Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 35
(2012)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 24]
| |
Rondom het kunstgenootschap Nil Volentibus Arduum: enkele observatiesGa naar eind1
| |
André Hanou-observatieDeze observatie wordt uitgesproken ter herinnering aan André Hanou, de oprichter en stimulator van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Het leek het bestuur van de Stichting een goed idee om jaarlijks tijdens de grondvergadering de eerste observatie aan zijn nagedachtenis te wijden. Dat wil niet zeggen dat de observatie over hem moet gaan. Zij hoort betrekking te hebben op de door hem zo onder de aandacht gebrachte ‘lange achttiende eeuw’. André hield van observaties, dat wil zeggen: onvoltooid onderzoek, dat een dwarse blik werpt op bekende, zogenaamd vaststaande feiten en interpretaties en gepresenteerd wordt met het doel de discussie te stimuleren. In het recente André Hanou-nummer van de Mededelingen schreef de redactie: ‘Zoals Hanou-kenners weten, schreef André nooit stukken, die eindigden met het laatste woord. Aan conclusies die geen tegenspraak duldden, had hij een hekel’.Ga naar eind2 Inderdaad, André hield van observaties.
Eerst nog een opmerking vooraf: bronnen wogen zwaar voor André. Het onderwerp van mijn observatie zit vol problemen wat de bronnen aangaat. Het is een bekend gegeven dat er in het geval van Spinoza sprake is van een bewust gecreëerd gebrek aan bronnen. Uitlatingen over ingrijpende gebeurtenissen in zijn leven zijn niet bekend. Zijn werken zijn bij de uitgave van de Opera posthuma door zijn vrienden-editeurs gescreend en zoveel mogelijk ontdaan van biografische gegevens en persoonlijke ontboezemingen of verwijzingen daarnaar.Ga naar eind3 Hetzelfde lijkt aan de hand te zijn met velen uit zijn omgeving. Immers, ook over Franciscus van den Enden, Lodewijk Meijer, Johannes Bouwmeester en Adriaan Koerbagh is opvallend weinig bekend. En dat is niet omdat er niet naar gegevens gezocht zou zijn. Nil Volentibus Arduum was nadrukkelijk een besloten genootschap. Uit wat overgebleven is, veelal kleine indicaties, moet worden gereconstrueerd wat er werkelijk gebeurd is. Hoe moeten wij omgaan met het ‘bewuste’ gebrek aan bronnen? | |
[pagina 25]
| |
Spinoza's Tractatus theologico-politicusHet is vooral Jonathan Israel geweest die erop heeft gewezen dat met Spinoza de periode van de Verlichting in het algemeen en de radicale Verlichting als voorloper van de moderniteit in het bijzonder begonnen is.Ga naar eind4 Ik markeer die met de publicatie van Spinoza's Tractatus theologico-politicus (hierna ttp) begin 1670. In de Nederlandse literatuurgeschiedenis wordt traditioneel een breuk met de voorafgaande periode vastgesteld bij de oprichting van Nil Volentibus Arduum, officieel op 26 november 1669. Bij zowel de oprichting van Nil als bij de publicatie van de ttp zijn twee personen nauw betrokken: Lodewijk Meijer en Joannes Bouwmeester, naar eigen zeggen boezemvrienden, zowel van elkaar als van Spinoza. In het voorjaar van 1670 verscheen bij Heinrich Künraht te Hamburg (dat is: Jan Rieuwertsz te Amsterdam) de Tractatus theologico-politicus. In een recente studie heeft de laatste Spinoza-biograaf, Steven Nadler, dit werk ‘a book forged in hell’ genoemd: een boek gesmeed in de hel.Ga naar eind5 Na de publicatie van de ttp valt een snelle verspreiding door geleerd Europa te constateren. Nadler meldt al een veroordelende reactie in mei 1670, in een brief van de geleerde Duitse theoloog Jacob Thomasius, hoogleraar in Leipzig en leermeester van Leibniz. Op 30 juni 1670 spreekt de Amsterdamse kerkenraad afkeurend over het boek. Al gauw werd ook door heel Europa sterk afwijzend op deze publicatie gereageerd. Nadler noemt het tumult naar aanleiding van de verschijning van de ttp zonder meer één van de meest significante gebeurtenissen in de Europese intellectuele geschiedenis in de beginperiode van de Verlichting. De eerste gepubliceerde reactie op de ttp is te vinden in een boekje uit 1673 van Jean-Baptiste Stouppe: La religion des Hollandois representée en plusieurs lettres écrites par un officier de l'armée du Roy à un pasteur & professeur en théologie de Berne (Keulen [= Leiden], 1673). Stouppe's boekje wordt meestal bestudeerd als een serieus werk over de verschillende geloofsopvattingen en vergelijkbare ‘libertijnse’ ideeën in de Republiek, waaronder die van Spinoza. Het lijkt een neutraal overzicht te geven. In feite is het een tegen de Republiek gericht pamflet in het kader van de oorlog die in 1672-1673 woedde tussen de Republiek en Frankrijk. Het diende er vooral toe duidelijk te maken waarom Stouppe als protestantse dominee in een katholiek leger meevocht tegen de Republiek. Men was daar volgens hem helemaal niet zo protestants! Twee maanden na publicatie, in mei 1673, zal Stouppe echter de begeleider van Spinoza zijn op diens tocht door het front en de waterlinie om op bezoek te gaan bij de prins van Condé in diens hoofdkwartier te Utrecht.Ga naar eind6 In januari 1671 werd de ttp door Jan Hendriksz. Glazemaker in het Nederlands vertaald als het Theologisch-politiek traktaat. De editeur van de nieuwste Nederlandse vertaling (1977), Fokke Akkerman,Ga naar eind7 meldt dat er een fraai gotisch handschrift bewaard is gebleven in de Koninklijke Bibliotheek te Den Haag. Dit handschrift is duidelijk gebruikt voor de eerste druk van de Nederlandse vertaling van 1693, maar moet ook voor de geplande uitgave in 1671 zijn gebruikt. Akkerman heeft sterke aanwijzingen dat de vertaling grondig gecorrigeerd is door Joannes Bouwmeester. De kopij was in februari 1671 al bij de zetter. Spinoza heeft in een brief van 17 februari 1671 via één van zijn vrienden, de Amsterdamse doopsgezinde Jarig Jelles (die later het voorwoord van de Opera posthuma zou schrijven en vermoedelijk ook bij deze uitgave betrokken was) verzocht publicatie te verhinderen. Hij schreef hem: Toen onlangs de hoogleraar ...... [de naam is weggehaald! AB] mij bezocht, vertelde hij mij o.a. dat hij gehoord had dat mijn Godgeleerd-staatkundig vertoog in het Nederlands vertaald | |
[pagina 26]
| |
was, en dat iemand - hij wist niet wie - van plan was het te laten drukken. Daarom verzoek ik u dringend de moeite te doen hiernaar te informeren en, indien mogelijk, het drukken te verhinderen. Dit is niet alleen mijn verzoek, maar ook dat van velen van mijn vrienden en bekenden, die niet graag zouden zien dat dit boek verboden werd, zoals ongetwijfeld zal geschieden als het in het Nederlands wordt uitgegeven. Ik twijfel er niet aan dat ge mij en de zaak deze dienst wilt bewijzen.Ga naar eind8 Uit Akkermans opmerking mogen we opmaken dat Joannes Bouwmeester in 1670 druk bezig was met de begeleiding van de vertaling door Glazemaker. Het valt zonder meer aan te nemen dat ook Lodewijk Meijer zich hier intensief mee bemoeide. In 1663 was deze op verzoek van Spinoza de editeur geweest van diens Descartes-uitleg Principiorum philosophiae Pars i & ii, More geometrico demonstratae per Benedictum de Spinoza, Amstelodamensem. Wij weten uit een brief van 26 juli 1663 van Spinoza aan Meijer, dat diens bemoeienis ver ging en dat Spinoza veel aan hem overliet: ‘handel dan maar naar eigen goeddunken’.Ga naar eind9 Na Spinoza's dood in 1677 zou Meijer de belangrijkste editeur zijn van de Opera posthuma en de vertaling daarvan, de Nagelate schriften. Spinoza vertrouwde Meijer en Bouwmeester blijkbaar bijna blindelings. Het onlangs teruggevonden Vaticaanse Ethicahandschrift is volgens verschillende deskundigen vooral daarom van belang, omdat het laat zien hoe groot de invloed en betekenis voor Spinoza's werk is geweest van zijn directe omgeving, de vrienden-editeurs, Meijer en Bouwmeester.Ga naar eind10 | |
Vrienden en editeurs van Spinoza: de Latijnse school van Van den EndenUit een verjaardagsgedicht van Lodewijk Meijer voor Joannes Bouwmeester uit 1673, bewaard gebleven in een verzamelhandschrift met gedichten van Meijer in de Leidse universiteitsbibliotheek, weten we dat Bouwmeester door Meijer zijn ‘oudste en trouwste vriend’ werd genoemd.Ga naar eind11 Terwijl van Bouwmeesters geschriften relatief weinig bekend is gebleven (zijn belangrijkste werk is de vertaling van Hay Ebn Yokdhan uit het Latijn, in opdracht van Nil gemaakt in 1672; daarnaast zou hij ‘geheime schriften’ van Van den Enden in zijn bezit hebben), kan van Meijer worden vastgesteld dat hij sinds de jaren zestig een prominente rol heeft gespeeld op veel terreinen van het culturele en intellectuele leven in Amsterdam. Ook al ontbreekt hard bewijs, voor mij lijdt het geen twijfel dat zeker Meijer, maar ook Bouwmeester, leraar is geweest aan de in 1652 opgerichte particuliere Latijnse school van Franciscus van den Enden, waar Spinoza na zijn ban uit de joodse gemeenschap in 1656 zijn intellectuele toevlucht heeft gezocht. De brief van 26 juli 1663 adresseert Spinoza aan ‘zijn liefste vriend’ Lodewijk Meijer, ‘Doctor in de medecyn, l.a.m.’, dat wil zeggen: ‘Liberalium Artium Magister’, meester in de vrije kunsten. In de literatuur wordt Meijer vaak arts genoemd, hoewel nergens serieuze aanwijzingen te vinden zijn dat hij het beroep van arts heeft uitgeoefend. Hij is pas op latere leeftijd gepromoveerd in de filosofie en de medicijnen. Ook Bouwmeester is ongeveer tegelijkertijd, dus ook op wat latere leeftijd, gepromoveerd in de medicijnen. Dat vak, zeker zoals het onderwezen werd in Leiden, vormde in die tijd de top van de moderne (natuur)wetenschap. Spinoza vond dat iedereen medicijnen moest gaan studeren. Zelf werd hij in 1671 door Leibniz in zijn kennismakingsbrief aangeduid als ‘Medicin tres celebre et philosophe tres profond’.Ga naar eind12 Meijer gaf volgens mij op Van den Endens school onder meer taalonderwijs, hetgeen verklarend zou zijn voor de grote naam die hij heeft opgebouwd als taalkundige, vertaler in het Nederlands, grammatica-deskundige (hij publiceerde in 1672 een Italiaansche spraakkonst) en vooral woordenboekenschrijver. Zijn Woordenschat is vanaf de (vaak | |
[pagina 27]
| |
herdrukte) vijfde druk uit 1669 normgevend geweest tot het begin van de negentiende eeuw. Binnen Nil kunnen we zien dat Meijer duidelijk sturend en leidinggevend is opgetreden bij de besprekingen van achtereenvolgens de beoogde toneeltheoretische, taalkundige en retorische ‘handboeken’. Alleen het eerste is voor publicatie gereed gekomen, maar pas ruim honderd jaar later gepubliceerd. In het kader van deze observatie moet opgemerkt worden dat Meijer ook naam heeft gemaakt als toneelschrijver en regent van de Amsterdamse schouwburg. Ten slotte, en dat is niet van het minste belang, heeft Meijer ook met eigen werk op filosofisch terrein aan de weg getimmerd. In zijn geruchtmakende Philosophia S. Scripturae interpres uit 1666, waarvan hij een jaar later een eigen vertaling in het Nederlands publiceerde onder de titel De philosophie d'uytleghster der H. Schrifture, betoogt hij dat de theologie als wetenschap ondergeschikt is aan de filosofie. Dit werd vanzelfsprekend als een directe aanval op het gezag van de Bijbel beschouwd, evenals later zou gebeuren met de geschriften van Spinoza. De overeenkomsten zijn dan ook erg groot. En dan ook nog in de volkstaal! In 1674 werd de Philosophia tegelijk met de ttp (en de Leviathan van Hobbes) door de Staten van Holland verboden. Franciscus van den Enden was met zijn in 1652 opgerichte Latijnse school de centrale figuur, die een intellectuele kring om zich heen verzamelde en die een ontmoetingsplaats bood voor vele intellectuelen, al dan niet vrijzinnig of libertijns. Hij wordt tegenwoordig steeds meer en overtuigender beschouwd als de leermeester van Spinoza. | |
De dood van Adriaan Koerbagh en de gevolgen voor zijn vriendenBuiten de school van Van den Enden, maar wel binnen de vriendenkring, stond in de jaren zestig Adriaan Koerbagh. Hij publiceerde in 1664 't Nieuw woorden-boek der regten. In 1668 verscheen een ander woordenboek, getiteld Een bloemhof van allerley lieflijkheyd, dat weldra geruchtmakend was door zijn in hoge mate vrijmoedige, atheïstische inhoud. Koerbagh werd spoedig gearresteerd en na een uitvoerig proces tot tien jaar rasphuis veroordeeld. Hij overleed daar op 15 oktober 1669. Extra problematisch was het dat zijn publicaties in het Nederlands geschreven waren. Spinoza maakte zich in 1671 niet voor niets zorgen over publicatie van een Nederlandse vertaling van zijn ttp! Uit de bewaard gebleven procesgegevens blijkt dat de ondervragers bij herhaling Koerbagh uithoorden over personen die er van verdacht werden betrokken te zijn geweest bij de samenstelling van deze woordenboeken. In de perceptie van zijn tijdgenoten was het zonneklaar dat Meijer, Bouwmeester, Spinoza, Van den Enden en nog enkele anderen ermee van doen hadden. In een aantal pamfletten wordt het auteurschap van ieders publicaties steeds aan één van hen of aan hen gezamenlijk toegeschreven. Meijer als woordenboekexpert en auteur van de S. Scriptura interpres was vanzelfsprekend hoofdverdachte, maar zowel de filosofische geschriften van Meijer als die van Koerbagh werden ook aan Spinoza toegeschreven. In de omgeving van Van den Endens kring was een goddeloze bende bezig. Koerbagh ontkende natuurlijk alles en verklaarde dat hij alleen de schrijver van deze woordenboeken was. Alleen hij werd gestraft, maar de vrienden werden nu erg voorzichtig. Spinoza's spreuk was niet zonder reden ‘caute’: wees op je hoede.Ga naar eind13
Na de dood van Adriaan Koerbagh op 15 oktober 1669 richtten Lodewijk Meijer en Joannes Bouwmeester op 26 november 1669 het besloten kunstgenootschap Nil Volentibus Arduum op. Spinoza werd voorzichtig met zijn publicaties: anoniem, in het Latijn, met een vals uitgeversadres voor wat betreft de Tractatus theologico-politicus in het begin van 1670, en later: geen toestemming voor een vertaling en ten vervolge gecontroleerde | |
[pagina 28]
| |
beschikbaarstelling van zijn manuscripten van de Ethica aan derden. Hij wilde bij voorbeeld absoluut niet dat Leibniz handschriften of afschriften van zijn teksten ter inzage kreeg. En Van den Enden? Hij heft plotseling in de zomer van 1670 zijn Latijnse school op, die naar verluidt nog steeds goed liep. Hij werd benoemd tot lijfarts van Lodewijk xiv, een nietszeggend erebaantje, waarna hij naar Parijs vertrok om een nieuwe Latijnse school te beginnen in het Hôtel des Muses, waar hij zich wederom omringde met een aantal jonge, veelbelovende leraren. Het Hôtel des Muses werd voor een paar jaar een intellectuele salon voor smaakmakend intellectueel Parijs. Iedereen die er in het intellectuele klimaat van Parijs toe deed, bezocht de school van Van den Enden, zoals dat twintig jaar eerder in Amsterdam ook het geval moet zijn geweest. De jonge Leibniz heeft vermoedelijk hier zijn belangstelling voor Spinoza opgedaan.Ga naar eind14 | |
Meijer, Bouwmeester en Nil Volentibus ArduumMeijer en Bouwmeester duiken na de dood van Koerbagh weg in het door hen opgerichte kunstgenootschap. Zij blijven in het geheim doorgaan met hun Spinoza-werkzaamheden in de drukkerij van Rieuwertsz, maar leiden ook - hoewel zij zeer serieus waren over de doelstellingen van het genootschap - de aandacht af met publiek spektakel over het toneel via Nil Volentibus Arduum. Het Amsterdamse kunstgenootschap Nil Volentibus Arduum heeft, voor zover wij kunnen nagaan, bestaan van 26 november 1669 tot 23 december 1687. Wij weten dit, omdat Balthasar Huydecoper een uittreksel heeft gemaakt uit het toen nog niet verdwenen archief, waarin hij slechts die zaken noteerde die hij als schouwburgregent nuttig vond. Vanaf 1687 is het archief en de hele inboedel van Nil in handen gekomen van het lid Ysbrand Vincent, die het ten behoeve van vele uitgaven in de achttiende eeuw beheerde.Ga naar eind15 In feite was het kunstgenootschap al eerder opgehouden te bestaan. Tot de dood van Bouwmeester en Meijer (respectievelijk in 1680 en 1681) functioneerde het als een academie, volgens eigen zeggen naar het voorbeeld van de Académie Française. Daarna lijkt Nil een dichtgenootschap te zijn geworden naar wiens voorbeeld vele dichtgenootschappen in de achttiende eeuw zich gericht hebben. Het genootschap hield zich in wekelijkse besprekingen systematisch bezig met achtereenvolgens een toneeltheorie, een grammatica en een retorica. Alleen de toneeltheorie is min of meer afgekomen, maar pas een eeuw later uitgegeven.Ga naar eind16 Daarnaast hield men zich bezig met een diversiteit aan andere activiteiten, waaronder in de eerste jaren (1669-1672) voornamelijk het vertalen en bewerken van toneelstukken in een polemische setting. De regenten van de Amsterdamse schouwburg, onder wie Lodewijk Meijer, hadden in de jaren zestig steeds meer ruzie gekregen over de eisen waaraan toneelstukken moesten voldoen om tot een verantwoorde opvoering te komen en daarna tot voldoende publiek en dus inkomsten. Het conflict is in feite van alle tijden en kwam er kort gezegd op neer dat de ene partij vond dat toneelstukken spektakel moesten bieden, dienden ‘voor het oog’, terwijl de andere bepleitte dat zij dienden ‘voor het oor’ (het verstand, de rede). Nil heeft via zijn teksten voortdurend laten weten dat toneelstukken dienen voor het oog èn voor het oor.Ga naar eind17 De geschriften van Nil Volentibus Arduum zijn binnen de neerlandistiek uitgebreid onderzocht, waarbij vooral bekeken is in hoeverre sprake is van beïnvloeding door en ontlening aan Frans-classicistische toneelschrijvers, toneeltheoretici en klassieke auteurs. Originaliteit is bij voorbaat uitgesloten. De geschriften zijn nauwelijks bestudeerd op filosofische invloeden. Geleidelijk begint ook vanuit filosofische hoek aan- | |
[pagina 29]
| |
dacht te ontstaan voor spinozisme in de literatuur van de eigen tijd. Het lijkt wel alsof literatuurhistorici en filosofiehistorici op dit terrein over en weer niet goed raad weten met elkaar. In de literatuurgeschiedenis wordt Nil meestal negatief beoordeeld. De communis opinio is dat na de grote schrijvers van de Gouden Eeuw hier door slaafse navolging van de Frans-classicisten een aanvang werd gemaakt met de ineenstorting van alles wat een beetje oorspronkelijke literatuur was. Nil markeert het begin van de saaie achttiende eeuw. De mening van Te Winkel dat Meijer het kunstgenootschap heeft opgericht uit rancune heeft het latere oordeel te sterk beïnvloed. Positieve uitzondering in de beoordeling is merkwaardigerwijs vooral de waardering voor Pels, die toch met zijn onder eigen naam, in 1677 en 1681 gepubliceerde theoretische werken juist de literaire, Frans-classicistische theorie heeft uitgedragen. Er wordt meestal voorbijgegaan aan het feit dat de toneelstukken van Nil vanaf 1678 (na de heropening van de Amsterdamse schouwburg die van 1672 tot eind 1677 gesloten was geweest) tot ver in de tweede helft van de achttiende eeuw tot het vaste repertoire van de Amsterdamse schouwburg behoorden en in vergelijking met andere toneelstukken behoorlijk succesvol waren. Er wordt ook voorbijgegaan aan het feit, dat de door Nil geïntroduceerde theorie van het Frans-classicisme een belangrijke rol is blijven spelen tot in de achttiende eeuw. En ten slotte wordt er voorbijgegaan aan het feit dat de auteursrechtelijke waarde van de uitgaven met het Nil-vignet in de achttiende eeuw als zeer groot beschouwd werd. | |
Oratius TuberoOp 21 juli 1671 gebeurt er bij Nil Volentibus Arduum iets bijzonders.Ga naar eind18 Pieter Blaeu ‘vereert yder lid’ van het kunstgenootschap met een exemplaar van het boek Cincq dialogues d'Oratius Tubero. Dit moet een belangwekkende gebeurtenis zijn geweest, de schenker was niet zomaar iemand: Pieter Blaeu was naast zijn drukkersactiviteiten secretaris van de stad Amsterdam. Zijn broer Willem was schepen en lid van Nil, zijn vader de beroemde drukker en uitgever Joan Blaeu i. Het boekje was in 1671 uitgegeven bij Paul de la Flèche te Mons (dat is: Joan Blaeu i te Amsterdam) onder de titel: Cinq dialogues d'Oratius Tubero faits à l'imitation des Anciens. i. De la philosophie sceptique. ii. Le banquet sceptique. iii. De la vie privée. iv. Des rares & éminentes qualités des asnes de ce temps. v. De la diversité des religions. Achter het pseudoniem gaat François la Mothe le Vayer schuil. Het boek bestaat uit vijf Ciceroniaanse dialogen. De eerste dialoog gaat over de verscheidenheid van meningen, gewoontes en zeden van de mensen en de tegenstellingen daarin. De tweede dialoog benadrukt het verschil tussen zeden en gewoontes. In de derde dialoog wordt de charme van de eenzaamheid belicht, in de vierde de ‘zeldzame en eminente kwaliteiten van de ezels van deze tijd’. De vijfde gaat over de verscheidenheid aan godsdiensten. Deze dialogen, het laatste werk van La Mothe le Vayer, waren niet bedoeld voor het grote publiek en dus ook niet voor publicatie. Zij waren voor zijn vrienden. Dat had Blaeu er blijkbaar niet van weerhouden om ze te drukken en onder valse naam en gefingeerd adres uit te geven. La Mothe le Vayer (1588-9 mei 1672)Ga naar eind19 was gedurende een groot deel van de zeventiende eeuw een centrale figuur in het intellectuele en culturele leven van Parijs. Hij was spil in een groot aantal geheel of gedeeltelijk overlappende kringen, waaronder die van de later zo genoemde ‘les libertins érudits’. Deze geleerde libertijnen stonden onder de bescherming van Louis ii van Bourbon, prins van Condé, die in de Franse geschiedschrijving ‘de grote Condé’ wordt genoemd. Bekend gebleven is bij voorbeeld | |
[pagina 30]
| |
de zogenaamde Tetrade, een libertijns gezelschap dat avonden wijdde aan ‘vrolijke filosofische overpeinzing’. In de Cinq dialogues d'Oratius Tubero goot La Mothe le Vayer een aantal van hun overpeinzingen in verhullende dialogen naar het voorbeeld uit de klassieke oudheid. De deelnemers aan de overpeinzingen werden onder pseudoniem opgevoerd waarbij La Mothe zelf figureerde als Oratius Tubero. De strategie van deze vrijdenkers bestond uit altijd het geheim te bewaren en niets naar buiten te brengen, de bronnen te verhullen, respectievelijk te screenen. Hun gezamenlijke credo was de haat tegen te veel geloof. Dit brengt ons bij de relaties tussen Parijs en de Amsterdamse intellectuele en culturele wereld uit de kringen van Van den Enden, Spinoza en Nil Volentibus Arduum. De ‘kring van Condé’ was een gezelschap van filosofen, wetenschappers en schrijvers, dat voor een groot deel uit ‘libertijnen’ bestond, naast allerlei andere belangstellenden. Het heeft er alle schijn van dat Van den Enden, toen hij in Parijs kwam, direct in deze kring werd opgenomen. Een aantal leden moet hij al lang gekend hebben: van hen weten we dat zij kortere of langere tijd in de Republiek hebben vertoefd. Hiertoe behoort bijvoorbeeld de bibliothecaris van Condé, Isaac la Peyrère, de auteur van Prae-Adamitae (1655), een werk dat Spinoza in zijn boekenkast had staan en waaraan hij zijn belangrijke stelling ontleende dat Adam niet de eerste mens was en de Bijbel dus niet letterlijk gelezen moest worden. Maar de relaties gaan veel verder: ook de eerste Franse Spinoza-vertaler, Gabriel de Saint-Glain, verkeerde in deze kring en verbleef langdurig in de Republiek. Naast de literaire kring rond Nil en de filosofische kring rond Van den Enden en Spinoza in Amsterdam bestond er dus een vergelijkbare kring in Parijs: de kring van ‘libertijnen’ onder mecenaat van de prins van Condé. Van den Enden wordt in zijn Parijse jaren (1670-1674),Ga naar eind20 die samenvallen met de beginjaren van Nil Volentibus Arduum, nadrukkelijk met deze kring in verband gebracht. Zijn Hôtel des Muses was niet alleen een Latijnse school, waarin hij zich omringde met jonge, veelbelovende leraren en waar de ‘rijke’ kinderen bijna onmiddellijk naar toe werden gestuurd (zoals eerder naar zijn school in Amsterdam), maar ook een ontmoetingsplaats voor heel intellectueel Europa, voor zover wonend of op bezoek in Parijs. De snelle triomftocht van Spinoza in ondergronds intellectueel Europa en de verspreiding van zijn filosofie (ttp en ondershands Ethica) zou langs deze weg, dus via Van den Enden, wel eens mede tot stand gebracht kunnen zijn. | |
SlotDrie kringen. Overeenkomsten: vrijzinnig, libertijns, intellectueel. Geheim, geen bronnen nalaten, ja, bronnen zelfs screenen. Frappante overeenkomsten bij het begin van wat later de Verlichting zou worden, de lange achttiende eeuw. Er zijn voldoende redenen om ook de geschiedenis van het literaire kunstgenootschap Nil Volentibus Arduum in samenhang met deze andere kringen, in Amsterdam en in Parijs, verder te onderzoeken. En waarover spraken zij? Zij spraken over de hartstochten. De wetenschappers (de ‘medici’) over de vraag of het hart of een klier in de hersenen of andere lichaamsdelen de zetel was van de emoties. De filosofen over de gedachte dat het begrip van goed en kwaad, en alle consequenties daaruit, de hartstochten opwekt. En de literatoren over de vraag hoe de hartstochten op het toneel te brengen. Spinoza's Ethica gaat voor de helft over de hartstochten, het Naauwkeurig onderwys in de tooneel-poezy van Nil Volentibus Arduum voor een derde. Om Nil te kunnen begrijpen, is het goed te weten dat het niet alleen een letterkundig clubje was. Een aantal leden, en daarmee het hele genootschap, was ook filosofisch geëngageerd: spinozistisch, aanleunend tegen het atheïsme. De betrokken personen | |
[pagina 31]
| |
zelf hebben dit met alle macht uit de publiciteit proberen te houden. Lodewijk Meijer (en in zijn voetspoor Joannes Bouwmeester) was de grote kracht achter zowel Spinoza als Nil Volentibus Arduum! Over de politieke context van al deze gebeurtenissen valt ook nog veel te zeggen. Het zou even later, in 1672-1673, ten slotte oorlog worden tussen Frankrijk en de Republiek. Een aantal van de genoemde personen heeft hierbij aan beide zijden een opmerkelijke rol gespeeld. Daar ga ik verder op herkauwen. |
|