Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 33
(2010)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 122]
| |||||||||||||||||||||
Pluggen en pluggedansen in Amsterdamse muziekuitgaven, 1700-1780
| |||||||||||||||||||||
Publicaties van anonieme dansmelodieënTussen 1700 en 1780 zijn in Amsterdam drie grote series uitgegeven met in totaal enkele tientallen boekjes met instrumentale (dans)melodieën.Ga naar eind1 Daarnaast verscheen een aantal kleinere series en losse bundels. Van al die boekjes waren, gezien hun oplagen en herdrukken, de drie grote series (de nrs. 1, 2 en 5 hieronder) het meest succesvol. Hieronder een chronologische lijst van de belangrijkste uitgaven.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||||||||||
Deze publicaties hebben diverse kenmerken gemeen:
| |||||||||||||||||||||
De samenstellers van de uitgavenWe moeten aannemen dat de samenstellers van de uitgaven werkten in opdracht van of in samenspraak met de uitgevers. Voorzover we kunnen nagaan hebben ze voor een groot deel geput uit een reeds bestaand en voor hen beschikbaar repertoire. Voor de drie grote Amsterdamse series, de Boeren lieties (nr. 1), de Hollantsche schouburgh (nr. 2) en de Nieuwe Hollandsche schouwburg (nr. 5), is er in een fors aantal gevallen sprake van al bestaande en gangbare melodieën. Datzelfde geldt voor de drie Versamelingen van Witvogel (nr. 3). Van de muziek in Nieuwe verzaamelinge van Hollandsche contradansen, menutten enpluggen (nr. 6) lijkt een groot deel, zoals de titel ook meedeelt, nieuw gecomponeerd; een kleiner deel is al eerder te vinden, met name in de Nieuwe Hollandsche schouwburg. Het valt op dat uitgever Hummel de namen van de ‘verscheiden meesters’ niet vermeldt. Ook de inhoud van het Nieuwe Hollands speel-huys (nr. 4) lijkt voor een groot deel nieuw gecomponeerd, ongetwijfeld door de jonge componist Domingo del Croebelis, die zich ook wel Domingo Simoni of Dall Croubelis noemde en na 1780 van Amsterdam naar Kopenhagen verhuisde.Ga naar eind6 Croebelis liet zich bij het samenstellen van zijn bundel vaak inspireren door reeds bestaand, vergelijkbaar repertoire.Ga naar eind7 Maar ook in de andere uitgaven is waarschijnlijk hier en daar nieuw gecomponeerd. | |||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||||||||||
Croebelis is niet de enige die uit de anonimiteit naar voren stapt. De eerste drie deeltjes van de Hollantsche schouburgh zijn blijkens de titelpagina's ‘opgeset’ door Servaas de Konink, een musicus uit het orkestje van de Amsterdamse schouwburg en zoon van een tegenwoordig meer bekende componist met dezelfde naam. Hij stierf in 1718; wie de volgende deeltjes van de serie samenstelde is niet bekend. In krantenadvertenties voor de Nieuwe Hollandsche schouwburg vermeldt uitgever Smit vaak dat zijn serie is ‘opgesteld’ ‘door een voornaem Musicant’. Soms spreekt hij van ‘gecomponeert’, maar in alle ons bekende deeltjes van deze serie vinden we ten minste een aantal melodieën dat uit vroegere bronnen bekend is. | |||||||||||||||||||||
De kopersWat was de doelgroep van de uitgevers? Wie kochten deze uitgaven? Men moest in elk geval beschikken over enige instrumentale vaardigheid en kennis van het notenschrift, wilde men iets aan de aanschaf hebben. Ten tweede kan de prijs van de boekjes een indicatie geven. Hoewel ze vaak tot de goedkopere uitgaven in het fonds van de betreffende drukker hoorden was de prijs per deeltje veelal minimaal gelijk aan het dagloon van een eenvoudig werkman.Ga naar eind8 Terwijl de deeltjes van de Boeren lieties, mede door de concurrentieTitelpagina van het tweede deel van De nieuwe Hollandsche schouwburg (1751).
tussen Rogers uitgave en het plagiaat van Mortier, voor zes tot tien stuivers over de toonbank gingen, varieerde de prijs van de deeltjes van de Nieuwe Hollandsche schouwburg van zeventien stuivers tot een gulden. De afzonderlijke boekjes van het Nieuwe Hollands speel-huys kostten een gulden, nadat Olofsen aanvankelijk 24 stuivers gevraagd had. Ten derde is het aannemelijk dat de gebruiker van de boekjes over de benodigde tijd moest beschikken om deze muziek te leren en te spelen. De combinatie van deze voorwaarden sluit de bevolkingsgroepen met het laagste inkomen en de laagste algemene ontwikkeling min of meer uit. Dat de titels van de uitgaven, en van haast alle daarin opgenomen melodieën, in het Nederlands gesteld zijn geeft een verdere beperking van de doelgroep. De belangrijkste hierboven genoemde muziekuitgevers - de internationaal befaamde Roger en zijn opvolgers, alsmede Witvogel en Hummel - werkten voor een internationale markt en voorzagen hun muziekuitgaven van Franse of Italiaanse titels, onafhankelijk van de nationaliteit van de componist van de muziek. Olofsen, die zich overigens pas later in zijn loopbaan op het uitgeven van muziek ging toeleggen, koos wat vaker voor Nederlandse titels, wat samenhangt met het feit dat hij psalmen en andere Nederlandse liederen uitgaf. Smit heeft maar weinig muziek uitgegeven. De boeken met dansmuziek waar het hier om gaat moeten, gezien die Nederlandse titels, dus vooral voor een Nederlands publiek gepubliceerd zijn. We lijken de kopers daarom te moeten zoeken onder Nederlandse muziekamateurs uit de iets betere kringen, of onder Nederlandse beroepsmusici. Dat beroepsmusici een belangrijke doelgroep | |||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||||||||||
waren lijkt echter onwaarschijnlijk. Allereerst was deze categorie te klein om het vrij grote verkoopsucces van de diverse uitgaven te verklaren. Daarnaast waren de meeste beroepsmusici niet bepaald kapitaalkrachtig. Hun beroep stond in laag aanzien en de betaling was navenant. Zelfs de musici van het schouwburgorkest mochten blij zijn als ze anderhalve gulden per speeldag ontvingen. Wellicht belangrijker nog: voor de praktijk van de meeste Amsterdamse beroepsmusici was gebruik van bladmuziek, en zeker van bladmuziek van verzamelingen danswijzen, veel minder noodzakelijk dan men misschien zou denken. Dat hangt samen met de specifieke Amsterdamse situatie. In Amsterdam, evenals in de Republiek in haar geheel, ontbraken rijke vorsten en edellieden die er hoforkesten en hofcomponisten op na hielden. Gaf de rooms-katholieke of evangelische (lutherse, anglicaanse) kerk elders ruim baan aan de religieuze kunstmuziek, hier te lande was ze op dit gebied vleugellam. De hoogste vrij vaste beroepsposities voor musici in Amsterdam waren die van schouwburgmusicus en kerkorganist. Dat kwam neer op zo'n twintig personen en in de meeste gevallen slechts op een deeltijdbaan. Een handjevol muzikale ondernemers organiseerde bij tijd en wijle ad hoc-concerten waarvoor musici werden ingehuurd. De meeste beroepsmusici waren zodoende aangewezen op schnabbelwerk: muziek- en dans-onderricht, muziekuitgeverij en los-vast werk in stedelijke uitgaansgelegenheden, bij jaarmarkten en kermissen en bij incidentele evenementen. Veel van dat werk maakte gebruik van bladmuziek onpraktisch of overbodig. Zo hadden enkele tientallen Amsterdamse muzikanten werk in danslokalen en ‘speelhuizen’, combinaties van drank- en dansgelegenheden met bordelen of in elk geval ontmoetingsen onderhandelingsgelegenheden voor betaalde erotische contacten. Vanaf de tweede helft van de zeventiende tot het eind van de achttiende eeuw waren er in de stad rond de twintig van deze speelhuizen, met per huis meestal twee of drie muzikanten. De musici, meestal een violist en een bassist, soms aangevuld met een bespeler van hakkebord of klavecimbel, speelden hier vaak uren per dag. Ze moesten allerlei bezoekers, met al hun muzikale wensen, op hun wenken kunnen bedienen, en zich in de vaak zeer rumoerige gelegenheden staande houden. Gebruik van bladmuziek lijkt in zulke situaties onpraktisch en onwenselijk en op afbeeldingen zien we dat ook niet. Tijd om de gevraagde muziek op te zoeken in een voorraad van tientallen muziekboeken ontbrak: de speelhuisbezoekers zouden een kwartier zoeken voor twee minuten muziek niet hebben getolereerd. De musici speelden het betrekkelijk eenvoudige repertoire uit het hoofd en zullen het ook voor een groot deel op het gehoor hebben aangeleerd. Dit is overigens wereldwijd in danssituaties met levende muziek gebruikelijk. Daarbij treedt een bekend etnomusicologisch verschijnsel op. Juist het uit het hoofd spelen leidt tot variantenvorming en verklaart de vele versies van allerlei melodieën, zoals we die aantreffen in de Amsterdamse verzamelingen en overigens ook in de talrijke muziekhandschriften uit deze periode. Veel speelhuis-repertoire is in de diverse Amsterdamse uitgaven te vinden. De kopers van de hier besproken gedrukte verzamelingen van dansmelodieën zullen dus vooral muziekamateurs uit de wat betere kringen geweest zijn, verspreid over de Hollandse steden. Niet voor niets adverteerde uitgever Smit zijn Nieuwe Hollandsche schouwburg het meest in Haagse kranten: met name in Den Haag was die categorie amateurs immers rijkelijk aanwezig, zoals Rudolf Rasch heeft beschreven.Ga naar eind9 Van sommige van de genoemde boekjes zijn de enige bekende exemplaren afkomstig uit het bezit van zeer hooggeplaatste personen uit de achttiende eeuw. En natuurlijk kan juist de betrekkelijke eenvoud van de gepubliceerde muziek voor amateurs aantrekkelijk geweest zijn. In zijn advertenties voor de Nieuwe Hollandsche schouwburg vermeldde Smit tientallen jaren lang dat het ‘tot gebruyk der Leerlingen | |||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||||||||||
opgesteld’ is. Maar amateurmusici uit betere kringen zullen niet alles hebben willen spelen wat aangeboden kon worden. Rasch geeft aan dat juist deze amateurs, althans in de zeventiende eeuw, hun spel als een element van hun (hogere) status presenteerden: ze waren immers geen broodspelers en hoefden zich dus niet te ‘verlagen’ door alles te spelen wat hun werd opgedragen.Ga naar eind10 Hun repertoirekeuze zal niet van toeval afhankelijk zijn geweest; hun waardering voor de te spelen muziek en voor de achtergronden van die muziek moet bij hun keuze een rol hebben gespeeld. Daarom dienen we de achtergronden en de betekenis van de muziek in de hier besproken verzamelingen nader te bestuderen. | |||||||||||||||||||||
De herkomst van het repertoireHiervoor is al gezegd dat de samenstellers de inhoud van de uitgaven voor een groot deel bijeenbrachten uit repertoire dat al in gebruik was. Een aantal muziekculturen heeft daarbij als ‘leverancier’ een rol gespeeld en in de loop van de achttiende eeuw vonden in de keuzes voor bepaalde muziekculturen enkele verschuivingen plaats. In de Boeren lieties (1701-1713) vinden we allereerst muziek uit het Amsterdamse speelhuiscircuit. Dat bewijzen de titels van sommige melodieën die al genoemd worden in de beschrijvingen van speelhuizen enkele decennia vóór het eerste deel van de serie het licht zag: 'k Stond hier noch na te kyken, wanneer ik een jongman, die als een Arbeids-gesel gekleed was, en die noch drie zulke Confraters by hem had, tegen de Fiolist hoorde zeggen, dat hy eens een Bredaas Biertje op zou pieren. Dat kan ik niet kameraad, zei den Muzikant, Een Posje met een pieterselijtje dan, of d'Oostindische Roozeboom, of van Janneman en Aalemoer, hernam den ander. Die dingen kan ik ook al niet, zei den Speelman. Speel dan eens een Koolslaatje of de Haagsche kermis, vervolgde hy. Die twee heb ik altyd myn leeven niet hooren noemen, berichte hem den Fioolist. Loop dan voor den duivel, sei deese kwant met een gram gelaat; wat vervloekt kint is dit, men kan'er niet eens migchelen.Ga naar eind11 Ook vinden we in de melodietitels van de Boeren lieties en latere uitgaven herhaaldelijk namen van beruchte speelhuizen terug.Ga naar eind12 Daarnaast is het niet onwaarschijnlijk dat we in de Boeren lieties inderdaad boerenmuziek of plattelandsmuziek vinden. In de Amsterdamse toneelliteratuur vinden we een overdaad aan melodieën met ‘boeren’ in de titel, vaak in komisch verbasterde en ‘verboertigde’ vorm. Zo roept de hoofdpersoon in Jan van Elslands Dronke Jaap de boer op het concert uit ongeveer 1710: ‘Zo mannen, zaeg op! Allemankjes Queepeeren, van de Mosseltjes, of de Frisse Boer!’. Later in de klucht zingt hij nog: ‘ik zag Ciciliae keumen mit de Pispot in heur hangd’. In de Boerekermis van Lucas Rotgans uit 1709 treffen we ook ene Jaap: ‘Sa, speul: Coerante de la Baer’ en vlak daarna ‘Speul dan: Alle mannetjes kweepeeren’.Ga naar eind13 Al deze melodieën vinden we ook in de Boeren lieties. Een caveat is hier echter op zijn plaats. De bedoelde literatuur dateert integraal van ná het in druk verschijnen van het grootste deel van die serie. Het is dus mogelijk dat de toneelauteurs niet rechtstreeks uit bestaand boerenvermaak citeerden, maar hun melodietitels uit de inmiddels zeer populaire muziekserie selecteerden.Ga naar eind14 Daarbij zouden ze dankbaar gebruik hebben kunnen maken van de uiteenlopende betekenissen die het begrip ‘boeren’ waarschijnlijk had. Ik kom daarop terug. Overigens is de Spaanse Successieoorlog, die samenviel met de uitgave van de serie, ook terug te vinden in de Boeren lieties: vanaf deel drie zijn er diverse melodieën opgenomen die gewijd zijn aan de helden en veldslagen van die jaren. | |||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||||||||||
Dát de Boeren lieties een
Titelpagina van Croebelis' bundel Het nieuwe Hollands speel-huys (1762).
succes waren blijkt onder meer uit het steeds frequenter verschijnen van nieuwe deeltjes. In 1709, toen die frequentie een hoogtepunt bereikte, werd uitgever Roger zelfs geconfronteerd met een bijna gelijknamige plagiaatuitgave van zijn concurrent Mortier, die aangestoken was door Rogers succes.Ga naar eind15 Mortier voegde hier en daar melodieën toe en gebruikte soms net iets afwijkende versies, zoals die volop te vinden waren in een muziekwereld waar uit het hoofd gemusiceerd werd. Zo kon hij zijn plagiaatwerk aanprijzen als ‘op nieuws geheel verbetert en doorgaans vermeerdert’. Aan deze strijd kwam een eind door het overlijden van Mortier in 1711, waarna Roger diens muziekfonds opkocht. Op een bepaald moment moet er door die grote vraag een schaarste zijn ontstaan aan nog onuitgegeven melodieën in het subculturele repertoire waar de serie uit putte. In de laatste bewaard gebleven deeltjes treft men reeksen melodieën aan die gezien hun karakter en de waarschijnlijk erbij verzonnen titels mogelijk speciaal voor de uitgave gecomponeerd zijn door de samensteller. Verder heeft de samensteller daar op vrij grote schaal dansbare melodieën uit de kunstmuziek van die tijd gekopieerd en van nieuwe titels voorzien.Ga naar eind16 Waarschijnlijk als gevolg van die schaarste sloot Roger de reeks af, om vanwege het succes meteen te starten met een muzikaal gezien zeer verwante nieuwe serie, de Hollantsche schouburgh. Ook die moet, te oordelen naar de frequentie van de deeltjes, een gouden greep van de uitgever geweest zijn. Met Servaas de Konink als samensteller kon in de serie, ter aanvulling van de muziekbronnen van de Boeren lieties, gebruik gemaakt worden van muziek uit de Amsterdamse schouwburg. Het kleine orkestje van de schouwburg verrichtte tijdens de voorstellingsavonden uiteenlopende taken: in de toneelstukken werd gezongen en gedanst, bij grote decorwisselingen werd gespeeld, en waar op heel wat avonden na het eerste toneelstuk een ballet of divertissement geprogrammeerd werd hadden de muzikanten ook in het tweede deel van het avondprogramma nog veel te musiceren. Dit leverde een veelheid van melodieën op waar De Konink en zijn opvolger(s) uit konden kiezen bij het samenstellen van de serie. De latere Nieuwe Hollandsche schouwburg putte deels uit dezelfde bron. Omdat voor de jaren waarin laatstgenoemde reeks werd uitgegeven (1751-1771) de programmering van de schouwburg ons beter bekend is, met name waar het de kluchten, balletten en divertissementen betreft, kan een groot aantal melodieën uit de Nieuwe Hollandsche schouwburg momenteel rechtstreeks aan concrete programmaonderdelen gekoppeld worden.Ga naar eind17 Ondertussen bleef men gebruik maken van de al eerder aangeboorde bronnen. Tot laat in de achttiende eeuw vinden we in melodietitels verwijzingen naar speelhuizen. In | |||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||||||||||
Interieur van een speelhuis als afgebeeld in 't Amsterdamsch hoerdom (1681, bij p. 11). Blijkens de tekst was dit een vrij chique etablissement: er speelden maar liefst drie muzikanten, met bas, viool en klavecimbel.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||||||||||||
de titel Het nieuwe Hollands speel-huys legt Croebelis de relatie met het speelhuis heel expliciet. Hoe het met het ontlenen van muziek aan het platteland is gegaan, wordt ook later in de achttiende eeuw niet duidelijk. Noch de titelwoorden van de deeltjes van de Nieuwe Hollandsche schouwburg, noch die van de afzonderlijke melodieën doen een plattelandsherkomst vermoeden. Wel vinden we in de jaren 1780 nog een uitgave met de titel De boere-dans of 't geselschap na de mode; dit is echter, anders dan men zou vermoeden, een liedbundel. De liedteksten daarin becommentariëren de modegrillen, (buitenlandse) fratsen en politieke ontwikkelingen van die jaren. De aanduiding ‘boere’ in de titel van deze bundel sluit aan bij de betekenis die dit woord blijkens de volgende paragraaf meedroeg. | |||||||||||||||||||||
Boere danssen en serieuse danssen: de ‘versamelingen’ van WitvogelDe drie dans-‘versamelingen’ die Witvogel rond 1735 publiceerde lijken iets chiquer dan de in de vorige paragraaf genoemde uitgaven. Ze zijn voorzien van een begeleiding in de vorm van een basso continuo, een baslijn aangevuld met cijfercodes die akkoorden en daarmee de basis voor geïmproviseerde meerstemmigheid aangeven. ‘Om voor de clavi-cembalo, viool, dwars-fluit, en andere instrumenten te gebruiken’, deelt de titelpagina mee. Van alle drie de verzamelingen bevinden de enige bewaard gebleven exemplaren zich in de omvangrijke muziekbibliotheek in slot Leufsta, een van de twee familiekastelen van de familie De Geer in Zweden. Zoals het grootste deel van deze muziekcollectie zijn ook de drie bedoelde boekjes door toedoen van Charles de Geer, baron, groot-industrieel en hofmaarschalk van de Zweedse koning, na zijn opleiding in Nederland in Zweden terechtgekomen.Ga naar eind18 Zo te zien zijn ze daar veel gebruikt. Het grootste deel van de daarin afgedrukte melodieën vinden we ook in de besproken grote series, maar interessant is dat Witvogel, in tegenstelling tot de andere uitgevers, ze rubriceert als ‘contra dans’, ‘boere dans’ of ‘serieuse dans’. Bestudering van de concordanties met andere binnen- en buitenlandse melodieverzamelingen onthult enkele van de criteria van de samensteller. Deze lijken vooral samen te hangen met de gangbare choreografie en de herkomst daarvan. De serieuze dansen komen voor een groot deel uit de wereld rond het Franse hof aan het begin van de achttiende eeuw. Het gaat hier om de zowel muzikaal als choreografisch wat complexere dansen uit het werk van de hofdansmeesters Pecourt, Feuillet en collegae.Ga naar eind19 Maar we vinden hier ook, blijkens de titels, Nederlandse melodieën als De dolle boer of De boer op klompen; Feuillets La mariée heet hier De boere mariée. De contradansen zijn in het algemeen van Franse en Engelse oorsprong. Dat is te verwachten: rond 1650 werden ‘country dances’ voor vier of meer paren in Engelse adellijke kringen populair als gezelschapsdans. Vanaf 1680 namen Franse hof-dansmeesters dit repertoire deels over, waarbij ze de dansen aanpasten aan de wensen van het Franse hof. Zo ontstonden de Franse ‘contredanses’, eveneens eenvoudige gezelschapsdansen met vaak Engelse melodieën. Niet van buitenlandse afkomst daarentegen zijn Witvogels ‘boere danssen’. Helaas ontbreekt ons zo ook alle kennis van de choreografieën; de Nederlandse uitgaven laten ons op dat gebied immers in het duister tasten. Ook hier vinden we diverse melodieën die we verspreid over andere Nederlandse bronnen aantreffen, zoals Wilhelmus (in de marsversie die vaak De prinsenmars genoemd wordt) of De grote Mogol. Nu is men geneigd bij de aanduiding ‘boer’ direct aan een agrariër te denken. Waarschijnlijk echter verwijst het woord naar bewoners van het totale Nederlandse achterland. Zo noemt Abraham Chaim Braatbard in zijn Jiddische kroniek (over de Amsterdamse jaren 1740-1752) alle inwoners van Groningen en Friesland boeren.Ga naar eind20 Het lijkt goed mogelijk dat men | |||||||||||||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||||||||||||
met de aanduiding ‘boere’ wilde aangeven dat het om gewone dansen van inheemse komaf ging, niet opgesmukt door de status die buitenlandse herkomst of het werk van dansmeesters aan de andere categorieën gaf. Wellicht kunnen we dezelfde gedachte herkennen in de reekstitel Oude en nieuwe Hollantse boeren lieties en contredansen. Roger kan daarmee hebben willen aangeven dat hij Nederlandse dansmelodieën presenteerde: boeren-liedjes en boeren-contradansen. En passant parafraseerde hij daarmee ook de Engelse term ‘country dance’; twee vliegen in een klap. Zulk gebruik van de aanduiding ‘boere(n)’ is helemaal in lijn met de term ‘Hollandsche’ die we in haast alle titels van muziekuitgaven in dit genre aantreffen. Deze kwalificaties in de titels dienen we in het licht van de ontwikkelingen van die tijd te zien. Sinds 1672 werd de Republiek steeds meer een landje dat zich, omringd door buitenlandse reuzen, staande moest houden en daarbij moreel houvast zocht in een omarming van het eigene, het Hollandse, het boerse wellicht. Tegelijk nam men, door het etiket ‘Hollands’ op zichzelf te plakken, cultureel afstand van de voortdurend meer verfransende bevolkingsgroepen in burgerij en elite. Voor boerse of boertige boeren gold wellicht hetzelfde? | |||||||||||||||||||||
Pluggen en pluggedansenIn de titels van de muziekverzamelingen zien we vanaf de Hollantsche schouburgh (1714) bij herhaling het woord ‘plugge’ of ‘pluggen’ verschijnen. Ook in melodietitels duikt dit woord op, en wel vanaf De Schotse plug in Witvogels Boere danssen (ca. 1735). In Smits Nieuwe Hollandsche schouwburg (vanaf 1751) vinden we onder meer De Engelsche plug, De Fransche plug, De vrolyke plug en De nieuwe plug of de Gelu... kaasboer, maar ook De verlopen plugge muzikant en ene Pluggentius. Op de titelpagina's van de eerste drie deeltjes vermeldt deze uitgever eveneens de term ‘plugge dansen’, althans in de vroegere drukken. De woorden ‘plug’ en ‘plugge’ hebben in dit verband tot fraaie speculaties aanleiding gegeven. Zo schreef Lilly Grove in 1895: ‘Holland adopted many foreign dance measures, especially those which remained from the Spanish dominion. The Plugge-dansen is a kind of fandango’.Ga naar eind21 Vooralsnog moeten we dat idee verklaren uit levendige fantasie. En Stanley Hall Granville (1907) noemt in een opsomming van (volgens hem zeer gezonde maar helaas verdwenen) dansen onder meer ‘the dramatic plugge, gavotte and other peasant dances in costume’.Ga naar eind22 Het lijkt echter meer voor de hand te liggen om de aanduiding in verband te brengen met het gebruik van het woord ‘plug’ als aanduiding van een type mens. Dit gebruik vinden we in de literatuur globaal tussen het midden van de zeventiende en het begin van de negentiende eeuw, met de hoogste frequentie in de eerste helft van de achttiende.
De verlopen plugge muzikant als afgedrukt in De nieuwe Hollandsche schouwburg, deel 2 (1751). In hetzelfde deeltje staan ook de melodieën voor De Engelsche plug, De Fransche plug, De vrolyke plug en Pluggentius.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||||||||||||
Pluggen zijn mannen uit bepaalde sociale categorieën aan de onderkant van de samenleving die een bepaald, in het algemeen negatief gewaardeerd, gedrag vertonen. In 't Amsterdamsch hoerdom uit 1681 horen ze als sociale categorie bij de ‘arbeidsgezellen’.Ga naar eind23 Verderop in het verhaal worden ook matrozen pluggen genoemd.Ga naar eind24 Ook in andere bronnen wordt een vanzelfsprekend verband gelegd tussen matrozen en pluggen.Ga naar eind25 Het gaat daarbij vooral om oostindiëvaarders. In een anoniem boekje over De Amsteldamsche speelhuizen (ca. 1790?) noemt de hoofdpersoon, een oostinjevaarder, zichzelf een plug.Ga naar eind26 In 't Amsterdamsch hoerdom wordt over het gedrag van een groep wijnverlaters gezegd: ‘Vorders zyn se [als beroepsgroep, J.K.] niet veel beter als de Pluggen; want daar wat te krakkeelen valt, daar moeten zy altyd by weesen. en ook vallen ze niet zeer vies van d' eerste oorzaak daar af te zyn’.Ga naar eind27 Het gaat dus duidelijk om het gedrag: een bepaalde komaf is op zich nog niet voldoende voorwaarde om tot de pluggen gerekend te worden. Het wnt geeft als betekenissen onder meer ‘Losbol, lichtmis, hoerenjager, schurk, guit’. In beschrijvingen van speelhuizen worden zowel pooiers als uitsmijters pluggen genoemd. En: ‘Kale Pluggen, die evenwel de Joncker maken’, schrijft Adriaen Poirters al in de jaren 1640: klasse en gedrag worden hier direct gecombineerd.Ga naar eind28 We komen studenten tegen die er eer in scheppen met pluggen te vechten.Ga naar eind29 Dat klasse een belangrijke factor is blijkt nog in 1806: ‘Gij kent hem niet, maar ik kan hem u met twee woorden beschrijven.... een fatsoenlijke plug’. We hebben hier of te doen met een opzettelijke contradictio in terminis van de schrijver - een plug gedraagt zich immers onfatsoenlijk - of de term plug verwijst naar iemand uit een lage klasse die in dit geval desondanks een zich fatsoenlijk gedragend mens is.Ga naar eind30 In onze muziekverzamelingen wordt het woord ‘plug’ of ‘plugge’ bijna steeds als aanduiding of karakterisering van een dans gebruikt. Pluggedansen zouden, gezien de hierboven gegeven omschrijvingen, dansen van het lagere volk kunnen zijn, maar ook lichtzinnige of minder fatsoenlijke dansen. Uit de verschillende beschrijvingen in 't Amsterdamsch hoerdom en De Amsteldamsche speelhuizen blijkt dat de pluggen heel graag dansen, en dat ze hun eigen dansen hebben. Enkele bronnen vertellen daar iets meer over: 't geen gy nu siet, vervolgde hy, is maar een gemene dans; maar men heeft 'er onder, daar zulcke vreemde swieren in komen, en die zulk een rasheid vereisschen. Dat men 'er in 't koutst van de Winter wel een sweetje uyt kan halen ('t Amsterdamsch hoerdom, p. 70). de naamen, die u soo vremd voorkoomen, zyn namen van Plugge dansjes; welke op een zeer zotte en onkustige manier gedanst woorden (ibidem, p. 30). [...] op een soo vreemde manier, dat, hoewel ik niet t'eenemaal onervaren in dese kunst ben, ik 'er echter gansch niet af begrypen kon (ibidem, p. 69). Nu kom, ik wil van deze nacht eens vrolijk zijn: maak de speellui klaar, trompetters, tamboers, de zanger, en de dansmeester; maar daar moet ook een plugge-dansie by zijn, hebier die 't kunsie kennen? (Van der Gon, Scheeps leven, p. 93; later in dit stuk uit 1714 blijken de matrozen en hun liefjes pluggedansen te beheersen, hun meerderen echter niet). We kunnen hieruit opmaken dat het gaat om dansen zonder veel status (‘gemene dans’) die desondanks eisen aan de dansvaardigheid stellen. De dansbewegingen zijn geen gemeengoed. Wat die bewegingen betreft: we lezen herhaaldelijk over pluggedansen waar twee mannen en twee vrouwen voor nodig zijn. De beschrijving in 't Amster- | |||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||||||||||
damsch hoerdom en elders doet trouwens sterk denken aan de hedendaagse half set in het westen van Ierland.Ga naar eind31 En de pluggedansen zijn energiek: ‘Je moet dansen dat het schuymt Mevrou, dat's de s'jeu van 't werk’.Ga naar eind32 Moeten we nu concluderen dat de klanten van onze muziekuitgevers belangstelling hadden voor als onfatsoenlijk beschouwde, laagstaande dansen - of in ieder geval voor de muziek die bij die dansen hoorde? Dat is misschien iets te kort door de bocht. Het wnt geeft een Zuid-Nederlandse betekenis van het substantief ‘plugge’ naast het algemeen gangbare ‘gemene vent’ ook ‘klucht, scherts’. Is het mogelijk dat ook het adjectief ook in het noorden iets van die scherts meedroeg: een grappige, kluchtige dans? Rosseau publiceerde in 1720 een stuk Medea, boertig berijmt, met verscheidene kunst en vliegwerken, plugge dans, zang en vertooningen en vermeldde daarbij: ‘Het Vyfde en Laatste bedryf eindigd met een groote Plugge Dans’.Ga naar eind33 Dat zou passen bij een verwisseling in de ondertitel van de Nieuwe Hollandsche schouwburg. In de eerste druk van de eerste drie delen daarvan lezen we: ‘Zijnde een verzameling van verscheijden plugge en serieuse danssen’. Later vervangt Smit het woord ‘plugge’ door ‘vrolyke’. Dat zou op een zekere overeenkomst in de betekenissen van beide woorden kunnen wijzen. Maar laten we hier ook bij betrekken dat de term ‘plug’ in de loop van de achttiende eeuw soms een minder negatieve betekenis krijgt. ‘Een fatsoenlijke plug’ was in 1806 blijkbaar denkbaar. En rond 1790 horen we de hoofdpersoon van De Amsteldamsche speelhuizen, een matroos op stap in het hoofdstedelijke nachtleven, vol vreugde aan een jongmaatje vertellen: ‘het is zulk een plaisir als men een Hollandsche plug of zwierbol op een gierend schip een Pas de Deux, een Menuetje of een Plugje op de Wevelingen ziet maken’.Ga naar eind34 Die Hollandse plug is een gewaardeerde collega, een matroos, weliswaar een ‘zwierbol’, een flierefluiter dus, maar iemand die wij als lezer hartelijk tegemoet mogen treden. En dansen kan hij ook, op de hoge touwen in de storm; we zien hier tegelijk dat ‘plug’ ook een dansaanduiding is geworden, zoals ook bleek uit een aantal reeds genoemde melodietitels. ‘Een Hollandsche plug’, dus, en daarmee komt deze matroos waarschijnlijk dicht bij de kern van de populariteit van dit voor ons zo ongrijpbare dansgenre. Eenvoudig, gewoon, onpretentieus, onopgesmukt, zo is deze matroos. Zo zijn deze dansen. En deze eigenschappen worden gekoppeld aan het begrip Hollands: niet buitenlands, geen gewichtigdoenerij, fratsen of opgeklopte manieren. Niet Frans of Engels: Hollands - net als de besproken boeren. | |||||||||||||||||||||
Het einde van een tijdperkEven plotseling als dit soort muziekverzamelingen in Amsterdam opduikt - in 1701 met het eerste deel van de Oude en nieuwe Hollantse boeren lieties en contredansen - even plotseling verdwijnt het. Na het aanvankelijke succes van de Nieuwe Hollandsche schouwburg, met zes delen en diverse herdrukken in de periode 1751-1761, zien we in het volgende decennium slechts drie delen, waarna de uitgave gestaakt wordt. In de jaren 1780 volgt als allerlaatste uitgave in dit genre nog de Nieuwe verzaamelinge van Hollandsche contradanssen, menutten en pluggen. En haast ironisch: de eerste uitgave werd verzorgd door een Fransman (Estienne Roger), de laatste door een Duitser (Johann Julius Hummel).Ga naar eind35 Roger had zich rond 1700 ongetwijfeld laten inspireren door de buitenlandse zegetochten van country dances en contredanses. Al in of vóór 1698 had hij een verzameling gepubliceerd onder de titel Nouvelles contredanses angloises avec la maniére de les dançer en anglois & en françois.Ga naar eind36 Maar de basis van het succes van de Boeren lieties kunnen we vinden in zijn creatie van een product met precies de juiste achtergrond en gevoelswaarde om de blijkbaar op dat moment ruim aanwezige categorie van min | |||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||||||||||
of meer welgestelde muziekamateurs te behagen. Door zich muzikaal te vermommen als, zelfs te verlustigen in, de wat onbehouwen Hollandse boer hadden zij deel aan de Hollandse gemeenschap, aan het alledaagse ‘wij’ waar men behoefte aan had. Roger trof zijn klanten op het juiste moment. De burgers zagen de status van de Republiek slinken temidden van landen waar het nationaal bewustzijn toenam. Ze zagen ook een toenemende bedreiging van de internationale handel waarmee de Republiek een halve eeuw eerder groot geworden was. Tegelijk was het een tijd waarin steeds meer belang gehecht werd aan etiquette en waarin buitenlandse manieren en mode-eisen het dagelijks leven binnendrongen. In die boerse Hollandse vermomming kon men zich verschuilen - en inderdaad ook verlustigen, in de platvloersheid en het onfatsoen van de eenvoudige Hollandse boer. En ach, het was toch immers slechts muziek? Zonder liedtekst zelfs, een onschuldig tijdverdrijf, van waaruit men op elk gewenst moment weer kon terugkeren naar de steeds internationaler geworden eisen die voor het werkelijke leven van de betreffende klassen golden - naar de Franse dansen en dansmuziek die al in de eerste helft van de eeuw via uitgaven en dansmeesters alom beschikbaar waren. Maar al tijdens de twintig jaar durende uitgave van de Nieuwe Hollandsche schouwburg voelt men het tij keren. Het flirten met platte cultuur is in toenemende mate not done. Gedrag en niveau van de schouwburgacteurs en -muzikanten worden in de ‘media’ steeds luider gelaakt.Ga naar eind37 Al vanaf 1756 omzeilt uitgever Smit de aanduiding ‘plugge’ in zijn boektitels, iets wat hij in zijn advertenties al vanaf medio 1752 deed.Ga naar eind38 Het is zelfs mogelijk dat hij de serie niet volgens plan voltooid heeft. Na 1761 verschijnen de deeltjes met langere tussenpozen. Waarschijnlijk nam de vraag naar dergelijke bundels af. Dat hij het zesde deel voorzag van een register over de eerste zes deeltjes, terwijl deel negen, dat als laatste verscheen vóór of in 1771, niet van zo'n overzicht voorzien was, doet vermoeden dat hij van plan was nog enkele delen te laten volgen.Ga naar eind39 Smit staakte zijn uitgeverswerk pas rond 1785 nadat hij zijn zoon rond 1780 als hoofdfirmant had aangesteld; hij had dus alle tijd gehad de serie voort te zetten, maar heeft deze blijkbaar voortijdig afgebroken. Veranderende smaak en waardering binnen de doelgroep zullen daarbij een rol gespeeld hebben. Dat Smit poogde de mogelijk wat lichtzinnige betekenis van een serie als de Nieuwe Hollandsche schouwburg enigszins te verhullen - en daarmee tegemoet te komen aan een groeiende behoefte aan modern fatsoen - kan ook blijken uit de vaste zinsnede in al zijn advertenties: ‘tot gebruyk der Leerlingen opgesteld’. Dat de muziek simpel is heeft, zo zegt hij daarmee, vooral een didactische achtergrond.Ga naar eind40 Wanneer later in de eeuw de blik van de middenklassen en een deel van de elite zich steeds meer op het buitenland richt, niet in de laatste plaats op Frankrijk waarop men zijn patriottische hoop heeft gesteld, krijgt het genre in zijn gedrukte vorm de genadeslag. Na Hummels Nieuwe verzaamelinge is het gedaan. Daarna treffen we dit muziekgenre alleen nog aan in onuitgegeven muziekhandschriften van speellieden, en na 1800 worden die uitsluitend nog buiten Amsterdam en met name op het platteland samengesteld.Ga naar eind41 Wat dan later nog aan als ‘Hollandsch’ aangeprezen muziekuitgaven zal verschijnen bestaat uit liedbundels, bedoeld om het volk, de natie, te verheffen en te verheerlijken. Binnen de burgerij staat het zedelijk reveil centraal, inclusief emulatie van het nieuwe genre kunstmuziek op amateurniveau. Het is voorbij, het zich vermeien in platte of ondeugende muzikale genoegens. |
|