A la mode
De pruik van Jacob Campo Weyerman
De portretkunst viert hoogtij in de achttiende eeuw. Veel mensen vinden zichzelf belangrijk genoeg om hun tronies te laten vereeuwigen. Zo ook Weyerman. Cornelis Troost laat hem, rond 1725, vanuit een cartouche ferm de wereld inkijken. Een echte vroeg-achttiende-eeuwer, met gepoederde pruik, gestrikte brede das en justaucorps. Een schrijver en schilder, zoals te zien is aan de attributen. Maar wat is dat voor draperie die de lijst uit wappert? Die behoort niet tot de outfit van een heer uit zijn tijd. Ze is een toevoeging om het portret een ‘antieke’ uitstraling te geven en een allure van geleerdheid en tijdloosheid.
Weyermans kleding (voor zover te zien) en pruik zijn typerend voor de eerste helft van de achttiende eeuw. Hij draagt een allongepruik (allonger: verlengen), die in lange krullen over de schouders valt. Deze pruik komt aan het einde van de zeventiende eeuw in de mode en wordt dan nog meestal ongepoederd gedragen.
Uitzonderingen daargelaten, in de achttiende eeuw draagt iedere burger een grijs- of witgepoederde pruik. Soms is de poeder licht gekleurd, bijvoorbeeld roze of paars. De ‘peruiken’ zijn er in alle prijsklassen en kwaliteiten en worden gemaakt van mensen-, geiten-, en paardenhaar, van wol en zelfs van stro. Ook zijn ze tweedehands te verkrijgen. Tot circa 1760 blijft de allongepruik in de mode, vanaf ongeveer 1730 naast andere soorten pruiken. Ze wordt voor het gemak verdeeld in drie staartjes, à trois noeuds, twee aan weerszijden, één in de nek.
De man kan ook kiezen voor een iets kortere krulpruik die tot op de schouders valt. Ook zijn er pruiken met een lage paardenstaart: die kan in een stoffen zakje worden
gestopt, zoals dat bij de staart van paarden gebeurt. Ze kan ook met een zwarte strik bijeengebonden worden. Langs de slapen is het (nep)haar gegolfd of in opgerolde krullen, ‘boucles’, vastgemaakt. Er zijn heren die een vlecht in de nek dragen die zij oprollen en met een lint vastzetten ‘à la Cardogan’. Militairen dragen de Ramillepruik die een lange vlecht op de rug heeft met boven- en onderaan een strik.
Als de pruik niet gedragen wordt staat hij op een houten pruikenstandaard.
Het poederstuiven - met tarwemeel of gekleurde porseleinpoeder uit een verstuiver - doet men in speciale poederkamertjes. Men houdt hierbij een soort halve trechter voor het gezicht, zodat de poeder niet in de ogen