Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 33
(2010)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Zwavelstoks rymer & zn.’
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De dichter Kornelis van Koeverden (1694-1759): afkomst en familieTot dusver was er weinig bekend over de familierelaties van de dichter Kornelis van Koeverden. Al jaren geleden heeft Liselot van Heesch in dit blad aannemelijk gemaakt dat hij een kleinzoon moest zijn van Leendert van Koeverden en Ariaentje van Es, aangezien hij deze laatste in een gedicht ter gelegenheid van haar 86ste verjaardag bezingt als zijn grootmoeder.Ga naar eind12 Volgens Van Heesch zou Kornelis voorts weer een zoon zijn van hún zoon Abraham, maar daarvoor levert ze helaas geen bewijzen. Evenmin vermeldt ze wie zijn moeder was. Wél verklaart ze terecht, dat Kornelis trouwde met Anna Geertruid van Heekeren,Ga naar eind13 maar veel meer genealogische gegevens biedt haar bijdrage niet. Op zoek naar Kornelis vond ik in het Stadsarchief Dordrecht weliswaar bevestigd dat Abraham het derde kind was van het echtpaar Van Koeverden-Van Es,Ga naar eind14 maar dat hij de latere vader zou zijn van Kornelis viel in eerste instantie met geen mogelijkheid te achterhalen. Wat daar de oorzaak van was, zal hieronder blijken.
Op 10 juni 1691 gaan Abraham van Koeverden en Sijgje Cornelis te Dordrecht in ondertrouw; op 29 juni treden ze in het huwelijk.Ga naar eind15 Blijkens de Dordtse doopgegevens (waarin de moeder afwisselend wordt aangeduid als Seigje Hups(en) of Sijtje Cornelis) kreeg het paar acht kinderen, geboren tussen 1692 en 1705. Achtereenvolgens betreft het: Leendert (1692), Hendrick (1694), Maicke (1696), Ariaentje (1697), opnieuw een Leendert (1699), nog een Leendert (1701), opnieuw een Leendert (1704) en tenslotte een tweede Maijken (1705).Ga naar eind16 Op de naam ‘Leendert’ rustte blijkbaar geen zegen. Belangrijker dan die constatering en voor mij teleurstellender was evenwel dat de naam Kornelis in dat rijtje niet bleek voor te komen. Wie schetst echter mijn verbazing toen ik bij nadere bestudering van het doopregister bij het tweede kind, ‘Hendrick van Koevere [sic]’, gedoopt op 26 januari 1694, in de marge de volgende aantekening zag staan: ‘N.B. dit kind is den kerkenraed gebleken dat niet moet sijn Hendrik, maer Cornelis op drie consonante getuijgen op den 25 januar 1751’.Ga naar eind17 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In één klap kwam daarmee niet alleen eindelijk Abrahams zoon Kornelis boven water, maar meteen ook zijn moeder, Sijtje Cornelis Hups(en).Ga naar eind18 De veronderstelling dat deze Kornelis dezelfde was als de latere dichter wordt gesteund door de ondertekening van een gedicht uit de Dichtlievende ledigheit, getiteld ‘Ter verjaringe van mynen vrient Kornelis van Koeverden’. Deze luidt: ‘Den xxiv der Loumaent 1727’.Ga naar eind19 Hoe oud Kornelis dan is, valt uit het vers helaas niet af te leiden, maar wel dat zijn verjaardag op 24 januari viel. Allerminst onaannemelijk is dus dat zijn doop in 1694 op de 26ste van die maand heeft plaatsgevonden. Op zeker moment verhuisde de familie blijkbaar van de Merwede naar de Maas.Ga naar eind20 In het Rotterdamse Gemeentearchief ontdekte ik dat een zekere Abraham van Koeverden op 21 juli 1742 te Rotterdam (Prinsenkerk) werd begraven; bij leven aan de ‘Houttuijn midd’Ga naar eind21 had gewoond en ‘leijtelder’ was geweest. In het algemeen was een telder (teller) een ambtenaar die bepaalde zaken moest (na)tellen in verband met belastingheffing.Ga naar eind22 Blijkens een notariële akte betrof dat in Abrahams geval leistenen: Op heden den 10 & 11en October 1724 compareerden voor mij Jacob Bremer, Notaris Publicq binnen Rotterdam, Abraham van Koeverden, gezwoore Telder, ende Maertje Leenders [...] leysetster, [...] dewelke gevende getuigenis der Waerheit [...] dat zij [...] op ordere van den Requirant hebben bewerkt uit zeker Engels schip, in het Ligter schip van schipper Ocker Vleylander, [...] de quantiteit van vijftig duisent Pleymuijtsche en dertien duisent salcombsche leyen,Ga naar eind23 en zulks in het geheel drie en sestig duisent leyen, en welke voorseyde quantiteit leyen in het voorseyde Ligter schip is geladen. Gevende zij deposanten yder int bijzonder voor redenen van wetenschap de voornoemde leyen te hebben getelt en opgenomen, en alzoo naderhand accoort bevonden [...]; presenterende de Waerheid hiervan des noots en daer toe verzogt zijnde nader met Eede te bevestigen.Ga naar eind24 Verder bleek hij bij zijn overlijden weduwnaar te zijn geweest van de in 1739 overleden Lucia HupsGa naar eind25 en liet hij één meerderjarig kind na.Ga naar eind26 Dat kind moet Hendrick alias Kornelis zijn en diens hier als Lucia aangeduide moeder dezelfde als de hierboven genoemde Sijtje: in de loop van de achttiende eeuw was een dergelijke ‘verdeftiging’ van voornamen niet ongewoon.Ga naar eind27 Een en ander verklaart waarom zij en Abraham van Koeverden op 26 november 1730 als getuigen optreden bij de doop van Lucia, een dochter van Kornelis van Koeverden en zijn vrouw Anna Geertruid van Heekeren, dan wonende ‘Op de Nieuwehaven’.Ga naar eind28 Intussen namelijk is Kornelis op 30 juni 1720 te Rotterdam in ondertrouw gegaan met de zojuist genoemde ‘Anna Geertruid van Hekeren, jongedochter, van Doetichem, wonende Draeysteeg’. Kornelis heeft zijn domicilie aan de ‘Nieuwe haven’. Zij trouwt dus voor de eerste keer, maar aangezien hij wordt aangeduid als ‘weduwnaar van Dordregt’, is zijn echtverbintenis met Anna Geertruid, op 16 juli 1720, (minstens) een tweede huwelijk.Ga naar eind29 Hoe Kornelis in zijn levensonderhoud voorzag, is niet geheel duidelijk. Volgens Liselot van Heesch was hij boekhouder, maar met die uitspraak moet zij de verkeerde op het oog hebben.Ga naar eind30 Blijkens meerdere notariële akten moet hij jarenlang koopman geweest zijn,Ga naar eind31 in welke hoedanigheid hij in 1720 ook deelnam aan de toenmalige actiehandel.Ga naar eind32 Bij zijn begrafenis op 17 januari 1759 te Rotterdam (Grote of St.-Laurenskerk) wordt hij omschreven als ‘Cornelus van Coeverde, Leitse Schipper’.Ga naar eind33 Blijkbaar is de familie inmiddels verhuisd, want bij zijn overlijden is hij woonachtig aan de ‘Delfsevaart bij Paradijs’Ga naar eind34 te Rotterdam. Zijn nabestaanden zijn ‘de vrouw Anna Geertruy van Heekeren’ en één meerderjarig kind. Zijn weduwe overleeft hem nog ruim zeven jaar; op 16 mei 1766 wordt | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ook zij te Rotterdam begraven. Tot haar dood blijft ze wonen aan de Delfsevaart en bij haar overlijden laat ze één meerderjarig kind na.Ga naar eind35 Het kan haast niet anders of dat is hun zoon Abraham. Dit is echter niet - zoals Liselot van Heesch terecht beweert - hun eersteling.Ga naar eind36 Wel moest er volgens een aanvullende bijdrage van Adèle Nieuweboer over Kornelis van Koeverden ‘een familieverband met generatieverschil’ bestaan tussen Kornelis en een zekere dichtende Abraham, en ook zij heeft gelijk, zoals hieronder zal blijken.Ga naar eind37 Geen van beiden gaat verder op de kwestie in, maar de oplossing van het probleem ligt voor de hand: Kornelis en Anna Geertruid kregen tweemaal een zoon die zij Abraham noemden. De eerste Abraham, die blijkens een gedicht van zijn vader Kornelis op 8 april 1721 werd geboren en blijkbaar op dezelfde dagGa naar eind38 werd gedoopt, overleed al zeer jong. Bij zijn doop treden de grootouders van vaderskant, ‘Abraham van Koevoorden’ en ‘Sietie Hups’, op als getuigen. De kleine Abraham moet vóór 29 april 1728 zijn gestorven. Dat op die dag te Rotterdam opnieuw een kind van Kornelis en Anna Geertruid wordt gedoopt als Abraham, kan immers niets anders betekenen dan dat de eerste intussen is overleden. Op 19 mei 1722 moet hij echter nog in leven zijn geweest. Op die datum wordt namelijk in het bijzijn van de getuigen ‘Aelbertus van Heekeren’ en ‘Gerarda van Juchum’ (de ouders van Anna Geertruid) een zoon van ‘Kornelis van Koeverden’ en ‘Anna Geertruit van Heekeren’, dan wonende ‘In de Draeijsteegh bij de Kraen’Ga naar eind39, gedoopt als Aelbertus (en niet als Abraham).Ga naar eind40 Ook dit kind stierf trouwens jong, vermoedelijk begin augustus 1725, want op 6 augustus 1725 wordt er te Rotterdam een kind van drie jaar oud begraven van ‘Cornelus van Koeverden’, woonachtig ‘B.d. klijne Draijsteeg’.Ga naar eind41 Dit alles strookt met de bewering van Liselot van Heesch dat de ‘eerste Abraham’ in Rotterdam werd begraven op 14 maart 1724, want inderdaad vindt op die datum te Rotterdam (Grote of St.-Laurenskerk) de uitvaart plaats van een tweeënhalfjarig kind van ‘Cornelus van Coeverde’, wonende aan de ‘Draijbrugge’.Ga naar eind42 Hoewel Abraham dan al bijna drie moet zijn, zal dit toch wel Kornelis' eerstgeborene betreffen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Abraham van Koeverden jr. II (1728-1778)Zijn ‘opvolger’ was de zojuist genoemde, op 29 april 1728 te Rotterdam gedoopte Abraham.Ga naar eind43 Het moet déze Abraham van Koeverden zijn, van wie Adèle Nieuweboer in haar aanvulling op Van Heesch' artikel enkele dichtwerken noemt.Ga naar eind44 De getuigen zijn dezelfden als bij de eerste Abraham, ‘Abraham van Koeverden’ en ‘Sitje Hups’. Deze tweede zoon Abraham blijkt levenskrachtiger dan zijn beide oudere broertjes. Op 23 januari 1752 gaat hij, inmiddels ‘jongeman’, wonende ‘Delfze vaart’ (waarheen zijn ouders zijn verhuisd), in ondertrouw met Cornelia van der Dorst, jongedochter, van ‘onbekend’, wonende te Delft.Ga naar eind45 Het paar vestigt zich in de Maasstad ‘in den Houttuijn’Ga naar eind46, althans dat is hun adres als zo'n anderhalf jaar later, op 28 juni 1753, hun dochter Anna Geertruid wordt gedoopt. Getuigen zijn Abrahams ouders, Kornelis van Koeverden en Anna Geertruid van Heekeren.Ga naar eind47 Daarna volgen Anna Petronella,Ga naar eind48 die vermoedelijk begin 1761 overlijdt,Ga naar eind49 en nog een kind, waarvan de naam mij niet bekend is,Ga naar eind50 en tenslotte in 1761 - Kornelis van Koeverden is intussen overleden - een tweeling: een tweede Anna Petronella en haar broertje Kornelis.Ga naar eind51 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Abrahams literaire activiteiten en studieOok Abraham bleek geïnteresseerd in de letteren; onder meer schreef hij, evenals zijn vader, gelegenheidsgedichten. In haar bijdrage over Abrahams vader, Kornelis van Koeverden, heeft Adèle Nieuweboer een overzicht gegeven van de dichtwerken die zij van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Abraham jr. heeft achterhaald. Dat zijn een Latijns gedicht, ondertekend met ‘Abrahamus van Koeverden, litt. stud.’, ter gelegenheid van het overlijden van de heer mr. Lambert van Neck op 2 januari 1746;Ga naar eind52 een Nederlands grafschrift als bijdrage aan een bundel voor de op 14 juli 1750 overleden Joannes Hermannus Egberts, rector van het Haarlems gymnasium; (vermoedelijk) de vertalingen van twee in dezelfde bundel verschenen Latijnse gedichten, respectievelijk van Koenradus Hovens en F.J. Gallé,Ga naar eind53 en een Latijns gedicht ter gelegenheid van het huwelijk op 31 maart 1762 van Paulus Gevers en Jakoba Maria Cornets de Groot te Rotterdam.Ga naar eind54 Van de afzonderlijke uitgave van het gedicht voor Lambert van Neck vond ik in het Rotterdamse archief een tweede exemplaar: In aeternam memoriam viri gravissimi, clarissimi Lamberti Neckii J.U.D. Rotterodamensium syndici domini in Capella ad Isalam etc. etc., ondertekend met ‘Obiit iv Non: Sepultus est/vi Iduum Januarii 1746’ en met ‘Abrahamus van Koeverden, Litt: Stud:’.Ga naar eind55 Naast de door Nieuweboer genoemde verzen vond ik ook nog een gedicht van zijn hand, opgedragen aan J.H. Dreux: ‘Ad eundem’ (‘Aan dezelfde’: ervóór staan namelijk ook gedichten aan Dreux) met de beginregel ‘URBS, prima labris ubera quae meis’. Het is opgenomen in een bundel die een oratie uit 1753 bevat van Jacobus Henricus Dreux bij zijn aantreden als rector van het Erasmiaans gymnasium, gevolgd door (in het Latijn geschreven) lofdichten van Jacobus Hoefnaegel, Abrahamus van Koeverden (een quasi-Horatiaanse ode; zie bijlage 5), en Js. de Leeuw.Ga naar eind56 Dat Abraham jr. in het Latijn schreef, is niet verwonderlijk aangezien hij - in Leiden - klassieke talen had gestudeerd. Aldaar staat hij ook vermeld in het Album studiosorum (1745).Ga naar eind57 Wel opmerkelijk is dat in 1765 in dezelfde stad zijn Theses juridicae inaugurales verschenen.Ga naar eind58 De verklaring voor het feit dat hij promoveerde op juridische stellingen wordt geleverd in de annotatie bij deze titel in de Nederlandse Short Title Catalogue, waarin een ‘e-mail’ wordt geciteerd van een nazaat van Abraham: ‘ik zag dat de KB beschikt over een collegedictaat van een verre voorvader van me. Het betreft de persoon die aangeduid wordt als Abrahamus van Koeverden (1728-) en van wie het hs. 70 G 46Ga naar eind59 afkomstig is. Het geboortejaar klopt, zijn sterfjaar was 1778, en zijn voornaam was eigenlijk Abraham. Na zijn studie in de letteren te hebben afgerond werd hij leraar aan de Latijnse school in Rotterdam. Om daar ook in de hogere klassen les te mogen geven was echter de doctorstitel vereist. Die verwierf hij in 1765 in de rechten, ook nu in Leiden. De stellingen waarop hij promoveerde bevinden zich in de UB aldaar’.Ga naar eind60 Het collegedictaat waarvan in deze annotatie gewag wordt gemaakt, is getiteld Clarissimi doctissimi viri Francisci Oudendorpii Praelectiones academicae in Quinti Horatii Flacci carminum Libros IV en telt 185 genummerde pagina's.Ga naar eind61 Het bevat colleges van de Leidse classicus Frans van Oudendorp (1696-1761), en is, geheel in het Latijn, met de hand geschreven door diens student Abrahamus van Koeverden. Vermoedelijk stamt het uit 1745 of kort daarna, toen Abraham in Leiden studeerde. Het dictaat bestaat uit een levensbeschrijving van Horatius (‘Horatii vita’), gevolgd door aantekeningen bij de oden 1-7 van boek 1 van Horatius' (65-8 v.Chr.) Carmina (‘Horatii Libri 1 ode 1’ enz.). Of hij ook dictaat heeft bijgehouden van colleges over de rest van boek 1 en de drie andere Carmina-boeken, is mij niet bekend. Blijkbaar bleven student en leermeester met elkaar in contact, want in de Universiteitsbibliotheek van Leiden bevindt zich een (in het Latijn gestelde) brief aan Van Oudendorp van Abraham van Koeverden, gedateerd 8 maart 1759, en dus uit de periode waarin hij al doceerde aan de Erasmiaanse school in zijn geboortestad.Ga naar eind62 Verder is mij over Abraham van Koeverden niets bekend, behalve dat hij op 8 januari 1779 te Rotterdam werd begraven. Hij wordt in het begraafregister aangeduid als ‘preccopter’ (bedoeld zal zijn: ‘preceptor’ = leraar klassieke talen). Zijn vrouw, Cornelia van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dorst, wonende aan de ‘Lommerstraat’, en één minderjarig kind blijven na zijn dood achter.Ga naar eind63 Zijn weduwe overleeft hem nog geen jaar: in oktober van datzelfde jaar wordt ook Cornelia begraven.Ga naar eind64 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dichtwerk van Kornelis van Koeverden - Van Heesch en NieuweboerKeren wij terug naar de vader, Kornelis van Koeverden. In haar bijdrage over hem durft Liselot van Heesch slechts een drietal gedichten uit de Dichtlievende ledigheit met zekerheid aan hem toe te schrijven: ‘Liefhart. Herdersklagt, over de doot van den heere Jakob Zeeus’ (p. 40), het al eerder genoemde ‘Op het 86ste verjaren myner grootmoeder Adriaentje van Es’ (p. 250) en ‘Ter eerster verjaringe van Abraham van Koeverden’ (p. 323).Ga naar eind65 In de ‘Bladwyzer der gedichten’ uit het door haar - en mij - geraadpleegde exemplaarGa naar eind66 heeft iemand een groot aantal titels met potlood voorzien van de initialen ‘K.v.K’ (Kornelis van Koeverden) of ‘A.W.’ (Arnold Willis). In hoeverre dat een ‘kenner’ was, en in hoeverre een ‘rader’, zoals Van Heesch zich terecht afvroeg,Ga naar eind67 kan ik evenmin vaststellen, maar omdat ik hem of haar het (zeer voorzichtige) voordeel van de twijfel gun (ook al omdat niet álle verzen initialen hebben), heb ik ter oriëntatie een lijst van de bij de ‘Bladwyzer’ aan Kornelis van Koeverden toegeschreven gedichten opgesteld (zie bijlage 1). Opmerkelijk is dat daarin weliswaar het gedicht op Abraham van Koeverden jr. inderdaad is voorzien van de initialen ‘K.v.K.’ (nr. 24 van de bijlage), maar dat die ontbreken aan het gedicht op Adriaentje van Es, en, sterker nog, dat het vers op Jacob Zeeus aan Arnold Willis wordt toegeschreven. Dat laatste moet een aperte fout zijn, aangezien Liselot van Heesch dit gedicht, mét de ondertekening ‘Korn. Van Koeverden’, eveneens heeft aangetroffen in de vier jaar eerder verschenen dichtbundel Overgeblevene gedichten van Jacob Zeeus.Ga naar eind68 Deze (en andere!) fouten doen helaas vermoeden dat er toch eerder een rader dan een kenner met de ‘Bladwyzer’ aan de slag is geweest, zodat we allerminst blind kunnen varen op wat daar is aangetekend. Enige jaren later gaf Adèle Nieuweboer een flinke aanvulling op het dichtwerk van Kornelis van Koeverden. Van zijn hand vond zij een gesigneerd gedicht ter gelegenheid van het overlijden van de jong gestorven Kornelis van der PotGa naar eind69 en een aantal (eveneens met zijn naam ondertekende) bijdragen aan huwelijksbundels: twee aan die voor Johan Hage en Johanna Magdalena de Mey (een vertaling van een Latijnse herderszang van J.H. Dreux en een Nederlandstalig herdersspel van eigen hand);Ga naar eind70 een gedicht voor die van Fredrik Wilkens en Anna Margareta Goll;Ga naar eind71 één voor die van Abraham Cleyn en Cornelia BosGa naar eind72 (ook opgenomen - zonder initialen - in de Dichtlievende ledigheit);Ga naar eind73 een herdersspel voor die van AEgidius Groeninx en Theodora Maria GroenhoutGa naar eind74 (tevens in Dichtlievende ledigheit, maar daar voorzien van de initialen ‘A.W’!)Ga naar eind75 en een gedicht voor Jan van Boedonk en Apolonia Bosch.Ga naar eind76 Ook gesigneerd met ‘Kornelis van Koeverde’ is een pastoraal spel voor het dubbelhuwelijk van Theodore François de Mey met Kornelia Vingerhoet en Herman van Gelé met Elizabeth VingerhoetGa naar eind77 (tevens verschenen in Dichtlievende ledigheit,Ga naar eind78 en daar voorzien van de signatuur ‘K.v.K.’, waarmee dit werk definitief op zijn naam kan worden gezet). Verder achterhaalde zij een met de naam Kornelis van Koeverden gesigneerd gedicht, gericht tot Gerard Vygh, zwager van de bruidegom, voor de huwelijksbundel van Cornelis Izaak van den Bogaerd en Christina Willink;Ga naar eind79 een herdersspel voor die van Johan van Doesburg en Maria van Duyvendyk;Ga naar eind80 een inleiding en aantekeningen bij een gedicht van Arnold Nachtegael Klemens voor de huwelijksbundel van Petrus de Sterke en Eva van MeerteGa naar eind81 en tenslotte een tweetal dichtwerken op het overlijden van respectievelijk Herman van GeléGa naar eind82 en Lambert van Neck, beide ondertekend met ‘Kornelis van Koeverden’.Ga naar eind83 Van de afzonderlijke uitgave van dit laatste ‘Grafschrift voor den heere mr Lambert van Neck, heere te Cappelle op | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den Yssel, raed in de vroedschap mitsgaders raed pensionaris der stad Rotterdam, enz. enz.’, vond Nieuweboer een exemplaar in het Centraal Bureau voor Genealogie;Ga naar eind84 zelf trof ik nog een tweede in de bibliotheek van het Gemeentearchief Rotterdam.Ga naar eind85 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verdere gedichten van Kornelis van KoeverdenDuidelijk is, dat Van Koeverden betrekkingen onderhield met de Rotterdamse familie Vingerhoet. Troffen we zojuist het door Nieuweboer achterhaalde pastorale spel ter gelegenheid van de huwelijken van Kornelia en Elizabeth Vingerhoet, in de Dichtlievende ledigheit staat een herdersspel, getiteld ‘Eerlant. Herderskout, ter bruilofte van den heere mr. Herman Vingerhoet en jongkvrouwe Kornelia Ignatia van der Hoeven’ (nummer 4 van bijlage 1). In de bibliotheek van het Gemeentearchief Rotterdam vond ik ook een afzonderlijke uitgave van dit met ‘Kornelis van Koeverde’ ondertekende spel, zij het onder een iets andere titel en met enige verschillen (zie daarvoor bijlage 2). De titel van die plano luidt: ‘Eerland Herderszang, ter bruilofte van den heere mr Herman Vingerhoet, schepen van den Hove en Hooge Vierschaar van Schieland, enz. en jonkvrouwe Johanna Ignatia vander Hoeven. Door den egt vereenigt, den 12den van Bloeimaand MDCCXVIII. Te Rotterdam’.Ga naar eind86 Connecties waren er blijkbaar eveneens met de familie Van Gelé. Ten eerste zijn er, zoals we zagen, het herdersspel ter gelegenheid van het huwelijk van Elizabeth Vingerhoet met Herman van Gelé, en het gedicht op diens overlijden begin oktober 1737.Ga naar eind87 Maar in de bibliotheek van het Gemeentearchief Rotterdam vond ik bovendien een ‘Grafschrift voor de godvruchtige en deugtryke jufvrouwe Katharina Elizabet van Gelé’, blijkens het gedicht een dochter van Herman van Gelé, ondertekend met ‘Kornelis van Koeverden’ (zie bijlage 3). In de Dichtlievende ledigheit komt het niet voor. Het is het eerste vers (het andere is van D. van der Eb) uit de ‘Lykzangen over het afsterven van mejufvrouwe Katharina Elizabet van Gelé, overleden te Rotterdam, in den ouderdom van xx jaren, vi maenden en xxi dagen, den iiiden en begraven te Dordrecht den viden der Slachtmaend des jaers mdccxxxvii’.Ga naar eind88
Bevriend was Kornelis van Koeverden met Jan van Hoogstraten. Als deze na een ‘ballingschap’ in Zaltbommel uiterlijk 1725 terugkeert in Rotterdam, brengt Kornelis in een drempeldicht bij Van Hoogstratens Parnas aan de WaalGa naar eind89 zijn vreugde tot uitdrukking over de terugkeer van zijn vriend. En als Van Hoogstraten twee jaar later, op 27 juni 1727, in zijn woonplaats Rotterdam een testament laat opmaken door notaris Herbert van der Mey, wijst hij, behalve zijn (mij onbekende) vriend AEgidius Beçius, een zekere Kornelis van Koeverden als executeur aan. Aangezien Jan hem bij die gelegenheid de helft van zijn poëtische en andere manuscripten vermaakt,Ga naar eind90 vermoed ik dat het ook hier de dichter Kornelis van Koeverden (en niet Ida's broer Cornelis) betreft. Die vriendschap zou erop kunnen wijzen dat Kornelis van Koeverden tevens de auteur was van enkele vriendschappelijk getoonzette verzen uit de Dichtlievende ledigheit, gericht aan Van Hoogstraten. Dat zijn ‘Aen J.V.H.’ (p. 401), ‘Groete aen Joan van Hoogstraten, op zynen 67sten verjaerdag’ (p. 406), ‘Het pootje vaerwel gezongen, op den 66sten verjaerdag van mynen vrient J.V.H.’ (p. 410), ‘Ter verjaringe van Jan van Hoogstraten’ (p. 420) en een ‘Brief aen J.V.H.’ (p. 460). Zeker is dat echter allerminst. Tot slot vond ik in Gouda nog een ‘Grafschrift voor den wel edelen gestrengen heere mr AEgidius Groeninx’Ga naar eind91 met gedichten van P. van der Schelling, Kornelis van Koeverden (zie bijlage 4), Nikolaes Versteeg en Nikolaes Bylaert.Ga naar eind92 Dit verscheen ruim acht jaar na de reeds vermelde huwelijksbundel voor AEgidius Groeninx en Theodora Maria Groenhout, waaraan, met uitzondering van Versteeg, dezelfde dichters een bijdrage hadden gele- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verd, naast Joannus Arntzenius, Joannes Albertus Jacobi, J.V.H. (Jan van Hoogstraten), Gerard Westerwyk en Arnold Willis.Ga naar eind93 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De literaire omgeving van Kornelis van KoeverdenEen groot aantal van de gedichten uit de Dichtlievende ledigheit is, zoals Liselot van Heesch al eerder constateerde, gericht aan dichtende tijdgenoten zoals Katrina Johanna de With, Jan van Hoogstraten, Jacob Zeeus, Arnold Willis en Kornelis van Koeverden.Ga naar eind94 Dat geeft een indicatie voor het literaire gezelschap waarin Kornelis van Koeverden verkeerde. Eerder heb ik vastgesteld dat tot dezelfde kring behoorden mensen als de Rotterdammer Cornelis Boon ‘van Engelant’ (1680-1750), spil van het Rotterdamse genootschap Deus Nobis Haec Otia Fecit; zijn boezemvriend mr. Willem den Elger (1679-1703);Ga naar eind95 de hoogleraar mr. François van Hessel (?-?), die tot 1716 aan de Rotterdamse Illustere School welsprekendheid en geschiedenis doceerde; de Rotterdamse schilder, koopman, glasgraveur en dichter Frans Greenwood (1680-1763)Ga naar eind96 en de Rotterdamse bakker en autodidact Gerrit van Spaan (1651-1711).Ga naar eind97 Adèle Nieuweboer tenslotte noemt Van Koeverdens co-auteurs van bundels gelegenheidsgedichten: de Rotterdamse dichter Nicolaes Versteeg (1702-1773) en diens vriend, de Vlaardingse dichter Arnold Hoogvliet (1687-1763); voorts de Rotterdamse dichter Kornelis van der Pot (1707-1728, lid van Kunstliefde) en diens broer, de koopman-dichter Willem van der Pot (1704-1783, evenals Versteeg lid van het genootschap Natura et Arte); Sybrand Feitama Isaacsz; Wilhem Suderman; Dirk Smits (1702-1752; lid van Natura et Arte, navolger van Poot); de Rotterdamse koopman-dichter Frans de Haes (1685-1723); Adriaan van der Vliet (1708-1777); Gerard Westerwyk (?-?); Cornelius Thoen; J. Lomannus; de Rotterdamse predikant-dichter Pieter van der Schelling (1691-1751); M. Oudenaerde; Kornelis Kriek; D. van Damme; Willem de Roo; Joh. Obreen; Jakob van Wyk; Jacobus Henricus Dreux; Joannes Arntzenius; Joannes Albertus Jacobi; Nikolaes Bylaert; A. van den Bogaerd Izaaksz.; C. Bruin; Pieter Langendyk (1683-1756); de Amsterdams-Haagse onderwijzer Arnold Nachtegael Klemens (vriend van Zeeus); Johan van Doesburg; Jozua vander Poorten; J. Jensius; J.G. van Borckeloo; Theodorus Paludanus en Michiel van Kouwenberg.Ga naar eind98 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage 1Met de initialen ‘K.v.K.’ aangemerkte gedichten in de ‘Bladwyzer der gedichten’ uit Dichtlievende ledigheit (ex. GB Rotterdam, sign. 1157 E 18).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage 1aGedichten uit de Dichtlievende ledigheit die zeker van de hand van Kornelis van Koeverden zijn (ex. GB Rotterdam, sign. 1157 E 18).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage 2Verschillen tussen ‘Eerland herderskout. Ter bruilofte van den heere mr: Herman Vingerhoet en jongkvrouwe Johanna Ignatia vander Hoeven’, opgenomen in de Dichtlievende ledigheit van 1731 (ex. gbr, sign. 1157 E 18, p. 32-39), en ‘Eerland Herderszang, ter bruilofte van den heere mr Herman Vingerhoet, schepen van den Hove en Hooge Vierschaar van Schieland, enz. en jonkvrouwe Johanna Ignatia vander Hoeven. Door den egt vereenigt, den 12den van Bloeimaand mdccxviii’, Rotterdam, Jacob Spanjaert 1718 (ex. GAR, sign. V E 815).Ga naar eind99
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage 3‘Lykzangen over het afsterven van mejufvrouwe Katharina Elizabet van Gelé, overleden te Rotterdam, in den ouderdom van xx jaren, vi maenden en xxi dagen, den inden en begraven te Dordrecht den Vlden der Slachtmaend des jaers mdccxxxvii’ (ex. gar, sign. II C 231). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Grafschrift voor de godvruchtige en deugtryke Jufvrouwe Katharina Elizabet van Gelé Hier sluimert Katharyne, elx lust en welbehagen,
Kort na heur' Vader naer dit aklig Graf gedragen,
Wiens inborst, nedrigheit en onbesproken deugt,
Zy zich ten voorbeeld stelde in 't quikste van haer jeugt.
Zy blonk in minzaemheit en onbevlekte zeden
By andre maegden uit. Godvruchtige gebeden
Getuigden, eer ze door het sterflot werd verrast,
Hoe zy zich door 't geloof hield aen heur' Heiland vast.
ô Al te wreede dood, wat kunt ge al onheils brouwen!
Dwaes zyn ze die op jeugt en frissche leen betrouwen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage 4‘Grafschrift voor den wel edelen gestrengen heere mr AEgidius Groeninx, heere te Kapelle aan den Yssel, raad in de vroedschap der stad Rotterdam, gecommitteerde van de rekenkamer van haar’ Hoog Mog., bewindhebber der Oostindische Maatschappye ter kamere van Rotterdam, enz. Gloria dilectae Conjugis, Urbis Amor' (ex. Streekarchief Midden-Holland (samh), collectie varia Midden-Holland 1703-1738, toegangsnr. 200; inv. nr. 852). Troostzang
Over het ontydig afsterven van
Den weledelen gestrengen
Heer
Mr AEgidius Groeninx,
Heer te Kapelle aan den Yssel, raed in de
vroedschap der stat Rotterdam, ge-
committeerde wegens de provintie
van Holland in de generaliteits
rekenkamer; mitsgaders bewind-
hebber der Oostindische maet-
schappye ter kamere aen de
Maze, enz. enz. enz.
Deszelfs bedroefde weduwe
Toegezongen.
Staek, staek uw lykmisbaer, ô overdroeve Vrou,
Droog eens uw tranen af, en matig uwen rou.
Gy krygt met luid gekryt uw'dooden Man nooit weder.
Geen Hemelburger daelt op jammerklagten neder.
't Is waer 't valt droevig in het quikste van zyn jeugd
Een wederhelft als hy, uitmuntende van deugd,
Met wien men eensgezint, door reine huwlyxliefde
Die beider boezem griefde,
Mogt leven in een' staet die allermeest op aerd
De vergenoeging baert;
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Te missen. Maer wie zich Godts wil laet welgevallen
Verkiest het best van allen.
De Burgery betreurt zyn droevig sterfgeval;
De Maetschappy vooral.
Men hoort van klein en groot zyn' naem met eerbied noemen,
Zyn gulle nedrigheit en zagten inborst roemen;
Ja zyn beleeftheit, die hy toonde aen oud en jong,
Zweeft als iet zeldzaems tot zyn' lof op yders tong:
Dus blyft hy in het hart (al deed de dood hem sneven)
Van die hem kenden leven.
Dus eert elkeen zyn deugd, die myne Poëzy,
Niet af kan malen naer waerdy.
Troost u, ô edle Vrou, met 's Hemels welbehagen,
Is uw AEgidius uw oog zoo vroeg ontdragen,
En moest die heldre zon, zoo glansryk opgestaen
Dus schielyk ondergaen,
De Godheit heeft daertoe gewis haer wyze reden;
Tot haer verborgentheit staet ons niet in te treden:
Kus dan, hoe droevig ook te moe;
In nedrigheit haer strenge roe.
Misgun uw' Groeninx, schoon gy moet zyn byzyn derven,
Doch zyn' gelukstaet niet, verkregen na zyn sterven,
Zyn ziel geniet omhoog in 't Hemelsch Kanaän
Een vreugd waer 's waerelds eer in 't minst by halen kan.
Daer mag hy, in den rei der zaelge Hemellingen,
Het driemael heilig met vergode toonen zingen,
Zich spieglende in den glans van 't heilryk aengezicht
Van hem, die eeuwig woont in 't ongenaekbaer licht.
Kornelis van Koeverden
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage 5‘Jacobi Henrici Dreux Oratio de literarum scientia morum cultrice, dicta in templo cathedrali die xii Martii mdccliii. Cum gymnasii Erasmiani regimen capesseret’, Rotterodami, apud Nicolaum Smithof 1753 (ex. ubl, sign. 1486 D 10: 21). Ad eundem.
urbs, prima labris ubera quae meis
Dulci dedisti lacte tumentia,
sparno que me nuper reversum
In gremio recreas benigno;
urbs sacra Musis, Mercibus et vigens,
Quam mosa leni flumine nobilis,
Quam rotta lambit, quamque erasmi
Nomen et ingenium celebrat.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dilecta, gaude, rottera! nunc tibi,
erasmianae nunc nova palladi
Lux surgit: accepit supremum
dreuxius ex meritis honorem:
En! celsa scandit pulpita Rhetorum,
Laurum virentum quo pariat sibi,
Reddatque se famosum ab Ortu
Solis ad Hesperias tenebras.
juventa gaude; qui tibi contigit,
Rector peritus gnaviter Artibus
Incumbit, ut vestro juvamen
Auxiliumque ferat labori.
Et vos, sodales, gaudia carpite,
Quibus docendae, candida Pectora,
Commune me munus Juventae,
Jungit, amicitiaeque foedus.
Rectore tanto, Gymnasio decus
Priscum manebit; quin caput evehet
Prae ceteris, quantum inter ignes
Diva micat nemorum minores.
vir Clare! Summus, qui regit omnia,
Vitam Tibi det Nestoream deus;
Morumque cultrices, honestae
Vindice Te vigeant Camoenae!
abrahamus van koeverden.
|
|