Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 34
(2011)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 108]
| |
De geleerdentijdschriften van Marten Schagen, I
| |
Uitgever en opzetHet Weekelyks Orakel is een vrij vroeg weekblad, uit 1735 en 1736. De volledige titel van het eerste halfjaardeel luidt: Het Weekelyks Orakel; of Aanmerkingen en ophelderingen omtrent eene groote menigte van alderleye voorgeworpe zaken. Ten deele uit het Engelsch overgezet ten deele in 't Nederduitsch voorgesteld en beantwoord: Eerste halfjaar. Van 24 augustus 1735 tot 18 january 1736. No. 1-30.Ga naar eind2 De titelpagina van het daarop volgende halfjaardeel meldt dat het de nummers 31-60 bevat, lopend van 25 januari 1736 tot 26 december 1736. Daarmee houdt het tijdschrift op te bestaan. Dat had de redactie zelf al aangekondigd. Behalve de titel geeft de eerste titelpagina ook informatie over de frequentie en de verkrijgbaarheid: ‘Dit Orakel is compleet, of alle Woensdagen by Numeros te bekomen: te Haarlem by J. Bosch; te Dordrecht by J. Braam; te Delft by R. Boitet; te Amsterdam by M. Schagen; te Rotterdam by N. Smithof; te Gouda by A. Staal; te Middelburg by A. Meerkamp; en voorts in de meeste steden by de voornaamste Boekverkopers’. Een zeer Hollandse affaire dus, dit blad. Alleen Middelburg is niet-Hollands, maar behoort wel tot het ‘Westen’.Ga naar eind3 De Haarlemmer Jan Bosch, zo wil de traditie, moet als eerstgenoemde in zo'n colofon, de eigenlijke uitgever en/of drukker zijn. De twee delen bijeen beslaan 474 genummerde bladzijden; de paginering loopt over de afzonderlijke nummers heen.Ga naar eind4 Daarna volgt nog een ‘Bladwyzer der vraagen’. Over die vragen later. Het blad is opgezet als weekblad, maar het verschijnt niet geheel regelmatig.Ga naar eind5 | |
Culturele atmosfeerZoals uit de titel al blijkt, bevat dit blad geen spectatoriale vertogen of mercuriaal nieuws. Het geeft ook geen boekenuittreksels zoals de gewone geleerdentijdschriften. Opzet en bedoeling van de schrijvers worden allereerst duidelijk door de korte inleiding in het eerste nummer: Om geen lange Inleiding te maaken voor een Papier van Acht Bladzyden, gelieven onze Weetgierige Landslieden kortelyk te weeten, dat wy voorneemens zyn alle Woensdagen een | |
[pagina 109]
| |
diergelyk Blaadje als dit, gemeen te maaken. Het zal zyn eerste geboorte verschuldigt weezen aan het nyver Engelandt; alwaar een Gezelschap van Geleerden, voor een geruimen tydt; op vraagen over allerlei stoffen, aan hen gedaan of noch te doen, ten dienst van Geletterde en Onbelezene te antwoorden. Er vallen hier enkele dingen op. Zo blijkt het blad geschreven te zijn naar Engels voorbeeld en hebben we ook hier, net als in Engeland, te maken met een genootschap, een ‘Maatschappy’. Bovendien spreekt uit de aangehaalde passage het verlichte verlangen om voorlichting te geven: niet alleen aan geleerden maar ook aan ‘onbelezenen’. Dat laatste doet denken aan de wens van Pieter Rabus, uitgesproken aan het begin van zijn Boekzael (1692). Ook hij wil de Nederlandse ‘platterts’ die geen vreemde talen kennen, deelachtig maken aan de toenemende kennis. Rabus doet dat nog op een vrij traditionele manier, namelijk door aankondigingen van en excerpten uit nieuwe boeken te geven. In Het Weekelyks Orakel daarentegen wordt, zo op het oog althans, gewerkt met een gezelschap of een genootschap dat op interactieve wijze contact heeft met zijn lezers, voorlichting geeft, vragen beantwoordt. Dit gebeurt via een tijdschrift, het nieuwe medium dat tijdens de Verlichting steeds vaker wordt ingezet om de publieke zaak te dienen. Of het overigens hier, in het Nederlandse geval, werkelijk om een genootschap gaat is nog maar de vraag. De inleiding geeft verder informatie over de zes leden van het Engelse gezelschap. Het bestaat uit een theoloog die tevens verstand heeft van gewijde en ongewijde talen, oudheden en de historiën; een medicus die ook in de natuurkunde ervaring heeft; een advocaat met belangstelling voor ‘bovennatuurkunde’ en wiskunde; een ‘zedelijk filosoof’ (staatkunde); een insectoloog en tot slot een ‘man van de wereld’. Het feit dat er een man van de wereld bij zit, zorgt wellicht voor enige opluchting bij de lezer: kennis zonder levenskennis pleegt immers vaak te leiden tot geestelijke bloedarmoede. Alle kennis en kunde lijkt bij de Engelsen dus goed afgedekt. Met zoveel woorden wordt het niet gezegd, maar wel wordt gesuggereerd dat het Nederlandse gezelschap bestaat uit lieden met vergelijkbare capaciteiten. Er is een ander gevaar dat op voorhand bezworen moet worden: Wat onze Maatschappy betreft; de Leezer zy gerust, dat wy ons willen verbergen; dat wy nog overgeloovige nog vrygeestige beginsels koesteren; dat wy Kerk en Raadhuis nooit dan met eerbied naderen; en geen lust hebben, om onze gebreken met het ophaalen een's anders te bedekken.Ga naar eind6 Staat en publieke kerk kunnen dus gerust zijn: men zal niet ‘personaliseren’ oftewel particuliere personen aanvallen. De bezwering van dergelijke angsten is een goed gebruik in het begin van periodieke geschriften. Het gezelschap bestaat dus niet uit radicalen. Maar ook niet uit ‘overgelovigen’. We treffen verstandige, gelovige Verlichten. | |
[pagina 110]
| |
InhoudWat er in het eerste nummer na deze inleiding nog aan ruimte resteert, wordt gevuld met drie vragen en drie antwoorden. De eerste vraag luidt: ‘Wat is uw gevoelen wegens 't Ophouden der Heidensche Orakelen; Viel zulks voor ten tyde van Christus Geboorte? En moet men gelooven, dat 'er in de Antwoorden die zy gaaven eenige duivelsche of bovennatuurlyke Werking was?’. Een vraag over zo'n kwestie komt ons nu vrij redelijk voor maar was indertijd niet ongevaarlijk. De doopsgezinde voorganger Antonius van Dale (1638-1708) had enorm last gekregen met de orthodoxie wegens zijn werk De oraculis ethnicorum (1683), over de orakels in de Oudheid.Ga naar eind7 Daarin had hij het standpunt ingenomen dat die orakels niets met het werk van de duivel van doen hadden, hoogstens met priestertrucs. Om vergelijkbare stellingen was ook Balthasar Bekker uit zijn ambt gezet. In het antwoord is het blad Orakel dan ook vrij diplomatiek. Die orakels bij de klassieken, zo luidt het, kwamen minder voor ten tijde van Christus: ‘dit wordt billyk aan 't helder Licht van den Christelyken Godsdienst toegeschreeven, dat de Wolken van Bygeloovigheit, die dus lang de Gemoederen der Menschen verduistert, en 't Bedrog verborgen hadden, opklaarde en verdreef.’ Deze prachtige oplossing is geheel in de geest van de christelijke Verlichting. In die stroming wordt het christendom geleidelijk beschouwd niet als een collectie dogmata maar als een evolutionair, verlichter stadium van de mensheid. Deze denkwijze wordt gedurende de achttiende eeuw gemeengoed. Zij is bijvoorbeeld altijd aanwezig bij auteurs als Wolf en Deken.Ga naar eind8 De twee volgende vragen hebben een meer historische dan wel sociaal-maatschappelijke strekking. Wat moeten we vinden van Voltaires held, Karel xii van Zweden? En: hoe zijn laster en achterklap, bij zoveel vrouwen voorkomend, te bestrijden?
Gezien deze eerste voorbeelden zullen structuur en vorm van dit blad-in-vragen-en-antwoorden wel duidelijk zijn. De vragen beslaan het hele spectrum van geschiedenis en wetenschap. Het kan gaan over Zoroaster of over het atheïsme van Spinoza. Over wat liefde is; over de kwestie of kameleons echt bestaan en inderdaad van de lucht leven. Er zijn vragen als: wat is deugd? Mogen makelaars liegen? Wat doe je wanneer je een meisje van zestien jaar bent, een galant wil krijgen, maar niet het huis uit mag?Ga naar eind9 Is veinzen een plicht van politici? Kunnen bijgelovigheid en een goed verstand samengaan? Zijn mollen echt blind? Zijn er fysiologische redenen die tegen polygamie pleiten? Kunnen planeten echt invloed hebben op onze lichamen? Kunnen vissen slapen? Is geestigheid een voorwaarde om te kunnen deelnemen aan gezelschappen? Het antwoord op de laatste vraag kan nog steeds relevant zijn voor gespreksleiders van en deelnemers aan hedendaagse praatprogramma's op de buis... Dat alles wijst erop dat de betrokkenheid van de redacteur bij moraal en maatschappij van wezenlijk seculiere aard is. Toch gaat een niet onbelangrijk deel van de vragen en antwoorden over de betekenis van allerlei bijbelplaatsen en over allerlei figuren uit de geschiedenis van bijbel en christendom. Hoe lang bleven Adam en Eva ‘onnozel’? Hoe zit het historisch gezien nu precies met Ahasverus? Waarom worden engelen altijd verbeeld met vleugels? Wat moeten we denken bij de antichrist? Wat die laatste vraag betreft: de vrager krijgt zelfs een compleet studiepakket voorgelegd om verder te lezen. Het valt op dat bij dit gehele bijbels-historisch-theologische complex nooit materie van leerstellige aard behandeld wordt. Er wordt geen stof behandeld die aanleiding kan geven tot kerkelijk geharrewar en geruzie over dogma's. Men probeert irenisch te blijven, geen aanleiding te geven tot kanselgeweld. Deze sfeer van vrijzinniger christendom vindt men terug in een vraag naar de fundering van moraal: | |
[pagina 111]
| |
Is het gene wy Zedelyk Goed en Quaad noemen, met alle de Betrekkingen, Verpligtingen, en Gevolgen daar uit ontstaande, alleen gegrond in de enkele Wil van den Schepper; of is 'er veeleer een Onveranderlyk Onderscheid in de Nature der Dingen, en bygevolge de tegenwoordige Instelling van 't Aanbiddelyke Opperwezen uit eigener aart, Regt en Goed, en dus het eenig bequaame Rigtsnoer van vrye en verstandelyke Wezens?Ga naar eind10 De mensheid moet vooruit gaan. Het Weekelyks Orakel verwerpt de mening van sommigen dat de wereld zoals die zich nu aan ons voordoet, altijd heeft bestaan: [Als dat waar is,] Hoe is het dan te gelooven, dat menschen van dezelfde gesteltheit als het tegenwoordige menschdom, en van gelyke schranderheit, weetlust, en eerzugt als het tanslevende geslagte, een geheel eeuwigheit zouden overgebragt hebben, zonder eenige dier Ontdekkingen van Konst te doen, welke men in de laaste zesduizend jaren gedaan heeft.Ga naar eind11 Men kan zich natuurlijk afvragen of we hier te maken hebben met echt Nederlands gedachtegoed. Is dit niet allemaal uit het Engels vertaald? Dat brengt ons op de vraag naar de auteur(s) en naar het Engelse voorbeeld. Over dat voorbeeld voorlopig slechts het volgende. Het tijdschrift dat gediend heeft als ‘Vorlage’, is vermoedelijk Te Weekly Oracle or, Universal library,Ga naar eind12 een weekblad van encyclopedische aard dat verscheen van januari 1735 tot en met februari 1737. Dit is gelijktijdig met Het Weekelyks Orakel, zoals de inleiding van het Nederlandse blad al suggereerde. | |
Wel of geen schrijverscollectief?Wat de algemene richting en culturele atmosfeer betreft, is het trouwens niet van al te veel belang of we soms wel, soms niet met een Engels voorbeeld of grondtekst te maken hebben. Dat blijkt immers al uit de hierboven gegeven citaten uit Het Weekelyks Orakel. We vinden hier de letterlijk grenzeloze encyclopedische Verlichtingsnieuwsgierigheid naar ‘hoe het zit’ op allerlei gebied: hoe het werkt in de natuur; hoe gewijde of ongewijde geschiedenis begrepen moet worden; hoe moraal bevorderd moet worden. Dat alles wordt onderzocht en bevraagd terwijl zoveel mogelijk wordt vermeden op orthodoxe lange tenen te gaan staan. Het is echter mogelijk snel te weten te komen welke teksten originele Nederlandse teksten zijn en welke uit het Engels zijn vertaald of bewerkt. De redactie van Het Weekelyks Orakel is namelijk zo aardig geweest ons precies op te geven welke teksten afkomstig zijn van welke Nederlanders. Aan het einde vindt men een ‘Bladwyzer der vraagen’ (p. 475-479). Daarin zijn met een * getekend de stukken die niet in het Engelse origineel voorkomen. Deze asterisk-stukken blijken afkomstig van drie medewerkers. Zij tooien zich in de tekst met de initialen e.e., n.-h., en n.v.Ga naar eind13 Zijn dit de leden van die in de inleiding van het Orakel genoemde maatschappij? Ik betwijfel het. Omdat ik ervan uitga dat de Haarlemse doopsgezinde uitgever Jan Bosch (werkzaam 1735-1782) de drukker-uitgever van het Orakel geweest moet zijn, zocht ik namelijk geschikte kandidaten onder de auteurs uit zijn fonds. Bosch geeft erg veel werk uit met een doopsgezind karakter. Marten Schagen (1700-1770) is zijn belangrijkste auteur. Het ligt voor de hand om Schagen aan te wijzen als redacteur van Het Weekelyks Orakel. Dit wordt bevestigd door Johannes Cuperus (1725-1777), die nog in de achttiende eeuw een necrologie van Schagen schreef. Na zijn constatering dat Schagen debet was geweest aan een blad getiteld Vermakelykheden, merkt Cuperus in een noot op: | |
[pagina 112]
| |
Ook vertaalde hy [...]. 'Er kwam nu een Tydschrift, onder den naam van het Weekelyks Orakel, uit, door eenige Liefhebbers van Geleerdheid, meerendeels onder zyn Opzigt. Waar in hy verscheidene Vertoogen schreef, en de meeste Vertaali[n]gen gaf. Het vervat 60 No. In groot Octavo, 1735 en 1736.Ga naar eind14 Dat duidt erop dat Schagen de voornaamste, zo niet de enige redacteur is. Ook in het Orakel zelf, op 7 december 1735, staat een opmerking die op Schagens betrokkenheid duidt:Ga naar eind15 De Andere Leden van ons Gezelschap sedert eenige tyd afwezig zynde, hebbe ik over my genomen onzen Correspondent maar t'antwoorden; alzoo zy my van 't begin af aan het beantwoorden der Vaderlandsche Vraagen overgelaten hebben. Ik diende dit te zeggen, op dat onze Correspondent zich niet vergisse, met te denken, dat hy hier het oordeel van meer als een Man heeft. N.-H. Deze passage lijkt te impliceren dat er slechts één schrijver debet is geweest aan alle Nederlandse stukken, ook al staan daar drie verschillende soorten initialen onder; temeer omdat ook na 7 december 1735 die initialen in gebruik blijven. Dat verklaart ook de eerdere, wat raadselachtige opmerking dat de lezers wel te horen hebben gekregen welke experts er in het Engelse genootschap zitten; ‘maar omtrent onze Professie, hebben wy met voordagt gezwegen, gelyk wy ook als nog raadzaam vinden’.Ga naar eind16 Desondanks blijf ik enige aarzeling houden over de identiteit van ‘e.e.’. Diens stukken hebben vooral betrekking op Engeland (hij behandelt bijvoorbeeld vragen over het aantal inwoners van Londen). Is dit misschien iemand die het Engels buitengewoon goed machtig was en een deel van de vertaling voor zijn rekening nam? Woonde hij in Engeland? Piet Visser schreef nog niet zo heel lang geleden een omvangrijk artikel over het leven en werk van Marten Schagen en daarin komt hij tot een vergelijkbare conclusie.Ga naar eind17 Zo'n artikel is vrij zeldzaam wanneer het gaat om achttiende-eeuwse auteurs van het tweede of derde plan. Visser noemt het Orakel en bespreekt ook kort enkele andere bladen waar Schagen bemoeienis mee heeft gehad: de Godgeleerde Vermakelykheden (1732-1736), de Leerzame Verlustiging (1740-1742) en het Wekelyks Antwoord (1753). Wat het Orakel betreft, meent Visser dat Schagen naast de vertalingen, onder de initialen ‘n.-h.’ (misschien: Noord-Hollander) de meeste bijdragen schreef.Ga naar eind18 | |
Marten Schagen, een actieve polyhistorTijdens het verschijnen van het Orakel is Schagen boekhandelaar te Amsterdam. Omdat ook bij de volgende nog te bespreken bladen Schagen de hoofdrol speelt, wordt het tijd een kort overzicht te geven van zijn leven en werk.Ga naar eind19 Marten Schagen wordt geboren in een doopsgezind milieu, te Alkmaar, op 24 oktober 1700. Dat milieu bevindt zich in een overgangsstadium. Er zijn daar, zoals wij dat ook bij de publieke kerk kennen, rekkelijken en preciezen. Schagen zal het midden houden. Hij mag de Latijnse school niet afmaken omdat er na het overlijden van zijn vader inkomsten nodig zijn. Hij gaat in de leer bij een Alkmaarse boekhandelaar, terwijl hij zich in de avonduren schoolt in de klassieke talen en de theologie. In 1718 vertrekt hij naar Amsterdam waar hij zijn studies voortzet. In 1723 wordt hij daar boekverkoper en uitgever. Tot 1738 zal hij op die manier in zijn levensonderhoud voorzien. Tegelijk treedt hij op als leraar bij een doopsgezinde groepering in Amsterdam. In 1738 wordt hij fulltime predikant bij de doopsgezinden in Alkmaar, tot 1741. Daarna is hij tot zijn dood predikant in Utrecht. Redacteur Schagen is een genootschapsman geweest. Zo behoort hij tot de | |
[pagina 113]
| |
oprichters van Dulces Ante Omnia Musae, in 1759. In 1766 werd hij, bij de oprichting, meteen lid van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde. Hij is vooral bekend gebleven wegens zijn vele vertalingen van religieuze teksten. Schagen heeft bij zijn vertalingen en uitgaven het doel een algemene, protestants-verlichte markt te bereiken. Een belangrijk element in zowel zijn werk als zijn fonds is de nieuwe wetenschap. Vele doopsgezinden als Schagen denken modern en zien in de fysicotheologie een welkome ideologie: de wonderen van natuur en heelal zijn een goede bodem voor de religieuze ervaring van God. Het theologische curriculum van het in 1735 opgerichte eigen Doopsgezind Seminarium is geënt op de natuurwetenschappen. Deze moderne houding wordt later nog beter zichtbaar in wetenschappelijke stichtingen als Teylers Museum, geïnitieerd door de doopsgezinde Haarlemmer Pieter Teyler (1702-1772), maar ook in de doopsgezinde, niet zelden nogal radicale steun voor het patriottisme. Schagen is een echte actieve polyhistor. Zelfs zijn vertalingen voorziet hij van commentaar en van grote aantallen noten. Zolang het maar de uitbreiding en verdieping van kennis ten goede komt! Zijn neiging eindeloos weetjes toe te voegen komt niet altijd de helderheid van de hoofdlijn van zijn betogen ten goede. Het doet wat schoolmeesterachtig aan. Die stapelzucht, die neiging om zich steeds te laten afleiden, doet denken aan wat hijzelf de juffers verwijt: ‘Gelijk een Juffer van onze kennis, nooit van een Rivier hoorde praaten, zonder dat ze een Historitje van een Brug vertelde’.Ga naar eind20 Wie Vissers uitstekende bibliografe van werken en uitgaven van Schagen raadpleegt, krijgt enigszins een idee van de enorme werkkracht van Schagen. Ook spreekt uit deze bibliografe Schagens wilskracht om voor te lichten, kennis te verspreiden en irenische moraal te bevorderen. Ik merk daarbij op dat Visser in zijn artikel tijdschriften als het Orakel slechts weinig of niet heeft kunnen betrekken. | |
Epistolair verkeerHet Weekelyks Orakel is beslist geen eenrichtingsverkeer, geen simpel middel om weetjes door te geven. De vraag-antwoordstructuur van het blad is op zichzelf al een voor de Verlichting typische didactische structuur waarin de betrokkenheid van de weetgierige gestimuleerd wordt. Het blad, of althans Schagen, doet echter daarnaast zijn best de lezers werkelijk bij de inhoud te betrekken. Dat blijkt uit vele vragen waaronder we, naast een datum, veel specifieke plaatsnamen vinden. Zo zijn er vragen uit Purmerend, Oosthuizen, Haarlem, Middelburg. Dat duidt op realiteit. Het zijn misschien wel aan Schagen welbekende lezers uit doopsgezinde kring. Hoe dan ook, het lijkt duidelijk dat echte lezers echte brieven sturen. Overigens worden zelden de reële namen van de vragersinzenders vermeld.Ga naar eind21 Dat past niet bij het bovenpersoonlijke karakter van bladen in deze tijd: men vermijdt de indruk te wekken dat persoonlijke belangstellingen relevant zijn. De Nederlandse redactie belijdt met zoveel woorden dat een groot aantal vragen is voorgeselecteerd door de redactie.Ga naar eind22 Mogelijk zijn dat de vragen die gesteld zijn door personen met welbekende, spectatorachtige speaking names als Historio-philus, Winziek, Kaïn Severuyn, Johanna Buskruid, Weetgierige. Uniek is het verschijnsel dat vanaf zeker moment de redactie opgeeft welke vragen überhaupt zijn ingestuurd. Die vragen worden dan afgedrukt; het bijbehorend antwoord volgt pas later. Na verloop van tijd blijken er te veel vragen binnen te komen. De redactie deelt dan mee dat zij niet alle, en zeker niet tijdig, beantwoord kunnen worden.Ga naar eind23 Daarna worden de vragen niet langer op voorhand, als ‘binnengekomen’, afgedrukt.Ga naar eind24 Een Haarlemse brief - ik vermoed: afkomstig van drukker-uitgever Jan Bosch, die daar heil in ziet voor zijn afzet - verzoekt zelfs geen Engelse vragen en antwoorden meer te geven, zolang er Hollandse voorraad is. De redactie stemt toe.Ga naar eind25 | |
[pagina 114]
| |
De redactie probeert al dit epistolaire verkeer in goede banen te leiden. Zo zegt zij: Deze Vraag [over wat men moet denken van mannen die het met mannen houden, ahGa naar eind26] is ons eenigen tyd geleden van Hoorn toegekomen, zonder ondertekening van Dag, Plaats, en Karakter of Naam; even gelyk andere Vraagen die wy van elders ontvingen. Dit doed ons alle onze Correspondenten verzoeken, voortaan het gene zy zenden te tekenen met de plaats van waar, den dag sints wanneer, en den naam onder welke, zy voldoening op hunne Vraagen begeeren. Wy houden dit te noodiger op dat onze lezers aanstonds weten mogen wat van onze geringheit en wat uit Engeland overgenomen is.Ga naar eind27 Een opmerkelijke bijzonderheid: de redacteur schrijft niets te willen veranderen aan spelling en inhoud van de ingestuurde vragen.Ga naar eind28 Hij geeft weer ‘stiptelyk volgens het origineel’. In zijn andere bladen deelt Schagen vrij vaak mee - kennelijk in antwoord op klachten van lezers - dat hij niet echt iets wil doen aan de stijl en de indeling van ingestuurde stukken en vertalingen. Hij wenst blijkbaar slechts doorgeefluik te zijn, in het geval van bijdragen door anderen. Had hij geen tijd om aan al die stukken te sleutelen? Ook bij de andere Schagenbladen blijken we op dit punt van doen te hebben met nauwelijks gewijzigde of beïnvloede inbreng van lezers. Dat is winst voor onze kennis over de mate waarin en de wijze waarop de lezer van die tijd participeert in dat belangrijke medium van de Verlichting: het tijdschrift. Die lezers - en Schagen zelf - hadden het trouwens druk met het lezen van soortgelijke informatieve bladen die niet spectatoriaal van aard waren. Zo zegt Schagen: Indien de nieuwsgierige Lezer hier omtrent breeder gelieft onderricht te zyn, kan hy zich bedienen van W. Ranow's Konst-kabinet, en inzien [volgt precieze verwijzing].Ga naar eind29 In één geval, in een antwoord op de vraag ‘Is armoede een kwaad?’, zegt Schagen: ‘Wy neemen dit over uit de Driemaandelykse Vermakelykheden’.Ga naar eind30 Dat kan hij gemakkelijk doen, want die Vermakelykheden verschijnen eveneens onder zijn supervisie in dezelfde periode. Over dat blad later meer. | |
Einde van het Weekelyks OrakelIs het Weekelyks Orakel dus een succesvol blad? Eerder al vermeldde ik dat zeker iemand vraagt waarom het Orakel er al een paar weken het zwijgen toe doet. Deze vraag wordt bijna aan het levenseinde van het blad gesteld, in nr. 56 (nummer gedateerd 15-29 augustus 1736).Ga naar eind31 De teleurstelling die de briefschrijver, ene Orthophilus uit Middelburg, uitspreekt bij de toelichting op zijn vraag, is heel informatief: De onvergelykelyke Spectator heeft het tydelyke met het eeuwige verwisseld. De Snapper houd zynen mond gesloten. De Schertser heeft het gemeen bedankt. En de Persiaan heeft zoo 't schynt van de Hollandsche lucht de teering gekregen. 't Orakel zou dan 't eenigste zyn dat 'er overbleef. Deszelfs oogmerk is niet minder pryslyk dan dat van all' de gemelde. De uitvoering daarvan dunkt my het gemeen te moeten smaken; schoon men somtyds ruim zoo wel gedaan zou hebben, minder uit het Engelsch Orakel te vertalen, en spoediger onze Hollandsche Vragen te beantwoorden. Maar dit vergeefelyk zynde aan een Gezelschap dat niet meer dan één man schynt te hebben tot het beantwoorden van zulke vragen, weet ik in de wyde werelt niet waaraan zulk een onverschoonbaar verwyl toe te schryven. Onverschoonbaar zeg ik: want als uw Orakel met de voorgemelde schriften zwygt, dan berooft men onze collegiën van byna alles waarmeê zy sedert eenigen tyd de eerste stilzwygendheit harer byeenkomsten verdreven. | |
[pagina 115]
| |
Graag een beetje opschieten dus, redactie, met de nieuwe nummers! De observaties van Orthophilus zijn heel boeiend. Blijkbaar heeft men rond 1735 in gezelschappen van allerlei soort - hij maakt onderscheid tussen collegiën en burgergezelschappen - grote behoefte aan opiniërende bladen, zoals de bekende spectators van Van Effen en van Addison en Steele. Maar die hebb en nu, in 1736, opgehouden te bestaan, en het Orakel dreigt ook al te verdwijnen! Hoewel het Orakel meer ‘speculatief’ van aard is dan de andere bladen - dus: een abstracter soort kennis behandelend - vult het toch een lacune. De vragen en antwoorden zijn sociale gespreksstof. Het antwoord van Schagen geeft aan dat het Orakel niet zó populair of noodzakelijk is als de Zeeuwse schrijver suggereert: Schoon 't uit de schryfwys van onzen Correspondent duister is te raden, of hy doorgaans boert, dan of ook wel eens ernstig spreekt, zullen wy hem echter goed rond goed zeeuws antwoorden. De niet genoegzame aftrek van ons Papier is de voornaamste reden waarom wy dezen aftrek menen te staken. Daarbenevens, had hy, die onder ons de Hollandsche Vragen beantwoord, lust, om 'er in voorttegaan, wy zouden 't nog eenigen tyd aanzien: maar gemerkt hy al sedert eenige weken dien arbeid geabandonneert heeft, zullen wy den Liefhebberen vaarwel zeggen, maar eerst het 60-tal, en dus twee gevoegzame deeltjes, die in een gebonden konnen worden, vol maken; ten zy wy vernamen dat onze Lezers met het beste uit het Engelsch te vreden, ons maanden voorttegaan. Dat zy waarschynlyk niet zullen doen. Wanneer onze Correspondent gelegenheit zal hebben, om zyn vernuft zoo hy wil te Nieuwjaar te toonen; waartoe wy hem lust en lezers wenschen.Ga naar eind33 Schagen zegt duidelijk dat het blad niet rendabel is. Hij - want om hem draait het, ondanks zijn suggestie dat er een collectief aan het werk was geweest - is al gestopt met redigeerwerkzaamheden voorzover die meer vragen dan simpel vertaalwerk. Mogelijk is Schagen op dat moment al bezig met de lijvige ‘Bladwyzer’ van het Orakel. In het laatste nummer (nr. 60, 5-26 december 1736) dankt hij zijn lezers en correspondenten. Hij houdt de deur nog op een kier. Hij zegt misschien ooit door te zullen gaan met het uitsluitend vertalen van het Engelse Orakel: Wy leggen dan hier mede onzen veder te ruste, om hem op tyd en wyle tot iets anders te beezigen; mogelyk ook tot het het vertaalen en uitkiezen van 't beste des Engelschen Orakels.Ga naar eind34 Hij besluit met de wens dat, mocht hij ooit doorgaan, zijn correspondenten hem weer zullen bijstaan. Daarmee eindigt een curieus blad uit de vroege Verlichting. Het gaat daarin om kennis en moraal. De inspiratiebron is de simpele doperse overtuiging dat een goede verhouding tot God het verlangen naar meer kennis en beschaving moet bevorderen. Ter illustratie van die attitude citeer ik nu eens niet het Orakel of een ander blad, maar Schagens opdracht in diens acht jaar later verschijnende vertaling van De godsdienstige christen in zyn binnekamer: | |
[pagina 116]
| |
De Hoogste Trap van Vordering, aen deze zyde der eeuwigheit voor 's Menschen Geest te bereiken, schynt te wezen, dat hy, van de Vooroordeelen en Misvattingen der Gewoonte en Kindschheit verlost, zyne Driften in evenwigt, dat is aan Gods Wil en de Reden gehoorzaem ziet, en die stille Kalmte smaekt, welke by de Ouden het Paradys der Ziele, en in 't Onfeilbaer Woord, de Vrede Gods genoemt word, die alle verstand te boven gaet.Ga naar eind35 |
|