur opende naar een algemene slavenopstand en de ondergang van de kolonie. In 1747 vertrok hun leider, Salomon Duplessis, naar de Republiek, waar hij in het verhitte klimaat rond de verheffing van Willem iv tot algemeen stadhouder gereed gehoor vond met klachten over de Sociëteit, het machtsmisbruik van de gouverneur-generaal en diens slappe optreden tegen de marrons.Ga naar eind23 Een ideaal uitgangspunt voor een populistisch appèl. Mauricius raakte inderdaad tussen twee vuren gevangen. Onder zijn leiding was het herstel van het stadhouderschap in Paramaribo uitgebreid gevierd. Zodra het nieuws bekend werd, had hij Willem iv aangeschreven en onder verzekering van blijvende trouw zijn diensten aangeboden. Hij had de oppositie in de kolonie getypeerd als ‘de republikeinse partij’, en Willems hulp ingeroepen om de weerstand de kop in te drukken.Ga naar eind24 In de Republiek vonden de opposanten echter steun binnen het oranjegezinde kamp en gold Mauricius als zetbaas van het oude bewind.Ga naar eind25 Salomon Duplessis werd in het besogne van de Staten-Generaal dat zich met Suriname bezighield welwillend ontvangen en kreeg via Willem iv's geheimsecretaris Jan de Back zelfs toegang tot het stadhouderlijk hof.Ga naar eind26 Ook Amsterdamse kooplieden en investeerders in de plantage-economie, van wie velen het herstel van het stadhouderschap hadden gesteund, stonden zeer kritisch tegenover de Sociëteit.Ga naar eind27 Aanvankelijk weigerde Willem iv Mauricius te laten vallen. Hij gold als een oude getrouwe die zich in moeilijke tijden sterk had gemaakt voor het Oranjehuis, en correspondeerde nog altijd direct met de prins. Ook Holland bleef vierkant achter Mauricius en de Sociëteit staan, maar de overige gewesten, Zeeland en Friesland voorop, kozen de kant van Duplessis.Ga naar eind28 Als gevolg van de volksoproeren in 1748 en de daarop volgende wetsverzettingen verloor de Sociëteit ook in Holland terrein. Invloedrijke directeuren als Gerrit Corver en Willem Bakker Dirksz. verloren hun functies binnen het Amsterdamse stadsbestuur en in 1749 werd Willem iv aangesteld tot opperdirecteur van de Sociëteit. In Den Haag ruimde raadpensionaris Gilles, die Mauricius en de Sociëteit had gesteund, het veld.Ga naar eind29 De interne conflicten in Suriname hadden in directe zin weinig te maken met de partijstrijd in de Republiek, maar werden door de oranjepartij in de Republiek gebruikt om toegang te forceren tot het bolwerk van de Sociëteit. Duplessis op zijn beurt gebruikte de oranjepartij voor hetzelfde doel. Hij kwam met plannen om Suriname onder gezag van de Staten-Generaal te brengen of als ‘apanage’ cadeau te doen aan Willem iv's dochter Caroline.Ga naar eind30 In 1748 kreeg Duplessis, ondanks protesten van de Sociëteit, van de Staten-Generaal toestemming om naar Suriname terug te keren. Mauricius vreesde een gewelddadige | |
[pagina 28]
| |
escalatie en richtte een smeekbede aan de prins.Ga naar eind31 Willem iv verbood Duplessis te vertrekken, maar met steun uit invloedrijke oranjegezinde kringen mobiliseerde de opposant een effectieve lobby om Mauricius afgezet te krijgen. Hij bestookte de Staten-Generaal met rekwesten en dreigde met een ‘generaale massacre van alle Europiaanen’ als er niet ingegrepen zou worden.Ga naar eind32 Uiteindelijk leverde Duplessis de stadhouderlijke secretarie in 1750 zelfs het concept voor de militaire expeditie die in Suriname de wet moest verzetten.Ga naar eind33 In zijn wanhoop had Mauricius Willem iv in 1748 al eens verzocht tijdelijk te worden teruggeroepen en in 1750 vroeg hij nogmaals om verlof, maar de wijze waarop dat gebeurde was een pijnlijke vernedering.Ga naar eind34 Formeel werd hij in 1751 met behoud van eer en goede naam gerepatrieerd, maar generaal Heinrich Ernst von Spörcke, die de expeditie leidde, was volledig op de hand van de oppositie. ‘Zo de heeren commissarissen, in loco zijnde, mij maar een half uur zonder vooroordeel hadden gelieven aan te hooren’, verzuchtte Mauricius in 1763, zou hij hun zijn gelijk ‘zo klaar als de dag gedemonstreerd hebben, maar de stroom was te sterk’.Ga naar eind35 Zijn vertrek werd een beschamende afgang die door tegenstanders met luid gejuich werd begroet.Ga naar eind36 | |
Terug in de RepubliekTerug in de Republiek trachtte Mauricius te redden wat er te redden viel. Hij publiceerde zijn Gezang op zee, een aan Willem iv gerichte apologie in dichtmaat die hij tijdens de terugreis had geschreven. Daarnaast verscheen in 1752 in een oplage van 600, gefinancierd door de Sociëteit, een uitputtend vijfdelig Recueil van egte stukken, waarin hij zich verdedigde tegen beschuldigingen van wanbeleid en machtsmisbruik. Het Gezang werd in ruime oplage onder het publiek verspreid en het Recueil aan prominenten rondgestuurd.Ga naar eind37 Willem iv waardeerde het Gezang en had zich minzaam opgesteld toen Mauricius op audiëntie kwam.Ga naar eind38 Het was slechts de bedoeling geweest Mauricius in zijn eigen belang uit de netelige situatie te bevrijden, verzekerde hij, maar hij ging voorbij aan het feit dat diverse naaste medewerkers zich volledig hadden laten inpalmen door Duplessis, en dat Von Spörcke uiterst vooringenomen naar Suriname was vertrokken.Ga naar eind39 Na het verschijnen van het Recueil en het overlijden van Willem iv in oktober 1751 werd Jan de Back van de zaak afgehaald en verdiepte Jacob Isaac baron de Larreij zich als nieuw aangestelde ‘commissaris tot de Surinaamse zaken’ in de kwestie.Ga naar eind40 Willem iv's weduwe prinses Anna was Mauricius niet gunstig gezind, maar De Larreij kon niet anders dan concluderen dat het stadhouderlijk bewind zich ernstig had gecompromitteerd door de steun aan Duplessis.Ga naar eind41 In 1753 werd Mauricius door de Hoge Raad vrijgesproken van alle beschuldigingen. Op zijn beurt klaagde hij nu Duplessis aan en liet hem in Den Haag gevangen zetten. Er dreigde een rechtszaak die het stadhouderlijk bewind in grote verlegenheid zou brengen. Prinses Anna zag zich genoodzaakt Mauricius te compenseren met een jaargeld van zesduizend gulden, maar volgens de dagboekschrijver Gijsbert Jan van Hardenbroek, die het gehoord had van de Amsterdamse burgemeester Hasselaar, was daaraan de voorwaarde verbonden dat hij de zaak tegen Duplessis zou laten rusten. De Huybert meldde enkele maanden later aan Van Haren dat Mauricius eenmalig 15.000 gulden van de Sociëteit ontving en 17.500 gulden schadevergoeding van Duplessis en zijn aanhangers. Mauricius hield de mogelijkheid van een proces tegen Duplessis nog open, schreef hij, maar dat zou er niet van komen.Ga naar eind42 Aanvankelijk verwachtte Mauricius na zijn vrijspraak als gouverneur-generaal te worden hersteld, maar dat viel tegen. In de ogen van Willem Bentinck en prinses Anna bleef hij een man die, zijn liefde voor het Oranjehuis ten spijt, stroman was geweest van de partij die in 1748 het onderspit had gedolven. In een poging zijn geschonden imago op te poetsen publiceerde hij in 1753 een eerste bundel Dichtlievende uitspanningen,Ga naar eind43 | |
[pagina 29]
| |
waaruit volgens De Huybert aan het hof geregeld werd voorgedragen, maar als jurist en bestuurder bleef hij uit de gratie.Ga naar eind44 Kort na zijn vrijspraak diende hij zelf zijn ontslag in bij de Sociëteit.Ga naar eind45 Willem iv had in 1751 gezinspeeld op een andere prominente functie, maar ook die hoop bleek ijdel. In 1723 was Mauricius als gevolg van zijn oranjegezind drijven in de Staten van Holland een benoeming in de Hoge Raad misgelopen, en hij verwachtte nu alsnog tot raadsheer te worden aangesteld.Ga naar eind46 Hij kocht een kapitaal huis in Den Haag, maar hoewel er in de volgende jaren vijf functies in de Hoge Raad vrijkwamen, werd hij telkens gepasseerd.Ga naar eind47 Ontmoedigd accepteerde Mauricius in 1756 het aanbod opnieuw consul in Hamburg te worden.Ga naar eind48 | |
De ‘Verlichting’ in SurinameHet Hamburgse consulaat liet Mauricius alle tijd voor privézaken, literaire activiteiten en correspondentie. Nadat hij dertig jaar nauwelijks had gepubliceerd, stortte hij zich met hernieuwd enthousiasme op de literatuur. Tot 1762 verschenen in nauwe samenwerking met De Huybert nog twee delen Dichtlievende uitspanningen, een serie waarin naast het Gezang op zee en Oranjepoëzie, ook jeugdwerk, gelegenheidsstukken, lof- en rouwdichten (voornamelijk voor prominenten die hem in de Surinaamse kwestie hadden gesteund), en de belangrijkste toespraken uit zijn carrière, waaronder die bij het afscheid van de Sociëteit, werden opgenomen.Ga naar eind49 In 1765 en 1766 volgden onder de titel Onledige ouderdom twee delen Taallievende en historische uitspanningen, waarin hij onder meer tegenover de heersende Franse mode het Nederlands als literaire taal verdedigde.Ga naar eind50 Daarnaast bleef hij, hoewel ambtelijk uitgerangeerd, hofleverancier van gratis dichtwerk voor het Oranjehuis. Verzoeken om tegenprestaties werden spaarzaam gehonoreerd. Vanuit Hamburg hield Mauricius contact met het stadhouderlijk hof via de predikant Jean Royer, met wie hij een literaire en politieke correspondentie onderhield. Hij schreef graag en makkelijk - altijd staande - en zijn brieven bevatten veel details over zijn persoonlijk leven, gezondheid en zakelijke beslommeringen. Suriname bleef een groot deel van Mauricius' tijd en energie opeisen.Ga naar eind51 Zijn zoons Andreas en Pieter waren achtergebleven om de drie plantages draaiende te houden en die van Pieters vrouw Johanna Bley en enkele absente eigenaars te administreren. Pieter was lid van het Hof van Politie en Andreas vendumeester en ontvanger van de Sociëteit. Mauricius vreesde voor Andreas' leven, want als ontvanger werd hij gehaat. In 1754 overleed hij, volgens Mauricius ‘dood geplaagd’ door de planters. In 1758 stierf ook Pieter, kort voor hij zou repatriëren.Ga naar eind52 In de jaren daarna was Mauricius genoodzaakt de plantages met grote verliezen te verkopen.Ga naar eind53 Mauricius' brieven aan Royer lezend in de wetenschap dat hij in deze jaren regelmatig correspondeerde met Voltaire, kan men gevoeglijk aannemen dat hij daarin niet gezwegen heeft over de Surinaamse zaken.Ga naar eind54 Het negentiende hoofdstuk van Candide wordt vaak gelezen als een fundamentele afwijzing van de slavernij, maar die indruk is bedrieglijk. Het was Voltaire er in de eerste plaats om te doen de immoraliteit van de Hollandse planters aan te tonen. Het beeld van de slaaf met geamputeerde ledematen sluit naadloos aan bij wat Mauricius in ambtelijke stukken, gedrukte publicaties en brieven heeft benadrukt. In zijn visie was niet de slavernij als zodanig, maar de willekeur, de wreedheid en het seksueel wangedrag van de planters en hun opzichters de oorzaak van de problemen. Bij overtredingen, zo schreef hij in 1762 in een memorie voor Royer's zoon Jean Theodore, die een studie maakte van de slavernij, nemen ‘veele planters, en nog meer de gehuurde directeurs, de vrijheid van een slaaf stil aan kant te helpen. Ook kunnen ze de straf van sweeping zodanig inrichten, dat de slaaf eenige daagen daarna sterft. [...] Daar zijn veele exempelen van execrable wreedheden, en al 't ongeluk met | |
[pagina 30]
| |
de wegloopers is alleen daar aan te wijten’.Ga naar eind55 Kritiek die ook al te lezen was in Herleins Beschrijvinge van Zuriname uit 1719, een werk dat Mauricius voor zijn vertrek in 1742 ongetwijfeld heeft bestudeerd. Voltaire's schets van de Surinaamse slavernij heeft grote invloed gehad, maar waar het de typering van de slavernij als fundamenteel onrecht betreft, is Candide weinig overtuigend. Ook hier volgde Voltaire het spoor van Mauricius. Niet de slavernij werd veroordeeld - de verminkte slaaf is aan de Hollanders verkocht door zijn eigen ouders - maar de inhumane behandeling van slaven. In zijn Dictionnaire philosophique sprak Voltaire zich nadrukkelijker uit over de slavernij. Vraag het een ellendige arbeider, stelde hij. Die kiest liever een leven vol armoede en ontbering dan een bestaan als slaaf onder betere omstandigheden. En vraag het een slaaf of hij vrij wil zijn. Die kiest de vrijheid omdat hij als vrij man uitzicht heeft op sociale stijging - als slaaf weet hij dat hij uiteindelijk zal sterven in een hoek van de stal van zijn meester. Hij zag echter verzachtende omstandigheden. Slavernij was in principe onrechtvaardig, maar van alle tijden en plaatsen, en dus verdedigbaar.Ga naar eind56 Een radicale veroordeling op basis van algemene mensenrechten zoals Condorcet die in 1781 zou verwoorden, was Voltaire vreemd.Ga naar eind57 Hij belegde in de slavenhandel en had geen enkel vertrouwen in het beschavingspotentieel van Afrikanen.Ga naar eind58 Ze waren dommer dan blanken, niet voor verbetering vatbaar en daarom slaven, stelde hij in Essai sur les moeurs.Ga naar eind59 Hij was een voorvechter van het polygenisme, de theorie dat verschillende rassen niet dezelfde oorsprong hebben. ‘Baardige blanken, kroesharige negers, gelen met hun manen en baardlozen zijn niet van dezelfde mens afkomstig’, schreef hij in 1734 in zijn Traité de métaphysique. Als filosoof was Voltaire een wegbereider van de hiërarchische rassentheorieën van de negentiende en twintigste eeuw.Ga naar eind60 Mauricius heeft de rechtvaardigheid van de slavernij nooit openlijk in twijfel getrokken, hij bezat zelf enkele honderden slaven. ‘Met recht behoort de slaaf met alles wat hem toebehoort, aan de meester’, schreef hij aan Royer's zoon in dezelfde brief waarin hij melding maakte van zijn briefwisseling met de grote filosoof.Ga naar eind61 Ook maakte hij gebruik van het voorrecht van de gouverneur-generaal om gevangen Indianen van stammen met wie geen verdrag gesloten was, aan zijn privébezit toe te voegen. Toch staat Mauricius bekend als de man die de Verlichting naar Suriname heeft gebracht.Ga naar eind62 Het is een typering uit de negentiende eeuw, toen groot belang werd gehecht aan de kerstening van de Surinaamse bevolking. Mauricius stond sceptisch maar niet afwijzend tegenover de bekering van slaven. Hij liet zijn zoon Andreas een vertaling van ‘het kleine Vraag-boekjen van Borstius’ in het Sranang Tongo maken, maar tegenover Royer gaf hij toe dat kerstening complicaties meebracht.Ga naar eind63 Plantagehouders hadden de gewoonte gekerstende slaven een bevoorrechte positie als huisbediende te geven en bekering van de grote massa zou de exploitatie van het arbeidspotentieel belemmeren.Ga naar eind64 Mauricius onderhield contacten met Jan Willem Kals, een predikant die rond 1732 in Suriname tegen de misstanden had geprotesteerd en was verbannen. In 1756 publiceerde Kals in overleg met Mauricius het boek Neerlands hooft- en wortel-sonde, waarin naast de onwil van de planters om onder hun slaven het christendom te verbreiden, ook de wrede bestraffingen en andere misstanden aan de orde kwamen.Ga naar eind65 Koren op Mauricius' molen, maar het gaat te ver hem als ‘held van de Verlichting’ te typeren. Hij zag de noodzaak een modus vivendi met de slavenbevolking te onderhouden, maar dit pragmatisme diende uitsluitend de effectieve beheersing van de geknechte Afrikanen. De overheid diende misstanden te bestrijden zonder de planters te ontzien, maar de andere kant van de medaille was de ‘rigoreuze justitie’ die dit ‘rechtvaardige’ gezag toepaste op slaven die waren ontsnapt of voor andere zaken veroordeeld. Dan moesten voorbeelden worden gesteld en werden slachtoffers nog altijd met vleeshaken door de ribben opgehangen, | |
[pagina 31]
| |
geradbraakt en verminkt tot de dood erop volgde. Blind voor de hardvochtigheid van die straffen was Mauricius niet, doch, ‘als men zich verweeren moet, 't zij tegen menschen of beesten, komt geen point d'honneur te pas. Een recht Politijk vervolgt zijn oogmerk ten beste van de Staat’.Ga naar eind66 Mauricius was inderdaad een kind van de Verlichting, maar verblind door ambitie en gefrustreerd door zijn bescheiden afkomst, heeft hij nooit enig radicalisme aan de dag gelegd. Hij voegde zich naar de hoofdstroom van de gematigde Verlichting die, zoals Jonathan Israel recent nog heeft betoogd, door filosofen als Locke, Hume, Montesquieu en Voltaire dienstbaar werd gemaakt aan de rechtvaardiging van het kolonialisme en de onderdrukking van niet-westerse volken.Ga naar eind67 In de visie van Mauricius diende een streng maar ‘rechtvaardig’ overheidsgezag de slaven te beschermen tegen willekeurige en extreme wreedheid, maar de slavernij zelf stond buiten kijf. Als verlicht conservatief bestuurder heeft hij echter grote invloed uitgeoefend op de beeldvorming van Suriname als extreem verdorven slavenkolonie. In de jaren '50 en '60 gold hij als een invloedrijk expert, die door de Sociëteit van Suriname vaak werd geraadpleegd. De hervormingen die hij in de jaren 1742-1751 had willen doorvoeren werden, nadat de Sociëteit het in 1748 verloren terrein had teruggewonnen, maatgevend voor het beleid in de volgende decennia. In 1760 en '62 werden de vredesverdragen gesloten die door Von Spörckes ingrijpen in 1751 waren verijdeld. ‘Elk is daar nu overtuigd, dat mij 't grootste ongelijk des waerelds is gedaan, en men volgt nu correct mijn plan twelk zo onbesuisd gerenverseerd is geweest’, schreef Mauricius in 1763 aan Royer.Ga naar eind68 Zijn voormalige secretaris Jan Nepveu, destijds een trouwe bondgenoot, werd in 1769 gouverneur-generaal. Bernard Texier, Mauricius' secretaris in Hamburg en in die functie goed ingewerkt in de zaken van de kolonie, vertrok in 1761 op zijn voorspraak naar Suriname.Ga naar eind69 In 1764 werd Texier tweede raad fiscaal, in 1772 commandeur, en na de dood van Nepveu in 1779 gouverneurgeneraal.Ga naar eind70 Hartsincks invloedrijke Beschrijving van Guiana uit 1770, een werk uit de koker van de Sociëteit, volgde in detail de kritiek die Mauricius in voorgaande decennia had verwoord, en ook in Stedmans werk uit 1796 werd deze visie weer dik aangezet. Zijns ondanks, gezien zijn eigen pro-slavernijstandpunt, heeft Mauricius een bijdrage geleverd aan het ontstaan van een discours, dat aan de basis stond van de principiële afwijzing van de slavernij die in de laat-achttiende en negentiende eeuw, hoe traag ook in het Nederlandse geval, de overhand zou krijgen.
Gert Oostindie heeft over het hoofd gezien hoezeer het beeld van Suriname als meest onmenselijke slavenkolonie, dat hij in zijn artikel analyseerde, was gekleurd door Mauricius' kritiek. Dat hangt ongetwijfeld samen met het feit dat er nog altijd geen moderne biografie van Mauricius bestaat. De meest recente levensbeschrijving is een werkje van Cornelis Ascanius van Sypesteyn - later zelf gouverneur-generaal - uit 1858, dat wemelt van de fouten, maar desondanks tot op heden telkens weer wordt aangehaald.Ga naar eind71 Als koloniaal ambtenaar richtte Van Sypesteyn zich bovendien vrijwel uitsluitend op de Surinaamse periode. De biografische gegevens zijn voornamelijk ontleend aan wat Mauricius zelf in druk bekend heeft gemaakt. Ook Pim van der Meiden, die zich voor zijn in 1987 verschenen studie Betwist bestuur grondig verdiepte in het ambtelijke bronnenmateriaal en een heldere analyse bood van de conflicten in de kolonie, voegde weinig toe aan Mauricius' biografie. Door de nadruk op ambtelijke bronnen en de situatie in Suriname biedt zijn studie bovendien geen adequaat inzicht in de machtsstrijd rond de Sociëteit in de Republiek, tegen de achtergrond van het herstel van het stadhouderschap in 1747. In de volgende afleveringen van Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman zal een aanzet worden gegeven om in deze lacunes te voorzien. |
|