Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 35
(2012)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 164]
| |
Laurens van Santen: de vrijheid beminnen op Santhorst
| |
[pagina 165]
| |
had gekregen in het zeventiende-eeuwse
Portret van Laurens van Santen
Amsterdam. Alleen een politiek systeem dat alle burgerlijke vrijheden waarborgde was voor hen de moeite waard. In dit artikel wil ik licht werpen op het netwerk van Santhorst, maar ook op eventuele genootschappelijke elementen van deze kring: hoe vonden de leden elkaar, wat waren hun gemeenschappelijke interesses, hoe gingen ze te werk, en in hoeverre kunnen we hen beschouwen als actieve participanten aan het publieke domein? | |
Santhorst in de briefwisseling Burman-Van SantenOver het reilen en zeilen van het Santhorster ‘kuddeke’, om Betje Wolff aan te halen, weten we weinig. Haar getuigenis is uit de tweede hand en uit de eerste hand is vrijwel niets bekend. Een aantal verwijzingen naar deze kring vond ik in de briefwisseling van Laurens van Santen (1746-1798), een student van Burman. Ook in het gemeentearchief van Leiden zijn verwijzingen naar de kring van Burman te vinden, vooral in het archief van de Leidse vrijmetselaarsloge La Vertu.Ga naar eind3 Deze documenten verstrekken uit de eerste hand informatie over de samenstelling van het Santhorster gezelschap en over de wijze waarop leden gerekruteerd werden voor een groep die bij de tijdgenoten niet onomstreden was. Ook krijgen we een inkijkje in de manier waarop de Santhorsters hun vrijheidslievende acties planden en uitvoerden. Allereerst iets over het ontstaan van de briefwisseling tussen Van Santen en Burman. De laatste doceerde zowel op het Athenaeum Illustre in Amsterdam - vanaf 1767 in de vaderlandse geschiedenis -, als op de universiteit in Leiden en pendelde tussen beide steden. Zijn veelbelovende student Van Santen deed hetzelfde. Hij was door Burman in Amsterdam opgeleid in de rechten, het Latijn en het Grieks en studeerde in 1767 bij hem af in Leiden. Van Santen en Burman raakten zeer goed bevriend. Al in 1765 noemde Burman hem zijn ‘goede vriend en medewerker’ en vanaf dat jaar werd hij zeer regelmatig op Santhorst uitgenodigd. Wanneer ze niet bij elkaar in de buurt waren, werd er druk gecorrespondeerd. Algauw viel het koosnaampje Loutje voor Van Santen. Toen Van Santen in 1766 begon met een album amicorum, schreef Burman daarin als eerste een gedicht.Ga naar eind4 Zijn primaat in het album zegt wel iets over hun verhouding. Van Santen schreef zijn mentor ook over zijn moeilijkheden om een geschikte echtgenote te vinden, zij het dat Burmans pogingen om voor hem een vrouw met geld te vinden mislukten. In 1771 probeerde Burman voor Van Santen een betrekking te regelen op het Athenaeum Illustre in Amsterdam, maar zijn protégé werd gepasseerd. In de jaren tachtig, na de dood van Burman, zou Van Santen steeds meer voor zijn ideeën uitkomen, getuige bijvoorbeeld het Latijnse gedicht dat hij in 1784 publiceerde naar aanleiding van het overlijden van Joan Derk van der Capellen. Het verscheen een jaar later in een Nederlandse vertaling van de patriotse dokter Pieter van Schelle (1749-1792)Ga naar eind5 en bevat deze legendarische regels: | |
[pagina 166]
| |
Te vroeg sterft tot den Poll,
maar weent niet om zijn sneeven,
Hij wilde, o Nederland, uw staat niet overleeven.
Op late leeftijd zou Van Santen alsnog trouwen en in 1795, na de Bataafse omwenteling, werd hij voorzitter van de Leidse Municipaliteit en curator van de universiteit. Uit de correspondentie komt naar voren dat de Santhorsters de Neolatijnse poëzie intensief en hartstochtelijk beoefenden. Er werd bijvoorbeeld druk gecorrespondeerd over de woordkeus en het metrum waarin de exempla virtutis moesten worden weergegeven. Latijn was voor hen méér dan een medium om hun ideeën uit te drukken: ze speelden met de taal en hadden plezier in de dubbele bodems en de gelaagdheid waartoe deze uitnodigde. In het Latijn kon je over twee dingen tegelijk schrijven. Ze schreven, aldus Van Santen, nadrukkelijk voor elkaar. Het merendeel van hun veelal anoniem uitgegeven werk is weinig toegankelijk, omdat het uitsluitend bedoeld was voor de leden van de eigen kring. De deelnemers werden door Burman geselecteerd en verschenen op zijn uitnodiging op Santhorst. Over het soort genodigden voor de bijeenkomsten laat Van Santen in zijn brieven ook wel wat los: dat waren uitsluitend gelijkgestemden en vertrouwde mensen. Ze hadden geen pottenkijkers nodig. Van Santen benadrukt steeds dat de genodigden hun bezigheden op en voor Santhorst zoveel mogelijk stil moesten houden: wat omging op Santhorst, moest op Santhorst blijven. Aan regels had het gezelschap een broertje dood. Er was geen vaste genootschapsdag en een statuut, manifest of reglement ontbrak. De enige ‘regel’ die het gezelschap naleefde bracht Burman zélf naar buiten, in een brief waarin hij zich verdedigt tegen de door hem als een aanval opgevatte Onveranderlyke Santhorstsche geloofsbelydenis van Betje Wolff.Ga naar eind6 Deze ‘regel’ luidde als volgt: bij iedere bijeenkomst bracht men een toast uit op de vijf V's - Vaderland, Vrijheid, Vriendschap, Vrede, Verdraagzaamheid. Aan deze algemene termen kon niemand zich storen, betoogde hij, maar hij wist uiteraard heel goed dat het uiteindelijk om de praktische invulling van deze algemene termen ging. | |
De oude generatie SanthorstersIn zijn briefwisseling met Burman verdeelt Van Santen de Santhorsters in een oude en een jonge generatie. Tot de oudere garde behoorde rond 1757 de rechtsgeleerde mr. Janus Helvetius (?-1772), die volgens Van Santen grote invloed uitoefende op de jonge generatie. Van Helvetius is bekend dat hij op jonge leeftijd zijn fortuin kwijtraakte, omdat men misbruik had gemaakt van zijn goedheid. Hij studeerde in 1755 bij Burman af. Tegen het einde van zijn leven werd hij alsnog tot hoogleraar benoemd. Bij zijn eerste bezoek aan Santhorst nam Van Santen een aantal van Helvetius' gedichten mee naar huis, tot diens grote woede. Wie was deze onbekende jongeman? Was hij wel te vertrouwen? In 1766 schreef Helvetius aan Van Santen dat hij had gehoord dat Burman hem, Van Santen, enige geheime papieren en gedichten van zijn hand ter inzage had gegeven. Hij had begrepen dat Van Santen ze aan het overschrijven was en ze dus bij anderen bekend wilde maken. Helvetius wilde ze zo snel mogelijk terug hebben, ‘op verbeurde mijner vriendschap’. Het kwam allemaal goed, want in datzelfde jaar leverde de hele Santhorster gemeente bijdragen aan het album amicorum van Van Santen; Burman zoals gezegd als eerste, maar Helvetius ‘in santhorstiana’ als tweede. Van Santen en Helvetius raakten innig bevriend. Helvetius bezocht de bijeenkomsten op Santhorst zeer regelmatig. Hij verkeerde zelfs op zo goede voet met Burman, dat hij op diens buiten de honneurs waarnam wanneer | |
[pagina 167]
| |
Santhorst rond 1760
de gastheer zelf in Amsterdam verbleef. In zijn nagelaten poëzie, uitgegeven door Van Santen, vinden we de bekende Santhorster onderwerpen terug, zoals de Amerikaanse vrijheidsstrijd. Maar ook tijdens zijn leven bleven Helvetius' denkbeelden niet binnen de muren van Santhorst: vrijwel alles wat hij schreef circuleerde in handschrift en anoniem. Tevens was hij werkend lid van ten minste twee Amsterdamse genootschappen. Ook in het openbare leven was Helvetius actief. Hij was in Amsterdam secretaris van ‘de krijgsraad’, het bestuur van de schutterijen, waarbij hij zich inzette voor een grotere invloed van dit orgaan op het stadsbestuur en daarbij blijkbaar behoorlijk tekeer kon gaan tegen de zittende regentenkliek. Hij ‘kreunde sig nergens aan’.Ga naar eind7 Een Santhorster van het eerste uur was de Haagse burgemeester Jan Hudde Dedel (1702-1777), een invloedrijk man in de hofstad.Ga naar eind8 Hij beoefende de dichtkunst, waarbij hij zich specialiseerde in hekeldichten en bijschriften. In 1747 had de dichter Joachim Oudaen hem vereerd met een beroemd vaderlands relikwie, namelijk het stokje van Oldenbarnevelt. In het begeleidende gedicht schreef de remonstrant Oudaen dat (de gereformeerde) Dedel dit stokje verdiende, omdat hij in zijn bestuur dezelfde (burgerlijke) vrijheden verdedigde als Van Oldenbarnevelt. In 1757 publiceerde Dedel een gedicht ten gunste van de gebroeders De Witt, waarin hij de Hagenaars die hen vermoordden ‘bloode honden’ noemt. Het leidde tot de zogenaamde De Witten-oorlog en tot een zwerm van pamfletten tegen Dedel, waarin hij als ‘een Fransman in zijn hart en een Arminiaan in zijn geschriften’ wordt gekwalificeerd.Ga naar eind9 Zowel Burman als mr. Jan de Groot vereerden Dedel in die dagen publiekelijk met een gedicht om hem steun te betuigen. De aanvallen konden Dedel blijkbaar niet deren, want hij bleef gewoon in functie. Net als de andere leden van Santhorst had Dedel grote belangstelling voor vaderlandse geschiedenis. In 1760 nodigde hij de Amsterdamse geschiedschrijver Jan Wagenaar (1709-1773) uit op zijn buitenhuis om hem te helpen bij zijn bronnenonderzoek.Ga naar eind10 Dedel bezat bij Rijswijk de buitenplaats Outshoorn, waar hij ook regelmatig leden van de Santhorster kring ontving.Ga naar eind11 | |
[pagina 168]
| |
Zeer actief op Santhorst was de reeds genoemde Jan de Groot (1713-1784), afkomstig uit Rotterdam en afgestudeerd in Utrecht in 1747. Hij was advocaat bij het Hof van Holland in Den Haag en goed bevriend met Joan de Witt (1720-1783), secretaris van de Hoge Vierschaar en schepen in Dordrecht, die ook wel op Santhorst langskwam. In zijn Neolatijnse dichtkunst legde De Groot zich vooral toe op beknopte vormen als het epigram, het bijschrift en het epitaaf.Ga naar eind12 Uit Van Santens brieven blijkt dat hij menigmaal op Santhorst te gast was en daar ook bleef logeren. Op zijn beurt logeerde Burman vaak bij hem in Den Haag. De Groot vereerde de leden van Santhorst regelmatig met een gedicht en op zijn beurt zette Burman hem in het zonnetje. In zijn Poëmata noemde Burman hem zelfs zijn allergrootste en allerzuiverste vriend.Ga naar eind13 Dat de vrienden De Groot en De Witt familie waren van hun beroemde zeventiende-eeuwse republikeinse naamgenoten is zeer waarschijnlijk. Uit zijn briefwisseling met Van Santen blijkt dat De Groot nog lang strijdbaar bleef. Jaren later, in 1782, probeerde hij nog olie op het vuur te gooien. De vijand was deze keer, hoe kon het anders, de Leidse orangist Johannes le Francq van Berkhey. In zijn brieven van dat jaar klaagde De Groot dat zijn gedicht tegen Le Francq nauwelijks voor ophef zorgde en hij vroeg zich af waarom dat zo was.
Een ander vooraanstaand lid van Santhorst was Burmans levenslange vriend mr. Isaac Sweers (1707-1777), rechtsgeleerde, lid van de Amsterdamse magistraat, hoofdofficier van justitie en lid van de Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen. Hij was een groot liefhebber van de letteren en bezat een omvangrijke bibliotheek. De eeuwige vrijgezel Sweers is vooral bekend geworden omdat Betje Wolff hem tot haar beschermheer heeft willen maken. Hun schriftelijke contact brak hij echter plotseling af, toen zij de schrijfster bleek van de Onveranderlyke Santhorstsche geloofsbelydenis.Ga naar eind14 Van zijn staatkundige ideeën is via officiële kanalen niets bekend, maar een tipje van de sluier is onlangs opgelicht. In februari 1766 beschuldigde de in Amsterdam gearresteerde journalist Vincenzio Gaudio hem in een besloten rechtszitting van opruiïng. Sweers zou hem in het diepste geheim geld geboden hebben om een stuk te schrijven tegen het stadhouderschap en tegen de Oranjes. Hij beweerde voor deze beschuldiging vier getuigen te hebben. Waar of niet, Sweers zorgde ervoor dat Gaudio nooit meer met iemand zou kunnen spreken: hij werd veroordeeld tot veertig jaar eenzame opsluiting, een buitenproportionele straf. De - onbekende - getuigen werden nooit gehoord. Naar uit de verhoren blijkt besefte Gaudio dat een dergelijke beschuldiging tegen Sweers een kern van waarheid kon bevatten.Ga naar eind15 Tot de regelmatige bezoekers van Santhorst behoorde verder de Goudse regent Bartolomeus de Moor van Immerzeel (1722-1779).Ga naar eind16 De Moor was goed bevriend met Betje Wolff, die via hem op de hoogte zal zijn geweest van wat zich allemaal op Santhorst afspeelde. In 1772 verzette hij zich openlijk tegen een ingreep van de stadhouder in de stadspolitiek.Ga naar eind17 Net als Helvetius bepleitte hij grotere invloed van de burgerlijke krijgsraad op het stadsbestuur. Bij deze conflicten steunden Burman en De Groot hem door in hun gedichten zijn vrijheidsliefde te bezingen. Ook de Goudse dominee Petrus Theodoor Couperus (1722-1799) moet als bezoeker van Santhorst vermeld worden. Hij publiceerde onder meer in De Denker, het tijdschrift van Nicolaas Bondt en de doopsgezinde predikant Cornelius van Engelen (1726-1793). Als gereformeerde dominee had hij nogal vrijzinnige opvattingen over de geloofsverschillen binnen zijn eigen kerk. Hij was zeer patriottisch gezind, ijverig werkzaam voor de Oeconomische tak en werd in 1787 uit zijn ambt gezet. In 1781 trouwde hij met Huberta Catharina van Eijck, de weduwe van Bartolomeus de Moor van Immerzeel.Ga naar eind18 | |
[pagina 169]
| |
De jongere gardeDe correspondentie tussen De Groot en Van Santen biedt enige inkijkjes in de gang van zaken op Santhorst. De deelnemers kwamen niet alleen om plezier te maken, hoewel dat een belangrijk aspect was van hun bijeenkomsten. Soms leken hun bijeenkomsten op die van een gezapig dichtgenootschap. Van Santen schreef dat het op Santhorst de gewoonte was om tijdens de maaltijd gedichten voor te dragen, die door de leden thuis waren geschreven. Daarna werd het gedicht door het gehele gezelschap op vorm en inhoud besproken. Het commentaar werd door de dichter thuis verwerkt en soms werd het gedicht nog eens rondgestuurd voor meer commentaar. In zijn definitieve vorm werd het gekopieerd en uiteraard anoniem, maar met vermelding van de afzender, aan een netwerk van zorgvuldig geselecteerde lezers toegezonden. Door die vertrouwelingen werd zo'n gedicht soms overgeschreven, soms ook vertaald en naar buiten gebracht, zoals in 1757 tijdens de ‘Wittenoorlog’ gebeurde.Ga naar eind19 Belangrijke informatie over dat netwerk van vertrouwelingen vinden we in een brief van De Groot aan Van Santen uit 1769. Hij vraagt Van Santen een groot aantal gedichten van zijn hand door te sturen. Wat dan volgt is een lijst van ‘correspondenten’ die nauw verbonden waren met Santhorst. Als eerste noemt hij de Leidse professor Bavius Voorda (1729-1799), die vanaf 1765 in Leiden lessen verzorgde waarin de historische rechtsgeleerdheid een centrale plaats innam. Hij zou in 1788 vanwege zijn anti-stadhouderlijke houding uit zijn ambt worden gezet. Dan volgt Rutger Paludanus (1736-1788), de patriotse rechtsgeleerde, historicus, letterkundige en burgemeester van Alkmaar, die na de contrarevolutie in 1787 ontslag zou nemen. Verder kreeg Van Santen opdracht om de gedichten ook aan Amsterdamse bekenden toe te sturen, onder wie de advocaat Matthias Temminck (1734-1814), eveneens patriot, Neolatijns dichter en in 1787 na de omwenteling ontslagen als burgemeester van Amsterdam.Ga naar eind20 Verder noemt De Groot als ‘correspondenten’ mr. Hendrik Calkoen (1742-1818) - die de eer van Oldenbarnevelt fel verdedigde, maar in 1795 voor de Oranjepartij zou kiezen - en de advocaat Nicolaas Bondt (1732-1792). Bondt kwam in 1757 in contact met de Santhorster Jan Hudde Dedel. Deze nam de dertig jaar jongere Bondt op in zijn huis, kort nadat hij bij Burman was afgestudeerd. Tijdens dat verblijf kon Bondt zich in alle rust toeleggen op de uitgave van Burmans Orationes.Ga naar eind21 Bondt werd door Dedel ‘opgevoed’, want dit tweejarige verblijf verschafte hem volgens zijn biograaf behalve rust ook ‘een toenemende wijsheid’. Bondt genoot Dedels bescherming, maar moest eind 1758 toch Den Haag verlaten. Hij had zich met de uitgave van ‘zekere geschriften’ het ongenoegen van hooggeplaatste personen op de hals gehaald.Ga naar eind22 Bondt vestigde zich in Amsterdam, waar hij de schrijver werd van de laatste delen van de tijdschriften De Philanthrope (jaargang 1760 t/m 1762) en de eerste delen van De Denker (1763-1774). Laatstgenoemd blad schreef hij samen met Cornelius van Engelen en Abraham Arent van der Meersch. Op die manier kreeg Santhorst via Bondt een platform waar allerlei maatschappelijke problemen ‘onbevooroordeeld’ werden bediscussieerd. In bijna iedere aflevering van deze tijdschriften wordt het recht op vrijheid van denken en van godsdienst benadrukt en intolerantie bestreden.Ga naar eind23 De Groot vroeg in zijn brief van 1769 aan Van Santen om ook een afschrift te sturen naar Engelbert François van Berckel (1726-1796). Deze zeer invloedrijke Amsterdamse burgemeester zou in 1778 een hoofdrol spelen in de geheime onderhandelingen tussen de stad Amsterdam en de opstandige Engelse koloniën in Noord-Amerika. Hij had een beslissende stem in het ontwerpverdrag waarin de onafhankelijkheid van de Verenigde Staten van Amerika werd erkend en dat in 1780 tot de oorlogsverklaring van Engeland | |
[pagina 170]
| |
zou leiden. In latere jaren placht Burman te logeren in het huis van Van Berckel, wanneer hij in Amsterdam moest zijn. Ten slotte moesten ook de dichters Hieronymus de Bosch (1740-1811) en Pieter Fontein (1708-1788), doopsgezind predikant, een exemplaar van De Groots gedichten ontvangen. Met De Bosch was Burman zeer bevriend: in zijn brieven noemt hij hem Bosje. ‘Burman bezocht hem regelmatig, was hele avonden met hem bezig en was zeer gemeenzaam aan deszelfs huis', schreef De Bosch’ biograaf.Ga naar eind24 De doopsgezinde De Bosch was een self-made man. Van beroep was hij apotheker, maar mede door zijn connecties met de familie Hooft werd hij in 1773 benoemd tot opvolger van Jan Wagenaar als stadsgeschiedschrijver. Hij was in contact gekomen met de kring rond Burman toen hij zich begin jaren zestig, via zelfstudie en met hulp van Bondt en Fontein, bekwaamde in de beginselen van het Grieks en Latijn. Halverwege de jaren zestig zocht hij contact met de Neolatijnse dichters rond Burman. In 1766 stichtte hij in Amsterdam het dichtgezelschap dat tegenwoordig ‘de school van Burman’ genoemd wordt: Patriae et Musis.Ga naar eind25 Tot dit selecte groepje neo-latinisten behoorde korte tijd Pieter Stinstra (1747-1819), neef van de bekende Richardson-vertaler Johan Stinstra. Hij is een van die veelbelovende jongemannen die door de kring rond Burman werden benaderd om te participeren in hun ‘gemeenschap’.Ga naar eind26 Op de dag dat deze Fries in 1766 in Amsterdam aankwam, maakte hij al kennis met Van Santen en De Bosch. Hij ging veel met hen om en toen hij in de strenge winter van 1766-67 de oversteek naar huis niet kon maken, trok hij bij De Bosch in. Het hele jaar 1767 bleef hij in Amsterdam en sloot ook vriendschap met Matthias Temminck, met Gerard Hooft jr., die we nog zullen tegenkomen, en met de ‘oude’ Santhorster Helvetius.Ga naar eind27 Vooral met de laatste brengen de vrienden De Bosch en Stinstra hele dagen ‘en halve nachten’ door. Stinstra verliet De Bosch en Amsterdam in de herfst van 1770 ‘om daar nooit meer een voet te zetten’.Ga naar eind28
In 1771 trad de zojuist op de remonstrantse kweekschool benoemde professor Daniel Wyttenbach (1746-1820) toe tot deze dichtersgroep. Met Wyttenbach zou Hieronymus de Bosch vele jaren een huis delen en via hem wordt het Griekse element in het lees- en dichtgenootschap Patriae et Musis nog wat meer belicht. In een latere brief uit 1774 vraagt De Groot aan Van Santen om zijn anonieme gedichtjes te distribueren in een andere kring, namelijk van Leidse bekenden. Onder hen de griffier Daniel van Alphen (1713-1797), schrijver van een geschiedenis van Leiden en van een studie over de juridische grondslagen van de invloed van de kerk op de staat. Ook schreef hij een viertal toneelstukken waarin de vrijheidsdrang een grote rol speelt. Van Alphen werd regelmatig op Santhorst uitgenodigd, maar hield zelf ook bijeenkomsten op republikeinse gedenkdagen. Een brief van Burman aan hem getuigt van hun vriendschap.Ga naar eind29 Ook Carel Antoni de Wetstein (1742-1797), Neolatijns letterkundige en rechtsgeleerde, diende de afschriften van de gedichten te ontvangen. Wetstein was in 1762 gepromoveerd en werd advocaat te Leiden. In zijn poëzie liet hij zich bewonderend uit over de Corsicaanse vrijheidstrijder Pascal Paoli, die bij zijn bezoek in 1769 aan Nederland door Burman met open armen op Santhorst ontvangen was.Ga naar eind30 Ten slotte vraagt De Groot aan Van Santen om afschriften te sturen naar een drietal Leidse hoogleraren. Als eerste wordt genoemd professor Schultens - mogelijk de oriëntalist Jan Jacob Schultens (1716-1778), maar vermoedelijk diens zoon en opvolger Hendrik Albert (1749-1793). Als tweede en derde worden genoemd de professoren Grieks David Ruhnkenius (1723-1798) en Lodewijk Caspar Valckenaer (1715-1785). Laatstgenoemde was in 1765 in Leiden aangekomen en ‘Santhorst’ heette hem bij die gelegenheid met vele gedichten welkom. Toen Valckenaer in 1769 tot hoogleraar Vaderlandse | |
[pagina 171]
| |
Geschiedenis werd benoemd kende hun vreugde geen grenzen. Valckenaer was via zijn vrouw aangetrouwde familie van Burman.Ga naar eind31 Bij al deze netwerken rond Santhorst is ten minste één naam ongenoemd gebleven: de lutherse advocaat Herman Noordkerk (1702-1771). Hij was bevriend met Betje Wolff, Isaac Sweers en Jan Wagenaar, maar ook met Laurens van Santen, in wiens album amicorum hij in 1767 een versje schreef. Burman stond met hem op zeer goede voetGa naar eind32 en ook Sweers ging jarenlang vriendschappelijk met hem om. In 1773 liep zelfs het gerucht dat Burman een standbeeld voor Noordkerk wilde laten oprichten.Ga naar eind33 Als advocaat stond Noordkerk bekend als iemand die opkwam voor de ‘zwakkeren in de samenleving’. Hij was een groot voorvechter van de vrijheid van drukpers en godsdienst en van de bevrijding van slaven. Zo verdedigde hij zelfs een ‘ketterse’ uitgave van de spinozist Willem Deurhoff. Ook Noordkerk was een deskundig historicus, vooral op het gebied van de Amsterdamse geschiedenis. Hij bleef zijn hele leven ongehuwd en begaf zich zelden in de openbaarheid. Ik heb van zijn aanwezigheid op Santhorst helaas geen bewijs gevonden. Wagenaar schreef na zijn dood in 1771 een lofrede op hem, evenals de Waalse predikant Jean Scipio Vernède (1714-1779).Ga naar eind34 Een epitaaf voor Noordkerk werd geschreven door Burman zelf, die in Franse vertaling door Vernède in zijn éloge is opgenomen. | |
Santhorst en de vrijmetselarijMet de komst van Van Santen deed ook de vrijmetselarij haar intrede in de kring van Burman. Van Santen was nog vrij jong, toen hij in 1767 in Amsterdam lid werd van de vrijmetselaarsloge La Bien Aimée. Zijn lidmaatschap van de Amsterdamse loge duurde niet lang, want in datzelfde jaar werd hij in de Leidse loge La Vertu tot ‘vénérable maître’ gekozen. De Leidse loge was in verval, maar Van Santen slaagde erin haar in korte tijd weer op te bouwen. De volgende negen jaar hanteerde hij er succesvol ‘de moker van het gezag’. Wellicht zag hij in de vrijmetselarij een omgeving waarin hij zijn denkbeelden in besloten kring kon bespreken en propageren. In het archief van La Vertu valt te lezen dat onder zijn leiding ‘bouwstenen’ werden aangedragen die een politieke lading hadden. Er werd verhandeld over volkssoevereiniteit, de komst van Paoli en de Amerikaanse revolutie, terwijl officieel niet over politiek gesproken mocht worden.Ga naar eind35 Ook de latere patriot Pieter Vreede werd in 1769 lid, evenals Rhijnvis Feith. Tot de Leidse loge behoorde ook een aantal bezoekers van Santhorst, zoals de veelbelovende, jong gestorven dichter Gerardus Hooft jr. (1750-1768). Deze telg uit het beroemde geslacht Hooft was al in 1766, op de leeftijd van zestien jaar, stadssecretaris van Amsterdam geworden. In dat jaar studeerde hij nog bij Burman in Leiden en raakte hij goed bevriend met Van Santen, die hem vlak voor zijn overlijden in 1768 lid maakte van La Vertu. Hoofts nagelaten Neolatijnse Poëmata werden in 1770 bezorgd door Van Santen en Hieronymus de Bosch.Ga naar eind36 Een andere maçonnieke rekruut was Joost Romswinckel (1745-1824), naderhand een patriots lid van de Leidse vroedschap die in 1788 uit zijn ambt zou worden gezet.Ga naar eind37 Romswinckel volgde Van Santen op als voorzitter van La Vertu en werd een regelmatig bezoeker van Santhorst. Als voorzitter van de vrijmetselarij werd hij op zijn beurt opgevolgd door Cornelis van Hoogeveen jr. (1741-1792), de patriotse drukker en uitgever. Ook Cornelis de Baviaan, zoals hij in Leiden bekend stond, was blijkens zijn gedichten een vereerder van het Santhorster gedachtegoed. Ten slotte wil ik nog vermelden dat ook Cornelius van Engelen lid werd van de loge. Van Engelen was mede-auteur van het eerder genoemde tijdschrift De Denker, waarschijnlijk vanaf 1764, en van het tijdschrift De Philosooph vanaf 1766. Hij woonde sinds | |
[pagina 172]
| |
1769 in Leiden en werd door de jongere garde blijkbaar algauw gerekruteerd voor de vrijmetselarij. Een regelmatige bezoeker op Santhorst was mr. Pieter Nicolaas Arntzenius (1746-1799), een studievriend van Van Santen.Ga naar eind38 Na zijn studie in Leiden vestigde hij zich rond 1768 in Amsterdam, waar hij lid werd van de rechtbank. Uiteraard beoefende ook hij de Neolatijnse poëzie, al dichtte hij ook vaak in het Nederlands. Van Santen zelf schreef zowel gedichten voor de leden van La Vertu als voor zijn vrienden van Santhorst. De meeste daarvan zijn verzameld in zijn Carmina juvenilia uit 1775, compleet met zijn portret. Ook deze bundel bevat weer vele gedichten die op heftige toon zijn gekant tegen iedere vorm van tirannie en gewetensdwang. Langzamerhand worden de contouren van een netwerk zichtbaar. De Santhorsters ontmoetten elkaar bij Burman, maar ook, en waarschijnlijk in een andere samenstelling, bij Daniel van Alphen of bij Dedel. Een ander gezelschap, vooral de jongere garde, gebruikte de loge La Vertu als trefpunt. Ook ontmoette men elkaar op reguliere basis in de Neolatijnse dichterskring Patriae et Musis. | |
Santhorsters in genootschappenOf dat nog niet genoeg was, zagen vele Santhorsters elkaar ook regelmatig in het ‘echte’ genootschappelijke leven. Hun namen duiken op bij minstens drie Amsterdamse genootschappen: Concordia et Libertate, Diligentiae Omnia en Libertate et Concordia. Alledrie zijn ze te karakteriseren als besloten genootschappen, waar je niet zomaar lid van kon worden. Het waren vriendenkringen. In 1757 speelde Helvetius een belangrijke rol in Concordia et Libertate, dat zojuist was opgericht.Ga naar eind39 Van Concordia waren de volgende Santhorsters lid: Petrus Burman zelf, Isaac Sweers, Jan Helvetius en iets later ook Nicolaas Bondt, Matthias Temmink, Hendrik Albert Schultens, Hieronymus de Bosch en de nog niet eerder genoemde, met Burman bevriende rector van de Amsterdamse Latijnse school Hendrik Verheyk (1725-1784).Ga naar eind40 Net als Van Berckel onderhield hij contacten met Amerikaanse vrijheidsstrijders, onder wie John Adams. Diligentiae Omnia, een van de eerste literaire genootschappen, was in 1766 opgericht door Johannes Lublink de jonge en telde onder zijn leden de Santhorsters Pieter Burman, Laurens van Santen, Janus Helvetius en Pieter Nicolaas Arntzenius.Ga naar eind41 Ook lid was de ‘hofvertaler’ van Burman, de remonstrant Anthony Hartsen (1719-1782). Deze vertaalde op uitnodiging van Burman diens ‘Brederodius’, maar ook Lublink vertaalde een gedicht van Burman tijdens de Wittenoorlog. Uit een brief van Hartsen aan Van Santen blijkt de werkwijze van Diligentiae Omnia: men heeft daar Van Santens Neolatijnse gedicht ‘Ida’, uiteraard nog in handschrift, besproken. Alle op- en aanmerkingen en adviezen werden daarna schriftelijk aan Van Santen meegedeeld. Uit een nagelaten redevoering van de hand van Diligentiae-lid Herman Gerard Oosterdijk blijkt dat ook een op het oog saaie verhandeling over de ‘betaamlijkheid en schadelykheid van de comedien’ kon raken aan actuele maatschappelijke thema's en kon zorgen voor grote reuring in Diligentiae Omnia.Ga naar eind42 Het genootschap liet vooral in zijn beginjaren van zich spreken. Geheel in de lijn van de Santhorster provocaties wilden de leden een gedenkteken voor de als tolerant beschouwde en katholiek geworden Joost van den Vondel oprichten, en wel in het directe zicht van de predikant van de Nieuwe Kerk. Dit zorgde voor veel ophef bij de rechtzinnige kerkgangers.Ga naar eind43 Libertate et Concordia, het ‘vrijdagsgezelschap’, is nog zo'n genootschap waarin we veel Santhorsters terugvinden. Een zware ballotage beperkte de toegang, want in de | |
[pagina 173]
| |
eerste plaats moest het aspirant-lid een behoorlijk woordje Latijn spreken en schrijven. Verder moesten de leden een goede culturele ontwikkeling bezitten. Niet in de laatste plaats moest het aspirant-lid betrouwbaar zijn, aangezien de discussies vaak verhit waren. De meningsverschillen waren groot, zeker over de politiek, maar iedereen werd in staat gesteld zijn mening in volle vrijheid te uiten. Daarbij gold de afspraak dat niets van het binnenskamers besprokene naar buiten mocht komen, vanwege de risico's voor de betrokkenen. Om de interne vrijheid van spreken te waarborgen had elk lid vetorecht bij het aannemen van een nieuweling. Het gezelschap was dan ook niet al te groot, met een gemiddelde omvang van zo'n zeventien leden. Ze vergaderden eenmaal per week in het huis van één van hen. Daar gebruikte men een eenvoudige broodmaaltijd onder het genot van een glas rode wijn. Bij feestelijke gelegenheden placht een speciale gouden drinkbeker rond te gaan. De gezamenlijke maaltijden hadden het karakter van een wandelend buffet, want het voedsel stond klaar op een afzonderlijke tafel.
In de zomer vergaderde men op dinsdagavond, in de winter op vrijdagavond. De vergadering begon om zeven uur en eindigde stipt op de klokslag van elf uur, hoe heftig de discussie ook mocht zijn. Het hoofddoel van het gezelschap was vrijuit te kunnen spreken. Meestal nam een lid een in het Frans, Nederlands of Latijn geschreven vlugschrift of politiek pamflet mee, waarover na voorlezing werd gediscussieerd. Men hield heel bewust geen voordrachten, maar wisselde meningen en ervaringen uit.Ga naar eind44 In 1784, bij het vijftigjarig bestaan, publiceerde Libertate gesigneerde gedichten van Burman en Johannes Lublink. Burman was toen al zes jaar dood, maar blijkbaar vond men het nog steeds van groot belang om zijn naam aan het gezelschap te verbinden. Ook Hieronymus de Bosch herdacht in het openbaar het jubileum in dichtvorm. In dat jaar vormde het gezelschap de voorhoede van progressief en geletterd Amsterdam en vinden we er nog velen die de hoogtijdagen van Santhorst hadden meegemaakt.Ga naar eind45 Burman en de zijnen konden vrijwel ongestoord hun gang gaan. Dat was niet alleen te danken aan hun voorzichtigheid, maar ook aan hun machtige beschermers in Amsterdam. Iemand als Gerrit Hooft Gerritsz (1708-1780) heeft in zijn functie van curator van het Athenaeum Illustre en de Latijnse school veel gedaan voor de verspreiding van de Santhorster ideeën, onder andere in 1767 door de benoeming van Burman tot hoogleraar Vaderlandse Geschiedenis. Burman was bevriend met de familie GeelvinckGa naar eind46 en blijkens talrijke gedichten hadden de Santhorsters nauwe banden met de families Hooft, Dedel, Bicker, De Vrij Temmink en Van Berckel. Met een aantal leden van deze families vierde Burman in 1768 de vijftigste verjaardag van de zogenaamde‘saturdagschen krans’, waartoe ook Isaac Sweers behoorde.Ga naar eind47 Als we dit gezelschap nader bekijken, zien we dat velen van hen behoorden tot de regenten die in 1748 door Willem iv van het pluche waren verwijderd.Ga naar eind48 Burman en zijn Santhorster geestverwanten stonden dus in innig contact met een groep anti-orangistische regenten. | |
Tot besluitResumerend kunnen we stellen dat Burman vanaf 1750 een hecht netwerk opbouwde waarvan historici, rechtsgeleerden en magistraten deel uitmaakten. Godsdienst speelde voor deze groep een ondergeschikte rol. De kleine kring van het Santhorster ‘kuddeke’ werd vanaf 1765 uitgebreid met jonge Neolatijnse dichters die het ‘enthousiasme’ in de dichtkunst cultiveerden. Burman had die bevlogenheid vanaf het begin van zijn wetenschappelijke carrière bepleit. Het bleek jong en oud aan te spreken dat vorm en inhoud van het gedicht een eenheid dienden te vormen. | |
[pagina 174]
| |
Het gezelschap dat op Santhorst bijeenkwam bestond uit mensen die het Latijn zowel actief (in ieder geval schriftelijk) als passief goed beheersten. Bijna allen waren zij rechtsgeleerden die het Romeins recht hadden bestudeerd. Zij wisten hoe de burgerlijke vrijheden daarin waren vastgelegd en gewaarborgd. Bijna allemaal hadden ze bij Burman gestudeerd en waren besmet geraakt met het virus van de klassieke republikeinse vrijheidsidealen. ‘Santhorst’ moet niet worden gezien als een van de vele genootschappen die in de tweede helft van de achttiende eeuw als paddestoelen uit de grond schoten. Het verschil zit hem niet alleen in het gebruik van het Latijn, maar ook in de onderwerpen die aan de orde kwamen. Het gezelschap onderscheidt zich bovendien door het ontbreken van huishoudelijke regels en van een vaste vergaderdag. Iedereen kende iedereen in de achttiende eeuw, zo lijkt het, wat niet wil zeggen dat men elkaars opvattingen deelde. ‘Santhorst’ was duidelijk een gezelschap van geestverwanten. Hun opvattingen waren in de hier beschreven jaren, ruwweg van 1749 tot 1774, zeker niet radicaal te noemen. Ze bejubelden de republikeinse vrijheid en de klassieke burgerdeugd, ze verzetten zich tegen gewetensdwang en eisten het recht op zich zonder maatschappelijke of godsdienstige restricties te kunnen ontplooien. Vanaf de jaren zestig ontwikkelde Santhorst zich in het publieke domein geleidelijk tot een plek waar de republikeinse vrijheid werd geïdealiseerd. De leden van de kring stelden hun tijdgenoten beroemde voorgangers uit de Oudheid en de zeventiende eeuw ten voorbeeld. Regelmatig kwamen hun gedichten in vertaling naar buiten. Valt er ook iets te zeggen over hun drijfveren? Deze lijken te liggen in het besef dat de Republiek niet langer was wat zij geweest was. Het meritocratische politieke systeem van de zeventiende eeuw, waarin de beste mannen als vanzelf boven kwamen drijven, bestond niet meer. Dat bestel had de economie en de cultuur tot grote bloei gebracht, maar het was bezweken onder een regentenoligarchie die alleen haar eigenbelang najoeg en een stadhouder die streefde naar alleenheerschappij. Maar ‘Santhorst’ was bepaald geen revolutionaire kring. Vele leden behoorden tot het bestuursestablishment en waren huiverig voor maatschappelijke onrust. Ze waren niet van plan het bestaande bestel omver te werpen - ze volstonden met intellectuele provocaties om het te prikkelen. De kring van Burman en Van Santen vormde geen afgebakend geheel. De leden kenden elkaars ideeën, waren op de hoogte van elkaars expertise en steunden elkaar onvoorwaardelijk. Hun activiteiten waren niet zonder gevaar. Dat ze elkaar niet alleen op uitnodiging troffen, maar ook los van ‘Santhorst’ als vrienden bij elkaar bleven logeren, zegt veel over de hechte onderlinge band. Een paar voorbeelden daarvan heb ik laten zien. Opvallend is hoe een ‘oudere’ kring zorgde voor continuïteit door ook jongeren warm te maken voor hun idealen. Wanneer de Santhorsters naar buiten traden in Concordia, in Libertate, of in Diligentiae, stapten ze weliswaar enigszins buiten de eigen kring, maar niet ver. En bij alledrie die gezelschappen heerste een soort van zwijgplicht over wat er binnenskamers besproken werd. De invloed van ‘Santhorst’, of liever: van Pieter Burman, was groot in Amsterdam. Bicker Raye vermeldt in zijn dagboek dat de Nieuwe Kerk al in 1751 uitpuilde toen Burman, nota bene in het Latijn, een lijkrede hield voor de hoogleraar d'Orville. Zijn bekendheid en invloed namen vooral na 1765 enorme proporties aan, getuige ook de biografie van Hieronymus de Bosch.Ga naar eind49 Achter de schermen was Burman natuurlijk al goed bekend, maar toen hij in 1767 van zijn aanstelling tot hoogleraar Vaderlandse Geschiedenis een echte vertoning maakte, nam zijn populariteit onder de staatsgezinde partij rap toe. Er gebeurde iets. Blijkbaar raakte hij een gevoelige snaar. | |
[pagina 175]
| |
Zowel studenten als burgers kwamen op zijn colleges af. In zijn lessen, zowel bij hem thuis als op het Athenaeum, behandelde hij naast de Latijnse dichtkunst vooral de vaderlandse geschiedenis. Hij deed dit op buitengewoon lyrische en schilderachtige wijze, waarbij hij alles uit de kast haalde voor een indrukwekkende voordracht. Burman hield van theater en spektakel. Vooral maakte hij indruk wanneer hij op dramatische wijze de wandaden van ‘het gemeen’ of van tirannieke vorsten beschreef. Van heinde en verre stroomden de belangstellenden toe om hem te horen spreken over de vaderlandse helden. Zijn ster rees in de jaren zeventig in Amsterdam tot ongekende hoogte. Zijn invloed nam in die tijd zo sterk toe dat men hem ging zien als aanvoerder van de staatsgezinde Amsterdammers. Deze groepering had een platform in De Philanthrope en De Denker, in de jaren waarin Nicolaas Bondt de redactie van deze bladen voerde. Ook het tijdschrift van Lublink de jonge, De Rhapsodist, wijdde regelmatig besprekingen aan de vijf V's van Burman. Deze staatsgezinde en republikeinse ‘partij’ zou eind jaren zeventig door de toenemende politisering van de maatschappij worden ingehaald. Vele Santhorsters zien we in de jaren tachtig en negentig nog steeds strijden voor hun vrijheden. Burman maakte deze ontwikkeling niet meer mee. In september 1774 trof het noodlot zijn familie, toen op Santhorst zijn zoon per ongeluk zijn eigen zus in haar slaapkamer met een schot hagel neerschoot. Vreselijk verminkt stierf zij binnen een dag. Deze familietragedie knakte de eens zo strijdbare Burman. In dat jaar trok hij zich voorgoed terug uit het openbare leven. |
|