Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 36
(2013)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 12]
| ||||||||||||||||||||||||||
De nieuwe Moeder de Gans in het verlichte Nederland van de achttiende eeuw
| ||||||||||||||||||||||||||
‘Uit het Hoogduitsch Vertaald’Gerbrand Roos is niet de eerste die de sprookjes van dnmg op de markt brengt. Vijf jaar eerder verschenen ze onder de titel Aangenaame avondvertellingen voor kinderen bij Isaac du Mee.Ga naar eind3 Dit werk bevat exact dezelfde sprookjes als dnmg. Verschijnt Aangenaame avondvertellingen in 1788 nog zonder illustraties, dnmg bevat vier (al dan niet gekleurde) kopergravures die een belangrijk moment uit het sprookje weergeven. Roos publiceert na 1793 nog vier herdrukken van dnmg. In de tweede, derde en vierde druk wordt in het voorbericht gewezen op het succesvolle onthaal van dnmg dat heeft geleid tot de spoedige ‘verdebiteering’ in slechts weinig jaren tijd.Ga naar eind4 Bij uitgever De Vos verschijnen in de jaren twintig van de negentiende eeuw een zesde en een zevende druk. Het voorbericht en de sprookjes van deze twee drukken komen overeen met die uit de voorgaande, maar kennen een modernere spelling en zinsbouw. Er wordt echter niet verwezen naar de eerdere uitgaven die bij Roos zijn verschenen. De bijlage van dit artikel laat zien dat de (onder)titel in de loop der jaren enige aanpassingen ondergaat. Verklaarbaar, maar onterecht wordt in verschillende databases en bibliografieën François Guillaume Ducray-Duminil als mogelijke auteur van dnmg genoemd.Ga naar eind5 Van deze Franse schrijver komt in 1799 Les Veillées de ma grand'mere: nouveau contes de fées à l'usage des jeunes enfans op de markt, waarvan bij Roos in 1803 een Nederlandse vertaling verschijnt onder de titel Winteravondvertellingen van Grootmoeder de Gans.Ga naar eind6 Het is | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| ||||||||||||||||||||||||||
Een vogeltje dat ontsnapt bij een koning en wiens kop en hart de eter na consumptie hiervan veel geld en het koningschap opleveren, is in het sprookje Het vogeltje met het gouden ei de verbindende factor tussen de koning van het land Akendilla, zijn knappe dochter Hilde, zoon Gunild en de weesjongen Ynkas. (Uit: DNMG, 1827; ex. KB: KW BJ 25240)
In Het witte duifje wordt het weesmeisje Ghitty tijdens zware beproevingen getroost en geholpen door een wit duifje, dat na zijn dood verandert in een prins. (KB: KW BJ 25240)
wellicht de overeenkomst in titel met Aangenaame avondvertellingen voor kinderen en de naam van Moeder de Gans in het vervolg daarop, die maken dat Ducray-Duminil wordt geopperd als auteur. Gezien het jaar van uitgave is het echter onmogelijk dat Les Veillées de ma grand'mere, die pas in 1799 en dus elf jaar na dnmg op de markt komt, ten grondslag ligt aan ‘onze’ Moeder de Gans. De aanduiding ‘Uit het Hoogduitsch Vertaald’ in de ondertitel van Aangenaame avondvertellingen wordt bovendien genegeerd als Ducray-Duminil wordt aangewezen als auteur. Deze toevoeging blijkt een cruciale aanwijzing en leidt naar de Duitse theoloog, hofpredikant en weeshuisdirecteur Wilhelm Christoph Günther (1755-1826).Ga naar eind7 In 1787 verschijnt Kindermährchen aus mündlichen Erzählungen gesammelt (anoniem) van zijn hand, maar de tweede druk hiervan in 1857 vermeldt wel de naam van de schrijver.Ga naar eind8 Op 31-jarige leeftijd heeft Günther Das Vögelchen mit dem goldenen Ey, Weiß-Täubchen, Der treue Fuchs en Die Königin Wilowitte mit ihren zwei Töchtern, die hem naar eigen zeggen in zijn vroege, gelukkige, onbezorgde jaren zijn verteld, opgetekend.Ga naar eind9 In juni 1787 duiken de naam van Günther en zijn enige geesteskind bovendien op in de correspondentie van de filosoof, dichter en predikant Johann Gottfried Herder en diens vrouw. Deze laatste schrijft in die maand aan een vriend dat van ‘Pastor Günther’ ‘“Kindermährchen aus mündlichen Erzählungen gesammelt” (Erfurt 1787) erschienen [sind]’.Ga naar eind10 Nogmaals een bevestiging dus van Günthers auteurschap van deze sprookjes. | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| ||||||||||||||||||||||||||
Over de Duitse auteur weten we weinig. Uit het voorbericht bij Kindermährchen wordt echter zijn kritische houding ten opzichte van de eigen verlichte tijd duidelijk.Ga naar eind11 Tevens blijkt daarin dat hij uitgesproken ideeën heeft over sprookjesdidactiek.Ga naar eind12 Günther richt zich in het voorwoord niet in de ik-vorm tot de lezer, maar kiest voor een fictieve dialoogGa naar eind13 en maakt daarmee gebruik van een in de late achttiende eeuw ongekend populaire vertelvorm.Ga naar eind14 Het voorbericht bij Kindermährchen is een fictief gesprek waarin vermeend auteur van de sprookjes Ernst en diens vriend Carl spreken over de populariteit van sprookjes in een tijdperk waarin alles draait om Verlichting en de Rede. | ||||||||||||||||||||||||||
Sprookjes als ‘liebste Unterhaltung’In het voorbericht legt Günther uit dat niet zozeer de vaak genoemde hang naar magie en naar onbegrijpelijke en wonderlijke gebeurtenissen maakt dat sprookjes zo graag gelezen worden in een tijd van vooruitgangsgeloof waarin het verlichte gedachtegoed toch in strijd lijkt met de fantasiewereld. Veeleer is het de zoektocht naar de waarheid die ervoor zorgt dat jong en oud, ‘Weisen, sowohl, als [...] Unweisen’, zo van sprookjes houden.Ga naar eind15 Volgens de auteur is de mens altijd op zoek naar een verklaring voor zaken waarvan hij de oorzaak niet kan doorgronden. Hij ziet immers vooral gebeurtenissen, maar zelden de oorzaken daarvan. Om deze te achterhalen en moeilijkheden te overwinnen, gelooft ieder volk op een eigen manier in een god of duivel: Ursachen aber will er doch wissen, daher der unauslöschliche Hang höhere und unsichtbare Wesen hineinzuweben, weil dadurch [...] alle Schwürigkeiten auf einmal gelöset sind - daher hat jedes Volk seinen Gott und seinen Teufel geglaubt, jedes auf seine eigene Weise.Ga naar eind16 Omdat een kind minder dan een volwassene de oorzaken achter gebeurtenissen ziet - ‘ihm ist in seiner Welt alles Mährchen’ - houdt dat het meeste van sprookjes en wonderlijke verhalen.Ga naar eind17 Uit het antwoord op de vraag hoe het mogelijk is dat ‘unsere aufgeklärten Zeiten wieder in die finstre Geisterseherey zurückfallen können’, blijkt Günthers kritische houding tegenover het ontwikkelingsoptimisme van de Verlichting. Volgens de auteur is het een ‘süßen Traum’ dat ‘das ganze Menschgeslecht, in Kenntnissen und Aufklärung beständig aufwärts steigen müsse’.Ga naar eind18 Het mensenleven ziet hij als een kringloop: het kind wordt volwassen, de volwassene wordt een grijsaard en die wordt weer als een kind. Günther meent dat de volwassen jaren van de mensheid voorbij zijn en dat daarom de liefde voor sprookjes weer groeit zoals in de kindertijd.Ga naar eind19 Uit deze beschouwing op de eigen tijd volgt het advies: ‘Werdet wie die Kinder’, waarmee de auteur voor het eerst maar niet voor het laatst een bijbelvers lijkt te citeren hetgeen zijn theologische achtergrond verraadt.Ga naar eind20 Vervolgens levert Günther met zijn ideeën over de toonzetting van de sprookjes en de wijze van vertellen een bijdrage aan het eigentijdse debat over de mate waarin literatuur moet aansluiten bij de emotionele en intellectuele behoefte van kinderen. Kinderen, zo meent Günther, zijn gewend aan ‘Milchspeise’ en hun moet dan ook geen volwassen voedsel, ‘härtiger Speise’, worden voorgezet.Ga naar eind21 Wat kinderen als vermakelijk zien, verschilt van hetgeen volwassenen als grappig ervaren. Uit de opmerking over de juiste ‘Speise’ voor een bepaalde leeftijd, blijkt voor de tweede maal Günthers theologische achtergrond. Zijn woorden vertonen immers veel overeenkomst met die van de apostel Paulus in zijn eerste brief aan de Korintiërs, waar eveneens wordt gesproken over ‘melk’ en ‘vaste spijs’.Ga naar eind22 | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| ||||||||||||||||||||||||||
De sprookjes, naar eigen zeggen opgetekend na het ‘Klagen guter Mütter über den Mangel an Kindermährchen’, heeft Günther aan de jonge lezers aangepast door de scherpe hoeken ervan af te ronden en ze te verzachten.Ga naar eind23 De verdeling van de verhalen in drie of vier avonden dient om diezelfde moeders voor meerdere dagen stof tot voorlezen te geven. Bovendien: ‘[a]uf dieze Weise wirds ihr nicht zu viel, und die Kinder sehen der Fortsetzung auf den folgenden Abend, [...] desto begieriger entgegen’.Ga naar eind24 Volgens het voorbericht bij dnmg, waarin eveneens ‘de klachten van veele Moeders dat het hun aan vertellingen voor kinderen mangelde’ de reden vormde de sprookjes ‘ter Drukperse te geven’, is voor deze verdeling gekozen om het ‘teder geheugen’ van kinderen tegemoet te komen.Ga naar eind25 Volgens Günther is dat helemaal niet nodig. De lengte is niet de reden dat sprookjes soms moeilijk te bevatten zijn voor kinderen. Het is veeleer de schrijver die de verkeerde toon zet. Dikwijls komt hij te snel tot de ontknoping. Günther pleit er juist voor de begingebeurtenissen uitvoerig te beschrijven. Kinderen willen nu eenmaal alles uitvoerig weten. Tegen het einde moet een schrijver juist de vaart erin houden en de ontknoping niet onnodig uitstellen. Wonderlijke gebeurtenissen mogen zich dan best opstapelen.Ga naar eind26 Wanneer vanwege de verdeling in avonden een relatie wordt gelegd tussen Günthers sprookjes en die van Duizend en een nacht, wenst de auteur dat de zijne iets van de schoonheid van de Arabische vertellingen bevatten.Ga naar eind27 Deze vergelijking vormt de aanleiding wederom uitspraken te doen over het juiste moment van voorlezen of vertellen. Dat is volgens de auteur ‘in der vertraulichen Dämmerung’.Ga naar eind28 Eerder in het voorbericht kwam al naar voren dat de avond het beste tijdstip is om sprookjes of spookverhalen te vertellen. Alles is dan namelijk minder duidelijk te onderscheiden en ‘in der stillen Stunde der Nacht [...] thun sie immer die beste Wirkung. Am Tage freylich nicht, denn da fehlt die Beleuchtung und Dekoration’.Ga naar eind29 De predikant in Günther kan het niet laten om wederom naar een vers uit de Bijbel te verwijzen met de opmerking: ‘Jedes Ding hat seine Zeit. Auch das Mährchen’.Ga naar eind30 Opmerkelijk en interessant is dat enkel ‘Unterhältung’, amusement, het doel lijkt te zijn dat de auteur met zijn sprookjes nastreeft.Ga naar eind31 Günther is daarmee namelijk een vroeg voorbeeld van auteurs die sprookjes ter vermaak - in plaats van louter ter opvoeding - van kinderen schrijft.Ga naar eind32 Toch klinkt in de sprookjes uit Kindermährchen wel degelijk een stichtelijk geluid door. Ze lopen namelijk alle vier uit op een zogenoemde ‘moralische Nutzanwendung’.Ga naar eind33 Ondanks dat Günther zegt alleen te willen vermaken, laten zijn sprookjes duidelijk de opvoedkundige bedoelingen van de schrijver zien. Die zijn echter verstopt en goed in de handelingen geïntegreerd en worden niet, zoals dikwijls het geval is, als gedragsregels of moraal aan het einde van de sprookjes bekend gemaakt.Ga naar eind34 Pas in de loop van de negentiende eeuw zullen sprookjes, tot dan toe vooral bedoeld voor volwassenen, herschreven worden zodat ze geschikt zijn voor kinderenGa naar eind35 en gaat langzamerhand leesplezier steeds meer boven pedagogie.Ga naar eind36 Het voorbericht bij dnmg, geschreven in de gebruikelijke ik-vorm in plaats van de dialoogvorm zoals bij Kindermährchen, steekt schril af bij het filosofische, didactische voorwoord van Günther. Slechts enkele regels daaruit zijn terug te vinden in dnmg. Zo herinnert de schrijver van het Nederlandse voorwoord zich evenals de Duitse auteur dat de sprookjes hem verteld zijn in de ‘gelukkige dagen der Jongheid, in welke men vrolyk en vry, buiten drukkende zorgen leeft’.Ga naar eind37 De zeer interessante beschouwing uit het origineel over de populariteit van sprookjes ten tijde van de Verlichting en over het leven van de mens in relatie tot de liefde voor wonderlijke vertellingen vinden we echter niet terug in het voorbericht bij dnmg. Waarom het voorbericht in de ene druk op naam van ‘de | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| ||||||||||||||||||||||||||
schryver’ komt en in het andere op die van ‘de schryfster’, is onduidelijk. Misschien liet de uitgever zich inspireren door zijn tijd en omgeving, waarin het vertellen en schrijven van sprookjes inmiddels niet meer uitsluitend het alleenrecht van vrouwen was.Ga naar eind38 Of hebben we hier te maken met een zetfout? Voor ‘Unterhaltung’ moeten we niet bij dnmg zijn. De sprookjes dienen in Nederland voornamelijk een pedagogisch, moreel en educatief doel. In het voorbericht wordt nergens gesproken over leesplezier. De lezertjes moeten vooral goed in hun oren knopen dat ‘Vroomheid, Deugd en Nederigheid, altyd beloond en gelukkig word; maar Ondeugd, Hoogmoed en Verwaandheid gestraft’.Ga naar eind39 Vanaf de vierde druk van dnmg spreekt de schrijver bovendien de hoop uit ‘door het vreemde der Verhaalen de kinderen uit te lokken, om zig aan het leezen te gewennen, en hen daar door tot meerder ernstiger onderwerpen te gewennen’.Ga naar eind40 Of de lezer(tje)s zich ook daadwerkelijk opgewekt en aangedreven hebben gevoeld tot deugdzaam gedrag en zich aan moeilijker literatuur hebben gewaagd, is de vraag.Ga naar eind41 Günther zag dat wellicht liever anders, en zou tevreden zijn geweest als zijn sprookjes enige uren tot vermaak leidden. | ||||||||||||||||||||||||||
‘Eindimensionalität’Het voorbericht bij dnmg mag dan drastisch zijn aangepast, de sprookjes zelf zijn nagenoeg een letterlijke vertaling uit het Duits. Ondanks dat ze onderling inhoudelijk verschillen, kennen de vier sprookjes een groot aantal overeenkomsten in de handelingsstructuur. Zo spelen alle vier zich af in een onbekende tijd en een fictief land. De held of heldin is van adolescente leeftijd en heeft een verstandig, goedaardig, nederig karakter. Aan het begin doet zich een probleem of een noodsituatie voor en om daar uit te komen moeten slechte mensen, dieren of omstandigheden overwonnen worden. Dikwijls dient een opdracht te worden uitgevoerd om iets te verkrijgen. Hulp krijgt het hoofdpersonage op benarde ogenblikken van een oude wijze man of vrouw, van een dier of van magische voorwerpen.Ga naar eind42 Bij drie van de vier sprookjes kan de hoofdpersoon een in een dier betoverde prins(es) diens menselijke gedaante teruggeven door het eigenhandig te doden. Wat eveneens opvalt, is een drieledige structuur. Zo is er sprake van drie opdrachten die moeten worden volbracht, een koning met drie zonen, enzovoorts. Op grond van deze kenmerken zijn Günthers sprookjes tot de zogenoemde wondersprookjes te rekenen.Ga naar eind43 Ze bezitten echter ook kenmerken die we terugzien bij kunstsprookjes. De vraag in hoeverre ze daadwerkelijk tot de kunstsprookjes behoren, is niet eenvoudig te beantwoorden aangezien die een complex subgenre vormen dat tegenstrijdige eigenschappen wordt toegedicht. Zo kunnen sprookjes van dit type eenvoudig, vlug en ongekunsteld zijn, maar tevens uitgroeien tot ‘een omstandige geschiedenis met velerlei incidenten’.Ga naar eind44 Daarnaast kan de toonzetting zowel onderhoudend als opvoedend zijn. Kunstsprookjes zouden het resultaat zijn van een verdere ontwikkeling van het eenvoudige volkssprookje. De naïeve boodschap, dat ‘das Gute belohnt und das Böse bestraft’ wordt, is vervangen door een sceptische kijk op de werkelijkheid.Ga naar eind45 In het voorbericht bij Kindermährchen zagen we al dat Günther een dergelijke negatieve houding is toegedaan. Het voorwoord bij dnmg gaat daar echter aan voorbij, en wil de lezer toch vooral de aloude boodschap meegeven dat het goede beloond en het slechte bestraft wordt. Dat bij Günther nauwelijks sprake is van de voor wondersprookjes kenmerkende ‘Eindimensionalität’ pleit ervoor diens sprookjes tot de kunstsprookjes te rekenen.Ga naar eind46 De vier verhalen in Kindermährchen vertonen ieder meerdere, met elkaar vervlochten maar tegelijk op zichzelf staande verhaallijnen. Zo kan na bestudering van de vertelstructuur van Het vogeltje met het gouden ei worden geconstateerd | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| ||||||||||||||||||||||||||
daß diesem Märchen zwei auf unterschiedlichen Ebenen angesiedelte Handlungsabläufe eign[...]en. Die Abläufe differieren, insofern der eine in der Welt der menschlichen Realität und der andere vorzüglich in der Welt des Zaubers sich abspielen. Der eine rahmt gewissermaßen den anderen ein.Ga naar eind47 Ook in de drie andere zijn verschillende verhaallijnen naast elkaar aanwezig waarvan de ene zich in de menselijke realiteit en de andere zich in een fantasiewereld vol wonderen afspeelt. Kunstsprookjes stellen vaak hoge eisen aan de ontvankelijkheid van de lezer, hetgeen zeker geldt voor die van Günther.Ga naar eind48 De meervoudige vertellijnen en de vele be- en onttoveringen zorgen ervoor dat jonge lezertje de draad van het verhaal gauw kunnen verliezen. Zeker als een sprookje in meerdere avonden wordt verteld. De inhoudelijke complexiteit wordt wel als reden genoemd dat de sprookjes van Kindermährchen in de vergetelheid zijn geraakt.Ga naar eind49 Toch kunnen we zeggen dat de sprookjes voor achttiendeeeuwse kinderen pedagogisch zeer verantwoord zijn. Het is goed mogelijk dat het voor jonge lezers weinig toegankelijke voorbericht er aan bij heeft gedragen dat Kindermährchen in Duitsland pas in 1857 wordt herdrukt. Hoeveel lezers dit boekje daar daadwerkelijk in handen hebben gekregen, is lastig te zeggen en vergt nader onderzoek. | ||||||||||||||||||||||||||
Sprookjes in een verlicht tijdperkDat in Nederland dnmg populair moet zijn geweest - hoewel de sprookjes de strijd moesten aangaan met het verlichtingsideaal waarbij de rede als toetssteen voor de waarheid werd gezienGa naar eind50 - bewijzen de zeven drukken van dit werk. De populariteit van het boekje in Nederland is niet onverklaarbaar aangezien de sprookjes van Günther nauw aansluiten bij diverse laat-achttiende-eeuwse, voornamelijk uit Duitsland afkomstige, pedagogische opvattingen die op dat ogenblik in Nederland maatgevend zijn. Zo zijn de opvattingen van de Franse pedagoog Jean-Jacques Rousseau (1712-1778), die vooral bekend is vanwege zijn pleidooi voor het opvoeden in een geïsoleerde omgeving, zijn cultuurkritiek, zijn liefde voor het eenvoudige leven op het platteland en die de natuur ziet als leermeester, in Günthers sprookjes zichtbaar.Ga naar eind51 De hoofdpersonen zoeken dikwijls hun toevlucht tot of troost in de ongerepte natuur, krijgen advies van oude, wijze mannen en vrouwen al dan niet woonachtig in karige hutjes en van hulpvaardige dieren. In Het vogeltje met het gouden ei komt de hoofdpersoon bovendien terecht op een onbewoond eiland, dat veel overeenkomsten vertoont met dat in Robinson Crusoe (1719) van Daniel Defoe, een roman die een inspiratiebron was voor Rousseaus Emile (1762).Ga naar eind52 In de sprookjes van Günther spelen adolescenten de hoofdrol, kinderen dus van een leeftijd waarin volgens Rousseau het geweten en de deugdzaamheid bepalend worden voor het doen en laten.Ga naar eind53 Deze laatste eigenschap bezitten de helden en heldinnen in grote mate waardoor ze in staat zijn beproevingen te doorstaan. Levenservaring doen de hoofdpersonages op in de praktijk van het dagelijks leven en leren zo wat ‘goed’ en ‘slecht’ is. Daarmee sluit Kindermährchen aan bij Rousseaus voorschrift: lering door ondervinding.Ga naar eind54 Ook zijn veroordeling van de ongelijke verdeling van macht, bezit en kennis in de maatschappij is in de vier sprookjes van Günther te herkennen. Verschillen tussen mensen zijn ‘onnatuurlijk’ en onredelijk en slechts historisch gegroeid, meent Rousseau.Ga naar eind55 Günther keert zich eveneens tegen maatschappelijke verschillen door de underdogs, de weeskinderen die aan het begin van het verhaal door hun wrede voogden, stiefmoeders en -zusters slecht worden behandeld, te laten zegevieren. Hun plaaggeesten worden dikwijls aan het einde van het verhaal gestraft, zoals dient te gebeuren vanwege hun ‘Ondeugd, Hoogmoed en Verwaandheid’. | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| ||||||||||||||||||||||||||
In De getrouwe vos krijg de derde, en tevens jongste zoon van een zieke koning tijdens zijn missie om een vogel te vinden wiens zang zijn vader zal doen genezen, hulp van een vos. (KB, KW BJ 25240)
Een koningin en haar dochters worden door een boze tovenaar in bloemen veranderd. Het is aan de zonen van een koning uit een naburig land om te betovering ongedaan te maken, in het vierde sprookje Koningin Wilowitte en haar twee dochters. (KB: KW BJ 25240)
Ook de nauw aan Rousseau verwante ideeën van diens navolgers, de Duitse filantropijnen, zijn zichtbaar in de sprookjes van Günther. Deze laat-achttiende-eeuwse stroming in de pedagogiek krijgt mede door haar combinatie van nuchter rationalisme en verdraagzaam christendom in Nederland rond 1780 veel invloed.Ga naar eind56 Hun populariteit past bij de sterke oriëntatie op de Duitse cultuur aan het einde van de achttiende eeuw, die onder andere zichtbaar wordt in een groeiend aantal vertalingen van Duitstalige boeken.Ga naar eind57 De vertaling en uitgave van Günthers Kindermährchen kan in dit licht worden gezien. De filantropijnen spreken zich uit voor een vrije opvoedingsstijl, waarin het ‘spelend leren’ belangrijker is dan het geven van formele lessen. Men hoort hierin de stem van dichter Hieronymus van Alphen terug die in 1778 dicht: ‘Mijn leeren is speelen, mijn speelen is leeren’.Ga naar eind58 Een van de filantropijnse voormannen, Christian Gotthilf Salzman (1744-1811), sluit nauw aan bij Rousseau wanneer hij meent dat maatschappelijke misstanden ontstaan als de mens zich te ver van de natuur verwijdert. De vrije natuur is daarom een ideaal opvoedingsmilieu.Ga naar eind59 Salzman geeft in zijn Ameisenbüchlein (Mierenboekje, 1806) tips voor de manier waarop men kinderen verhalen moet vertellen.Ga naar eind60 Deze vertonen grote overeenkomsten met de aanwijzingen van Günther in zijn voorbericht bij Kindermährchen. Net als Günther is Salzman een voorstander van breedvoerigheid, en mag het verhaal verlevendigd worden door het vervlechten van bijkomende omstandigheden in de hoofdhandeling.Ga naar eind61 | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| ||||||||||||||||||||||||||
Een andere bekende filantropijn, Joachim Heinrich Campe (1746-1818), is van mening dat emoties en gevoelens van kinderen niet moeten worden onderdrukt, maar dat ze deze dienen te leren beheersen. Vanuit dit idee keren ook Nederlandse pedagogen zich tegen schoolboekjes waarin oorlogsgruwelen uitgebreid worden verteld. Beter is het, volgens velen in de jaren zeventig van de achttiende eeuw, om voor kinderen te verbergen ‘al wat wreed is. Men leere hun voor bloed ijzen. Geene vogelen, geene dieren moeten in hun nabijheid gedood worden’.Ga naar eind62 Günther kon zich daarin wellicht vinden, aangezien hij scherpe kanten en hoeken van de sprookjes afrondde, zoals we zagen in het voorbericht bij Kindermährchen. Feit is dat in zijn sprookjes diverse malen dieren worden gedood en opgegeten. Dit is wellicht toegestaan, omdat het een goed doel dient. Het dier is namelijk een betoverde prins of prinses die alleen hierdoor zijn of haar ware menselijke gedaante terug krijgt. | ||||||||||||||||||||||||||
‘Armhartige prulschriften’Hoewel in de praktijk sprookjes graag gelezen worden, is het oordeel van de recensenten niet altijd positief. In De Misantrope (1745) laat Justus van Effen blijken geen hoge pet op te hebben van auteurs ‘die zich alleen op Leugens toeleggen’. Hij vergelijkt hen dan ook met blikslagers. Van dit type schrijvers kan echter wel worden gezegd dat zij ‘zeer slecht metaal verwerken, maar het voor niet hooger verkoopen als het is’.Ga naar eind63 De recensent van de Algemeene Vaderlandsche Letteroefeningen oordeelt niet veel positiever over dnmg. In 1807 schrijft deze: Zoo als de ouden zongen, piepen de jongen! Dit Spreekwoord is omtrent deze Dochter van Moeder de Gans waarachtig; de appel viel hier niet ver van de boom. Meer zou het ons spijten, indien dit bij het gros onzer Natie ten aanzien van de Opvoeding waarachtig was. Dit boekje beleeft reeds den 4den Druk, naar den titel. Dat het der Jeugd bevalt, is niet vreemd. Maar bij onzen tegenwoordigen voorraad! - Ouders en Opvoeders moesten wijzer zijn.Ga naar eind64 Terecht noemt bovenstaande recensie dnmg een dochter van Perrault. Diverse elementen uit de sprookjes van de Fransman zijn ook bij Günther aanwezig. ‘Assepoesterismen’ treffen we bijvoorbeeld aan in Het witte duifje, waarin een arm weesmeisje het harde en vuile werk moet opknappen, de afgedankte kleren van haar stiefzusters draagt en uiteindelijk een prins trouwt. Ook speelt Günther voor dit sprookje leentjebuur bij Blauwbaard wanneer de heldin van een tovenaar die haar gegijzeld houdt de baard moeten kammen, diens tanden moet poetsen en voeten wassen. Ondanks dat ouders en opvoeders ‘wijzer’ moeten zijn en hun kroost betere literatuur kunnen voorzetten dan dnmg is, gelet op de vele sprookjesboeken die rond 1800 verschijnen, de praktijk weerbarstig. Toch zijn er eveneens reacties bekend waaruit enige sympathie voor het sprookjes-genre blijkt. Hoewel Allard Hulshoff het werk van Mme de Beaumont afkeurt, fronst hij in 1765 de wenkbrauwen wanneer een kind van zes à acht jaar het spreken over de Heilige Schrift prefereert boven het luisteren naar de Vertellingen van Moeder de Gans.Ga naar eind65 Hulshoff adviseert ouders om hun kinderen met de pen in de hand te laten lezen, hun langzaam ‘gewigtige onderwerpen’ aan te bieden, zodat hun smaak ‘niet verbastere door die armhartige prulschriften van romans’.Ga naar eind66 Kinderen mogen sprookjes, mits met een kritische houding, dus gerust lezen. Vanaf de derde druk van dnmg is in het voorbericht de idee van Hulshoff om kinderen via lichtere ‘spijs’ (!) langzaam te wennen aan zwaardere thematiek, terug te lezen. Ook de eerdergenoemde Van Alphen ziet er weinig kwaad in wanneer kinderen luisteren naar ‘onze oude goede baker, die sprookjes kan vertellen’.Ga naar eind67 | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| ||||||||||||||||||||||||||
ConclusieHoewel het gissen is naar de werkelijke verkoopcijfers en het aantal kinderen dat dnmg daadwerkelijk onder ogen heeft gekregen, sluit het boekje aan bij de laat-achttiende- en begin-negentiende-eeuwse pedagogische ideeën. In de sprookjes van de Duitse predikant Günther gaat goed gedrag boven schoonheid en worden de negatieve gevolgen van ‘verkeerd’ handelen en omgekeerd de positieve van ‘goed’ handelen duidelijk. Ook wordt deugdzaamheid en trouw beloond en het tegenovergestelde bestraft. Günthers sprookjes voldoen daarmee aan de criteria die diverse laat-achttiende-eeuwse pedagogen aan de literatuur stellen: in fictie ingebedde moraallessen in een kindgerichte vorm en taal. Ondanks zijn kritische houding tegenover de Verlichting sluit de Duitse auteur wel degelijk aan bij het verlichte gedachtegoed. De sprookjes laten zien dat de auteur een tussenpositie inneemt in de literair-pedagogische discussies van zijn tijd en als een van de eersten een ‘sprookjesdidactiek’ formuleert. Hij mag tevens worden gezien als voorloper van de auteurs die na 1800 sprookjes gaan schrijven specifiek voor kinderen of hun eerdere sprookjes aan een jeugdig publiek aanpassen. Sprookjes bovendien waarin leesplezier boven educatie of opvoeding gaat. In Duitsland is Kindermährchen ondanks een moderne uitgave enigszins in de vergetelheid geraakt. Ook in Nederland kent vrijwel niemand deze sprookjes nog ondanks dat dnmg destijds vele malen is herdrukt. Het drastisch herschreven voorbericht bij de Nederlandse uitgave laat zien dat het rond 1800 misschien nog te vroeg is om kinderen enkel ter vermaak sprookjes te laten lezen. De nadruk in het voorwoord ligt immers sterk op de morele les die uit de sprookjes moet worden getrokken en op de educatieve functie van het lezen. In de late achttiende eeuw was daar duidelijk meer behoefte aan.Ga naar eind68 Het herschrijven van het filosofische voorbericht bij Kindermährchen blijkt dus een goede zet van Roos te zijn geweest. De sprookjes liet de uitgever echter ongemoeid. Ze behouden hun complexiteit wat een oorzaak kan zijn dat ze ook hier weinig bekend zijn. Hoezeer dat het geval is, bleek tijdens bij de foto-expositie ‘Er was eens...’, die tot 18 april 2013 te zien was in de hal voor de ingang van de Koninklijke Bibliotheek. Hoewel de aankondiging op de website beloofde dat er bijzondere foto's te zien zouden zijn die een ‘frisse blik werpen op de sprookjescollectie van de kb’, en dat ook aan minder bekende sprookjes aandacht geschonken zou worden, viel van dnmg geen spoor te bekennen. | ||||||||||||||||||||||||||
Bijlage
| ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| ||||||||||||||||||||||||||
|
|