Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 35
(2012)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 11]
| |
Debunking de Fransman
| |
[pagina 12]
| |
[...] Dat het een fransch autheur nooit aan stoffe zal ontbreeken, zo lang als de vleyery en de quaadspreekendheyt geboekt zullen staan voor gangbaare munten; en dat een fransch autheur een patent heeft van zo lang te moogen schryven en vryven, tot dat alle zyn leezers zo vast slaapen gelyk als overwinterende bergmarmotten, en zo voorts. (p. 200) Het is duidelijk dat Weyerman niets moest hebben van de schrijver op wie hij in de Vrolyke Tuchtheer zijn pijlen richtte: François Michel Janiçon (1674-1730).Ga naar eind2 Deze Franse auteur was kennelijk ooit courantier geweest in Utrecht. Hij manifesteerde zich nu, aldus Weyerman in 1729, als dé historicus der Lage Landen. Dat deed Janiçon met L'Etat présent de la Republique des Provinces Unies, een geschiedwerk dat in vertaalde vorm verscheen als de Republiek der Vereenigde Nederlanden, met de overkoepelende titel Tegenwoordige staat der Vereenigde Nederlanden. Het is deze laatste titel die Jan Wagenaar vanaf 1739 als ondertitel voor zijn grote historische standaardwerk zou overnemen.
In deze observatie zet ik de kennismaking met Janiçon voort.Ga naar eind3 Op zoek naar gegevens hoopte ik te achterhalen wat de aanleiding voor Weyerman was om zo uit te pakken tegen deze ‘gediskarteerde kourantier’, die voor hem kennelijk het symbool was van alle ongetalenteerde Franse schrijvers die er in letterenland rondliepen. Maar anders dan Weyerman misschien gewenst zou hebben, kwam ik tot de conclusie dat hijzelf in menig opzicht veel weg had van Janiçon. De overeenkomsten tussen beide mannen blijken dusdanig te zijn dat men ook tijdens Weyermans leven beide heren met elkaar associeerde. Waartoe dit leidde, komt aan het einde van deze bijdrage ter sprake. | |
Bevriend met SwiftDe eerste overeenkomst tussen Weyerman en Janiçon is het feit dat beiden een goede beheersing van het Engels hadden. Dit had echter wat Janiçon betreft niets te maken met zijn afkomst, maar alles met zijn zucht tot avontuur - althans, zo blijkt uit zijn biografie.Ga naar eind4 Janiçon was van ‘eene middelbaare gestalte, eer mager als vet, bruin van vel, hair, en wynbrauwen, zyn oog was levendig, zyn aanzigt lankwerpig en in allen zyn bewegingen bespeurde men iets wakkers, en vuerigs’.Ga naar eind5 Hij stamde uit een Frans juristengeslacht en bracht zijn kinderjaren door in Bordeaux. Zijn vader was bevriend met de bekende Rotterdamse geleerde Pierre Bayle. Op negenjarige leeftijd werd Janiçon naar Maastricht gestuurd, waar hij onderwijs genoot van Jacques du Rondel, voormalig hoogleraar geschiedenis en letterkunde aan de protestantse Académie de Sedan. Na de intrekking van het Edict van Nantes moest deze instelling de deuren sluiten en had Rondel zijn toevlucht gezocht in Maastricht. Ook deze Rondel stond in nauw contact met Bayle.Ga naar eind6 Het was de bedoeling dat de kleine Janiçon op de Maastrichtse school de basiskennis opdeed die een jongeman als hij nodig had om in de Republiek der Geleerden naam te kunnen maken. Later verhuisde Janiçon naar zijn oom Michel Janiçon († 1705), voorganger bij de Waalse kerk te Utrecht, waar hij zich verder aan zijn studie zou hebben gewijd.Ga naar eind7 Desondanks rondde hij die niet af, maar nam hij dienst in het regiment infanterie van Isaac la Melonnière, generaal-majoor in dienst van Willem van Oranje. Vermoedelijk nam Janiçon deel aan de veldtochten die La Melonnière ten tijde van de Negenjarige Oorlog ondernam in Ierland.Ga naar eind8 In 1697 kwam er met de Vrede van Rijswijk een einde aan deze oorlog. Janiçon richtte zich weer op de studie. Deze keer in Dublin,Ga naar eind9 waar hij volgens zijn biografen bevriend raakte met de bekende satirische schrijver Jonathan Swift. Zijn beheersing van het Engels moet daarom minstens zo goed zijn geweest als zijn kennis van het Nederlands. | |
[pagina 13]
| |
Na een kortstondige carrière als gouverneur bij een rijke familie in Ierland keerde hij in 1705 terug naar Utrecht, waar hij inmiddels eigenaar was geworden van de bezittingen van zijn overleden oom Michel Janiçon. Ook verbleef hij enkele jaren in Gelderland, waar hij als huisleraar werkzaam was bij de familie Van Randwijck.Ga naar eind10 | |
Het courantierspadHoewel zijn vader als advocaat in redelijk goede doen is geweest, moest Janiçon na zijn Ierse en Gelderse onderwijscarrière van de pen leven. Omstreeks 1713 vertrok hij naar Amsterdam waar hij zijn eerste schreden zette op het courantierspad. Met deze werkervaring zijn we aanbeland bij de tweede overeenkomst met Weyerman, die aan het begin van zijn schrijversloopbaan werkte voor de courantier van de Antwerpsche Post-tydinge en de Leydse Courant. Janiçon werkte in Amsterdam als redacteur voor Jean Tronchin Dubreuil, eigenaar van de Gazette d'Amsterdam. Na een paar jaar zag hij kans om voor zichzelf te beginnen. Niet met een eigen tijdschrift, zoals Weyerman zijn Rotterdamsche Hermes begon, maar met een eigen krant. In 1719 werd Janiçon eigenaar van de Gazette de Rotterdam. Hoewel: eigenaar? De nieuwbakken courantier had geen officiële toestemming van de Heeren van de Weth, wat hem nog hetzelfde jaar opbrak. Het octrooi was namelijk in juli 1717, gelijktijdig met het privilege voor de Nederlandstalige Rotterdamse Courant, toegekend aan Luder Baltz, die het Franstalige blad vermoedelijk niet van de grond kreeg en daarom het privilege had overgedragen aan Janiçon. Het lijkt erop dat de lokale bestuurders deze onderhandse transactie aanvankelijk oogluikend hebben toegestaan, maar toen er in september 1719 klachten kwamen, grepen ze de illegaliteit van de krant aan om de Gazette de Rotterdam te verbieden.Ga naar eind11 Lang zat Janiçon niet zonder werk. Zoals we dat kennen van Weyerman, kon ook Janiçon zijn talenkennis verzilveren: de derde overeenkomst tussen beide schrijvers. De Fransman zette zich eerst aan de vertaling van de The ladies library (1714) van Richard Steele, die hij opdroeg aan zijn voormalige werkgeefster Anna Theodora van Randwijckvan Lynden. In 1719 verscheen de Bibliothèque des dames, waarmee Steele eindelijk ook door een Franstalig publiek kon worden gelezen.Ga naar eind12
Het jaar daarop keerde het tij. Op 16 december 1720 stelde de vroedschap van Utrecht Janiçon aan tot courantier.Ga naar eind13 Deze keer waren de voortekenen gunstig. Hij had de regie over zowel een Hollandse als een Franse krant, en hij beschikte nu wel over een officiële benoeming van overheidswege. De drukkerij bevond zich op het Begijnhof. De anonieme eerste biograaf van Janiçon was vol lof over 's mans kwaliteiten als courantier. Hij roemde diens talenkennis, zijn ‘regt Historische styl, eene zonderlinge aandagt om de belangen der Staten en Vorsten nooit uit het oog te verliezen, en om den draad der geschiedenissen stiptelyk te volgen’.Ga naar eind14 Maar Hermanus van den Burg oordeelde in zijn Amsterdamsche Argus vele malen minder gunstig over de Utrechtse courantier. Deze was, aldus de Argus-schrijver, een journalist ‘die op een Historischen trant, afgryslyk veel dingen verteld van ouwe lestent, en zeer mild is met beschimmeld nieuws’.Ga naar eind15 Er waren ongetwijfeld meer mensen die de mening van de Amsterdamsche Argus deelden, getuige het geringe succes van de Nederlandstalige Utrechtse Courant. Op 22 februari 1722 werd Janiçon door de vroedschap een subsidie toegezegd om een doorstart te kunnen maken, maar enkele maanden later was de financiële situatie dusdanig dat de courantier de productie staakte. Op verzoek van de ‘Bewinthebbers van de Provintiaale Compagnie’ - bedoeld is de Provinciale Utrechtsche Geoctroyeerde Compagnie, die grote problemen had met de financiering van een kanaal tussen de Zuiderzee en Utrecht, | |
[pagina 14]
| |
waarmee ze van deze stad een zeehaven wilde makenGa naar eind16 - had hij echter op 8 februari 1723 de pen weer opgepakt. Intussen stond de Gazette d'Utrecht er net zo zorgelijk voor als de Nederlandstalige pendant, de Utrechtse Courant. Het waren vooral de distributiekosten die de bedrijfsvoering parten speelden, zo blijkt uit zijn correspondentie hierover met de ‘directie van Stadts finantien’, maar Janiçons journalistieke kwaliteiten - volgens zijn biograaf was hij de enige redacteur - zullen beslist een rol hebben gespeeld bij het succes van de twee Utrechtse kranten. Of liever gezegd bij het ontbreken daarvan.Ga naar eind17 | |
Op zoek naar aanvullende inkomstenbronnenHoe dan ook, Janiçon moet naarstig hebben gezocht naar aanvullende inkomstenbronnen. Die lijkt hij als drukker te hebben gevonden met de uitgave van een nieuw Franstalig nieuwsblad, Le Nouvelliste sans fard ou La gazette sans privilège. Op 8 november 1723 kwamen bij de Utrechtse vroedschap echter klachten binnen over het nieuwsblad, met zijn ‘veele onwaere, aenstotelijke en injurieuse stellingen, reflectien over staetszaken en jegens de Hooge Regering dezer Landen, specialijk van Hollandt en Zeelandt’. Een vierde overeenkomst met Weyerman dient zich hier aan: beide auteurs zochten met hun publicaties - of ze die nu geschreven hadden of alleen maar gedrukt - de grenzen van de wet op. Volgens de biograaf van Janiçon was het ‘een zeker vreemdeling’ die misbruik had gemaakt van de drukpers van de courantier.Ga naar eind18 Tijdens diens verhoor blijkt inderdaad dat het blad een vals impressum voerde: het is niet gedrukt in Keulen maar in Utrecht.Ga naar eind19 Janiçon trok uiteraard niet spontaan het boetekleed aan. Ene Des Maisons, een Frans roomsgezind geestelijke die bij hem in de buurt woonde, zou erachter zitten, zo biechtte hij op. In werkelijkheid was het Michel Guyot de Merville, een Frans schrijver die zich in de jaren twintig in de Republiek ophield en die in 1725-1730 in Den Haag als boekverkoper vele collega's en leveranciers oplichtte.Ga naar eind20 Maar dit wist de Utrechtse vroedschap niet. Toen de door Janiçon genoemde Franse geestelijke niet te vinden bleek, rook de vroedschap onraad. Janiçon ontliep zijn straf dan ook niet: op 6 december 1723 werd hem definitief het drukken en uitgeven van de Utrechtse Courant en de Gazette d'Utrecht verboden.Ga naar eind21 In de hierboven aangehaalde passage uit de Vrolyke Tuchtheer meldt Weyerman bovendien dat Janiçon niet alleen achter slot en grendel is gezet maar ook tot een geldboete werd veroordeeld.Ga naar eind22 Het verbod had tot gevolg dat Janiçon een nieuwe sprong moest maken in zijn jobhoppende loopbaan. In zijn zoektocht lijkt hij tamelijk succesvol. Hij vertrok naar Den Haag, waar hij als diens persoonlijk agent de bescherming genoot van Willem viii van Hessen-Kassel: nota bene de voormalige gouverneur van Breda voor wie Weyerman in 1717 als hofschilder had gewerkt. Opnieuw hebben we hier een overeenkomst tussen beide heren te pakken. Van Hessen-Kassel had zich inmiddels in Den Haag gevestigd. Hij was een invloedrijk man, mede dankzij zijn zus, de later legendarisch geworden Maaike Meu. Wellicht hebben de ervaring van Janiçon in het regiment infanterie en zijn schooljaren in Maastricht hem geholpen bij het verkrijgen van deze nieuwe baan, want Willem van Hessen was niet alleen generaal in Nederlandse krijgsdienst maar ook, sinds 1723, militair gouverneur van de vesting Maastricht.Ga naar eind23 Janiçon zou later, toen Van Hessen-Kassel in 1730 zijn vader als landgraaf was opgevolgd, de waardigheid van diens officiële agent bekleden.Ga naar eind24 Dat Janiçon zijn diplomatieke status in Den Haag serieus nam, blijkt uit een enorme spionagezaak die in 1729 voor het Hof van Holland diende.Ga naar eind25 Jan van Amelonse, al bijna | |
[pagina 15]
| |
dertig jaar werkzaam als klerk ter Griffie van de Staten Generaal, had zich schuldig gemaakt aan het leveren van geheime stukken aan een aantal buitenlandse ministers. Ook de provinciale klerk van Overijssel, een onderklerk van Gelderland en een advocaat hadden zich aan deze politieke spionagepraktijken bezondigd. Zij hadden hun eed van trouw en geheimhouding geschonden, hetgeen hun duur kwam te staan: de een werd veroordeeld om met het zwaard over het hoofd te worden gestraft, de ander werd voor altijd verbannen uit Holland, Zeeland, Friesland en Utrecht. Of hij werd voorgoed als advocaat geschorst. Uit de sententie blijkt dat er sprake was van een fijnmazig netwerk van handelaren en tussenhandelaren in geheime staatsstukken. De naam van Janiçon wordt in dit verband diverse malen genoemd. Het is duidelijk dat hij dankzij zijn werkgever beschikte over een goed voorziene kas. Zo had hij maar liefst vier gulden neergeteld voor het verkrijgen van een geheim staatsdocument dat hij naar ‘seeker Hof in Duytsland’ zou doorsturen. Resoluties kostten hem een rijksdaalder per stuk. Mr Ernestus de Schadenberg verklaarde tijdens zijn verhoor dat hij ‘Memoritjes’ had gestuurd naar Janiçon maar dat deze had geantwoord dat het ‘oude dingen’ waren. Ene Fredrik Linden bekende dat hij twee jaar daarvoor, gedurende een periode van vier maanden, Janiçon twee maal per week missives en nouvelles had geleverd, alle geschreven door buitenlandse ministers aan de Staten Generaal. Daarvoor ontving Linden uit handen van de Fransman een honorarium van veertig gulden per maand. | |
Janiçon als broodschrijverNaast zijn baan als agent van Van Hessen-Kassel bleef Janiçon als broodschrijver actief. In 1726-1727 verscheen zijn Franse vertaling van The frauds of Romish monks and priests (1691), geschreven door een voormalige geestelijke uit Zaragoza, Antoine Gavin, die inmiddels was overgestapt naar de Anglicaanse kerk. De vertaling werd onder de titelHet titelvignet (B. Picart del. et sculp. 1730) laat de Nederlandse maagd zien, vergezeld van de generaliteitsleeuw met pijlenbundel.
Passe-par-tout de l'Église romaine, ou histoire des tromperies des prêtres et des moines en Espagne met een vals impressum, vermoedelijk door Chatelain in Amsterdam, gedrukt.Ga naar eind26 Net als in Weyermans Historie des pausdoms, die min of meer gelijktijdig, in de jaren 1725-1728, van de pers kwam, werd hier de frontale aanval ingezet op de bedrieglijke praktijken van de roomskatholieke clerus. Weyerman en Janiçon hadden klaarblijkelijk als broodschrijver een zelfde neus voor de toenmalige hypes. In dit geval stonden internationaal de voor- en tegenstanders van het dogma van de pauselijke onfeilbaarheid en daarmee het Romeins kerkcentralisme tegenover elkaar. Het gemor binnen de roomskatholieke kerk laaide binnen de Republiek dusdanig op | |
[pagina 16]
| |
dat de Roomsch Katholieke Kerk van de Oud-Bisschoppelijke Clerezie werd opgericht (1723), waaruit later de Oud-Katholieke kerk zou voortkomen. Janiçon maakte ook naam als geschiedschrijver. In maart 1729 verscheen het eerste deel van zijn L'Etat présent de la Republique des Provinces Unies bij de Haagse uitgever Johannes van Duren.Ga naar eind27 Dit pretentieuze geschiedwerk was volgens Janiçons eerste biograaf ‘het troetelkind van 's mans verstand’.Ga naar eind28 Weyerman kon er, zoals we reeds zagen, zijn handen niet voor op elkaar krijgen: belachelijk zoals die Fransman de Nederlandse eetgewoonten had beschreven. Het werk bevatte wel meer curieuze beschrijvingen. Zo had hij de Republiek gekenschetst als een federatie van vijftig steden, in plaats van slechts zeven provincies. Dit was in de ogen van buitenlandse tijdgenoten kennelijk de bestuurlijke organisatie van de Republiek. Montesquieu vond deze idee dermate aannemelijk dat hij die zonder commentaar had overgenomen.Ga naar eind29 Iemand als Rousset de Missy moest echter helemaal niets hebben van Janiçons magnum opus. Rousset, die zich sinds 1723 geheel wijdde aan geschiedschrijving en journalistiek, woonde eveneens in Den Haag en moet zijn concurrent Janiçon beslist hebben gekend. Jalousie de métier zal zeker een rol hebben gespeeld in zijn kritische Lettre critique sur le premier volume de L'Etat présent de la Republique des Provinces-Unies (1729), al heeft misschien ook de kritiek op hem in de door Janiçon uitgegeven Nouvelliste sans fard nog nagegonsd. Nog hetzelfde jaar revancheerde Janiçon zich met minstens zoveel blaaskracht. Dit gebeurde in het eerste deel van de reeks Lettres serieuses et badines, die eveneens bij Van Duren verscheen. De hoofdredacteur van deze periodieke uitgave, Antoine de La Barre de Beaumarchais, was zelf verwikkeld in een persoonlijke vete met Rousset. Dit verklaart wellicht het fanatisme waarmee Rousset ook na het overlijden van Janiçon de polemiek voortzette in de Bibliothèque Raisonnée, de Bibliothèque Française en de Gazette des Savants.Ga naar eind30
Toen Janiçon de laatste hand legde aan het manuscript voor het derde deel van L'Etat présent de la Republique des Provinces Unies, overleed hij. Geheel onverwacht was dit niet. Hij had al een half jaar lang last van draaiingen in het hoofd, maar op 18 augustus 1730, zig niet erger als naar gewoonte voelende, hield zyn gewone Postdag, dog uitgegaan zynde, om een brief van een vermaard Hoogleeraar, die hem verzogt had een drukker voor een aanzienlyk werk van zyn maaksel, op te zoeken, aan iemand meede te deelen, had hy nauwlyks zyn geleerden vriend dien verzogten dienst gedaan, of weder t'huis gekomen zynde wierd hy van een apoplexie verrascht, dewelke hem dienzelven nagt ten twee uren uit dit leven rukte. Den volgenden woensdag wierd hy in de Klooster kerk binnen 's Gravenhage ter aarde besteld.Ga naar eind31 Gelukkig, zo memoreert zijn biograaf, had Janiçon zoveel materiaal verzameld ‘dat 'er weinig meer aan ontbreekt, als een nette t'zamenvoeging, die door een geleerd en oordeelkundig opvolger van den schryver uitgewerkt’ kon worden.Ga naar eind32 Van dit deel drie is niets meer terechtgekomen. Johannes van Duren had de regie over de veiling van Janiçons boekenbezit. In oktober kondigde hij die aan maar om onduidelijke redenen liet de veiling op zich wachten tot begin april 1731.Ga naar eind33 In de jaren 1731-1732 gaf hij bovendien een Nederlandse vertaling uit van L'Etat présent de la Republique des Provinces Unies, onder de titel De Republiek der Vereenigde Nederlanden.Ga naar eind34 De overkoepelende titel van dit vierdelige werk in octavo luidt Tegenwoordige staat der Vereenigde Nederlanden. Het Franstalige origineel, in duodecimo, vond nog jarenlang gretig aftrek. In 1739 verscheen bij Van Duren een verbeterde tweede druk, in 1741 een derde gecorrigeerde editie, | |
[pagina 17]
| |
die in 1755 werd gevolgd door een vierde gecorrigeerde én vermeerderde druk. Wellicht liftte hij mee op het succes van Jan Wagenaars Tegenwoordige staat der Vereenigde Nederlanden, waarmee deze Amsterdamse geschiedschrijver sinds 1739 furore maakte. Dat deze titel identiek was aan die van Janiçon, deerde Van Duren blijkbaar niet. | |
Het fonds MoselagenMoselagen leunde met zijn uitgaven dicht aan tegen de literaire onderwereld. De Verantwoordinge of gepersuadeerde ontdekkinge van zaken, die voor eenigen tyd geleeden zyn voorgevallen tusschen de Persoonen Johannes van Veen en Juffrouw S.M.V.G. was bedoeld als zijn eerste uitgave. Het smaadschrift verscheen echter niet omdat het naderende conflict tussen de twee ex-geliefden in de kiem werd gesmoord.Ga naar eind40 Ook gaf Moselagen de tweede, vermeerderde druk uit van De Gocheltas van Momus (1730), een bundel vol ‘zin, pit, punt, en schimp-redenen’.Ga naar eind41 Verder zou hij volgens Kossmann ‘Bocatius 100 lustige Historien’ hebben uitgegeven, een werk van Boccaccio dat in 1607, in de vertaling van Coornhert, onder de titel Vijftich lustighe historien voor het eerst op de markt was gekomen.Ga naar eind42 Maar Moselagen is vooral bekend geworden als uitgever van de tweede druk van het satirische weekblad Esopus in Europa (1737-1738), waarvan iedere aflevering bestond uit een plaatje en praatje van Romeyn de Hooghe.Ga naar eind43 Verder prijken er twee toneelspelen op de fondslijst van Moselagen: de komedie Le François a Londres (1731) van Louis de Boissy, die in Parijs in 1727 haar eerste druk beleefde,Ga naar eind44 en het pastorale herdersspel Dorinda (1735) van Battista Guarini, vertaald door de Rotterdamse toneeldichter Cornelis Boon van Engelant. Het fonds van Moselagen bevatte ook enkele serieuzere titels. Met Grammatica Latina Gerardi Joannis Vossii contracta (1735) begaf hij zich op de doorgaans lucratieve markt van schoolboeken.Ga naar eind45 Hij bracht in compagnie met zijn Leidse collega's Johan Arnold Langerak en Dirk Lucht onder de titel Kort verhaal raakende het gepasseerde der [...] wreedheden der Franse, gepleeght [...] in de dorpen van Swammerdam en Bodegraven (1736) een heruitgave op de markt van Getrouw advys aen de oprechte Hollanders (1674), van de diplomaat Abraham de Wicquefort.Ga naar eind46 De tweede herziene druk van de Republiek der Vereenigde Nederlanden (1736), van Janiçon, past in dit rijtje van non-fictie: hiervoor was Moselagen een compagnie aangegaan met Daniel Langeweg. | |
Moselagen vestigt zijn hoop op JaniçonWie zich hier wel druk om gemaakt zou kunnen hebben, is François Moselagen (1699-1749). Deze Haagse boekverkoper was namelijk in de jaren dertig in het bezit gekomen van het kopijrecht op Janiçons Republiek der Vereenigde Nederlanden, alias de Tegenwoordige staat der Vereenigde Nederlanden. Kennelijk had Van Duren dit werk vlak na zijn eigen editie uit 1731-1732 afgestoten. Moselagen was voor de heruitgave met zijn plaatsgenoot Daniel Langeweg een gelegenheidscompagnie aangegaan.Ga naar eind35 In 1736 verscheen op hun | |
[pagina 18]
| |
beider naam de tweede, gecorrigeerde druk van de vierdelige Republiek der VereenigdeNederlanden. Het was Moselagen die bewust of onbewust gedacht moet hebben aan de overeenkomsten tussen Weyerman en Janiçon, toen hij zocht naar iemand die Janiçons werk kon voltooien. In de Haagse boekenwereld was Moselagen een kleine jongen met grote ambities. Hij zag er geen been in, getuige zijn geplande eerste uitgave (zie kader), om de regels van het professionele fatsoen op te rekken.Ga naar eind36 In 1726 trad hij toe tot het lokale boekverkopersgildeGa naar eind37 en vestigde zijn winkel in de Torenstraat, hoek Zuilingstraat. Hij trouwde hetzelfde jaar met Jacoba van Duuren, een jongedame wier naam doet vermoeden dat ze op een of andere manier geparenteerd was aan Johannes van Duren. - Indien dit het geval is, zou er een verband kunnen zijn met het feit dat Moselagen het kopijrecht op de Republiek der Vereenigde Nederlanden verwierf.Ga naar eind38 Moselagen was een boekverkoper van tweede garnituur. Hoewel hij in de twaalf jaar dat hij in Den Haag werkzaam was vijftien veilingen heeft georganiseerd,Ga naar eind39 heeft hij nog geen tien titels op zijn naam staan. Vrijwel al die titels zijn heruitgaven; de auteurs en bezorgers waren in de meeste gevallen reeds lang overleden. Zoals zo veel uitgevers in die dagen liet hij zijn werken elders drukken. Voor Moselagen viel het doek in 1738. In januari van dat jaar blijkt hij zijn drukker Bernard van Holzen niet meer te kunnen betalen. Deze Van Holzen had zich in 1730 vanuit Delft gevestigd in Den Haag. Ondanks zijn bescheiden theologische fonds moet ook hij zich hebben bewogen in de literaire onderwereld. Zo werd Van Holzen ervan verdacht schuil te gaan achter het schijnimpressum ‘Cologne, Pierre Marteau’ van het anonieme pamflet Le Sérail de Delys, ou parodie de la tragédie d'Alcibiade (1735).Ga naar eind47 In de schuldbekentenis van Moselagen aan Van Holzen wordt geen melding gemaakt van Le Sérail de Delys, hetgeen doet vermoeden dat Moselagen er niet bij betrokken was geweest. Wel is er sprake van een schuld ad f 100:20, ‘van weegens verdiende Arbeytsloonen van 't drukken van eenige Boeken’. Mocht Moselagen dit bedrag niet binnen zes maanden op tafel kunnen leggen, dan werd Van Holzen eigenaar van vijf riem schrijfpapier, een aantal fondsartikelen (200 exemplaren van Grammatica Latina Gerardi Joannis Vossii contracta en 20 exemplaren van Dorinda) en wat assortimentswaar uit de winkel van Moselagen.Ga naar eind48
Wat moest deze Moselagen in 1736 met een werk als de Republiek der Vereenigde Nederlanden? Hoewel de echte crisis in de Haagse boekhandel, als gevolg van de piramidezwendel met boekenveilingen, nog moest beginnen,Ga naar eind49 was Moselagens vermogenspositie vermoedelijk toen al weinig riant. Hij had daarom een kassucces nodig, bij voorkeur vervaardigd door een A-merk uit het schrijversgilde. De Republiek der Vereenigde Nederlanden leende zich er goed voor om uit te groeien tot de zo gewenste bestseller. Weliswaar waren er verschillende titels over de geschiedenis van de Republiek in omloop,Ga naar eind50 toch was de markt nog niet verzadigd. Een geschiedkundig overzichtswerk als dit verkocht altijd wel. Wel zocht Moselagen naar mogelijkheden om het werk zonder al te veel bijkomende kosten uit te breiden. Meer delen betekende immers meer handel. Moselagen zal zijn plannen voorgelegd hebben aan zijn plaatsgenoot Cornelis de Ruyt. Deze boekverkoper heeft hem gewezen op Weyerman als degene die de klus kon klaren. De Ruyt kende Weyerman: hij gaf begin 1736 Weyermans Talmud uit en zou misschien, als Weyerman zich ten minste aan zijn woord hield, ook diens Amphytrion ofte de twee Sosias en de Luchthartige wysgeer uitgeven.Ga naar eind51 De Ruyt kon Moselagen introduceren bij de beroemde schrijver. Handig, want Moselagen had nog nooit hoeven onderhandelen met een schrijver over diens werk. | |
[pagina 19]
| |
Dat onderhandelen zou wel eens kunnen meevallen, hebben Moselagen en De Ruyt waarschijnlijk gedacht. Schrijvers in geldnood gaan doorgaans snel akkoord met de voorstellen van hun uitgevers. Weyerman was zo'n schrijver. Hij hield op dat moment, wegens al te opdringerige schuldeisers, verblijf in vrijplaats Vianen. Maar net als Moselagen verkeerde De Ruyt in financiële nood. Hem stond het water al aan de lippen. De Ruyt had al zijn hoop gevestigd op Weyerman.Ga naar eind52 Niet gehinderd door enige herinnering aan de genadeloze manier waarop Weyerman de Fransman Janiçon in de Vrolyke Tuchtheer had zwartgemaakt, besloot Moselagen op 25 maart 1736 met Kees de Ruyt mee te gaan naar de Haagse stadsherberg waar Weyerman toen even logeerde. De Ruyt wilde vermoedelijk met de schrijver afspraken maken over de beloofde titels; Moselagen wilde Weyerman nieuwe beloftes ontfutselen. Compagnon Daniel Langeweg zou bij de besprekingen niet aanwezig zijn. Drie mannen in geldnood. Alle drie zagen ze grote voordelen die de uitgave van Weyermans werk zou kunnen opleveren: een win-winsituatie. Het liep echter anders. De Ruyt en Moselagen lieten zich volledig door Weyerman overdonderen. Het gesprek ging niet over Amphytrion ofte de twee Sosias. Het ging niet over de Luchthartige wysgeer. En het ging niet over de Republiek der Vereenigde Nederlanden. Het gesprek ging alleen nog maar over weer een nieuw plan van Weyerman: de uitgave van de Zeldsame levens loop van Guillelmo Wardoghero Dasui uyt het Maleys vertaalt. De twee Hagenezen waren een speelbal in de handen van Weyerman, die eiste dat ze zonder inzage vooraf, maar wel tegen betaling van een fors honorarium, tot uitgave ervan zouden overgaan. Uiteindelijk mondde de discussie uit in een heuse knokpartij, waarin Weyerman De Ruyt met een stuk hout bewerkte. | |
Slot: de drie verliezersOf Moselagen überhaupt nog kans heeft gezien om Weyerman zijn voorstel te doen, weten we niet. Als dat het geval zou zijn geweest, dan is het zeer de vraag of Weyerman vereerd was met het idee om zijn naam te verbinden aan het werk van een onbenul als Janiçon. Ondanks het grote aantal overeenkomsten tussen beide mannen wenste Weyerman - zo blijkt wel uit de aangehaalde aflevering van de Vrolyke Tuchtheer - niet met de Fransman te worden geassocieerd. Het in de campistiek beroemde overleg in de Haagse stadsherberg, op 25 maart 1736, liep voor alle partijen uit op een fiasco. De Ruyt werd in elkaar geslagen en moest zijn hoop op zijn sterauteur Weyerman laten varen. Hij ging hetzelfde jaar nog failliet. Ook met Moselagen liep het slecht af, in die zin dat hij zijn plannen om de Republiek der Vereenigde Nederlanden uit te breiden, wel kon vergeten. Hij zette daarna in op de heruitgave van het satirische Esopus in Europa. Met de auteur daarvan, Romeyn de Hooghe, had hij gelukkig weinig van doen: die was reeds in 1708 overleden. Deze koersverlegging bood echter te weinig soelaas voor boekhandel-uitgeverij van Moselagen. Van een gezonde bedrijfsvoering was nog altijd geen sprake en in 1738 moest ook hij er een punt achter zetten. Voor Weyerman had het gesprek met de twee Hagenezen in meerdere opzichten een ongelukkige afloop. In de eerste plaats haalde het tweetal zijn gram door tegenover de schout uitgebreide verklaringen af te leggen over hun contacten met Weyerman. Het materiaal werd à charge gebruikt in het proces tegen Weyerman, in 1739Ga naar eind53 In de tweede plaats bleef hij met een manuscript zitten, waarvoor hij weliswaar al wel betaald was maar dat hij ook nog graag aan een uitgever wilde slijten.Ga naar eind54 De biografie van dominee Hoogerwaard is voor zover bekend nooit verschenen. In de derde plaats liep Weyerman zijn eeuwige roem als Neerlands grote geschiedschrijver van de achttiende eeuw mis. | |
[pagina 20]
| |
Het was Wagenaar die dankzij zijn nog altijd zeer gezochte Tegenwoordige staat der Vereenigde Nederlanden met deze eer ging strijken. Maar dit is speculatief. Het is de vraag of Weyerman zich wat het laatste betreft als een verliezer beschouwde. De misgelopen eeuwige roem als serieus geschiedschrijver weegt immers weinig op tegen de schande die Weyerman voor zijn gevoel ten deel had kunnen vallen als hij werkelijk in de voetsporen zou zijn getreden van de beschimmeld-nieuwsschrijver Janiçon. De enige winnaar is gek genoeg de beschimmeld-nieuwsschrijver Janiçon. Weliswaar mislukt als courantier, vestigde hij zijn naam als geschiedschrijver van Nederland: een reputatie die hij later moest delen met de veel beroemdere Wagenaar. Ook met zijn vertalingen - met name van The ladies library van Richard Steele - oogstte hij veel lof. Wat dit betreft is hij ondanks zijn dubieuze gejobhop opgeklommen in de internationale Republiek der Letteren. |
|