Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 35
(2012)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 51]
| |
Drie maritieme voetnoten bij het werk van Weyerman
| |
Weyerman vertrekt uit Engeland: van Londen naar LivornoWeyerman vertrok naar eigen zeggen in een van de eerste jaren van de achttiende eeuw voor het eerst naar Engeland, en hij bracht er meerdere jaren door - in zijn strafdossier heeft hij het zelfs over acht jaar.Ga naar eind2 Maar wat deed hij toen hij het in Engeland wel gezien had? Weyerman heeft het daar twee keer over. In het Brussels handschrift vertelt hij dat hij op weg gaat naar Bristol, om zich aldaar ‘in te scheepen op Livorno’.Ga naar eind3 Helaas breekt hij dan vrijwel meteen zijn verhaal af. Of hij werkelijk vanuit Bristol naar Livorno vertrokken is deelt hij niet mee. In de Konst-schilders vertelt Weyerman iets anders: hij is na jarenlange omzwervingen in Londen teruggekeerd, en besluit daar dat hij Constantinopel wil zien.Ga naar eind4 Om daar te komen vertrekt hij vanuit Londen naar Livorno. Hij vermeldt daarbij de naam van de boot die hij genomen zou hebben: de Jakoba Galey. Opmerkelijk is dat Weyerman elders in zijn werk ook een reis van Londen naar Livorno en diezelfde scheepsnaam in één adem noemt. In de Echo des Weerelds laat hij namelijk een Ier van Londen naar Livorno reizen, aan boord van de Jakoba Galey.Ga naar eind5 Weyerman associeerde het reizen naar Livorno kennelijk speciaal met dit schip, en dat was aanleiding om er in kranten naar op zoek te gaan. Een Jakoba Galey die tussen Londen en Livorno voer heeft dat niet opgeleverd, maar wel blijkt er een Jacob Galley tussen Engeland en Livorno op en neer gevaren te hebben. Als Weyerman iets met dit schip had, dan is het vreemd dat hij een schip dat net als hij Jacob heette in zijn werken niet precies die naam heeft gegeven. Toch geloof ik niet dat het voorkomen van ditzelfde detail in twee werken van Weyerman toeval is, en ik lees er een sterke verwijzing naar de Jacob Galley in. Engelse kranten bevatten vermeldingen van reizen van de Jacob Galley tussen Londen en Livorno in 1704 en 1706.Ga naar eind6 De laatste vermelding vond ik in de 's Gravenhaegse Courant van 4 januari 1712: die weet te berichten dat dit schip kort na vertrek uit Livorno in handen van de Fransen gevallen is.Ga naar eind7 Aan de chronologie van het leven van Weyerman voegt dit niets toe. Hij zou immers al in 1710 in Den Bosch gezeten hebben, dus de veronderstelling dat hij Engeland vóór 1712 verlaten heeft is niet nieuw.Ga naar eind8 Nieuw is alleen de veronderstelling dat de tweevoudige vermelding van de Jakoba Galey een aanwijzing is dat Weyerman, als hij inderdaad naar Livorno gereisd is, voor die reis vanuit Londen vertrokken is, en niet vanuit Bristol. | |
Reizen rond 1718: van Rotterdam naar LondenTerwijl Weyerman in de eerste jaren van de achttiende eeuw voor zijn overtochten tussen de Republiek en Engeland van de pakketbootdienst Hellevoetsluis - Harwich gebruik | |
[pagina 52]
| |
maakte, lijkt hij tegen 1720 de boot van Rotterdam naar Londen genomen te hebben.Ga naar eind9 In Het Oog in 't Zeil beschrijft hij een speelreis waarin hij ‘lynrecht overstak op Londen’ en waarvoor hij zich ‘inscheepte in de passaadje sloep van Rotterdam derwaards’.Ga naar eind10 Deze tocht eindigde ‘voor Sint Katrins, naby den Tour van Londen’, waarna het gezelschap een bezoek bracht aan ‘de herberg van den Admiraal Tromp’. Zo'n herberg is daar rond 1720 werkelijk geweest.Ga naar eind11 Elders beschrijft Weyerman dat hij in 1718 in Rotterdam op oostenwind wachtte, wat ook op een voorgenomen overtocht naar Londen wijst.Ga naar eind12 Er was in ieder geval vanaf 1712 een geregelde dienst tussen Rotterdam en Londen: in een advertentie in de 's Gravenhaegse Courant van 4 november 1712 wordt het begin van een wekelijkse dienst op Londen aangekondigd: Tot geryf van Passagiers en Koopmanschappen, zyn door Aenneemers twee Sloepen vastgesteld, als de Marlboroug-boot en een andere Sloep, om alle dingsdag van Rotterdam na den Briel, en van daer alle woensdags na Londen te zeylen: dit zal op dezelve dagen van London op Gravezend, en alzo na Rotterdam geschieden, zonder hindering. De Aenneemers zyn voorts van meening, 4 Sloepen te hebben, (zo dra als de andere Scheepen toegetakeld zullen zyn) te weeten twee Sloepen alle weeken van Rotterdam op London, en van London op Rotterdam op dezelve dagen. Nader onderregting is by Mr. Willem Joris Pennington te Rotterdam in de Zon, die voordezen Directeur van de Sloepen is geweest, en by Mr. Twyman in Batsons Koffyhuys digt by de Beurs te London.Ga naar eind13 Later waren er inderdaad twee afvaarten per week. De initiatiefnemer, William George Pennington (ca. 1656-1738), was een Engels koopman die zich in Rotterdam gevestigd had. Vanaf 1715 verschijnen er met grote regelmaat advertenties in Engelse kranten voor schepen die vracht en passagiers van Londen kunnen meenemen, waarin John Twyman en Batson's Coffee-House vaak genoemd worden. De schepen voeren in Londen vaak af van Saint Katharine's, een eenvoudige buurt die aan de oostkant van de Tower grensde en dus net buiten de oude City lag.Ga naar eind14 Ook Redhouse was een vaak genoemd vertrekpunt: de locatie van Redhouse heb ik niet kunnen achterhalen. In Rotterdam legden de schepen van Penningtons dienst aan aan de Londense Beurt. Die moet aan de Nieuwe Haven te vinden zijn geweest, want rond 1750 woonden enkele nazaten van Pennington aan de Nieuwe Haven ‘over de Londense Beurt’.Ga naar eind15 Helaas levert dit geen mooie Weyerman-locatie op: de Nieuwe Haven is gedempt, en aan de Nieuwehaven, zoals de straat nu heet, zijn alleen nog nieuwbouwwoningen te vinden.
Ik kon geen literatuur vinden die deze beurtvaart of de Londense Beurt tot onderwerp heeft, maar de onderneming lijkt een succes te zijn geweest, want halverwege de achttiende eeuw had Rotterdam een commissaris op de Londense Beurt. Nog in 1803 werd door de Rotterdamse raad ‘de keure en ordonnantie rakende de Beurt op Londen van den 29 april 1776’ herzien.Ga naar eind16 Ik hoop dat iemand de Londense Beurt in Rotterdam nog eens een nader onderzoek waard zal vinden. | |
‘N. Jeff*** Kapiteyn van een Britsche Passagie-sloep’In de Ontleeder der Gebreeken voert Weyerman onder de kop ‘Het Karakter van N. Jeff*** Kapiteyn van een Britsche Passagie-sloep’ een ruwe zeebonk ten tonele.Ga naar eind17 Hij schetst een onbehouwen persoon, die stevig drinkend, schransend en tierend door het leven gaat, en op zijn schip geen tegenspraak duldt, kortom: een archetypische scheepskapitein. Verwijst ‘N. Jeff***’ naar een kapitein die werkelijk geleefd heeft, of zet Weyerman hier alleen een typetje neer? | |
[pagina 53]
| |
Volgens Weyerman is deze man kapitein van een Britse ‘Passagie-sloep’. Omdat de woorden pakketboot en passagesloep bij Weyerman uitwisselbaar zijn, hoopten Jan Bruggeman en ik dat een van de kapiteins van de pakketboten uit Harwich een passende naam zou hebben, maar dat bleek niet zo te zijn.Ga naar eind18 De Engelse advertenties voor overtochten tussen Londen en Rotterdam uit de jaren 1715-1720 leverden daarentegen wél een gerede kandidaat op.Ga naar eind19 Eén van de ruim twintig daarin genoemde kapiteins was Edward Jeffreys, die in 1717 en 1718 met zijn Bridgman Sloop minstens twaalf overtochten verzorgde.Ga naar eind20 Zijn achternaam wordt in de Engelse advertenties op verschillende manieren geschreven: meestal als Jeoffreys of Jeoffryes, maar ook de vormen Jefferies, Jeffreys en Jeoffrays komen voor.Ga naar eind21 Tot 8 januari 1717 vermelden Engelse advertenties dat Richard Bird als kapitein van de Bridgman Sloop op Rotterdam vaart; de eerste overtocht met Jeffreys als kapitein van dit schip wordt op 18 mei 1717 geadverteerd, de laatste op 28 november 1718. De eerstvolgende vermelding van de Bridgman Sloop dateert van 27 juli 1724, en noemt Edward Keely als kapitein. Vermoedelijk was kapitein Jeffreys ook dezelfde als de vergunninghouder van de herberg The Harwich Sloop and Town in Saint Katharine's, wiens naam vrijwel altijd als Edward Jeoffrays geschreven wordt.Ga naar eind22 Vanaf de eerste door mij aangetroffen advertentie voor een overtocht naar Rotterdam (18 juli 1715) worden hij en zijn herberg heel vaak genoemd naast John Twyman als contactadres voor de overtochten, en tot in 1724 zijn in de advertenties vermeldingen van Jeoffrays als waard te vinden. Vanaf juni 1724 is er in de advertenties bij The Harwich Sloop and Town steeds vaker sprake van de weduwe Jeffries.Ga naar eind23 Waarschijnlijk was Edward Jeffreys in 1723 overleden: de begraafboeken van Saint Katharine's-by-the-Tower vermelden de begrafenis van ene Edward Jeffries op 14 april van dat jaar.Ga naar eind24 Was Edward Jeffreys nu werkelijk de bullebak die Weyerman ons schilderde? Tot nu toe heb ik in de archieven geen materiaal gevonden dat iets over zijn karakter zegt. Weyerman zal niet voor niets juist zijn naam boven deze schets gezet hebben, maar toch is er reden om dit portret met enige achterdocht te beschouwen.Ga naar eind25 In 1711 verscheen er namelijk een Engels vers, ‘The master of a ship’ geheten, dat veel details met Weyermans tekst gemeen heeft, maar dat alleen pretendeert een karakterschets van een kapitein in het algemeen te geven.Ga naar eind26 De tekst van Weyerman is hier zeker geen letterlijke vertaling van, maar de overeenkomsten zijn treffend: zo blijkt een bijzonder Rotterdams accent in Weyermans tekst, de vermelding van Erasmus, op nagenoeg dezelfde plek in de Engelse tekst te staan. Zelfs ogenschijnlijk typisch Nederlandse verwijzingen kunnen bij hem dus een Engelse achtergrond hebben. Verschillen zijn er ook: de verwijzingen naar de Londense havenbuurt Wapping, die een Nederlands publiek weinig zouden zeggen, heeft hij eruit gegooid. Mercator en Aristoteles verdwenen, Isaac Newton maakte zijn entree. Verder heeft Weyerman maar voor een deel van de tekst de versvorm gehandhaafd, de rest heeft hij in proza samengevat. Afsluitend: de ‘N. Jeff***’ in de kop van Weyermans verhaal verwijst naar alle waarschijnlijkheid naar een persoon die werkelijk bestaan heeft, de tekst zelf daarentegen is geen karakterschets, maar een karakterstukje. Nieuw bij deze vertaalvondst is dat een heel Nederlandse verwijzing (Erasmus) een Engelse herkomst blijkt te hebben, terwijl een Engelse verwijzing (Newton) juist Weyermans eigen inventie is. Bovendien is deze publicatie nog niet eerder met Weyerman in verband gebracht en kan dus toegevoegd worden aan de lijst van zijn Engelse bronnen. | |
[pagina 54]
| |
Bijlage 1: Jacob Campo Weyerman, Den Ontleeder der Gebreeken (Amsterdam 1725-1726), deel 2, nr. 37 (25 juni 1725), p. 293-294.Het Karakter van N. Jeff*** Kapiteyn van een Britsche Passagie-sloep
Hy is een groove Klomp, die 't Kwaad van 't Goed niet schift,
Een vette Gans, dat 's een St. Maartens gift,
Die binnens boords, zig mest met (1) Punch, Gebraad, en Wynen,
Als een Model voor vette Zwynen.
Hy is by uytneemendheyt gestelt op een schorre Heesheyt; Ongeschikt in zyn handel en wandel; Straf van Opslag, Lustig van Leeden, en Roestig van Huyd. Een Dier uytwendig, en, nog tamelyk by zyn Zinnen,
Een erger Dier van binnen.
Ter Zee een Keyzer, en een lompe Boer in Stadt,
En voor zyn Meesters..... raad’ eens wat?
Hy loopt te Land vastgestrikt aan een zwaare zilvere Degen; hy is een genereuse Sul voor geplukte Straat-sletten; Nuchter zynde is hy nors, en Dronken Dul. Hy is een wichtige Romp met een maagere Ziel; zo stout als een Julius Cesar over een Kan met (2) Flip; in Gezelschap Bemoeizuchtig; Onderdaanig voor zyn Meesters als een Leekebroer, en Hovaardig tegens zyn Scheepsvolk als een Lucifer. In Vloekken zal hy zig meer dan 't betaamt verwarren,
In zyn Gebeden stom of bot;
Hy vreest alleen het Visschen lot,
En kent geen Hemelen, dan om 't gebruyk der Starren.
Hy beschouwt een voorspoedige Wind als een Goed dat hem toekomt; hy is te Land een Weetniet, en ter Zee een Filosoof; en zo je hem tegenspreekt, of nog zo gefondeert, beslegt hy 't Argument met deeze Oplossing; By G** Sir, je kend nog Eb nog Vloed. Den Ridder Isak Newton is by hem maar een Kalfskop aan boord; en een Nieuweling van Stokvisch, die groot gemaakt is tusschen den Boeg en het Achtersteeven, mids dat hy reeds een Touw weet te splissen, en Hennep te spinnen tot Kabels, staat hooger by hem geboekt als Desiderius Erasmus geboekt staat by de Maasdrinkers. Vol zynde maakt hy een vervaarlyk Brits geraas;
Zwetst van zyn Pekelvleesch, Bischuyt, en Cheshir Kaas;
Beschimpt het versch Gebraat, veracht Stads Lekkernyen;
(3) St. Stevens Ridder kan zig op die wyze ook vleyen,
Wanneer hy roemd; dat in een Schuld-Gevangenis,
De Lucht vry frisscher als in de Ordinaris is.
| |
[pagina 55]
| |
De voornaamste Roem van dat Zee-kalf, bestaat in een Heesche Herhaaling, hoe dat hy zyn Schip uyt de kieuwen van de Zee heeft gerukt, etcetera; want die bemoste Slok-op is zo verwaant, dat hy alles toeschryft aan zyn Konst, en niets aan de Voorzienigheyt. | |
Bijlage 2. Uit: S.H. Misodolus, Do no right, take no wrong; keep what you have, get what you can: or, the way of the world displayd (Londen, 1711), p. 144-145. (Een gewijzigde herdruk verscheen onder de titel The young-man's counsellor or The way of the world displayd, met het vers op p. 141-142.)The Master of a ship
A Brawny Lump, that knows not good from Ill,
Fatted on Board like Hogs with Pease and Swill;
Affects his Hoarsness, as a Vocal Grace,
Careless his Caridge, and Austere his Face.
Lusty his Limbs, and a thick rusty Skin,
A Bear without, and a worse beast within.
If Married sure a Cuckold, and if not,
A Generous Cully to some Wapping Slut:
At Sea an Emperour, at Land a Slave,
Dull in Accounts, and to his owners, Knave;
When ty'd on Shore to a large Silver Sword,
He Struts about in Wapping like a Lord,
With Jilt and Musick he is pleas'd and glad,
When Sober, Silly; and in Liquor, Mad.
A Bulky Carcass, with a Slender Soul,
As Great as Julius Caesar o'er a Bowl:
In Company Pragmatical and Loud,
Humble to's Owners, to his Seamen Proud:
In Storms or Calms, he seldom Prays, but Swears,
Drowning and Starving are his only Fears,
And he ne'er thinks of Heaven, above the Stars.
Mercator and the Compass are his guides,
By them alone, he thinks he safely Rides:
A Prosperous Gale he looks for as his due,
He thanks not God, Religion he ne'er knew,
And acts no more the Christian, than a Jew.
At Land, he seems an Idiot, yet at Sea
None must pretend to be so Wise as he:
If you Reason speak, your Argument's deny'd,
He swears you nothing know of Time and Tide:
His Word's a Law, he's there a Soveraign Lord,
And Aristotle's but an Ass on Board.
| |
[pagina 56]
| |
The Burgou Novice bred 'twixt Stem and Stern,
That knows to splice a Line and spin Rope Yarn,
Shall by King Tar-Ass more respected be,
Than an Erasmus, or any learned he.
His Head's an Almanack, which Men may find
Fill'd up with Tides, the Weather and the Wind.
Sun's Declination, Change of the Moon,
And how to know in India when 'tis Noon.
A ship, he takes to be his only School,
And thinks a Land-Man truly but a Fool.
When warm'd with Punch, and his Outlandish Weed,
He praises Burgou, Beef and Bisket-Bread.
Condemns Land Dainties, and the bed of Down,
And thinks a Ship nore pleasant than a Town,
As Prisoners long Confin'd, strive to prevail
With Freemen, to believe their stinking Jail
Affords more Satisfaction to the Mind,
Than all the Pleasures they Abroad can find.
All that the Sea-Calf has on Shore to boast,
Is how he sav'd his Ship from being lost;
Which the Unthinking Brute in his own sense,
Attributes to his Art, not Providence.
But all that of his Honour can be said,
of the Tarpaulin Rabble he's the Head.
A Monarch of a Wooden World he is,
Such as he all Men of Sense do hiss.
Let him o'er Famisht Slaves Rule and Command,
Dreading each Storm that Blows, each Rock and Sand:
Rather than such a King, I'll Subject be at Land.
|
|